had op de eerste plaats te maken met het ontbraken van koper- en tinerts in de Lage Landen. Het erts
moest dus ingevoerd worden. Daarnaast hadden de mensen hier nauwelijks voorwerpen van evenveel
waarde als brons, zodat men niet kon ruilen.
Brons werd verkregen door het samensmelten van koper en tin. Het smeltpunt van koper is 1083
graden Celcius en om die temperatuur te krijgen, moest de bronssmid gebruik maken van een
houtskoolvuur, dat met behulp van blaaspijpen of-balgen aangewakkerd werd. Zo bereikte men
ongeveer 4000 jaar geleden al temperaturen tot 1350° C.
Van bewoningssporen uit de Bronstijd is in vergelijking met de Nieuwe Steentijd in Limburg
betrekkelijk weinig bewaard gebleven.
Leefden de mensen vroeger als nomaden vooral van de jacht en de visserij, in de Bronstijd vonden
reeds primitieve vormen van akkerbouw en veeteelt plaats. Er werd wat gerst, tarwe, haver, tuinboon
en lijnzaad verbouwd en wat schapen, runderen, geiten en tam gemaakte everzwijnen gehouden.
De woningen, die meestal op hoger gelegen stuk grond lagen, waren behoorlijk groot. Soms wel 8 m
breed en tot 30 m lang. Mens en dier leefden gezamenlijk in één ruimte, zodat vooral 's winters het
vertrek door de aanwezigheid van het vee extra verwarmd werd.
Aan het einde van de Nieuwe Steentijd begroef men de doden nog onder grafheuvels, maar in het
begin van de Bronstijd schakelde men geleidelijk over op het verbranden van de doden. De as werd in
een kleine grafheuvel bijgezet in urnen, waarbij meestal ook grafgiften toegevoegd werden, want de
overledene leefde verder in een andere wereld veronderstelde men. Vervolgens kwam er een periode,
waarin de overledenen begraven werden in een uitgeholde boomstam. Deze werd op een laagje keien
gezet en daarna werd er een piaggenheuvel opgebouwd, die soms omringd was door palen, wallen, of
sloten.
Nog later in de Bronstijd veranderde 'het ritueel weer in cremeren, waarbij de resten in een boomkist
begraven werden en nog weer later werden de crematieresten weer in een urn bijgezet. Soms werden
veel urnen bij elkaar begraven en zo ontstonden urnenvelden. Deze zijn vooral in de jongste Bronstijd
en in de daarop volgende Ijzertijd ontstaan.
Over het algemeen is het Bronstijd-aardewerk niet al te best van kwaliteit. Het is vrij grof en meestal
onversierd, in tegenstelling tot vroegere perioden uit de Steentijd, toen wel allerlei versieringen
werden aangebracht (klokbeker- en bandkeramiekcultuur). Het beste aardewerk werd meestal aan de
doden meegegeven, samen met bijv. wapens, armbanden, of haarspelden.
De door ons gevonden scherven beantwoorden volledig aan de kenmerken van de Bronstijd. Het
materiaal is onversierd en van grove klei, die vermengd is met stukjes kwarts, om te voorkomen dat
bij het drogen en bakken de pot te sterk zou gaan krimpen en vervolgens zou scheuren.
Vuurstenen voorwerpen werden ook in de Bronstijd en zelfs nog in de Ijzertijd vervaardigd en
gebruikt, maar raakten door het toenemend gebruik van brons en ijzer steeds meer op de achtergrond.
Van Jan Martens kregen we een verzameling, door zijn broer Piet in de tachtiger jaren aan de
Diepeling gevonden, vuurstenen krabbers, schrapers, klingen, een bijl en een bijlfragment en verder
vuursteenafslag. Daarmee zijn we zeer in onze nopjes en Jan, voor de zoveelste keer heel erg
bedankt! We zullen de voorwerpen door deskundigen laten onderzoeken en ze beschrijven en
registreren.
Door al deze vondsten weten we nu, dat de vroegste geschiedenis van Castenray terug te voeren is tot
de prehistorie, toen in deze contreien reeds menselijke bewoning en bezigheid voorkwam. Het ging
toen dan wel om kleine groepjes mensen, maar toch.En wie weet wat er in de toekomst nog uit
Castenrays bodem te voorschijn komt, want onze naspeuringen krijgen een vervolg.
Tel: 0478-515221
Gerrit Arts
Brienshoekweg 6
5809 EW Leunen
24 uur bereikbaar op
u i t v a a r t v e r z o r g i n .3