i GEEN OPRUIMING! maar steeds het beste en het nieuwste voor school en kantoor en voor u persoonlijk... VAN DEN MUNCKHOF n.v. De toekomst van het slachtkuiken De grote teleurstelling rof VANAVOND IN l>f JANNVBAR Boek en kantoorboekhandel Grotestraat 28 Telefoon 1512 i i i 1 Bij de aanvragen om steun van het O. S.-fonds (in de wandeling reeds Ot en Sien-fonds genoemd) zijn er een paar honderd die be trekking hebben op pluimveestallen. Dat is merkwaardig, want vóór 1966 deed de pluimveehouderij in het al gemeen alsof er geen fonds bestond waarop een beroep kon worden ge daan. De verklaring is deze, dat het overgrote deel van de aanvragen betrekking heeft op de bouw van slachtkuikenhokken. En die aanvra gen komen uit alle delen van het land. In Groningen en Friesland hebben 80 tot 90 pet. van de aan vragen betrekking op de bouw van slachtkuikenhokken. Om maar bij het noorden te blijven: in de Friese Wouden, Gaasterland, in Westerwol- de en op de Groninger klei (waar de bouwboeren hun grote schuren daarvoor bestemmen), overal begint de mesterij zich uit te breiden. Zou den alle aanvragen ingewilligd wor den, dan zou daardoor alleen al de produktie met 20 pet. stijgen, zo is onlangs bekend gemaakt. De vraag is dus urgent, of het niet te hard gaat. Onze produktie steeg al van 110 miljoen in 1960 tot 215 miljoen kg vorig jaar. De uitvoer steeg in 1965 tot 154,5 miljoen kg l.g. slachtpluimvee en daarmee is Ne derland verreweg de grootste expor teur ter wereld geworden. Wij voe ren zelfs 40 miljoen kg per jaar méér uit dan de Verenigde Staten. Kan die groei nog verder gaan? Of gaat het straks net als bij de eieren: overproduktie, haperende afzet en wisselvallige prijzen? Een slachtkuikenhok wordt thans praktisch niet kleiner meer gemaakt dan voor 8.000 dieren. Daarmee zijn vele duizenden guldens gemoeid. De vraag naar de afzet in de toekomst is dus belangrijk geworden. DUITSLAND BESLIST Goedwillende lieden betogen sinds jaar en dag, dat wij de derde lan den vooral niet moeten vergeten. Zij hebben gelijk, maar de praktijk is, dat wij buiten Duitsland prak tisch geen voet aan de grond krij gen. Vorig jaar ging dan ook naar west-Duitsland93,5 pet. van onze slachtkuikenuitvoer, 82 pet. van on ze pekingeendenuitvoer en liefst 99,5 pet. van de uitvoer van geslach te kippen. Het is dus zonneklaar: onze slachtkuikenuitvoer staat of valt met de marktsituatie in de bondsrepubliek, of wij dat nu pret tig vinden of niet. Om de vraag naar de toekomst kansen te beantwoorden kan men stapels cijfers aanvoeren. Allereerst natuurlijk die van onze produktie, ons eigen verbruik en het verschil tussen die twee, dus wat uitgevoerd wordt. Datzelfde kan men sinds en kele jaren doen voor wat de bonds republiek betreft en het verschil is dan wat men ginds tekort komt, dus wat ingevoerd wordt. Tenslotte kan men beide cijfergroepen door de jaren heen volgen en aldus de ten dens vaststellen. Men ziet dan, dat door de uit breiding van de Duitse legstapel, de invoer van kippen natuurlijk daalt, evenals die van eenden. De kalkoe- neninvoer blijft gelijk, maar hier is Amerika nog steeds sterk. Delen van pluimvee en conserven worden ook méér ingevoerd en ook hier is Amerika ons nog steeds vóór. Hoe staat het echter met de slachtkuikens, ons belangrijkste pluimveeprodukt sinds de inkrim ping van de legstapel? NEDERLAND AAN DE SPITS In 1963 kwam 37 pet. van de Duit se invoer van slachtkuikens (104 miljoen kg totaal) uit Nederland. Vorig jaar was dat al 66 pet. en de totale invoer was toen 126,6 miljoen kg. Wie leverden nu de resterende 34 pet.? Dat waren België (14 pet.), Frankrijk (8 pet.) en derde landen (12 pet.). Amerika is, zoals bekend, uitgerangeerd door de Euromarkt- heffingen. Wat dit laatste betreft: nu de E.E.G. grote vorderingen maakt, ko men de besprekingen van de G.A.T.T. ook weer in zicht. Dit is het overleg dat tot doel heeft de in voerrechten in een 50-tal landen te verlagen. Daar is op zichzelf niets tegen, maar dan moeten de produk- tie-omstandigheden in fiscaal op zicht (lonen, belastingen, prijzen van grondstoffen, subsidies enz.) óók wat op elkaar lijken, anders worden in bepaalde landen bepaalde produk- tietakken eenvoudig uitgeroeid ten gerieve van die andere staten. Onze organisaties zullen, wat de slatchtkuikens betreft, wel bijzon der op hun hoede moeten zijn, ge zien de zeer hoge voederprijzen die de E.E.G. heeft geschapen. Laten wij echter aannemen, dat de slachtkui- kenoorlog niet wéér zal oplaaien en dat wij voorlopig slechts hebben te rekenen met Euromarktomstandig- heden. De toestand ziet er dan wel wat rooskleuriger uit dan velen ver moeden. Allereerst zal in twee jaar tijd een einde worden gemaakt aan enkele ergernissen, die er nog steeds zijn. Restitutie van o.b. op veevoeder in België wél en in Nederland niet, ex portsubsidie in Frankrijk wél en (u raadt het) in ons land niet zal dan onmogelijk zijn en de laatste heffin gen zullen verdwijnen. Tevens moet dan het subsidiebeleid gelijk getrok ken zijn. Onder zulke omstandighe den is onze slachtkuikenmesterij in staat om boven de Alpen praktisch de alleenleverancier voor de E.E.G. te worden. HET CIJFERMATERIAAL Het is beter om van het boven staande uit te gaan dan van de cij fers. Dat klinkt achterlijk in een tijd die bij de cijfers zweert. De oorzaak is, dat de marktsituatie op de West- duitse slachtkuikenmarkt door zo veel cijfers wordt beïnvloed dat ze nauwelijks te overzien zijn. Ze be treffen de produktie in elk E.E.G.- land, het verbruik en de stijging daarvan, de bevolkingsgroei (juist in Nederland en West-Duitsland sterk), het beschikbaar zijn van broedeie- ren en eendagskuikens en de pro- duktiekosten. Wil men ze verzame len en deugdelijk groeperen dan is daarvoor een klein boekwerk nodig. Tal van cijfers zijn daarbij echter maar een zeer beperkte betekenis. Als men b.v. zegt, dat wij méér be langstelling moeten hebben voor af zet in het binnenland is dat volko men waar. Nu schat men, dat onze bevolking in 35 jaar zal toenemen met 12.2 tot 20 miljoen. Dat is dan voor ons erg prettig, maar het ver bruik per hoofd stijgt slechts met één pondje per jaar (van 4,2 kg in 1960 tot 6,2 in 1965). In het licht van onze huidige pro duktie is 6 miljoen kg afzet per jaar méér al bepaald niet belangrijk meer. Die 6,2 kg zou natuurlijk best 16,2 kg kunnen worden, als wij er wat meer voor over hadden om de consument duidelijk te maken hoe goedkoop „kip" wel is in vergelij king met alle andere vlees. Maar daar zijn wij blijkbaar nog niet aan toe. GOEDE MARKT Terug naar de Westduitse markt dus. De Duitse produktie van „kip" (slachtkuikens, kippen, eenden, gan zen en kalkoenen samen) steeg van 100 miljoen kg in 1960 tot 152 mil joen kg vorig jaar. Dat is wel veel in kg., maar het is geheel opgevan gen door de groei van de bevolking en het grotere verbruik per hoofd. Vandaar onze uitstekende uitvoer- kansen. Wij beoefenen de slachtkuiken mesterij thans uitsluitend in grote, goed gemechaniseerde eenheden. Wij zij toch echt niet al te sterk. Maar is dan welke ook in Europa, mits omgerekend op een zelfde voeder- prijs. Daar kan geen enkel land meer onderdoor. Ons produkt is er kend en wordt zeer doelmatig afge zet. Mocht het komen tot een over produktie in Europa, dan zullen an deren eerder het loodje leggen dan wij, mits de produktieomstandighe- den gelijk zijn. En die worden ge lijk en de ongelijkheid is nu al niet groot meer. Voorlopig is er dus bepaald geen gevaar, dat onze stijgende produk tie op afzetmoeilijkheden zou stui ten. Ofschoon de groei sterk is, is zitten met een kostprijs, die lager wij moeten er wel twee dingen bij zeggen. Wie in het wilde weg, zon der integratie, met de mesterij be gint, zal het eerst in moeilijkheden komen. Het tweede is: men moet geen nieuwbouw of uitbreiding overwegen zonder dat men zeker is van geregelde en geplande toeleve ring van eendagskuikens. Ook dit is in de integratie vastgelegd. Door hechte samenwerking zijn wij sterk geworden in de slachtkui kenmesterij. Wie op eigen houtje begint, speculeert. Speculatie kan winst opleveren, maar ook het te genovergestelde. Dat laatste is zon der integratie het waarschijnlijkste in de slachtsector. Steeds weer en steeds meer blijkt het kabinet Cals een teleurstelling te zijn. Deze als „het kabinet van de sterke mannen" aangeduide rege ring, toen deze vorig jaar werd ge vormd nadat het kabinet Marijnen was gestruikeld over het omroepbe stel, blijkt niet over zulke sterke en goede regeerders te beschikken als werd voorgespiegeld en zoals men aanvankelijk ook wel verwachtte. Er is in den lande een toenemen de ontevredenheid merkbaar; men hoort het in gesprekken, men leest het in kranten en tijdschriften en men ziet het in onlusten en demon straties. Ontevredenheid in de eer ste plaats over de snel gestegen in flatie, mede als gevolg van het al te ambitieuze en bovendien foutief becijferde regeringsprogram van uit gaven. De heer Vondeling bleek een beter oppositieleider te zijn dan mi nister van financiën, als hoedanig hij niet ver genoeg vooruit kon zien en daardoor verkeerde berekenin gen maakte, misschien ook uit po litiek oogmerk. Het tekort op de lopende begro ting is onrustbarend gestegen. Voor de komende begroting wordt een nog weer hoger tekort verwacht en men is het in regeringskringen al lesbehalve met elkaar eens hoe dit nu weer gedekt moet worden. Reeds na het eerste jaar van deze rege ringscombinatie treden er spannin gen in op, waarvan het nog de vraag is of men ze weet bij te leg gen. De behandeling van de kwestie „Amsterdam" is ook een punt waar over men in den lande allesbehalve te spreken is. Men heeft de schuld hiervoor nu afgeschoven op de niet- politieke figuur van de hoofdcom missaris v. d. Molen, die er voor ontslag kreeg. De gehele behande ling wekte sterk de indruk, dat de politieke figuren in deze kwestie, te weten de burgemeester van Amster dam en de minister van binnen landse zaken, gered moesten worden uit zuiver politieke overwegingen. Het échec van beiden in deze is desalniettemin duidelijk aan het licht gekomen; een dergelijk „spa ren" en een plichtsgetrouw ambte naar er alleen voor laten opdraaien, valt bij het Nederlandse volk niet in goede aarde. Dat is in zijn wezen niet zo verpolitiekt om dit als een juist beleid te kunnen waarderen. Dit kabinet kwam tot stand omdat de vorige regering struikelde over de verdere gang van zaken in het omroepbestel. Toen de regering Cals optrad mocht men dus verwachten, dat het nu spoedig met een nieuw ontwerp op dit gebied zou komen, waarin zoals was voorgespiegeld nieuwe organisaties ook hun plaats zouden kunnen krijgen en de „openheid" in elk geval een feit zou worden. Een nieuw ontwerp is pas onlangs verschenen, maar de „openheid" van het omroepbestel is daarin meer een theoretische dan een praktische mogelijkheid. Het ontwerp verwierf reeds zoveel kritiek, ook zelfs in kringen van de omroepverenigingen, dat het reeds nu zeer twijfelachtig is of dit ontwerp ooit een meerder heid in de Kamer zal verwerven, zelfs of deze Kamer nog wel de tijd zal krijgen om het te behandelen. De omroepverenigingen, voor wie en door wie vorig jaar de regerings crisis ontstond, zien in dit ontwerp het gevaar van een te grote staats bemoeiing en invloed op het om roepbestel. Intussen wachten de mo gelijkheden van de reeds aanvaarde reclame in de uitzendingen, van het céntraal antennesysteem en van nieuwe kanalen op verwezenlijking, waartoe men echter maar niet kan komen. Het kabinet, dat juist door de omroepkwestie ontstond, zal zijn reden van ontstaan wellicht niet eens waar kunnen maken. Mr. Cals, die een goede minister van onderwijs was, blijkt als minis ter-president niet de figuur te zijn zoals het Nederlandse volk iemand in deze positie graag ziet. Hij glipt slim door moeilijke situaties heen, tracht daarbij echter te veel de kool en de geit te sparen om de coalitie maar in stand te kunnen houden en wekt daardoor niet de indruk van een krachtige leider te zijn die weet wat hij wil. De regering verkeert in een penibele situatie, zowel door in nerlijke onvrede over de financieel- economische toestand als door de politieke ontevredenheid onder het volk. Slechts angst voor dit laatste MEDEDELINGEN VAN DE PLAATSELIJKE COMMISSIE VOOR DE RUILVERKAVELING „LOLLEBEEK" De laatste maanden zijn verschil lende grote werken tot uitvoering gekomen. 1. Het dal van de Oostrumsebeek, ten oosten van de provinciale weg Venray-Leunen-Castenray, werd door de N.V. Grontmij tot aanbesteding gebracht op 13 juni j.l. De raming bedroeg 1.490.000. Er waren 14 inschrijvers. De laagste inschrijver was de N.V. Badhoevense Wegenbouwbedrijf te Amsterdam voor 1.012.650,-. De werken werden aan dit be drijf gegund. Inmiddels is een aanvang gemaakt met de uitvoe ring en wel even ten zuiden van Leunen bij de brug over de Oos trumsebeek. 2. Ook de verbeteringswerken voor de Kabroeksebeek vanaf de Af hang tot aan de spoorlijn in America werd met enkele bijbe horende werken, zoals de Noor- derspoorsloot vanaf America tot aan de Dorperpeel, door de Ko ninklijke Nederlandsche Heide Mij in aanbesteding gebracht. De raming bedroeg 1.381.000, Deze aanbesteding vond plaats op 4 juli 1966. De laagste inschrijver was het Aannemersbedrijf F. A. Pennings te Rosmalen (N. Br.) voor 1.445.000,Er waren acht inschrijvers. De werken zijn aan de laagste inschrijver gegund. 3. Van de N.V. Nederlandsche Spoorwegen is bericht ontvan gen, dat de nieuwe duiker onder de spoorlijn NijmegenVenlo in de Oostrumsebeek nabij het sta tion Oostrum op 7 juli j.l. is aan besteed. De raming bedroeg 290.000,Er waren 5 bedrijven uitgenodigd om een prijsopgave te doen. De laagste inschrijver was de N.V. Aannemings Mij v.h. L. Van Drunen te Den Bosch voor 229.500,—. Goedkeuring tot gunning werd per 1 juli door de Plaatselijke Commissie aan de Ned. Spoorwegen verleend. In verband met de door de Rege ring afgekondigde bestedingsbeper king zijn berichten binnen gekomen dat voorlopig tot 1 oktober a.s. geen nieuwe opdrachten door de Plaatse lijke Commissie aan derde kunnen worden verleend. De Plaatselijke Commissie. kan in september een crisis voor komen.

Peel en Maas | 1966 | | pagina 18