Ze hadden weer eens de vlegel uitgehangen en hadden van de pastoor straf gekregen. Het zal in het jaar 1946 of 1947 zijn geweest en in die tijd gooide de meester, de juffrouw of de pastoor met strafregels. Wat die twee hadden misdaan zal altijd een raadsel blijven. Wel is bekend dat het aantal regels, door de ene misdaad na de andere, was opgelopen tot ongeveer tweeduizend. Hoe kreeg men die tijdig geschreven, zonder dat de ouders er iets van merkten want als die dat wisten dan zwaaide er weer wat. Vindingrijkheid was de kwajongens niet vreemd. Bij een van de ouders werd een zestal vellen carbonpapier 'geleend', voor ieder drie vellen, waardoor men door één regel te schrijven er tegelijk vier schreef. Bovendien werden er twee potloden aan elkaar gebonden, zodat men per geschreven regel er in één keer acht op papier had. Dat schoot natuurlijk lekker op. Daar de ouders niet mochten weten, dat ze strafregels hadden, moest er een veilige plaats worden gezocht, waar ze ongehinderd konden schrijven. Na intens overleg werd gekozen voor de rust van 't CaselseBrop 'Wismans zien brugske', een van de bruggen over de Lollebeek. Het was wintertijd en het was koud, helder vriesweer Al naar gelang de tijd verstreek werden de vmgers krommer en de strafregels meer onleesbaar Het carbon en de aan elkaar gebonden potloden vormden toch al een risico, want als de pastoor dat merkte, was al het werk voor niets geweest. Toen werd, zoals later bleek, het fatale idee geboren, om op de brug een klein vuurtje te maken. Er werd daartoe 'een haffel' (een handvol) riet uit de nabij gelegen hoop gesneden rietgarven gehaald en slechts één lucifer was voldoende om de fik er in te steken. Nadat ze hun handen gewarmd hadden, schreven de jongens, de beter leesbare regels, op papier Het droge riet brandde lekker en door hun intense aandacht voor het schrijven, hadden de pyromanen geen oog voor het vuur Plotseling bemerkten ze dat het vuur was overgeslagen naar de hoop gesneden riet, dat klaar lag om opgehaald te worden door de rietdakdekker, die het gesneden had om daken te dekken. De jongens schrokken zich een hoedje en probeerden het vuur te doven door er met hun klompen op te stampen, doch dat lukte niet meer In paniek vluchtten ze, hun geschreven vellen straf achterlatend, richting Horst, want ze konden door het vuur niet meer terug over de brug. Ze renden en renden maar verder, soms omkijkend om te zien hoe het vuur steeds verder om zich heen greep. Later bleek, dat het vuur, nadat de hoop riet opgebrand was, verder kroop naar de grote rietvelden midden in het broek. Tijdens hun vlucht naar Horst hoorden ze de brandweer van Venray in T Broek arriveren om het vuur te blussen. Ook de politie was reeds ter plaatse. Onderweg vroegen ze zich af wat ze moesten doen en wat hun te wachten zou kunnen staan. Ze maakten de balans op. Ze vonden dat de pastoor de schuld was, want die had hun de straf opgelegd. Ze besloten ook om naar 'Petje zienen Hein', alias Hein Steeghs, te gaan, die was immers, samen met Thei Jakobs, de eigenaar van 't Broek. Ze zouden hem uitleggen wat er was gebeurd en zeggen dat ze er niets aan konden doen. Tevens zouden ze hem om vergiffenis vragen. Schoorvoetend en met lood in de schoenen liepen de jongens terug naar Casele. Het was inmiddels aan het schemeren geraakt. Ieder ging zijns weegs en thuisgekomen zouden ze doen alsof ze van God geen kwaad wisten. Bij de een lukte dat wonderwel, bij de ander helaas niet. Die trof thuis 'Petje zienen Hein aan. Die had een papier vol strafregels gevonden, waarop de naam van de schrijver stond en was naar diens ouders gegaan. Hij stond op het punt aangifte te doen bij de politie. Toen dat de dader ter ore kwam, bekende hij huilend schuld, bang als hij was door de politie in de gevangenis te worden geworpen en daar verder te moeten creperen en te leven op water en brood, want zo ging dat immers in die tijd. Hein Steeghs, die zelf in zijn jeugd ook geen lieverdje was, had begrip voor het gebeurde, zag af van verdere juridische stappen en vertrok. Intussen was de vader thuis gekomen van het werk, hoorde, rustig luisterend, het verhaal aan en zei tegen zijn zoon, de dader- "Kóm mar efkes mit, dan vat ik öw efkes apart." Daar sprak hij zijn zoon toe. "Ga maar naar de 'schansenhoop' en haal daar een 'schans' Leg die 'schans' maar bij de sopketel en haai daar dan de dikste stok uit die er in zit. Sla er met de 'hieëp' de grootste zijtakken af. Als je daarmee klaar bent, kom dan maar terug, dan leg ik je dan even over de knie. Zacht voor zich uit huilend en met dikke tranen in de ogen kweet de belhamel zich van zijn taak. Dan ging hij met de stok naar zijn vader en onderging de afranseling, zoals dat een deugniet, die opgroeide voor galg en rad, betaamde. Toen zijn moeder hem de zaterdag daarop in de 'kuup' deed, zag ze zijn rug en kont vol blauwe plekken. Elke lezer mag zelf bepalen wie het meeste van die stokslagen heeft geleden, de vader, de moeder of de zoon. De moeder drukte haar zoon, tijdens het afdrogen, zacht tegen haar borst en pinkte stilletjes een traan uit haar ogen.

Castenrays dorpsblad De Schans | 2003 | | pagina 3