toen de pest in Venray heerste (1635-1636) een
documentaire
iEL EN MAAS Donderdag 2002 - Pagina 21
igina I
3 )e wortels van het woord
>st" of "Pestilentie" liggen in
fit Latijnse woord "Pestis",
in de oudheid werd
bruikt als aanduiding voor
erlei soorten calamiteiten,
laronder de besmettelijke
>0 kte, die er synoniem mee
:rd.
15! )oor Louis Rutten
lissen 1348 en 1665 kende
ropa regelmatig, zelfs om de
n jaar, een grote pestepidemie,
arnaast waren er talloze lokale
iaj bars tingen.
'est onder de mensen werd
eds vooraf gegaan door pest
gi der de ratten. Stierven er veel
ten dan was het opletten gebla-
I'S i, want de vlooien, die deze als
stheer gebruikt hadden, waren
dwongen op zoek te gaan naar
6( liere gastheren. Hoewel zij lie-
rattenbloed hadden, namen zij
n genoegen met het bloed van
mens.
DE OVERDRACHT
Het heeft een lange tijd
duurd, voordat men in de gaten
ai d, waardoor de pest veroor-
I aki werd. De rattenvlct kreeg bij
besmette rat de pestbacil in
maag. Wanneer zij genood-
akt was haar gastheer te verrui-
voor de mens, spoot zij in de
letwond wat besmet speeksel,
arin een antistol middel zat. Zo
in zij het bloed opzuigen maar
gelijkertijd besmette zij de mens
et het pestbacil.
niet binnengehaald kon worden. derij zouden verlaten.
DE RAT
Als gastheer van de pestvlo fun-
rde meestal de zwarte rat. Hij
eft de voorkeur aan droge plaat-
n (bijvoorbeeld zolders), klimt
de beste, is tamelijk honkvast,
jeft een beperkte actieradius,
(halve als hij natuurlijk deel uit-
ikt van een transport over land
zee (leger en handel), en is
:r intelligent.
Na 1700 verdringt" de bruine
die een voorkeur heeft voor
;n natte omgeving, geleidelijk
de zwarte. Vermoedelijk werd
biotoop ook voor de zwarte rat
junstig doordat het strooien
ik langzamerhand vervangen
erd door het pannendak en ook
tt "tuyn werk "zijn langste tijd
rliad had.
DE VOORTEKENEN
Geheel in de geest van de bijge
lovige Middeleeuwer, die de Pest
als een straf van God zag om dc
mensen weer op het rechte pad
te krijgen, stuurde God van te
voren tekenen' waaraan men kon
zien, dat er iets vreselijks ophan
den was.
Dat konden begrafenisspelletjes
van kinderen zijn, insectenplagen,
de stand van de sterren ten
opzichte van elkaar, kometen en
de sterfte van vogels, die zo maar
uit de lucht dood neervielen. Een
vogel, die zelfs de naam pestvogel
droeg en om dc drie a zes jaar hier
overwinterde, werd door zijn ver
schijnen ook als een voorteken
beschouwd.
DE OORLOG
Een belangrijke factor, die bij
het uitbreken van de Pest, ook
wel de 'haestige schouwelycke
sieckte genoemd, een grote rol
speelde, was de oorlog. Rondtrek
kende troepen konden de besmet
telijke ziekte met zich meevoeren
en zo voor de verspreiding zor
gen. De aanwezigheid van troe
pen (inkwartiering of belegering)
verslechterde meestal de leefom
standigheden en was men gevoeli
ger voor de pestbesmetting. Oor
log en pest zijn 'gesellen'.
PREVENTIE TEGEN DE PEST:
VUUR
Hippocrates, een geneesheer
uit de Griekse oudheid, had al in
de gaten dat bijvoorbeeld smeden
weinig last hadden van de pest.
Typisch is ook, dat Paus Clemens
VI tijdens zijn verblijf in Avignon
in het jaar 1348 op advies van zijn
arts vier maanden dag en nacht
tussen vuren gezeten heeft om te
voorkomen dat bedorven lucht
(:de pest) hem zou kunnen berei
ken. Zijn lijfarts Guy de Chauliac,
die later zelf ziek werd en weer
genas, heeft een uitgebreide stu
die van de symptomen gemaakt
bij zichzelf en anderen. Hij stelde
toen al vast, dat er twee soorten
pest waren: de longpest (na drie
dagen dood) en de builenpest (na
drie a vijf dagen dood, met welis
waar een overlevingskans van
ongeveer 60%).
DE ZIEKTE
Na enige tijd verschijnt er na de
9 esmetting in de lies een buil, ook
cl bubo genoemd, die vergezeld
a;it van koorts. De incubatietijd
I ongeveer drie tot vijf dagen,
'let alle besmette mensen ster-
en aan de builenpest(P). Wel aan
Llongpest.die door besmette
icstlijders zelf wordt overgedra-
en via de uitgeademde lucht
incubatietijd: drie dagen).
Het uitbreken van een pestepi-
cmie,vooral in de steden, had
ten verlammende uitwerking op
iet sociale, religieuze en econo-
i nische leven. De rijken vluchtten
lit de stad, anderen probeerden
log zoveel mogelijk van de
I eneugten van het leven te genie-
I fn (pluk de dag). Er ontstond een
f toot gebrek aan arbeidskrachten
pachters). Zo kreeg in Blitterswij-
k de scholtis in 16.36 het gras
elfs niet gemaaid, ook al wilde
'ij daar steeds meer voor betalen.
P Ie boeren "excuseerden zich
It de "uitvlucht": "Sy en konden
"ss iet niet gedoen, aangesien het in
"'I !en saeytyt was ende dat het
"jn dek soe seer verstorven were,
aders wolden sy het geit wel
Ka prne verdienen".
In Sittard was in 1489 het aantal
Pestlijders zo groot, dat de oogst
Foto: gemaakt tijdens de Pest-
tentoonstelling in Nijmegen in
1998.
GELUID
Zwarte ratten hebben blijkbaar
een voorliefde voor hoge tonen.
Van deze wetenschap heeft ken
nelijk dc rattenvanger van Hame
ien met zijn fluit gebruik gemaakt
om de ratten te 'lokken'. In het
jaar 1284 brak daar de pest uit en
vermoedelijk is hij toen de redder
geweest van dit dorp.
Harde geluiden schijnen hen
echter af te schrikken, immers op
een kerkklok in St. Anthonispol-
der in de Hoekse waard stond in
het Latijn geschreven: 'fugo
pestem' (ik jaag de pest weg met
mijn gelui). Ook in Naarden ver
zocht men dezelfde geluidsbron
om hetzelfde: 'dat de clock Ner-
den (Naarden) wel behocle voor
brant, pest en onweer'.
In Doornik (België) schoten sol
daten ongeladen kanonnen af om
zo de pest te verjagen.
Overigens schijnt het onder
boeren nogal eens voor te komen,
dat men gevangen ratten met een
gloeiende pook het achterwerk
dichtschroeide, opdat door het
gekrijs de andere ratten de boer-
PESTRECEPTEN: GELDERS
RECEPT 1390
In de afrekening van rentmees
ter Johan van Steenbergen komen
wij rond 1390 de pest in Gelder
land tegen. Hij moet dan flinke
uitgaven doen, zoals hij schrijft,
om 1 pont pillarum contra pesti-
lentiam" te kopen en verder dat
hij nog geld uit heeft uitgegeven
voor twee appels tegen 'die pesti-
lencie by meister Jan voir myne
vrouw van Gelre'. In deze appels
waren kruidnagelen of andere
specerijen gestoken om de 'kwa
lijke dampen' van de pest te ver
drijven, geheel dus in de geest
van het denken van die tijd.
ANTWERPS RECEPT 1528
"Om eenen te helpen, dye de
pestilentie heeft, dan neemt men
twee onchen angelica watere".
Angelica watere is met de halve
hoeveelheid daarvan ook een
goed voorbehoedmiddel "het
allerbeste water, dat men vint teg-
hen de pestilencie, des morgens
nuchtern gedroncken: een halve
once". Deze twee recepten
komen uit een medisch boek,
getiteld 'Den Sack der consten'.
DEURNES RECEPT 1624
Neem drie loot goudbloemwor
telen, drie loot wijnruit, drie loot
uien, drie loot Barbarakruid, drie
loot haalwortelen en drie loot
krytsteen. De kruiden fijnhakken
en in een dichte aarden pot doen,
daarop twee kwart wijnazijn en
laat dit inkoken tot de helft of een
derde. Filtreer het door een witte
doek en doe het vocht in een
dichte kan. Laat het vocht staan
tot het lauw is en voeg dan drie
loot goede Venetiaanse theriak
toe. Opkloppen tot er schuim op
komt en sluit dan de kan af. Het
geheel is tenminste een jaar goed.
Als iemand voelt, dat hij besmet
is, dan moet men hem een roemer
vol hiervan geven, voordat hij
geslapen heeft. Dan kan hij gaan
slapen en niet eerder Hij moet
zich goed warm houden en goed
zweten. Met Gods hulp zal hij
genezen.
N.B.: Dit recept is getest in aan
wezigheid van degene, die het
heeft voorgeschreven, waardoor
wel 400 mensen zijn geholpen.
Slechts één is gestorven, maar hij
had geslapen voordat hij de drank
innam etc. (Vrij naar een recept
uit het Deumes Gemeentearchief.
Met dank aan Hans van de Broek
uit Deurne.)
VENRAYS RECEPT 1633
Op de kaft van een register van
inkomsten van veldvruchten van
de eerste kaplanie (1632-1633)
vonden wij een tamelijk moeilijk
leesbaar recept:
Remedi voor de peste: nehmt
inden eersten het ghewicht van
een goude croone (muntsoort)
Venetien triakel ende (net) so
veel solpher, eenen lepel olie van
raepsaet, een glas wijneeck (azijn)
en dit tsamen gemengelt ende
gedronken, soe men ghevult ghe-
raeckt te syn. Ende voor een goet
vier (vuur) wel gedeckt te ligghen
(onleesbaar).
N B. Triakel, in het Grieks Teria-
kel, is in de oude geneeskundige
behandeling een tegengift van
complexe samenstelling, dat men
name onder andere opium bevat
te en als middel tegen de beet van
vergiftige dieren gold en vervol
gens als universeel geneesmiddel
werd toegepast. Meestal komt het
er op neer, dat men veel gaat zwe
ten end dat men zowel boven als
onder gaat 'uytwerpen'.
WEERTS RECEPT 1644
In het liber memorialis van
Pater Antonius van den Steen
OFM uit 1644, dat als een soort
handleiding voor Gardiaans
beschouwd kan worden, gaf de
auteur op blz. 161-163 ook enkele
raadgevingen voor het geval de
pest mocht uitbreken. Blijkbaar
zat de pest van 1635-1636 hem
nog sterk in het geheugen.
Niemand liep volgens hem
zoveel gevaar als de paters zelf,
die meer dan wie dan ook met de
pest geconfronteerd werden. Het
was dus zaak, dat de paters goed
wisten hoe ze de pest konden
voorkomen en behandelen en
welke de uiterlijke tekenen van
de ziekte waren. Vooral de teke
nen van de naderende dood
waren belangrijk in verband met
het toedienen van het H. Oliesel.
Als geneesmiddel schreef hij voor:
'een gelas of dobbelen roemer vol
pekel van osschenvlees, mengelt
daaronder soo groot als een hase-
note, cleyn gestoten solpher ende
een half soo dick Veneets driakel,
dat also cout wort ingenomen
ende voor een goet vuur sich
werm gehouden'.
Noteert: (let wel), dat men deze
pekel eerst moet zieden (koken)
ende schuymen en daarnae door
eenen doeck ziegen (zeven) en in
eene glelase flesche op een
werme plaetse bewaeren. Desen
dranck moet men nemen soo
haest als (zodra) men den' aen-
stoot van de pest gevoelt, ofte
tenminste binnen 24 uren ende
het sal onder en boven doen pur
geren (zuiveren) en al het fenyn
(vergift) verdrijven, zoals de erva
ring dikwijls leert, schrijft de
monnik erbij.
AZIJN
Azijn (pestazijn), azijn (wij
neeck) werd eeuwenlang als een
populair middel tegen de pest
beschouwd. De scherpe geur en
smaak zouden iets doen aan de
verdorven lucht, die volgens de
opvatting van die tijd een zicht
baar teken van God's toorn (de
Gesel Gods) zou zijn, welke
'kwade dampen onder de mensen
veroorzaakte'.
TABAK
Volgens het boek 'Schat der
Gesontheyt' 'uit ongeveer 1700
zou tabak 'wondergoet syn teg-
hens het pestilentiaals fenyn en
dat het ten tijde, toen eene seer
groote sterfte in Londen in Enge
land was, de tabakshuyse bevryt
waren van de pest'. Pestdokters
hadden bij hun beschermende
kleding een masker op met een
snavel voor hun gezicht, waarin
eerst welriekende kruiden en
later tabak werd gestopt.
KRUIDNAGELEN
Wij zijn dit scherp riekend
kruid ook al eens tegengekomen
op het terras van 'de Klokkenluy-
der', en daar gebruikt in combina
tie met een schijfje citroen om de
wespen weg te houden!
HULP VAN BOVEN
Naast allerlei aardse hulpmidde
len zocht de diepgelovige 'mid
deleeuwse' mens ook zijn toe
vlucht tot bekende pestheiligen,
die om hun bijzondere verdien
sten 'Gods toorn' wel zouden
kunnen tegenhouden. In onze
contreien waren dat: Man Job
(later verdrongen door Rochus),
Antonius abt, Christoffel en Sebas-
tianus. "In geval van hoge nood"
kon men nog uitwijken naar een
van de veertien noodhelpers,
waartoe onder andere Barbara en
Vitus behoorden. Heel populair in
onze streken was vooral Antonius
Abt, ook wel 'Verrekes Toén' in
Venray genoemd, omdat hij als
beeld een varken bij zich had. Bij
de boeren vooral populair als
beschermer tegen de varkenspest.
Het is dan ook niet verwonderlijk,
dat in onze streken zoveel kapel-
lekes aan hem zijn toegewijd. Dat
geldt ook voor de andere pesthei
lige: Rochus, die in het verhoren
van de naar hem opgezonden
gebeden beslist geconcurreerd
moet hebben met de voornoemde
Antonius Abt. Ook van hem
komen wij in onze streken veel
kapellekes tegen. Persoonlijk zou
ons toen Rochus meer aangespro
ken hebben, omdat hij heel aan
schouwelijk aanwijst waar de
pestbult op zijn ontbloot boven
been zit. In werkelijkheid zat de
pestbuil echter in de lies. Zijn
feestdag is 16 augustus. Hij is ech
ter nooit heilig verklaard. Zie Acta
Sanctorum aug III 1752, blz. 380-
415, u weel wel, de boeken waar
Henschenius indertijd mee begon
nen is, en waar Venray onlangs
enkele dele van heeft kunnen aan
kopen.
In de Horster Lambertuskerk
ontdekten wij nog als pestheilige
de oudtestamentische Man Job.
Hij is helemaal overdekt met pest-
zweren en moet zonder twijfel
indruk gemaakt hebben op de
toenmalige gelovigen. Zijn vere-,
ring moet ouder zijn dn die van
Rochus.
VENRAY EN DE PEST
Voor zover wij weten heeft
Venray twee keer de 'eer' gehad
door de pest bezocht te zijn,
namelijk in 1468-1469 en in 1635-
1636. In werkelijkheid zal het wel
vaker geweest zijn.
I DE PEST VAN 1468-1469
In 1468 heerste de pest in Nij
megen. Velen waren de stad uit
gevlucht, zodat op een gegeven
moment het stadsbestuur
gedwongen was 'allen, die om die
pestilencie willen uyt de stat geta-
egen (vertrokken) syn' te gelasten
terug te keren'. In 1469, toen
Gaert van Kessel voor de hertog
van Gelre de belasting moest gaan
innen in Venray, vernam hij, in
Leunen aangekomen, dat er in
Venray een besmettelijke ziekte
was uitgebroken. Omdat hij vrees
de voor een eventuele besmetting
en eigenlijk erg opzag tegen het
ophalen van het belastinggeld in
zulke tijd van malaise, besteedde
hij zijn opdracht uit via Tyske van
Kessel aan Peter Cuper. Deze was
bereid om zich aan dit karwei te
wagen, maar hij wilde wel
meteen boter bij de vis. Je kon
maar nooit weten.
VAATWERK UIT DE 15e EEUW
Vermoedelijk is het door Sjef
Beerkens in de Bonte Koestraat
gevonden 15e eeuws gaaf aarde
werk wellicht afkomstig uit deze
pestperiode, toen mensen uit
angst voor pestbesmetting het
door pestlijders gebruikte aarde
werk in een afvalput deponeer
den. Wie weet?
HET ODAKAPELLEKE AAN DE
HOENDERSTRAAT
Na 1635 zijn er in het Venrayse
zeker enkele kapellekes gesticht,
die met de pestepidemie te
maken hebben gehad: wij denken
daarbij aan het Rochuskapelleke
aan de Langstraat en het Barbara-
kapelleke aan het Overbroek (zie
mijn artikel in Peel en Maas van
18-8-94). Ook het Odakapelleke
aan de Hoenderstraat moet in
onze ogen zulk een aanleiding
gekend hebben. Wij denken daar
bij aan de pestepidemie van 1468-
1469. Immers, toen Oda op de
zogenaamde 'ommeziende berg
(een verkeerde vertaling van 'in
monte circumspiciente' wat
eigenlijk berg betekent, waar je
om je heen kunt kijken) stond,
moet zij volgens een kroniek
schrijfster uit ongeveer 1525,
gezegd hebben, dat die pestilen
tie niet gemeynlick overal solde
regneren (heersen)' en even ver
der schrijft de kroniekschrijfster
dat 'daer waer Oda gestaen heeft,
noch een heilig stoxken (heilig
huyske) ter memorie staet'. Het is
niet uitgesloten, dat Oda zelf uit
Venray is gevlucht voor de pest
en is dat kapelleke gewoon opge
richt ter memorie aan die pest.
Waarom zou de kroniekschrijfster
anders Oda de uitspraak over die
pestilentie in de mond leggen? En
waarom doet pater Reinese zijn
belofte van een tweede kapelleke
gestand als later zou blijken dat de
Pest wel in het klooster heeft toe
geslagen?
H DE PEST VAN 1635-1636
Hoewel de jaren 1635-1636
algemeen als de pestjaren
beschouwd worden, komen wij
in het armengilde rond 1633 al de
benaming pest tegen als wij lezen:
'aen Hanryck Vermeulen betaelt
van een vat roggen,dat hij voer
Erken Verhys in tyde der pest
heeft gebacken' en iets verderop
'aen Mery Klaes utgedeylt in den
tyd der pest den 11 julyens 1633:
1 gld'. Wij denken, dat hier iets
anders aan de hand is geweest.
Ook in Maastricht komt in datzelf
de ,jaar zogenaamd de pest voor,
maar later wordt opgemerkt, dat
men ook andere ziektes daartoe
graag rekende. Hoe het ook zij, in
de jaren 1635-1636 heerste in
Venray een echte pestepidemie,
die in deze tijd vele dorpen en ste
den teisterde. Het kan wel eens
voorkomen, dat hij hier of daar
een jaar eerder of later optrad.-
(Roermond. Mesch en Geldern,
1634 en 1637), maar niet in Ven
ray.
DE PEST EN DE
PAGAGAAIENZIEKTE
Deze 'haestige en schouwelijke
sieckte' heeft niet alleen in het
verleden de fantasie van verschil
lende schrijvers op hol doen
slaan, nog onlangs werd ons stre
ven naar een onvervalste lokale
geschiedschrijving in dit opzicht
in een pas verschenen historisch
boek weer ernstig gekwaejert'.
PASTOOR VAN HAEFF
Rond de jaren tachtig van de
19e eeuw schreef deze Venrayse
pastoor als eerste over de pest
van 1635-1636. Zo schrijft hij: 'In
1635 is in Venray de pest geko
men, waar op enen dag meer dan
vijftig mensen stierven (dat is
later door hem veranderd in
dertig).
Weinig huizen zijn er overge
bleven, die niet door de pest
besmet werden, ook te Oostrum
zijn op eenen dag vijftien dooden
geweest en niet meer dan twee
gepaarde (getrouwde) menschen
overgebleven en te Veltum zijn
alle huizen met de pestziekte
geïnfecteerd geworden. In het
klooster Jerusalem zijn 17 of 18
zusters en in het klooster Bethle
hem twee zusters aan derselve
gestorven. Er zijn binnen het jaar
(1635 dus) meer dan 2000 men
schen gestorven'. Aldus pastoor
van Haeff, die blijkbaar niet wist
dat Venray nauwelijks 2900 men
sen telde end dat het pestjaar
1636 nog moest komen. Het tragi
sche van zulk onnadenkend
geschrijf is, dat het daarna klakke
loos wordt overgeschreven zon
der enige controle van de feiten
(de zogenaamde papegaaienziek
te). Dat doet bijvoorbeeld G. Ver
beek in zijn zogenaamde histori
sche notities (zie Bibliotheek
G.A.V. volgnummer 1411) en nog
enkele andere schrijvers, onder
andere de auteur van het onlangs
verschenen boek over de geschie
denis van Merselo, waarin deze
episode in de Venrayse geschiede
nis ook behandeld wordt. Om u
in de gelegenheid te stellen zelf
een oordeel over een en ander te
vellen, laten wij de betreffende
tekst over de Venrayse pestjaren
1635-1636 hier integraal volgen:
Zo staat op blz. 83 van het bewus
te boek 'Het jaar 1635 staat te
boek als een rampjaar, want de
pest heerste. Hier gelegerde Kro
atische troepen hadden de epide
mie vanuit Gennep waar zij
gevochten hadden, overgebracht.
Soms stierven dertig tot veertig
mensen op één dag Vrijwel
geen huis bleef gespaard voor
deze besmettelijke ziekte. In Oos
trum, om een voorbeeld te noe
men, bleven van de gehele bevol
king slechts twee bejaarden
over. In het uit 1422 stammen
de Augustinessenklooster 'Jeruza
lem' stierven bijna twintig zus
ters. Men schatte veel later in
1884 het totale dodental uit de
rampjaren 1635/1636 in de
gemeente Venray op circa 2000
inwoners Dit getal is waar
schijnlijk overdreven'. Ja, dat
kun je wel zeggen.
Legt men deze tekst langs die
van pastoor van Haeff, dan ziet
men duidelijk, dat met.wat toe
voegingen en veranderingen, de
tekst klakkeloos is overgenomen,
vermeld, dat in het archief van de
paters een mededeling werd
gevonden van de pastoor van Kes
sel, dat 'In den jaere 1640 te
Venray de pest was uitgebroken
en dat er in Venray met de omlig
gende gehuchten 2000 mensen
gestorven waren. In Oostrum, zo
gaat het artikel verder, vielen er
op één dag vijftien slachtoffers
en was de pest zo hevig, dat er
niet meer dan twee gepaarde
menschen (huwelijksparen) zijn
overgebleven. Daarop zijn vier
paters uit Weert gekomen om
de zieken bij te staan. Deze vier
paters hebben een voorlopig
onderdak gevonden in het huis
tegenover de vroegere artsenprak
tijk in de Patersstraat. Deze paters
worden in het artikel pest-verple-
gers genoemd en zouden tijdens
de pestjaren mensen verpleegd
hebben. Pater Beda heeft echter
in zijn eigen boek over de Minder
broeders aangetoond, dat er door
Pater Carolus van Coudenhoven
maar wat nog erger is, zelfs op
onverantwoordelijke wijze gewij
zigd, zonder in dit geval daar een
controleerbare bron voor te noe-
HET GEVAL OOSTRUM
Volgens van Haeff en ook ande
re schrijvers moet de pest daar
enorm huisgehouden hebben.
Inderdaad zijn er in vergelijking
met bijvoorbeeld Castenray heel
veel personen daar in deze perio
de overleden. Wij hebben dat bij
benadering kunnen controleren
aan de hand van de belastinglijs-
ten van 1630 en 1638, waarbij wij
het natuurlijke verloop van de
bevolking 'gemakshalve' even
buiten beschouwing hebben gela
ten. Maar dat er maar twee
gepaarde (volgens R. v.d Brand
'bejaarde') personen in Oostrum
zouden zijn overgebleven, lijkt
ons wel wat overdreven.
UIT HET REGISTER VAN DE
KAPEL TE OOSTRUM (1636)
In dit register van juli 1636 vin
den wij een interessante reactie
van twee kerkmeesters op de toe
stand in Oostrum. 'Alsoo het hyer
tot Oostrum zeer verstorven is en
nu wederom hefftiger begint met
die geïnfecteerde sieckte der
peste, alsoo dat hier tegenwoor-
digh weenich alden syn in leven
gebleven, soo hebben Peter aen
de Meulen .en Jan Vaeghs, beide
kerekemeister mit adjuncts Jan
Smits, deur affsterven alleen Sche
pen, op huiden 5 Juler 1636 doen
bescheyden Derick Denis en Jan
Peters, gênant Hesen, beide die
alsten, so hier tegenwoordich
deur die grote sterfte to fynden is,
om yn ieder stuck to fuegen den
naem, so 'men' onderpanden der
kerckenpachte voor het lest of
noch gebruicken of gebruickt
hebben etc. Wat is hier nu de con
troleerbare waarheid: zowel in
1630 als in 1638 (dus na de pestja
ren) woonden er in Oostrum de
volgende gezinnen met dezelfde
naam: Derrick Verryckelt, Jan
Cuypers, Jacob Houben, Jan
Gcertgens, Jan Beltgens, Deryck
Dinis, Jan aen de Meulen, Jan
Vaechgens alias Groenen, Seger
Hermans, Hendrik Groenen en
Gaert Heylkens. En dan te moeten
lezen, dat er in Oostrum maar
twee gepaarden (bejaarden?) zijn
overgebleven? Wij zijn hier wel
van geschrokken.
DE HAZEGAERF VAN 1994 NR.
16
In dit tijdschrift over de Venray
se volkscultuur staat in een artikel
over de Minderbroeders in Venray
zijn belofte niet hebben hoeven
na te komen. Dit tweede ^apelle-
ke heeft toen een plaats gekregen
vlak langs de toegangspoort van
het klooster (vlak bij het huidige
Freulekeshuus). De 'smeekbede'
van Pater Reneri was blijkbaar
verhoord!
MEER DAN 3000 DODEN!
Als Pastoor van Haeff het aantal
pestdoden tijdens de pestepide
mie 1635-1636 becijfert op 2000
binnen het jaar noemt hij ter
loops ook Gemert: meer dan 3000
doden zouden daar in 1636 aan
de pest gestorven zijn. Blijkbaar
wilde van Haeff met zijn Venrays
aantal pestdoden van 2000 con
curreren met Gemert. Daarbij
heeft hij voorzichtigheidshalve
het aantal pestdoden van Gemert
nog wat verlaagd, want Gautius,
een latere pastoor in Gemert
(1692-1736), had in het parochie-
register genoteerd, dat hij naar
een studie is gemaakt van de
geschiedenis van zijn orde in de
Nederlanden, waaruit duidelijk
blijkt, dat er geen enkele verple
ging van pestlijders in Venray
heeft plaatsgehad.
DE VERSPREIDING VAN DE
PEST
Hoewel van Haeff er met geen
woord over rept, beweert R. v.d.
Brand, dat de Kroaten de pest
naar Venray hebben gebracht,
maar daarbij vergeet hij, dat het in
Venray een gaan en komen was
van troepen, die van en naar
Breda op weg naar de slagvelden
of terug even Venray aandeden.
Om nu de Kroaten de schuld te
geven van deze pestbesmetting in
Venray lijkt ons moeilijk te bewij
zen, daar later juist dat gaan en
komen van troepen ook door de
Venrayse bestuurders genoemd
wordt om vermindering van de
belastingaanslagen te krijgen.
Verder heeft Jan Van Nassau
ook nog in datzelfde jaar met Sta-
else troepen in Venray verblijf
gehouden. Wie moet je dan de
schuld geven? 01" zouden het de
ruiters van Piccolomini geweest
kunnen zijn, die in Venray met
zeven regimenten kavalerie gedu
rende vijf weken gelegerd waren?
Bewijs het maar eens.
MEER DAN 2000 DODEN
Ook het aantal pestdoden is
weer iets wat de fantasie haast
vanzelf bevleugelt. En te weten,
dat Venray in 1635 ongeveer 2900
inwoners telde. Dus tel uit je
winst!
De overgebleven 900 mensen
zouden daarna voor de gehele
gemeenschapsstructuur op heb
ben moeten komen, wat met deze
zogenaamde demografische ont
wikkeling totaal onmogelijk zou
zijn geweest. Vreemd is, dat je
een paar jaar later al niets meer
merkt van deze zogenaamde
ramp, omdat het aantal huwelij
ken (uitgesteld?) en geboortes
dan zelfs piekt.
BIJNA TWINTIG ZUSTERS
Ook de dood van bijna twintig
zusters in het Augustinessenkloos
ter (sedert 1469) in Venray lijkt
ons zeer dubieus.
Met een gemiddelde bezetting
van ruim twintig zusters zou dit
het einde van het klooster bete
kend hebben. Bovendien had
Pater Reinerie, die een tweede
Odakapelleke beloofd had, als de
pest het klooster toen zou over
slaan.
Met dit hoge sterftecijfer zou hij
Van het oude cluster: De Leun-
sche Molen, het Lazarushüyske
en de Molenhof is alleen de laat
ste nog overgebleven. Vanaf die
plaats een kijkje op Leunen en
zijn kerk. (Foto: Paid Franssen)
horen zeggen had vernomen dat
er in Gemert tijdens de pestepide
mie van 1635/1636 maar liefst
drie en dertighonderd menschen
overleden waren. Maar, schrijft
hij verder, dat dit hoge aantal naar
zijn mening geruchtelijkerwijze
gegroeid was. En daar kon hij wel
eens gelijk in hebben. Van Haeff
moet ons inziens deze getallen
gekend hebben en er toch in
zekere zin door beïnvloed zijn
Uitgaande van de cijfers van pas
toor Van Haeff zou ongeveer 70%
van de Venrayse bevolking
gesneuveld zijn en daarbij steden
als Leiden, Amsterdam en Nijme
gen ver achter zich gelaten heb
ben.
DE PEST IN DE GROTE
STEDEN
Laten wij eens kijken hoe de
pest verliep in de grote steden.
Wij hebben daartoe Ronald Rorn-
mes' artikel 'Pest in perspectief,
aspecten van een gevreesde ziek
te in vroegmoderne tijd' geraad
pleegd. Utrecht was tot 1 juli
1634 pestvrij. Half juli werden de
eerste slachtoffers van de nieuwe
pestepidemie begraven. De pest
bleef vooral in de omgeving van
de Tolsteegpoort hangen. Tussen
december 1634 en juli 1635 bleef
de pest sluimeren. Begin augustus
breidde de epidemie zich snel uit.
eerst binnen de stadsmuren en
daarna erbuiten. Zij duurde voort
tot in de winter van 1637/1638 en
maakte meer dan 4000 slacht
offers. Volgens Ronald Rommes is
de geschatte sterfte aan de pest in
Utrecht tussen 1634 en 1637
ongeveer 14 a 16% van de bevol
king. Amsterdam, Haarlem en
Dordrecht komen volgens hem
ook in de buurt van deze cijfers,
terwijl Leiden ongeveer 32% en
Wijk bij Duurstede ongeveer 30%
halen. Voor Nijmegen wordt zelfs
een percentage van ongeveer 40%
aangenomen, wat wel begrijpelijk
is, omdat deze stad een belangrij
ke rol vervult bij de herovering
van de Schenckenschans, waarbij
vooral Franse troepen in en om de
stad legerden, die ook met de pest
besmet waren.
Pestdokter van Diemerbroeck,
die zelf deze pestepidemie inde
stad Nijmegen meegemaakt en
bestudeerd heeft, heeft daarover
een boek g'eschreven:- 'Tractatus
de Peste'.