M. DERKS OOSTRUM
Boer wordt het oudste
Brabantse Wit Gele Kruis
bestaat vijttig jaren
voor alle soorten meubelen
en bekleden van uw woning
Politierechter
WEEKBLAD VOOR VENRAY EN OMSTREKEN
JANNY BAR
VRIJDAG 23 SEPTEMBER 1966 No. 38
ZEVEN EN TACHTIGSTE JAARGANG
PEEL EN MAAS
DRUK EN UITGAVE VAN DEN MUNCKHOF N.V. VENRAY
GROTESTRAAT 28 POSTBUS 1 TEL 1S12 GIRO 1050652
ADVERTENTIEPRIJS 11 ct p. mm. ABONNEMENTS
PRIJS PER KWARTAAL 175 (bvttm Vmray L—
IN WELKE BEROEPEN BEREIKT MEN HOGE LEEFTIJD?
STATISTIEK OVER BEROEP EN LEVENSDUUR
De belangstelling voor de agrarische bedryfstak neemt in ons land
merkbaar af. Nochtans blijkt het rooien van aardappelen, het
maaien van hooi en het melken van koeien een oergezond beroep
te zijn. „Daar kan hij honderd jaar by worden", zegt men wel
eens van een ambtenaar die de gehele dag achter de balie zit. Deze
boutade correspondeert niet met de cijfers, die het Centraal Bureau
voor de Statistiek heeft verzameld over het verband tussen beroep
en levensduur. In het tijdvak 1959-1961 bereikten de ambtenaren
een gemiddelde leeftijd van 65.7 jaar en bleven daarmee ruim
negen jaar onder de gemiddelde leeftijd van de Nederlandse agra
riër (74.9 jaar).
VOORZICHTIGE CONCLUSIE
GEBODEN
„En de boer, hij leefde voort
zou men met een variant op Weru-
meus Buning's beroemde gedicht (En
de boer, hij ploegde voortkun
nen zeggen. Toen het C.B.S. in 1957
gegevens verzamelde over het ver
band tussen beroep en levensduur,
sprongen de agrariërs met de hoogst
bereikte gemiddelde leeftijd op op
vallende wijze uit de statistieken
naar voren.
Een nader onderzoek over het tijd
vak 1959-1961 bevestigde dit. In
1957 werd de gemiddelde boer 73
jaar, in de jaren 1959-1961 zelfs 74,9
jaar. Het gemiddeld bereikte aantal
levensjaren van Nederlandse man
nen van 15 jaar en ouder was res
pectievelijk 68,9 en 69,5 jaar.
Onze zegsman van het CBS ver
zekert ons met nadruk, dat uit de
nu bekende cijfers geen vaststaande
conclusies kunnen worden getrok
ken. Ze geven een zwakke aanwij
zing, meer niet. Wel is een genees
kundige nu bezig de cijfers aan een
nader onderzoek te onderwerpen.
Hierover kan in dit stadium nog
we de thans beschikbare cijfers voor
zichzelf laten spreken.
FRISSE BUITENLUCHT
Over het onderzoek van de jareii
1959 t.m. 1961 zijn tot dusver alleen
maar cijfers over grote beroepsgroe
pen gepubliceerd. Meer gespecifi
ceerde gegevens levert het onder
zoek van 1957 op.
De gemiddeld bereikte leeftijd van
de Nederlandse man was toen 68,9
jaar. Opvallend was, dat de hoogste
gemiddelde leeftijden werden geno
teerd voor die lieden, die hun brood
voor een groot deel in de (frisse)
buitenlucht verdienen. Een gemid
delde leeftijd van 73-75 jaar werd
behalve door de boeren ook bereikt
door de vissers en de schippers. Ook
timmerlieden bereikten een hoge
„score" (73,9). Maar de theorie van
de „frisse buitenlucht" krijgt een
deuk als men ziet, dat ook de goud
en zilversmeden en de horlogema
kers tot een hoog gemiddelde kwa
men.
Boven de streep van het gemid
deld bereikte aantal levensjaren
(68,9) kwamen verder de meest uit
eenlopende beroepsgroepen als met
selaars, kosters, sigarenmakers, ha
venarbeiders, kloosterlingen en ma
kelaars.
Het gemiddeld bereikte aantal le
vensjaren van de groep weten
schappelijke werkers en assistenten
bedroeg slechts 56,9 levensjaren.
DRANKLUCHT GEZOND?
Dominees worden ouder dan pries
ters. Dat zou uit de statistieken
kunnen blijken. In 1957 bereikten
de eersten een gemiddeld aantal le
vensjaren van 71.2, de priesteds 61"
In de jaren '59 t.m. '61 lag dit ge
middelde bij de predikanten nog iets
hoger (72,1) en bij de priesters iets
lager (67,3).
De statistiek opent de vraag of
men als boekhouders of correspon
dent niet beter bij rijk of gemeente
dan bij particulieren kan werken.
Het administratief personeel bij de
overheid bereikte in 1957 een ge-
mideld aantal levensjaren van 65,4,
in 1959-1961 66,5 en het administra
tief personeel bij particulieren kwam
niet verder dan 63,4, resp. 63.7.
Dranklucht schijnt minder snel
slachtoffers te maken dan men soms
veronderstelt. Blijkens de statistiek
bereikten de caféhouders zowel in
1957 als in de jaren '59-'61 een ge
middeld aantal levensjaren van 68,3.
Zij bleven daarmee wel iets onder
het landelijk gemiddelde, maar hun
gemiddelde was hoger dan bijvoor
beeld dat van betonwerkers (60,7),
kunstschilders (65 handelsreizi
gers (64,3), banketbakkers (66,8) en
politiefunctionarissen (62,3).
Bij de vrije beroepen lag het ge-
mideld aantal levensjaren in 1957
onder het landelijk gemiddelde, t.w.
68,7, maar in '59-'61 kwam het er
met 69,8 juist iets boven uit. In deze
sector bleven de artsen met 67,5,
resp. 68,1 beneden het gemiddeld
bereikte aantal levensjaren in deze
beroepsgroep.
MANAGERS
Men spreekt wel eens van de ma
nagerziekte, die leiders van grote
bedrijven vroegtijdig zou vellen. Uit
de statistieken blijkt, dat deze groep
werkers inderdaad onder het gemid
deld bereikte aantal levensjaren
blijft, t.w. 66,4 in 1957 en 64,5 in de
jaren 1959 tot en met 1961. De di
recteuren steken bij de bedrijfslei
ders gunstig af met resp. 68,9 en 68,7
levensjaren.
Bij de arbeiders ligt het gemiddeld
bereikte aantal levensjaren hel
hoogst bij de landbouwknechten en
bouwvakarbeiders, het laagst bij de
fabrieksarbeiders.
Wat de doodsoorzaken betreft, het
overlijden aan hartaandoeningen
komt het meest voor bij bedrijfslei
ders en directeuren. Ruim 1/3 van
deze beroepsgroep overleed in de
periode '59-'61 aan een hartziekte.
Maar nogmaals, men dient deze cij
fers met enige reserve te bezien. Zo
ligt het voor de hand dat de zwak-
sten niet de zwaarste beroepen kie
zen. Een nietig, astmatisch ventje
wordt geen kolensjouwer om een
voorbeeld te noemen. De beroeps
keuze werkt als het ware zelf se
lecterend.
Bij de kleinere beroepsgroepen
kan de toevalligheidsfactor het alge
meen beeld vertekenen. Wanneer in
zo'n groep twee jonge mensen door
een verkeersongeluk om het leven
komen, dan heeft dit al een sterke
invloed op het gemiddeld bereikte
aantal levensjaren.
Geleerden zulen nu dit cijferma
teriaal op al hun mérites gaan toet
sen.
„Vermoeid, doch tevreden keerden
de kinderen na dit alleszins ge
slaagde uitstapje huiswaarts", zo
eindigde het verslag in de krant.
Maar ons verslag begint nu pas,
want de kinderen K. brachten hun
jachtbuit mee in een snij bonenblik
je.
De kinderen waren door de buurt
vereniging naar de speeltuin ge
bracht, waar de schommels en de
draaimolen al gauw druk werk had
den. Maar ook de justitie kreeg druk
werk. De kinderen K. zijn daar de
oorzaak van geweest. Ze belandden
in de groentetuin naast de speeltuin.
Daar was de baas net bezig slakken
van de sla te vangen. Ze stonden er
eerst een poosje zwijgend bij te kij
ken met ernstige gezichten en de
handen op hun rug.
„Wat doe je daar?" vroeg Paultje,
die de oudste is.
„Ik vang slakken, zei de baas.
„En waarom vang je slakken", in
formeerde Paultje verder.
„Die eten de sla op", antwoordde
de baas geduldig.
„En wat doe je dan met die slak
ken?" wilde Paultje weten.
Nu begon het geduld van de man
snel te verminderen. „Die verkoop
ik aan de apotheker voor een dub
beltje per stuk en dan maken ze er
slakkenmeel van", zei hij.
Met ogen, groot van verbazing za
gen de kinderen naar slakkenvanger
op. Een dubbeltje per stuk! Een ijsje
per slak! Zij wierpen zich als het
ware op de slakken om die in het
roestige snijbonenblikje te doen, dat
ze op de mesthoop vonden. Die te
slijmerig waren, vatten zij aan met
een stukje papier of twee stokjes. En
toen het gezelschap vermoeid, doch
tevreden terugreed, zaten in de bus
de zielsgelukkige kinderen K. in het
vooruitzicht van voor drie gulden
en negentig cent aan ijs te zullen
opsmullen.
Toen de bus thuis was, glipten de
slakkenvangers met hun bus tussen
de benen van de toeschouwers door
TOT VANAVOND IN DE
om hun buit aan de man te brengen.
De apotheker werd koud noch warm
toen hij het vieze blikje met de slij
merige inhoud en de glanzende ogen
van de kinderen K. zag. „Slakken-
meel", zei hij, „is een soort kunst
mest en die wordt niet door apothe
kers verkocht en bovendien niet van
slakken gemaakt. Tenminste niet
van zulke slakken. Een dubbeltje
per stuk: Belachelijk!"
Teleurgesteld stonden de kinderen
K. even later op de stoep, met in
hun armen nog het roestige conser-
veblikje geklemd. Toen hebben ze
de slakken maar op de vensterbank
en op de stoep van de voortzitter
van de buurtvereniging gedeponeerd
en zijn teneergeslagen huiswaarts
gekeerd.
Toen de voorziter voldoende was
toegesproken door de overige leden
van het buurtcomité en het een en
ander had gedronken om het stof
uit zijn keel te spoelen, keerde ook
hij huiswaarts. Doch welk een glan
zende aanblik bood nu de anders zo
propere gevel van zijn zaak. Over de
etalageruit liepen zilverige slakken-
sporen en over het trottoir krieu
welde een onaanzienlijke glibberige
massa in het bleke licht van een
lantaarn. Uit het bovenraam hing
moeder de vrouw, die niet naar bui
ten durfde en huilerig alles uitleg
de.
Het was al nacht toen de beslak-
te bij vader K. aan de bel trok en
herstel van de oorspronkelijke toe
stand eiste. De kinderen K. droom
den al lang van ijs met slakken, toen
pa in piama op de stoep met de op
gewonden voorzitter stond te onder
handelen. Het resultaat was een
blauw oog voor vader K. en een be
keuring wegens mishandeling voor
zijn bezoeker.
Dertig gulden boete heeft de poli
tierechter hem opgelegd. „Want van
de voorzitter van een buurtvereni
ging mag worden verwacht, dat hij
het goede voorbeeld geeft", zei de
rechter.
Het Brabantse Wit Gele Kruis,
de oudste van de provinciale katho
lieke kruisverenigingen, heeft dezer
dagen feestelijk zijn 50-jarig be
staan gevierd. Dat wil dus zeggen
dat de vereniging pas in 1916 werd
opgericht „ten einde de particuliere
ziekenverpleging en ziekenzorg ter
hand te nemen." Katholiek Noord-
Brabant was wel wat laat, want in
1895 was reeds in Limburg de eer
ste kruisvereniging door katholieken
opgericht evenwel onder de (niet
katholieke) naam Groene Kruis. De
naam was overgenomen van de be
weging welke zijn aanhang in niet-
katholieke milieus had. In Limburg
kwam het initiatief echter geheel
van katholieke zijde, en het sloeg
aan. Zo niet in Brabant, de bevol
king voelde niets voor „neutrale"
verenigingen. Daarom werd daar een
geheel nieuwe organisatie met een
eigen naam gesticht: Het Wit-Gele
Kruis, waarbij doelbewust de pau
selijke kleuren werden gekozen. De
ziekenverpleging en ziekenzorg,
vooral voor de minder bedeelden,
was tientallen jaren lang totaal ver
geten. Het was ronduit slecht ge
steld met de ziekenverpleging in ons
hele land, zoals dr. J. Gribling in
het gedenkboek: „50 jaar Wit Gele
Kruis in Noord-Brabant" schrijft.
„Dit was des te rampzaliger, om
dat er zoveel mensen in de arme-
lijkste omstandigheden leefden,
waardoor allerlei zieken ruim
schoots de gelegenheid kregen hun
slachtoffers te maken. Door de Fran
se revolutie was het met de macht
der gilden gedaan, maar daardoor
ook vielen de arbeiders onbe
schermd ten prooi aan de slavernij
die met alle menselijkheid spotte."
Aan het begin van de vorige eeuw
waren er zeer veel armen of arm
lastigen in ons land. In 1816 werd
hun aantal met uitsluiting van
de verpleegden en bewoners van
Godshuizen op 180.000 tot 190.000
alleen al in de Noordelijke provin
cies geschat.
In Amsterdam profiteerde onge
veer een op de drie inwoners van
de bedeling, in Den Haag een op
zeven; in Leiden was zelfs de helft
van de bevolking armlastig. De trek
naar de steden nam enorme afme
tingen aan. Maar er waren daar
geen behoorlijke huizen, zodat de
plattelanders met kelders en krot
ten genoegen moesten nemen, waar
door de steden ,in toenemende mate
haarden van vervuiling" werden.
Maar niet alleen de steden waren
oorzaak van ziekten en vervuiling,
ook op het platteland in de slecht
onderhouden woningen dreigde
voortdurend gevaar voor allerlei
besmettelijke ziekten.
Zo werd in de Bredase gemeente
verslagen van 1871 door een ge-1
zondheidscommissie vastgesteld dat
er „achter de armoedige huisjes nog
steeds mestvaalten voorkwamen",
dat „de sloten waaruit voortdurend
stinkende en schadelijke gassen op
borrelden, een gevaar voor de volks
gezondheid betekenden". Twintig
jaar later rapporteerde de commis
sie „dat er vele woningen van min
vermogenden in een toestand ver
keerden, die uit een hygiënisch oog
punt afkeuring verdient.
Het gemis van privaten, van
drinkwater, behoorlijke afvoer van
huis- en hemelwater, het gebrek
aan ruimte en licht deed de wens
uiten dat hierin verandering werd
gebracht". Die verandering kwam in
de loop van de 19e eeuw toen de
overheid meer aandacht aan de ge
zondheidszorg ging besteden. Er
deed zich hierbij echter een merk
waardig en gelukkig verschijnsel
voor, aldus dr. Gribling, dat naar
mate de overheid zich intensiever
met de volksgezondheid ging be
moeien, ook het particulier initiatief
groeide. Met name in Brabant ont
stonden in die tijd enkele zuster
congregaties die zich met ziekenzorg
gingen bemoeien en dan vooral de
ziekenzorg onder de minder draag-
krachtigen. In die tijd werd ook
meer aandacht besteed aan de pre
ventieve geneeskunde. De erken
ning dat ziekten konden worden
voorkomen of de gevolgen ervan
konden worden gereduceerd door
opsporing van de oorzaken, door tij
dig ingrijpen, door advies en voor-
licthing van de oorzaken, leidde er
toe dat men wegen ging zoeken om
de belangstelling te wekken. En
juist om deze redenen ontstonden de
Kruisverenigingen.
Er is in die 50 jaar dat het Wit
Gele Kruis in Noord-Brabant thans
bestaat heel wat in de gezondheids
zorg veranderd. De zuigelingensterf
te met name, werd drastisch be
perkt. In 1910 stierven nog 15,47 be
neden 1 jaar op 100 levend gebore
nen, thans is dat 1,4. In 1923 waren
er in Noord-Brabant 120 gemeen
ten zonder vroedvrouw, terwijl er
verschillende gemeenten waren
waar 50 pet. van de bevallingen
zonder deskundige hulp plaats vond.
Thans is 80 pet. van de Brabantse
bevolking lid van het Wit Gele
Kruis, maar in de begintijd moest
men vaak tegen vooroordeel en
vastgeroeste gewoonte inroeien.
„Men vreesde dat georganiseerde
wijkverpleging te zeer de hartelijke
liefdediensten zouden verminderen,
die onder buren op zoveel landelij
ke plaatsen nog bestaan."
Maar toch noemden vele pastoors
uit Brabant in 1915 de verpleging
fan boeren en arbeidsmensen ellen
dig en onvoldoende. Een pastoor
schreef op een enquête van een com
missie van landelijke ziekenverple
ging 1(915): „Er bestaat hoegenaamd
geen organisatie, die zich zieken
verpleging aantrekt. Dokter en
vroedvrouw wonen ruim Vh uur
van mijn parochie. In de laatste 4
jaren stierven 41 van de 159 kinde
ren. Wat is dat veel veranderd in die
50 jaar. Op het ogenblik zijn er in
de kraamzorg 600 verzorgsters werk
zaam. Een staf van deskundigen be
geleidt haar bij haar werk. In 1966
lijkt een nieuwe periode te zijn aan
gebroken voor het werk der Kruis
verenigingen. Landelijk is er tussen
katholieken en protestanten een sa
menwerking groeiende, die veel be
loften voor de toekomst inhoudt.
Een nieuwe periode breekt aan
waarin misschien een verschuiving
van de werkzaamheden zal optre
den, want altijd zijn er terreinen
waar onze goedgeorganiseerde maat
schappij nog tekort schiet. Daar zal
altijd 'n werkterrein, liggen voor or
ganisaties als de Kruisverenigingen.
BISSCHOPPEN
MODERNISEREN ZIELZORG
De bisschoppen in het zuiden van
ons land gaan zeer voortvarend te
werk bij het reorganiseren van de
zielzorg. Na Breda is nu ook Roer
mond met een nieuw structuurplan
voor de zielzorg gekomen, waarbij
het werken van de priesters als team
onder de deken, als een verbeterde
en meer doelmatiger vorm van ziel
zorg wordt ingevoerd.
De tendens daartoe was reeds
overal merkbaar, nadat ook een aan
tal proeven hiermede tot gunstige
vooruitzichten had geleid. Trouwens
de priesters zelf zien het werken in
team-verband, in navolging van de
grote successen in het wetenschap
pelijke en economische leven, als een
belangrijke winst van het heden
daagse samenleven. Amsterdam is
begonnen met zijn nieuwe bisschop
een voorstel tot samenwerking voor
te leggen voor de Amsterdamse bin
nenstad, terwijl in Arnhem onder
leiding van de voortvarende deken
van Rossum een soortgelijk plan tot
leven schijnt te komen. Het is van
harte te hopen, dat de lekenaktivi-
teiten, die in de parochiële organi
saties en kleine verenigignen ten on
der zijn gegaan, zich zullen oriënte
ren op de nieuwe structuren en tot
nieuw leven zullen komen.
DE KEUZE UIT ONZE VROEGE
AARDAPPELRASSEN
Dit jaar zijn de uitkomsten van
de vroege aardapelteelt wel bijzon
der gunstig verlopen, zowel op
brengst alsmede de prijs van vroe
ge aardappelen zullen zeker van in
vloed zijn op de komende teelt, in
1967.
Degene die geen of te weinig
pootgoed voor het volgend jaar
heben, gaan zich nu beraden welk
ras het zal worden. Naast de eer
steling en Doré, zal ook het nieuwe
ras de Lekkerlander zich zeker een
plaats weten te veroveren.
Het grote voordeel van de eerste
ling is, de vroeghuis. De kwaliteit
is goed, maar zeer vatbaar voor phy-
tophthora in loof en knol en geeft
bij latere rooidatum in vergelijking
met ander rassen geen hoge kg. op
brengst.
De Doré is een week later rooi-
baar dan de Eersteling, is minder
gevoelig voor de aardappelziekte.
Vooral de knollen blijven langer ge
zond. Wel moet er regelmatig wor
den gespoten.
De Lekkerlander is nog vrij nieuw.
Het is een kruisingsprodukt, waarbij
de Doré gebruikt is. Wat vroegheid
en gevoeligheid betreft voor phy-
tophthora staat deze aardappel on
geveer gelijk aan de Doré.
In 1964 werd dit nieuwe ras in de
rassenlijst opgenomen. De Lekker
lander blonk in de eerste instantie
uit door zijn hoge opbrengst, z'n
mooie knolvorm en z'n bijzondere
lekkere smaak. Hierdoor werd dit
nieuwe ras door de consument zeer
gunstig ontvangen, zo zelfs dat deze
aardappel tot laat in het seizoen
werd gevraagd.
Dit is voor verschillende verbou
wers aanleiding geweest om te pro
beren de Lekerlander gedurende de
winter te bewaren en wel met goed
gevolg.
Gezien de bijzondere goede eigen
schappen van het nieuwe ras be
staat er geen twijfel of dit ras, zal
een belangrijke plaats gaan innemen
in de vroege aardappelteelt. Dit te
meer daar in een eventueel besmet
tingsjaar met overvloedige luizen-
vluchten, zijn grote resistentie tegen
virusziekten hem een grote voor
sprong zal kunen geven op een ras
als b.v. Doré.
j
3ok stofleren van oude meubelen tel. 04780-1 76j