Het ontstaan van de toer vindt zijn oorSprong in de 18* eeuw. Veel Noord Limburgse vrouwen volgden in die tijd de Duitse mode, En dan met name de vrouwen die woonden in het deel, dat tot het Staatse Overkwartier van Gelre behoorde. Het vrouwvolk droeg o.a. linnen mutsen, die bedekt werden door een grote strohoed. De wat oudere vrouwen hebben deze grote strohoeden, die bij r zonnig weer erg functioneel waren, nog tot ver in de 19e eeuw gedragen. De jongere vrouwen daarentegen waren van deze strohoeden blijkbaar minder gecharmeerd en gingen na 1800 over op een geheel nieuwe mode. Een mode van luchtige en dunne stoffen. De mutsen werden steeds groter en getooid met kleurige linten. Gehuwde vrouwen knoopten deze linten links, terwijl de ongetrouwde vrouwen het lint rechts droegen. De linten waren gemaakt van heel dunne stoffen. Uit deze gekleurde linten, die geleidelijk breder werden, ontwikkelde zich de toer. Ook de naam werd ontleend aan deze linten, die van oor tot oor geplooid over de mutsen liepen. De naam is afgeleid van het Franse woordje "atour", dat tooi of opschik betekent. De toer liet het vrouwengezicht helemaal vrij en ook een gedeelte van het haar op het voorhoofd bleef onbedekt. Op foto's uit die tijd is nog goed te zien, hoe het haar met een scheiding in het midden strak over het hoofd naar links en rechts gekamd werd. De eerste toeren waren nog tamelijk klein, maar met het vorderen van de jaren werden de toeren steeds groter. En voor degenen die nog een toer van vroeger hebben, geldt dus: hoe kleiner de toer, hoe ouder hij zal zijn. De linten van de toer lagen aan de achterzijde op elkaar, of hingen over de schouders af. De linten aan de voorkant dragen was uit den boze, dat was verre van netjes. De muts en de toer moesten met stijl gedragen worden. In de jaren 1865-1870 gingen steeds meer jonge vrouwen een toer dragen en rond 1875 was de toer een niet meer weg te denken hoofdtooi bij jong en oud. De eerste keer dat een meisje de toer mocht dragen, was bij haar Eerste Heilige Communie, toentertijd op een leeftijd van 12 tot 13 jaar. Heel devoot, maar ook parmantig en trots, liepen de jonge bruidjes met de toer en de muts van hun moeder te pronken, want ze kregen geen nieuwe voor deze eenmalige gelegenheid. Bij de toer droegen ze ook een mooie witte omslagdoek, die op 2 hoeken fraai geborduurd was. De communicantjes zagen er werkelijk beeldig uit. Als de meisjes 17 tot 18 jaar oud waren, kregen ze pas echt een toer. Meestal was dat een toer met veel bloemen in rose, zacht groen, licht geel en heel helder biauw. Of ze droegen een strikkentoer zonder bloemen, maar met veel linten, die door vrouwen van alle leeftijden gedragen werd. Oudere vrouwen droegen ook wel de knoppentoer met veel knoppen en blaadjes. Voor weduwen en vrouwen in de rouw waren er diverse rouwtoeren, voor lichte en heel zware rouw. De vrouwen droegen dan ook zwarte sieraden, zoals oorhangers en een dubbele ketting met een kruis, gemaakt van een soort eboniet, een zwartglimmende harde stof van gevulkaniseerd rubber. Bij rouw werd er ook geen kant gedragen, maar de muts was dan gemaakt van witte batist of neteldoek. Batist is heel fijn linnen en neteldoek is een weefsel

Castenrays dorpsblad De Schans | 2001 | | pagina 3