Film trekpaardenweekend De film over het trekpaardenweekend, die we vorige week woensdag vertoonden in De Wis, werd door precies vijftig personen bezocht en dat was aanmerkelijk meer dan we verwacht hadden. Over het algemeen was men vol lof over de getoonde beelden, waarbij met name het gedeelte over de toertocht voor aangespannen trekpaarden en Haflingers zeer aansprak door de ftaaie natuuropnames met onder meer Schotse Hooglanders op de voorgrond en de paarden met koetsen daarachter voorbij trekkend. Ook de opnames bij pauzeplaats De Gortmeule spraken tot de verbeelding door de pittoreske ligging. Castenrayse mensen vertellen Jan Vissers deel 2 Roffers Driek. Een boerderij verder dan Krieëmers Gradje lag het bedrijf van Driekus van de Pasch, steevast Roffers Driek genoemd. Een gezin met alleen maar jongens. Hun namen waren: Toeën, Lej, Sjeng, Wiel, Pieëter en Herman. Zes in totaal. Driek is op de boerderij 'De Roffert' in Castenray geboren en is in het begin van de oorlog naar Overloon getrokken. De boerderij in Castenray had hij verpacht aan Pieter van Hoof. Rond 1945 is Roffers Driek weer teruggekomen naar Castenray. Zijn oudste zoon Toeën heeft de boerderij in Overloon overgenomen. Pieter van Hoof is toen met zijn gezin naar de Peel gegaan naar Ysselsteyn. Tussen De Roffert en de boerderij van Gradje Cremers liep een zandpaadje dat op de Venrayseweg uitkwam, vlak voor het huis van Jacobus Geurts (Smulders Koeëbus). Over dat pad trok jaarlijks de sacramentsprocessie die dan voor de woning van Sjang Classens, getrouwd met Dien Vissers, stopte, om het Allerheiligste te doen rusten op het aldaar door de buurt opgestelde en rijkelijk met bloemen versierde rustaltaar. Dien Classens-Vissers was zeer bedreven in de bloemsierkunst. Het was oogstrelend wat zij aan kleurrijke bloemfiguren op de grond creëerde. Dagen was zij er samen met vele buurtbewoners mee bezig. Alleen de priester met de monstrans, waarin Ons Heer werd meegedragen, mocht daar over lopen. De kerkmeesters met de flambouwen moesten er zelfs naast lopen. Die liepen er toen ook al de kantjes af. Roffers Driek beschikte over de nodige humor en ik kan me herinneren dat Driek samen met zijn vrouw op een mooie zondagmiddag naar het veld was gewandeld om te zien hoe de gewassen er bij stonden. Een goede gewoonte in die tijd. Wij zaten op een stoel op de stoep voor het huis, toen Driek en zijn vrouw voorbij kwamen. Zonder op te kijken zei Driek tegen mijn vader: "Driekske, ik bin d'r efkes mit nor Van de Watersböske gewist" en hij liep door naar huis. Mijn vader, maar ook ik, wisten wat hij bedoelde. Zijn aandacht was natuurlijk niet alleen op de gewassen gericht geweest. Roffers Driek een voor die tijd slimme boer, die 'het zijne' goed bij elkaar hield, was mest aan het varen, d.w.z. hij bracht de stalmest met kar en paard naar het land om dat voor het komende seizoen vruchtbaarder te maken. We schrijven het jaar 1949. Driek stond boven op de mest op de kar om de mest goed over de kar uit te spreiden, zodat er meer op kon. Op een ongelukkig ogenblik 'vertraejde' Driek zich en viel achterover van de kar met zijn hoofd met veel kracht en zeer ongelukkig tegen de muur of op de grond. Driek, die lichtelijk bewusteloos was, werd naar binnen 'geplaard' en op een stoel in de keuken gezet. Hij was erg afwezig en moest op de stoel vastgehouden worden anders zou hij eraf gevallen zijn. De ziekenzuster uit Oirlo werd erbij gehaald. Ze legde koude, natte kompressen op het hoofd van Driek. Ook Gradje Cremers werd gewaarschuwd. In die tijd werd er altijd als er iets abnormaals gebeurde direct de buurt bijgehaald, die dan alle mogelijke bijstand verleende. Vooral de 'dönste naobere' waren dan de meest aangewezen hulpposten. In dit geval zou het goed zijn dat er een vrouw uit de buurt de familie kwam bijstaan, omdat er geen dochter in huis was. Truuj van Wismans Kuuëb uit Klein Oirlo, de vrouw van Har Cremers, die bij Gradje inwoonde, wilde gaan helpen doch haar werd sterk afgeraden dat te doen. Zij had immers pas haar eerste kindje, Martha, gekregen en had nog niet de kerkgang gedaan. "As ge nog önrejn ziet, gódde nie van öwwen aege groond, dat het génne pas." Truuj mocht zelfs nog niet naar de eigen moestuin om groenten voor het dagelijks eten te halen, zolang ze de kerkgang niet had gemaakt. Zo lang was ze, zoals dat heette, nog 'onrein'. (Wordt vervolgd) 15

Castenrays dorpsblad De Schans | 2009 | | pagina 15