Gewoonten en gebruiken rond 1900 - deel 26 Het kon echter gebeuren dat het kind niet geheel op temperatuur was. Was de temperatuur te laag, dan kon het kind tijdens de soms lange tocht naar de dorpskerk ziek worden met alle gevolgen van dien. Om het kind op de juiste temperatuur te brengen, werd het naakt in een emmer warm water gehouden, net zolang tot het de vereiste temperatuur had. Dan werd het gekleed in het doopkleed op een kussen en op de arm van een der buurvrouwen gelegd. Trots liepen de vrouwen dan met het kind over de weg naar de kerk. Het kon wel eens gebeuren dat het kind gedurende de hele voettocht met het hoofdje naar beneden werd gedragen. Men kon het kindje, dat onder dikke dekens en doeken verborgen lag, immers niet zien. Thuis of in de kerk gekomen, had het wicht dan een rood aangelopen hoofdje. Zolang het kind echter huilde, dacht men dat alles in orde was. Weer thuis gekomen werd het kind bij de moeder gelegd om gezoogd te worden. Dat was een zeer geheimzinnige activiteit. De borst werd daartoe boven op de kleding gelegd en de baby werd dan aangelegd. Als het kind een borst had leeggezogen, waaraan men dat kon zien is mij een raadsel, werd het kind naar de andere kant verplaatst, waar dan de andere borst werd vrijgemaakt. Voor de beide vrouwen en de peter en meter was er dan in de beste kamer een koffietafel klaar gezet door de kraamzuster. De vader was bij dat alles meestal niet aanwezig, die was dan bezig op het veld of in de stal. Het werk moest immers doorgaan. Vele maanden hing de wasdraad dan weer vol met luiers. Die luiers werden dan in de sopketel met de witte was gekookt. Dan uitgewrongen en op de bleek te bleken gelegd. Als de hennen er dan op gelopen en gescheten hadden, kon de vrouw weer opnieuw beginnen. Daarna werd de was in een wasteïl in water gesopt, uitgewrongen en op de waslijn te drogen gehangen. Het was wekelijks voor de huisvrouw een arbeidsintensieve bezigheid. Er was immers meer te wassen dan alleen de kinderluiers. Bovendien wachtte voor de huisvrouw elke dag de kookpot en moest zij ook nog bijspringen op het land en in de stal. De vrouw ging er trots op als ze op maandagmorgen de was als eerste in de buurt aan de lijn had hangen. Ze had dan toch stiekem op zondag de was gekookt. Ongeveer drie of vier weken na de bevalling werd door de kraamvrouw, dus ook door mij, de kerkegang gedaan. Volgens de kerk was ik onrein en moest ik door de kerk gereinigd worden. Waaruit die onreinheid bestond en waar men dat aan kon merken, is mij altijd een raadsel gebleven. Maar als in die tijd de kerk zegt dat de vrouw na een bevalling onrein is, dan is die onrein. Punt uit. Door geen enkele kraamvrouw werd aan het woord van de kerk of de pastoor getwijfeld. Het paste ook niet om de kerkgang niet te doen. Daar dacht ook niemand aan. De sociale controle in de samenleving in de kleine dorpen speelde daarin een grote rol. Gedurende de periode tussen de bevalling en de kerkgang mocht een onreine kraamvrouw niet op andermans grond komen. Dat daar streng door iedereen de hand aan werd gehouden, moge uit het volgende blijken. Er was een ongeluk gebeurd bij Driek van de Pasch, onze buren. Roffers Driek was van de mestkar gevallen en met het hoofd op de grond terecht gekomen. Omdat er bij Roffers Driek geen dochters in huis waren, wilde ik er naar toe om de vrouw van Driek hulp te verlenen of anderszins bij te staan. Toen ik aanstalten maakte om er naar toe te gaan, riep Gradje Cremers, de vader van mijn man Har, mij terug en zei: 'How, how, dat zeuj ik toch ma nie doen. Zolang gij génne kaerkgang hit gedaon, mugde nie op andermeenses groond komme. Van die strenge uitspraak van de anders zo goedmoedige, oude vader was ik toch wel een beetje geschrokken. Ik mocht de vrouw van een man die een ongeluk gehad had niet mee gaan helpen. Enkele uren later was Roffers Driek dood. Dat had Cremers Gradje natuurlijk niet kunnen voorzien, anders zou hij mij beslist niet van hulp hebben teruggehouden. Mijn hulp zou het leven van Roffers Driek echt niet hebben verlengd, daar ben ik vast van overtuigd en Cremers Gradje in die tijd ook wel, denk ik Enkele dagen later ging ik ter kerkgang. Ons oudste kindje was intussen ongeveer vier weken, denk ik Ik had over de kerkgang met de pastoor, toen die aan huis kwam om bij te praten, een afspraak gemaakt. Onze buurt bestond in het begin uit alle gezinnen die woonden vanaf Vissers Driefcske tot en met van de Waters Hannes. Een grote buurt derhalve. 15

Castenrays dorpsblad De Schans | 2008 | | pagina 15