Pluimveehouderij in nood WEEKBLAD VOOR VENRAY EN OMSTREKEN Maar de toekomst is niet hopeloos Een kennismaking Filmnieuws RADIO TV wasautomaten, erz. fa. MARTENS Nieuwe aanwinsten Voor alle rijbewijzen AUTORIJSCHOOL JANSEN Verkeers ongevallen op de openbare weg «1AKM fcw**1"'®' rrV UuveauC JULIANASIN6EL41•telef. 1061 (K4780j Maak een einde aan de onzekerheid van de parochiële financiële zorgen VRIJDAG 21 FEBRUARI 1964 No. 8 VIJF EN TACHTIGSTE JAARGANG PEEL EN MAAS DRUK EN UITGAVE VAN DEN MUNCKHOF N.V. VENRAY GROTESTRAAT 28 POSTBUS 1 TEL. 1512 GIRO 1.05.06.52 ADVERTENTIEPRIJS 81/» ct. p. mm ABONNEMENTS PRIJS PER KWARTAAL 1.50 (buiten Venray 1.75 In de laatste weken is veel gestreden over de tijdelijke Duitse invoerstop voor eieren. Intussen is de grens weer open, maar de huidige ontwikkeling dreigt rampzalig te worden voor de legsec- tor, (de slachtsector ontwikkelt zich gestadig verder), omdat de legdierenhouders de moed voor de toekomst beginnen te verliezen. Want de strijd om de Duitse invoer begon zich af te spelen, toen de eierprijzen lager waren dan ooit tevoren en onze pluimveehou ders reeds elke week verliezen leden. Wat is nu de oorzaak van deze ontwikkeling en wat mogen wy voor de toekomst verwachten? Deze vragen zyn belangrijk, omdat het (ver) bouwen van hokken en het opzetten van nieuwe koppels aanzienlijke investeringen vragen. En dan luidt het antwoord, dat de toekomst er somber uit ziet, maar niet hopeloos genoemd mag worden. OORZAKEN: PRODUKTIESTIJGING EN CONSUMPTIEDALING Vatten wij de vele kolommen cij fermateriaal, die over de Duitse markt bekend zijn, samen, dan kun nen wij zeggen, dat ginds de pro- duktie zeer sterk gestegen is terwijl het verbruik daalde. Het gevolg was, dat ook de Duitse invoer daalde en wel van 1959 tot 1963 met bijna de helft. Nu steeg ons aandeel in die invoer wel van 54 tot 60°/o, maar dat betekende niets; onze totale afzet in Duitsland daalde steeds verder. Daar kwam dan nog bij, dat het percentage van onze uitvoer naar Duitsland uitgedrukt in procenten van onze totale uitvoer, maar weinig daalde, nl. van bijna 85 pet. in 1961 tot 80 pet. in 1962 en 78 pet. in 1963. Men kan het ook zonder cijfers zeg gen: ondanks kleine successen wat betreft de eierafzet in landen buiten de E.E.G. bleven wij op Duitsland aangewezen. Intussen steeg de Duitse produk- tie en wel van 5,8 miljard eieren in 1956 tot 7,1 miljard in 1959. Dat er toen nog geen vuiltje aan de lucht was, kwam doordat het Duitse ver bruik nog harder steeg, nl. met 2,8 miljard per jaar. Wij hebben dus als pluimveehouders wel degelijk geprofiteerd van het Duitse „Wirt- schaftswunder". Daar is wel veel op gesmaald, maar wij moeten het er van hebben. Nu -bleef dat verbruik stijgen tot 1961 toe. De Duitsers aten toen zelfs ruim 7 pet. eieren méér dan in 1959. Maar vorig jaar daalde het verbruik t.o.v. 1959 met 2 pc.t en dat terwijl de eieren produktie met 82 pet. toenam, n.l. t.o.v. 1959. En zo zitten wij dan met het feit, dat Duitsland zich reeds voor 70 pet. kan dekken wat de eierbehoefte be treft en wij hebben er ernstig reke ning mee te houden, dat dit percen tage eerder zal stijgen dan dalen. EN DE E.E.G. DAN? Als er nu eens geen E.E.G. was geweest, was de toestand dan beter? Neen, dat zou het niet zijn. De heer Garelds van het produktschap zeide: „Er is maar één ding erger dan de E.E.G., nl. géén E.E.G." Hij bedoelde zonder de Euromarkt zouden de Duitsers al veel eerder invoerbe- lemmeringen hebben geschapen. Dan zou daar niets tegen te doen zijn geweest ,want onze regering is heus niet van plan om hindernissen bij de eierhandel te beantwoorden met passende maatregelen tegen Duitse industriële produktie (zoiets durft alleen Amerika). Maar nu wij de E.E.G. hebben, kunnen wij in Brussel protestex-en en, zoals de iaat- ste dagen hebben aangetoond, niet zonder succes. Zo is het precies. De kwestie is deze, dat wij buiten de Euromarkt nergens meer met onze eieren terecht kunnen. Wij zullen dat met een paar gegevens aanto nen. Vóór de oorlog was Engeland de grootste afnemer. In 1939 ging 65% van onze eieruitvoer naar Engeland en slechts 32% naar Duitsland. Maar in 1948 produceerde Engeland, dat geen bezetting had gekend, alweer evenveel eieren als in 1939 en vóór 1948 stonden de Gemenebestlanden klaar om te leveren wat Albion maar wenste of kon betalen. In 1948 lag onze pluimveestapel eigenlijk nog te zieltogen. In 1962 ging slechts 2 pet. van onze eieren naar Engeland en 81 pet. naar Duitsland, naar andere landen samen slechts 17 pet. Dat is de barre werkelijk heid, waarvoor tegenstanders van de E.E.G. graag de ogen sluiten. EN DE WERELDMARKT DAN Ja maar, zo zegt men dan, zonder E.E.G. zouden wij voedergranen op basis van wereldmartkprijzen kun nen invoeren. Het voeder zou dus zeer goedkoop zijn (zeker de helft van de tegenwoordige prijs) en dus zouden wij uitstekend eieren kun- Wij vragen nog steeds PERSONEEL geschoold en ongeschoold Aanmelden dagelijks - ook na werktijd - aarv de fabriek, bij de portiei N.V. INALFA VENRAY nen leveren aan landen waarin wij nu, door onze betrekkelijke hoge kostprijs, geen kans maken. Ook dit is een misverstand, dat nodig uit de wereld geholpen moet worden. Stel, dat wij nimmer tot de EEG waren toegetreden. In dat ge val zouden wij nergens met onze eieren terecht kunnen. In Engeland niet, omdat de eigen produktie daar al veel eerder dan in Duitsland op peil was. In de Euromarktlanden niet vanwege de sluisprijzen. En in andere landen slechts wanneer er tekorten dreigden. Kortom: dan zouden wij met onze eieren al lang weer in precies dezelfde omstandig heden hebben verkeerd als in' de dertiger jaren. Toen was de kost prijs ook zeer laag. Maar de op- brengstprijs was het ook en men won nog geen cent op een ei. Of wij het nu prettig vinden of niet, wij wonen nu eenmaal op het vasteland van vrij Europa. Dat vas teland heeft zich grotendeels econo misch verenigd in de E.E.G. Dat is onze redding, als wij eieren voor uitvoer willen voortbrengen. Waar om? Omdat eenmaal de dag zal aan breken, dat er vrij uitwisseling van goederen plaats zal hebben tussen alle E.E.G.-leden. En dan zullen die nieuwbakken Duitse eierboeren moeten tonen wat zij waard zijn. Dan zullen er geen smoesjes en geen vrijwaringsclausules meer aan te pas komen, geen stempelingen en geen discriminaties. Het gaat er al leen cm, het tot zolang uit te zin gen. 6 WIE WINT DE STRIJD? Men zegt, dat de Duitse pluimvee houders intussen zóveel ervaring zullen hebben opgedaan, dat zij ons in vakbekwaamheid zullen evena ren. Antwoord: dan gunnen wij hun dat van ganser harte. Men zegt ook: lege hekken zijn een doorn in het oog van elke boer. Dus zal de Duit se overproduktie nog lang aanhou den, zelfs bij dalende prijzen in de hele E.E.G. Antwoord: dat moet men nog zien. Op het ogenblik dekt Duitsland nog maar 70% van zijn behoefte. De resterende 30% zouden wij graag le veren ,maar dan zonder discrimina ties. Zouden wij dat inderdaad mo gen, dan zou de toestand aanzienlijk verbeteren. Zeker, ook de Duitse pluimveehouder klaagt. Zijn eier- prijs is thans de kostprijs dicht ge naderd. Maar bij ons is het erger: wij leveren reeds maanden lang af beneden de kostprijs. Dat is het er gerlijke van de toestand nu. Het zal duidelijk zijn, dat het prij zen- en structuurbeleid in de E.E.G. grote voortgang moet hebben. Ge lijktrekking van de prijzen van grondstoffen voor landbouwproduk- ten in alle Euromarktlanden moet zo spoedig mogelijk tot stand komen en de discriminaties moeten eens en voor goed afgeschaft worden, ook bij andere produkten. TWEE WEGEN Vrijwaringsclausules zijn uit den boze. Ze houden in, dat een bepaald land de invoer aan banden mag leg gen als de markt - vei'stoord wordt. Maar men vex-geet, dat het land dat tegen te lage prijzen aanbiedt (zoals wij thans met eieren doen in Duits land) zelf danig in de knoei zit an ders deed het dit niet. Er zijn twee wegen óf de E.E.G. wordt in snel tempo afgebouwd óf men sloopt het gebouw. De tussen- toestand van thans is voor vele agrariërs onhoudbaar, tenzij de re gering ingrijpt en marktordenend optreedt. En wat de toekomst betreft moe ten wij sportief zijn. Tegen een vrije wedijver tussen alle Europese agra rische producenten kunnen wij geen bezwaar hebben. De beste mag ge rust winnen. Dat is ook het belang van de consument. Onze pluimvee houders beamen dat ten volle. Wat hun thans wordt aangedaan (wat men hun wilde aandoen) gaat alle perken te buiten. De stemming bij de pluimveehouders is dan ook zeer slecht, ondanks het snelle en door tastende optreden tegen de Duitse maatregelen. Er moet méér gebeu ren, wil de legsector niet ineen schrompelen tot een kwijnend res tant van wat eens een grote en bloeiende tak van agrarische voort brenging was. Het Comité Dekenale Missieweek Venray verzoekt alle inwoners van Venray en de kerkdorpen om de naam en het adres van naaste familieleden, die lid zijn van een missionerende orde of congregatie, mede te willen de len aan de pastoor van hun parochie of aan het tsecretari- aat van het comité: St. Ursulastraat 44, Venray (tel 2209) INGEZONDEN Met een ruk trok ik de voordeur van mijn woxxing dicht. Schilvertjes verf vielen op de bovenste trede van de trap. Met het hoge rinkel geluid van het gevallen theelepeltje nog in mijn oren, daalde ik de trap af, stak de straatweg over en sloeg een zijweggetje in. Het vroor dat het kraakte. De we gen, de weilanden ,de akkers en de daken waren met een dikke laag sneeuw bedekt. De hemel was vo gelloos. Naar de bewolking te oor delen, wachtte ons nog een flink pak sneeuw. Heel even dacht ik aan de zomerzon en de bloemen. De ijs bloemen op de ruiten waren een schrale troost. Goed, het was winter. De winter van vogels in nood en geïsoleerde dorpen. Twee kleine meisjes met rode gezichtjes van op winding kwamen de weg afgelopen. Ze gooiden elkaar met sneeuwballen. Giechelend passeerden ze mij. Ik voelde iets kouds in mijn nek en draaide mij dx-eigend om. Luid la chend holden de meisjes in de rich ting van een boerderij, waarin ze verdwenen. Ik schudde de sneeuw van mij af en vervolgde mijn wan deling. Het begon zachtjes te sneeuwen. Boerderijen en bomen hielden hun_ winterslaap. Langs de weg lag de sneeuw op hopen gewaaid. Er was nu niemand meer te zien. Ja toch. In de verte ontwaax-de ik schaatsen rijders, die zich met gekromde rug gen, snel voortbewogen over een, voor mij onzichtbare, ijsvlakte. Dichterbij gekomen bleken het ge snoeide knotwilgen te zijn, die de oevers van een beek flankeerden. Wax*en het de dwarrelende sneeuw vlokken die de suggestie van bewe ging hadden gegeven? Over een smal bruggetje paseerde ik de be vroren beek. Ik had steeds in de beschutting van boerderijen en bo men gelopen, maar nu strekte zich een vlakte voor mij uit. De sneeuw viel onophoudelijk naar omlaag. Ik was moe en begon sneller te lopen. Hoe lang was ik al ondex-weg? Ik wist het niet. Een uur? Twee uren? Ik probeerde mij te oriënteren, maar herkende de omgeving niet. Alles zweeg. Zwijgend liep ik verder. Voetstappen achterlatend, die weer vlug uitgewist zouden worden. In de luwte van een paar stromijten zaten een tiental kraaien. Ze vlogen niet op, maar keken onbevreesd in mijn richting. Zoekend naar voedsel hakten ze met hun sterke snavels in de sneeuw. Hier en daar waren plekken donkere aax-de zichtbaar. Ik was bekaf en had de neiging om languit in de sneeuw te gaan liggen. Maar tot mijn opluchting zag ik, niet ver van mij vandaan, een gebouwtje. Daar zou ik even op adem kunnen komen. Het was een kapelletje waaromheen vier jonge eikenbomen stonden te kleumen. De wanden van het kapelletje waren ruw en verweerd. Ik vex*traagde mijn pas en ging er binnen. Achter een traliehekje stond een beeldje, dat mijn nieuwsgiexngheid prikkel de. Ik dacht: Eens had een voor mij onbekende beeldhouwer met toewij ding aan dit beeldje gewerkt. Toen het klaar was en in de kapel was neergezet, waren de boeren uit de omtrek hier naar toe gekomen. Nu kijkt er waax'schijnlijk niemand meer naar om. Ik vertel u dit verhaaltje, omdat het mijn eerste kennismaking met een Noord-Limburgs kapelletje was. Een paar maanden later, toen de sneeuw was gesmolten, ben ik er met de fiets op uitgetx-okken en heb ik meerdere kapelletjes bezocht. Overal langs de wegen zijn ze te vinden. Het is de moeite waard er binnen te gaan. Er staan soms bij zonder mooie beeldjes in. Het is echter jammer dat er zo weinig toe zicht op wordt gehouden. Zo trof ik in één kapelletje een beeld aan, waar het hoofd, vermoe delijk met opzet, van de romp is ge slagen. Ook hebben de beelden veel te lijden door de voortdurende in werking van vorst en vocht. Het zou te betreuren zijn wanneer de kapelletjes in verval zouden ra ken of afgebroken zouden worden. Ze geven namelijk iets intiems aan dit zo wijde landschap. Een der meest gespeelde en suc cesvolste operettes van de Weense walsenkoning Johan Strauss werd reeds vele malen verfilmd en ook zag men enkele uitvoeringen op de T.V. De nieuwste kleurenverfilming is aangepast aan het hedendaagse le venstempo waardoor de steeds jeug dige melodieën, die deze operette onsterfelijk maken, heerlijk weer klinken. Met verrassend mooie buitenopna men in Joegoslavië mogen we ge rust zeggen, dat de verdere enscene ring en ook de vertolking, het be- tovex-ende werk van Strauss waardig zijn. Ook het ballet is buitengewoon. Het valt dan pok niet te betwijfe len, dat deze nieuwe kleurenversie, evenals elders, een geweldig succes tegemoet gaat. Een tweede opmerkelijke film is WEST END JUNGLE (strijd tegen de ontucht). Dit is geen speelfilm, maar een documentair beeld over de ontucht in Soho-Londen. Het voordeel van deze film is, dat wan neer men dit gezien heeft men zich wel tweemaal zal bedenken om naar een dergelijke buurt waar ook ter wereld te gaan. De beelden zijn en kel geschikt voor volwassenen en gezien het ODzettelijk choquerend karakter ook niet geschikt voor mensen, die niet kunnen of willen geloven dat dit inderdaad bestaat. In het voorprogramma van deze film een even choquerend filmpje over het gevaar van drankmisbruik in het verkeer. Deze beelden vergeet men nimmer en zullen tot voorzich tigheid manen, ook dit realisme zal niet iederen kunnen verdragen, zo dat dit programma beslist van culturele waarde voox-behoud ver eist en voor mensen is dit met twee benen op de grond staan. Schoolstraat 30 Tel. 2389 R.K. OPENBARE LEESBIBLIOTHEEK Romans Steinbeck, J., Tortilla-flat. Rogeman W., Het goudvisje. Koolhaas A., Een pak slaag. Carmiggelt S., Oude mensen. Topping-Miller H., Dokter Regan. Golon A. en Golon S., Angelique en haar sultan. Mulder G., Voordat het winter wordt. Schofield G., Purper en scharlaken. Bryant P., Het fatale commando. Greene G., Onder de tuin. Monssarrat N., De blanke radja. Demarest Ph. G., Der engelen stad. Faro J., De rokkenjagers. Recker R. en Becker A., Mijn naam is Cox. Williamse E., Beroemde ontsnap- pingsverhalen. Bingham J., Met de dood als gevolg. Toorn W. van, De toeschouwers. Bekius K., Een onbekende. Peck J. H., Pillen, poeiers en pio niers. Ontwikkelingsboeken Riemens H., Latijns Amerika. Demartini E., Gevederde vrienden in woord en beeld. Conijn A. W. L., Reclame-winst. Contrell L., Sesam archeologische encyclopedie. Druyver J., Vogeltrek en trekvogels. Nijkamp W. M., Van begijneschool naar kleuterschool. Bari'y G., De mens en zijn gecshie- denis. Elias T., Van mammoet tot wet. Gosker J. W., Het kind in het ver keer. Rattray-Taylor G., Het wonderee le ven. Thorwald J., Heelmeesters. Oorthuys C., Amsterdam. Hyass H., Zoogdieren der wereld. Schierbeek B., Ezel mijn bewoner. Wïntermans G. A. M., Gezin en maatschappij. Brugmans H., Eux'opese momentop namen. Maurois A., De erfenis van koningin Victoria. Moderne literatuur in christelijk perspectief Addens J., Doe spelletjes. Jeugdverhalen Oosterbroek-Dutchun A., Dora ont dekt zichzelf. Bruijn M., Prins Langneus. Dulieu J., Paulus en de drie rovers. Dulieu J., Paulus en Pieter. Perrin-Chenvry B., De nieuwe pon- nie. Hulzen van J., De tweeling van de vh. Math. Hendriks Langstraat 33 enOverl.weg 18 Telef. 1351 plantage. Schreiber H., De witte Indianen. Stouthamer P., Loeki en Pietje Haak Stouthamer P., Loeki en de kraai. Grimme A., In het land van de Pi ranhas. Maren van G. H., Katinga. Crisenoy de M., Alarm in Transvaal. Pavlik M., Waar is Teddy? Laan D., Pinkeltje en de gouden pen Robertson K., De schipbreuk van de Saginaw. Mitgusch A., Die stoeree Hans. Hopp Z., Het toverstokje. Haar ter J., De man met de poppen kast. Andreus H., Viermaal J en Janus. Beke C., Pim Pandoer wist op glad de aal. Herrmann R., Sabine bij de x-adio. Brugman T., Wat de pop wist. Clewes D., Het gheeim van Roel en Karin. Bruijn-Ouwehand M., Een moeder voor Anita. Hogarth G. A., Dat malle geval. Jeugdstudie Oosterhuis T., Van ridder tot koning. Rowland J., Alexander Fleming. Bloemen A., Boompje schudt me maar. Smulders L., Verhaaltjes van de sprook j esmolen. Bauman H., Met Hannibal over de Alpen. aWlker K. en Boumphi-ey G., De diex-en kwamen twee aan twee. STATISTIEK MET BETREKKING TOT HET JAAR 1961 Enige maanden geleden verscheen de statistiek van de verkeersonge- vallen op de openbare weg 1961, van het Centraal bureau voor de statis tiek. De publikatie behelst een groot aantal tabellen waarin het ongevalsverschijnsel wordt geanali- seerd en waarin bepaalde ongeval- lenveroorzakende factoi'en worden gesignaleerd. Het is bijzonder in teressant van de statistiek kermis te nemen, ook al omdat verschillen de omstandigheden die invloed heb ben op het ontstaan van verkeers ongevallen er duidelijk in naar vo ren komen. Zo wordt, met betrekking tot de leeftijd van voetgangers die door een verkeersongeval werden ge dood, er bijv. op gewezen dat in de periode 1950/1954 1940 werden ge dood, waax-van 882 jonger dan 9 jaar en 739 ouder dan 49 jaar. Het aan tal slachtoffers ouder dan 49 jaar bedroeg in 1950/1952 gemiddeld 11 op de 100.000 inwoners, voor de pe riode 1953/1954 was dat gestegen tot gemiddeld 16 per 100.000 inwoners. Voor de relatief minst kwetsbare groep (15-49 jaar) bedroeg dit ge middelde voor beide perioden 1. Duidelijk blijkt er uit dat de leef tijd van voetgangers bij verkeerson gevallen een grote rol speelt. Interessant is ook, dat 65,5 pet. der dodelijke ongevallen, waarbij 'n personenauto betx-okken was, be trekking had op situaties waarbij beide voertuigen zich in tegenlig- gende richting bewogen. Daarente gen vond 38,5 pet. der dodelijke on gevallen waarbij een motorrijwiel betrokken was plaats in situaties waarbij beide voertuigen zich voort bewogen in dezelfde richting. Hier treedt duidelijk het door bestuur ders van motorrijwielen onverant woord inhalen aan de dag. Bij bromfietsen vond 46,5 pet. der do delijke ongevallen plaats met krui send verkeer. Twee dingen spelen hierbij een rol: de bromfietsers, die met bravour een kruising wenst te nemen en de bromfietser die over onvoldoende rijkunst beschikt. Inhalend, verkeer had daarentegen bij bromfietsers minder ongevallen ten gevolge, hetgeen o.a. komt door de grotex-e snelheid van de bx-om- fiets in vergelijking tot de fiets en daardoor ook het minder afwijken van de rechte baan. Wat het jaar 1961 betreft, niet minder dan 190.280 verkeersongeval len op de openbare weg deden zich toen in ons land voor. Van dit aantal hadden 145.257 verkeersongevallen uitsluitend ma teriële schade tot gevolg. In totaal waren er 50.177 personen die licha melijk letsel bekwamen; het aantal dodelijke getroffenen bedroeg 1.997. Per gemeentegroep bedi'oeg hMt aantal verkeersongevallen: in ge meenten met 100.00 of meer inwo ners 100.601 met 20.781 slachtoffers; in gemeenten rnet 20.000-100.000 in- wonei's 46.198 met 13.599 slachtof fers; in gemeenten met minder dan 20.000 inwoners 43,481 met 17.788 slachtoffers. Op de zondagen deed zich het laagste en op de vi-ijdagen deed zich het hoogste aantal verkeersongeval- len voor; na de vrijdagen zijn de zaterdagen het meest ongunstig. Tot het Nederlandse motorrijtui genpark behooi-den in 1961 o.in. 9158 autobussen, 615.500 personenauto's, 163.360 vrachtauto's en 170.257 mo torrijwielen. Rekening houdend met deze aan tallen, valt te concluderen dat het aantal botsingen in 1961 bedroeg 833 per 1000 autobussen, 191 per 1000 personenauto's, 349 per 1000 vracht auto's en 103 per 1000 motorrijwie len. Hieruit blijkt dat autobussen de gevaarlijkste verkeersobjeclen zijn. /•alk •«mkrinp» In een tijd, waarin men zekerheid eist vanaf de geboorte tot aan het graf, is het met de zekerheid van de inkomsten van de Parochiekerken nóg bedroevend gesteld. Kortom, het wordt hoog tijd, dat daarin verbetering komt. In het verleden waren de inkomsten van de Parochiekerken voor het merendeel afhankelijk van de koliekten (een tamelijk onzekere bron), die, hoe noodzakelijk ook, een „klopjacht-op geld-suggestie" opriepen. Vanzelfsprekend rijst de vx*aag: „Kan en moet dit niet verandex-en?" De geestelijkheid heeft immers tot taak om voor dc geestelijke belangen van de parochianen te zorgen. Hun financiële px-oblemen moeten door U en ons als pa rochianen worden veilig gesteld. Uitgaande van een begroting een afwegen van inkomsten en uitgaven van de parochies komen we dan tot een zékere bijdrage per gezin, de Gezinsbijdrage. Naast de Kerkbesturen heeft een Commissie voor de drie be staande parochies in Venray-kom dit probleem bestudeerd. Men is hierbij tot de volgence conclusies gekomen. 1. Als men 1% afdraagt van het netto-gezinsinkomen, dan kunnen de parochies rondkomen. Het begrip „Netto-gezins inkomen" zal later nog wox-den verduidelijkt. 2. Wil men 2% van 't netto-gezinsinkomen bijdragen, dan zou den bovendien het plaatsengeld en de kosten van huwelijks- en begrafenismissen komen t e vervallen. Een en ander wordt U in een aparte circulaire met een begroting, die U thuis wordt bezorgd, uitvoerig duidelijk gemaakt. Degenen, die deze circulaire bij U aan huis komen ophalen, zijn gaarne bex-eid U verdere inlichtingen te verschaffen. Parochianen van Venray, helpt allen mee aan de verwezenlij- king van een regeling, die de financiële zorgen van Uw Paro chiekerken wegneemt. Comité Gezinsbijdrage Parochiekerken Venray

Peel en Maas | 1964 | | pagina 5