Overpeinzingen
Een kruis op het
duitse kerkhof
na meer dan 20 jaar
Twee potten
appelmoes
de grafvoorraad
van 'n soldaat
s
VRIJDAG 21 MEI 1965 No. 20
ZES EN TACHTIGSTE JAARGANG
^PEEL EN MAASÜ]
DRUK EN UITGAVE VAN DEN MUNCKHOF N.V. VENRAY WPF1CRÏ AH VOHI? VRNRAV P1M HMQ TRPK"P?1\I AD VERTENTIEPRU S 8'/. ct. p. mm. ABONNEMENTS-
GROTESTRAAT 28 POSTBUS 1 TEL. 1512 GIRO 1.05.06.52 V UUSV V I Eri^l UIVIO 1 IX CrIVCril PRIJS PER KWARTAAL 1.75 (buiten Venray 2.—)
Het Nederlands Katholiek Vak
verbond heeft het overleg-orgaan
van de drie vakcentralen verzocht te
bestuderen hoe het z.g. pro-Deo-
systeem in de rechtsbijstand kan
worden vernieuwd en zowel door de
rechtzoekende burger als voor de ad
vocaat billijker kan worden ge
maakt. Volgens dit systeem kan een
burger, wanneer hij een advocaat
nodig heeft, maar hem niet kan be
talen, zogenaamd pro-Deo een advo
caat krijgen.
Het komt erop neer een bewijs
van onvermogen van de gemeente te
krijgen hij moet zijn hele doop
ceel hiervoor lichten en dan kan
hij gratis een advocaat krijgen. Dat
wil zeggen, er wordt hem een advo
caat toegewezen, die zijn zaak moet
behartigen. Wij behoeven hier niet
veel woorden vuil te maken om te
weten, dat dit systeem inderdaad
onbevredigend is, zowel voor de bur
ger, die rechtsbijstand nodig heeft,
als voor de advocaat, die voor een
habbekrats moet werken. Het is een
systeem, dat dateert uit de periode
waarin men liefdadigheid bedreef,
eerder dan dat men recht liet weder
varen.
Tussen de laatste bezittingen
van de gesneuvelde: twee pot
ten met appelmoes. Ze ruiken
(foto beven) nog verbazend
fris.
MI 111111 in 1111M11111111 ii II.IIÏ
Verhuur
gelegenheidskleding
geheel nieuw
Hun laatste bestemming is Ysselsteyn, het Duitse oorlogskerkhof
daar. Hun éérlaatste: het plaatsje Hoogerheide, oostelijk van de
landengte naar Zuid-Beveland. Eind 1944 is die landengte in fei
te niet veel meer dan een weg en een spoorlijn tussen twee dijken
de enige vluchtweg voor grote delen van het 15e Duitse Leger
korps. Zij dreigen afgesneden te worden, want vanuit het zuiden
dringen de Canadezen en Amerikanen op met alles waarover ze
beschikken. De Duitsers hebben één voordeel: waar de weg (die
op dat tijdstip juist vernieuwd en rechtgetrokken wordt) en de
spoordijk samenkomen, vormen ze een geduchte natuurlijke barri
cade. In de noordwand van de spoordijk graven de Duitse para
chutisten, die de SS-ers van de Hermann-Göringdivisie zijn komen
versterken, zich in. Ze hebben er een prachtig schootsveld over het
vlakke land dat zich zuidelijk van hen uitstrekt en zijn alleen
kwetsbaar voor mortier- en granaatvuur. Maar daarmee houden de
geallieerden dan ook vreselijk huis. Binnen enkele dagen ligt de
dijk bezaaid met lijken.
Sommige daarvan liggen er enkele
weken later nog. Andere worden ter
plaatse begraven. In hun eigen
schuttersputten of in een van de'on
telbare granaattrechters, die in het,
op enkele meters afstand gereed lig
gende zandbed voor de nieuwe weg
zijn geslagen.
Na de oorlog wordt het werk aan
de weg afgemaakt. De Duitsers die
in het zand begraven zijn krijgen 'n
betonplaat als grafsteen. Nu raast
over de weg, die zij in 1944 ten koste
van alles open moesten houden en
die tenslotte hun graf is geworden,
het vrekeer tussen Bergen op Zoom
en Middelburg.
De mensen van Hoogerheid weten
dat. Ze weten ook, dat er, door het
hele dorp verspreid, nog tientallen
van deze naamloze graven liggen. Op
enkele daarvan hebben ooit kruisen
gestaan ,maar die zijn, in twintig
jaar vrede, stuk voor stuk verdwe
nen.
GRAVENDIENST
De wetenschap, dat Hoogerheide
als het ware één groot kerkhof
vormt, is ook bekend bij de „Gra
vendienst" van het Nederlandse le
ger, die dienstplichtigen opleidt om
in oorlogstijd voor de doden te zor
gen. Zij doen onder meer identifica-
tiewerk in Ysselsteyn, waar nog lan
ge lijsten met namen van vermisten
in de bureauleden liggen. Verschil
lende van die vermisten moeten in
de bodem van Hoogerheide rusten en
het is daarom dat er vrijwel door
lopend een kleine groep militairen
van de „Gravendienst" in Hooger
heide aan het werk is. Ze zoeken
er de soldaten die op hun lijsten
Staan. Elk dossier is voor hen een
uitdaging. Zal het lukken, de man
die erin beschreven wordt te vinden?
Of zullen de gegevens over hem ten
eeuwigen dage in de archieven blij
ven?
Elke methode om een graf in Hoo
gerheide terug te vinden wordt door
de mensen van de „Gravendienst"
aangegrepen. E'en van hen, vaandrig
Marcel Brouwers uit Maastricht',
heeft onder meer de geestelijkheid
ingeschakeld. De pastoor van Hoo
gerheide heeft vanaf de preekstoel
de mensen die zich nog vergeten
graven herinneren opgeroepen deze
plaatsen aan te wijzen en de paro
chieherder van 't nabije Woensdrecht
heeft dezelfde oproep in het kerkblad
geplaatst.
De belangrijkste aanwijzingen
krijgt de vaandrig echter van de
Hoogerheidenaren die deel hebben
uitgemaakt van de opruimingsploeg,
die na de bevrijding werd gefor
meerd om de honderden lijken van
gesneuvelde Duitsers, die een gevaar
voor de volksgezondheid dreigden te
worden, provisorisch te begraven. Ze
zijn, die opruimers, daarbij niet al
te zachtzinnig te werk gegaan. Met
een stuk draad, dat om een arm of
been werd gedraaid, trokken ze de
doden in de eerste de beste kuil of
schuttersput die ze konden vinden.
Natuurlijk weten de leden van de
opruimingsploeg nu, na meer dan
twintig jaar, nog maar bij benade
ring te zeggen waar die soldaten pre
cies liggen. Bij het geval dat Pierre
M. J. Heyboer van het Helmonds
Dagblad dezer dagen van nabij heeft
gevolgd kon een van hen, Jan Lin-
ders, de plek waar hij „een grote
man van een jaar of veertig" had
begraven echter vrij nauwkeurig
aanduiden. Steeds gaat bij de bepa
ling van zo'n plaats het gesprek te
rug naar het najaar van 1944. „Kijk,
dit weggetje, loopt langs de grens
van het vliegveld Woensdrecht. Die
smalle strook struikgewas daar bood
de verdedigers daarvan een uitste
kende dekking. Tussen de weg en de
struiken groeven de Duitsers zich in,
op afstanden van een meter of vijf.
De man die ik hier begraven heb
stond in een van die schuttersputten
toen een vijandelijke kogel hem trof.
Hier ongeveer moet hij liggen.
Vaandrig Brouwers zet vijf man
aan het graven. Tevoren is er „ge
prikt". Met lange ijzeren pinnen
hebben de militairen de bodem afge
tast. Het is een karweitje dat enige
ervaring vereist. „Zo'n prikstok kan
de man die ermee weet om te gaan
heel wat vertellen", zegt de vaan
drig. „Op de eerste plaats voelt hij
of de pin moeilijk of gemakkelijk de
bodem ingaat. Dat is voor hem een
aanwijzing of er op die plaats al
ooit eerder gegraven is. Ook kan hij
zo de grens van een vroeger gat be
palen. Verder kun je, wanneer je het
vaak gedaan hebt, voelen -
eigenlijk wel een beetje hóren ook
of je op een steen stoot, op een stuk
hout, of op een menselijk bot".
Het prikken heeft deze keer niets ',ven worden. De Duitsers, die zij hier
opgeleverd. De grond zit hier té vc'- vpgraven en na identificatie in Yssel-
met stenen en afval. Om dezelfde
reden valt hier weinig te doen met
de mijndectector, die al vaak godee
diensten heeft kunnen bewijzen, om
dat de begraven soldaten in vele ge
vallen nog munitie of metalen uit
rustingsstukken bij zich hebben, die
het apparaat tot op een diepte van
zes meter weet te vinden.
Dus staat er maar één ding te
doen: graven .Enige tijd wordt er
zwijgend gewerkt. Op enkele tien
tallen meters van ons vandaan giert
om de paar minuten een T33 van
de basis Woensdrecht omlaag voor
de zoveelste landing in het oefen
schema van een jonge straaljager
piloot. Hun opleiding is gericht op
een eventuele volgende oorlog. De
soldaten die hier aan de rand van
het vliegveld aan het graven zijn
houden zich nog bezig met de vorige,
althans met de trieste resultaten
daarvan.
Een kre-et van een der gravers on
derbreekt het werk. Hij heeft een
stukje bot gevonden, maar een
vluchtig onderzoek wijst uit dat
het van een haas of konijn moet
zijn. Er wordt verder gespit. Tot
dat de man die graaft op de plek
die Jan Linders heeft aangewezen,
stuit op een stuk been, dat niets
anders dan een deel van een men
selijke bekken kan zijn. Aller aan
dacht wordt nu gericht op die ene
kuil. De man die er in aan het
werk is krjjgt een kleiner schop
je. Het is gekocht in een speel
goedwinkel. Intussen wordt naast
het gat een zeildoek uitgespreid.
Alles wat er nu uit naar boven
komt zal daarop worden gelegd, om
later te worden overgebracht naar
Ysselsteyn.
De menselijke resten daar beneden
zijn, op het skelet na, geheel vergaan.
De man in de kuil ziet er dan ook
geen been in om z'n blote handen te
gebruiken: dat is gemakkelijker. Af
en toe moet hij wat wortels wegtrek
ken die tussen de beenderen door
zijn gegroeid. Een voor een gooit hij
de skeletdelen die hij vindt naar bo
ven, waar een ander ze opvangt. Met
de routine van iemand die dit werk
je al heel wat keren gedaan heeft
zegt hij er meteen bij wat hij om
hoog gooit: „Linker dijbeen.... hei
ligbeen, mooi gaaflinker scheen-
en kuitbeenniersteentje
dat laatste als aanduiding van een
stukje steen of bot dat hij zo gauw
niet kan thuisbrengen.
APPELMOES
Gebrek aan piëteit, dit soort grap
jes? Men moet dat nuchter bekijken,
en er om te beginnen van uitgaan,
dat deze jongens dienstplichtigen
zijn, die niet om dit werk gevraagd
hebben en het zeker niet als een
soort roeping zien. Dat zij er zich
mee bezig moeten houden komt om
dat zij worden opgeleid om er tijd
van oorlog voor te zorgen dat de ge
sneuvelden geïdentificeerd en begra-
steyn herbegraven, vormen hun
oefenmateraal. Dat zij er op deze
manier voor zorgen dat deze Duit
sers, na twintig jaar naamloos in de
Westbrabantse bodem te hebben ge
rust, toch nog een graf krijgen op
het Duitse oorlogskerkhof, een graf,
waarop familieleden bloemen kun
nen leggen, is niet het doel, doch
slechts een gevolg van hun werk.
Stuk voor stuk komen, met het ge
beente van de gesneuvelde, ook
zijn aardse bezittingen naar boven:
een stuk kam de verpakking
van een Engels voedselrantsoen
een stukje vlakgom'n zakmes
en de gravers kunnen hun ogen
eerst nauwelijks geloven twee
inmaakglazen met appelmoes. Hij
moet ze bij zich gehad hebben
op het moment dat hij sneuvelde.
Toen waren ze voor hem een kost
baar bezit, nu worden er door de
soldaten wrange grapjes over ge
maakt.
De verleiding om een van die gla
zen open te maken is te groot. Ze
blijken nog goed dicht te zitten: het
sist even als van een ervan de ring
wordt losgetrokken. De inhoud ruikt
verbazend fris: naar appelmoes, die
pas een paar dagen oud zou kunnen
zijn.
Het werk nadert zijn einde. Op het
stuk zeildoek ligt nu bijna het hele
skelet. Alleen de schedel ontbreekt
nog. Het duurt even voor de soldaat
in de kuil hem vindt. Eerst komt er
nog een stuk draad naar bvoen. Het
zit met een lus om de plaats waar
de halswervels worden gevonden.
Het is de draad, die Jan Linders
heeft gebruikt om de gesneuvelden
goed in zijn kuil te trekken. Als het
geraamte tenslotte kompleet is blijkt
hoe de man is gestorven. In de sche
del zit boven de linker oogholte, een
klein rond gaatje. Dat zit ook, zij het
wat groter en niet zo mooi rond, in
het rechter achterhoofd.
PLAATJE
Voor alle zekerheid wordt de aar
de die uit de kuil is gekomen nog
eens door een soort zeef gehaald. De
„Gravendienst" gebruikt daarvoor
een mand van ijzerdraad van een
soort dat in de Nederlandse kazernes
wordt gebruikt voor het vervoer van
brood. Het blijkt ditmaal geen over
bodige maatregel te zijn. In de mand
blijft het herkenningsplaatje van de
soldaat achter. Het is er een van
slechte kwaliteit, zoals die in de
laatste oorlogsjaren door de Duitsers
werden gebruikt. Er hebben zich zo
veel bodemstoffen op vastgehecht,
dat het nu bijna een centimeter dik
is. En uiteraard onleesbaar.
Kleermakerij VAN MIL I
Maashese weg 2, Telefoon 1572 I
Till I II I I III I II I I II I IJ I I I I I I LI IIMJIIUII.
Met röntgen-stralen zal straks ge
probeerd worden er nog iets van te
ontcijferen. Lukt dat, dan is de kans
groot dat er weer een nieuw kruis
kan worden toegevoegd aan de meer
dan dertigduizend die er op Yssel
steyn al staan. Een kruis, met een
naam er op. Twintig jaar na de oor
log
Pierre M. J. Heyboer
DER SPIEGEL
Het Duitse weekblad Der Spiegel,
dat reeds meermalen in het nieuws
was o.m. door tendentieuze berich
ten over ons Koninkijlk Huis, heeft
deze week zich ook met het oor
logskerkhof in Ysselsteyn bemoeit.
Het stelt daarin dat de Dienst
Identificatie en Berging alleen
maar dient om te oefenen met de
stoffelijke overschotten van Duitse
soldaten, om later bij een even
tuele oorlog van de ervaring van
nu te profiteren. Hoewel in boven
staand artikel dit facet van het
bergingswerk misschien wat meer
de aandacht krjjgt, zal het duide
lijk zijn dat de gravendienst beslist
geen experimenten uithaalt met de
lichamen van Duitse soldaten, die
men reeds eerder begraven heeft of
thans nog opgraaft. Integendeel,
men doet alles om de gesneuvelden
te identificeren om Duitse families
zekerheid te geven. Het is dan ook
begrijpelijk, dat de Nederlandse
Gravendienst zich belasterd voelt
met deze hatelijke opmerkingen en
dat hierover het laatste woord nog
niet gezegd is.
Met een broodmand wordt de aarde
die uit de kuil is gekomen nog eens
nagezeefd.