iamilie Emonts, zo vertelde To, werden de toerei?, meestal had elke vrouw er 2 of 3, in de
"trek" bewaard. Dit was een grote en brede treklade van een kast, waarin de toeren tussen het
speciale blauwe papier bewaard werden. Baer en Marie Gooren-Dinghs hebben thuis nog zo n
kast staan met de grote ""trek" voor de toeren. Marie: "Men had zondagse toeren en
doordeweekse."
Wanneer men een nieuwe toer moest hebben, dan werden eerst tule, kant en zijden bloemen
Uitgezocht in de mutsenwinkels te Horst, Venray, Sevenum en Lottum.
In de dorpen kwamen ook wel de marskramers met de "pak" langs de deur. Een marskramer
had dikwijls at van tevoren geïnformeerd waar in het voorjaar, vooral in de meimaand, een
bruidje zou zijn. Voor een bruiloft schaften naast de bruid ook de moeder en de zussen een
nieuwe toer aan. To Emonts kan zich nog herinneren, dat de marskramer te voet van het
station in Oostrum naar Castenray kwam, om zijn spullen aan de vrouw te brengen.
Als de vrouwen hun spullen voor de toer bij elkaar hadden, werd het materiaal vervolgens
naar de dichtstbijzijnde toerenmaakster gebracht. Voigens To Emonts ging men vanuit
Castenray eerst naar Horst en later naar "Kiens Nel" in Leunen. "Kiens Nel" was Petronella
Jacobs-Fnesen (1867-1949), tante Nel van o.a. de Strijbossen en de Dinghsen, een van de
laatste loerenmaaksters hier in de regio.
Hoe de toer precies gemaakt werd, is het geheim van de toerenmaaksters gebleven. Zij hebben
hun vakkennis meegenomen in het graf, want er waren geen patronen van. De toer werd zo op
het oog gemaakt.
Het aanzetter, van de linten was een uiterst moeilijk karwei. De linten hingen aan beide zijden
van de toer af en ze waren aan de onderkant van franje voorzien. In het begin was dat
uitgerafeld lint, maar later werd handgeknoopte franje gebruikt en nog later kwamen
machinale flossen of kwasten in de mode.
Marie Gooren-Dinghs herinnert zich nog, dat haar moeder, Drika Dinghs-Friesen, eerst een
klem zwart mutsje op had. Daar overheen ging de witte muts en daar boven op de toer
Behalve mutsen maaksters waren er ook mutsenopdoensters en mutsenwasters. Deze vrouwen
wasten de vuile mutsen en maakten ze opnieuw op. Het wassen van de muts was ook veel
werk. De muts moest helemaal los worden gemaakt. Daarna werd ze gewassen, gesteven,
gestreken en weer in elkaar gezet. De toer kon men nauwelijks wassen,
volgens Marie Gooren-Dinghs. Daarvoor zat hij te kunstig in elkaar.
In de jaren voor de Tweede Wereldoorlog werd het steeds moeilijker om aan de juiste kant en
de zijden linten te komen. De toerenmaaksters gingen noodgedwongen over tot het gebruik
van een goedkope kantsoort op een effen lint. Soms maakte men ook wel van het materiaal
van twee Oude toeren een nieuwe. Langzaam maar zeker raakte de toer haar charme kwijt en
verdween voorgoed uit het modebeeld. Na de Tweede Wereldoorlog waren er dari ook nog
slechts wat oudere vrouwen, die een toer bleven dragen.
Een karakteristieke en bijzonder opvallende en kunstige hoofdtooi uit het Noord-Limburgse
en Brabantse land kwam rond die tijd dan ook definitief aan haar einde.
In Castenray was moeder Emonts de laatste toerendraagster. Zij wilde niet meer "in d' n hoed"
en heeft tot haar dood in 1967 altijd een toer gedragen. Volgens To Emonts "mit de
hoeëgdaag", hoge feestdagen, de beste en de andere door de week. De moeder van Marie
Gooren-Dinghs, Drika Dinghs-Friesen, is eveneens tot haar dood in 1956 de toer trouw
gebleven.
Naast de toer gingen de vrouwen vroeger veel gekleed in het zwart. Veelal droegen ze ook
een schort; een doordeweekse bonte en een zondagse zwarte, de z.g. "luusterse schollek",
genoemd naar het soort stof waarvan hij vervaardigd was.
ttcfjting fjeemfcunSig ©enootscfia