ïMÊm De heer Steeghs zegt, dat hij het betreuren zou als de Raad het voorstel van B. en W. zou aannemen, doch dat hij overtuigd is, dat in Castenray en Klein-Oirlo, wanneer de gegeven beloften niet worden nagekomen, de menschen hun voornemens en plannen toch doorzetten, zoolang ze kunnen De Voorzitter herhaalt, dat de heer Steeghs met alles wat hij hier beweert omtrent toezeggingen of beloften, bij de Kerkbesturen moet zijn en niet hier in den Raad. De heer van Haren vraagt, of de aanvrage wettig is en ook de overgelegde bescheiden aan alle wettelijke eischen en voorschriften voldoen en wijst dan, na bevestigend antwoord van den Voorzitter, op de notulen der raadsvergadering van 17 October 1933, waarin de Voorzitter op uit den Raad geopperde bezwaren, o.a. van den heer Arts, tegen de inwilliging der aanvrage voor den bouw eener jongensschool te Leunen, omdat die niet noodig zou zijn, heeft geantwoord, dat de Raad eenvoudig de Wet heeft uit te voeren en dus enkel de aanvrage van het Schoolbestuur heeft te beoordelen en wanneer deze aan alle wettelijke eischen voldoet, zijne medewerking moet verleenen en dus de aanvrage inwilligen. Nu is Spreker ook niet ervoor om daar maar weer een nieuwe school te bouwen, we hebben nu zoo langzamerhand wel scholen genoeg, maar hij voelt er wel voor om te trachten voor dat geharrewar daar in Oirlo en Castenray een oplossing te vinden. De Voorzitter kan en wil de wenschelijkheid, dat alles daar naar genoegen wordt opgelost, niet ontkennen, maar daar staat de Raad buiten. Het gaat hier nu enkel over de aanvrage om een neutrale bijzondere school te stichten en aan dat onderwerp moeten we ons houden, anders komt er nooit een eind aan de discussies; de motieven waarom in deze de Raad overeenkomstig de Wet deze aanvrage volgens het oordeel van Burgemeester en Wethouders dient te weigeren, heeft hij reeds De heer Millen zou ook niet gaarne zien, dat ook daar alweer een school gebouwd zou moeten worden. Wij zijn inderdaad al meer dan ruimschoots van scholen voorzien in Venray. In tegenstelling met den Voorzitter meent Spreker echter, dat het toch wel op den weg van den Gemeenteraad kan liggen om mede te werken tot eene oplossing in de gerezen kwesties. Ook hem is door verschillenden medegedeeld, dat, als ze in 1928 geweten hadden, dat het in 1935 zoo zou gaan, ze niet voor de bijzondere school te Castenray hadden geteekend. Spreker zou willen voorstellen een commissie uit den Raad te benoemen, die met respectieve kerk- en schoolbesturen en met verdere belanghebbenden in overleg treedt, om gedaan te krijgen, dat de kinderen van Klein-Oirlo ter school kunnen gaan, waar de ouders dat 't liefst willen. De Voorzitter herhaalt voor de zooveelste maal, dat de Raad als zoodanig daar heelemaal buiten staat; het is een kwestie zuiver tusschen de belanghebbende ouders, de schoolbesturen en de geestelijke autoriteiten. De heer Millen begrijpt dit heel goed, maar het gaat de gemeente toch geld kosten, als het er ten slotte van zou moeten komen, dat er een school gebouwd moet worden. En als we dat kunnen voorkomen, is het toch een groot financieel belang voor de gemeente. De Raad, als vertegenwoordiger der gemeente, heeft er dus wel degelijk belang bij. Eene oplossing, die geen geld kost is zelfs van zeer groot belang voor de gemeente en ook de bewoners daar zijn bij een vreedzame oplossing gebaat. In dit verband zou hij willen voorstellen deze zaak aan te houden tot een volgende vergadering, (wordt vervolgd) uitvoerig uiteengezet. 7 1925. Juffrouw Derksen met haar klas. Zij kreeg vlak na het eerste hoofd, Herman Vollebergh, in 1922 een benoeming aan de nieuwe school in Castenray. Ze is gebleven tot 1942. V'

Castenrays dorpsblad De Schans | 2006 | | pagina 7