Pluimveehouderij in nood
WEEKBLAD VOOR VENRAY EN OMSTREKEN
Maar de toekomst is niet hopeloos
Een
kennismaking
Filmnieuws
RADIO TV
wasautomaten, erz.
fa. MARTENS
Nieuwe aanwinsten
Voor alle rijbewijzen
AUTORIJSCHOOL
JANSEN
Verkeers
ongevallen
op de openbare weg
«1AKM fcw**1"'®' rrV
UuveauC
JULIANASIN6EL41•telef. 1061 (K4780j
Maak een einde
aan de onzekerheid van de
parochiële financiële zorgen
VRIJDAG 21 FEBRUARI 1964 No. 8
VIJF EN TACHTIGSTE JAARGANG
PEEL EN MAAS
DRUK EN UITGAVE VAN DEN MUNCKHOF N.V. VENRAY
GROTESTRAAT 28 POSTBUS 1 TEL. 1512 GIRO 1.05.06.52
ADVERTENTIEPRIJS 81/» ct. p. mm ABONNEMENTS
PRIJS PER KWARTAAL 1.50 (buiten Venray 1.75
In de laatste weken is veel gestreden over de tijdelijke Duitse
invoerstop voor eieren. Intussen is de grens weer open, maar de
huidige ontwikkeling dreigt rampzalig te worden voor de legsec-
tor, (de slachtsector ontwikkelt zich gestadig verder), omdat de
legdierenhouders de moed voor de toekomst beginnen te verliezen.
Want de strijd om de Duitse invoer begon zich af te spelen, toen
de eierprijzen lager waren dan ooit tevoren en onze pluimveehou
ders reeds elke week verliezen leden. Wat is nu de oorzaak van
deze ontwikkeling en wat mogen wy voor de toekomst verwachten?
Deze vragen zyn belangrijk, omdat het (ver) bouwen van hokken
en het opzetten van nieuwe koppels aanzienlijke investeringen
vragen. En dan luidt het antwoord, dat de toekomst er somber uit
ziet, maar niet hopeloos genoemd mag worden.
OORZAKEN:
PRODUKTIESTIJGING
EN CONSUMPTIEDALING
Vatten wij de vele kolommen cij
fermateriaal, die over de Duitse
markt bekend zijn, samen, dan kun
nen wij zeggen, dat ginds de pro-
duktie zeer sterk gestegen is terwijl
het verbruik daalde. Het gevolg was,
dat ook de Duitse invoer daalde en
wel van 1959 tot 1963 met bijna de
helft. Nu steeg ons aandeel in die
invoer wel van 54 tot 60°/o, maar dat
betekende niets; onze totale afzet in
Duitsland daalde steeds verder.
Daar kwam dan nog bij, dat het
percentage van onze uitvoer naar
Duitsland uitgedrukt in procenten
van onze totale uitvoer, maar weinig
daalde, nl. van bijna 85 pet. in 1961
tot 80 pet. in 1962 en 78 pet. in 1963.
Men kan het ook zonder cijfers zeg
gen: ondanks kleine successen wat
betreft de eierafzet in landen buiten
de E.E.G. bleven wij op Duitsland
aangewezen.
Intussen steeg de Duitse produk-
tie en wel van 5,8 miljard eieren in
1956 tot 7,1 miljard in 1959. Dat er
toen nog geen vuiltje aan de lucht
was, kwam doordat het Duitse ver
bruik nog harder steeg, nl. met 2,8
miljard per jaar. Wij hebben dus
als pluimveehouders wel degelijk
geprofiteerd van het Duitse „Wirt-
schaftswunder". Daar is wel veel op
gesmaald, maar wij moeten het er
van hebben. Nu -bleef dat verbruik
stijgen tot 1961 toe. De Duitsers aten
toen zelfs ruim 7 pet. eieren méér
dan in 1959. Maar vorig jaar daalde
het verbruik t.o.v. 1959 met 2 pc.t
en dat terwijl de eieren produktie
met 82 pet. toenam, n.l. t.o.v. 1959.
En zo zitten wij dan met het feit,
dat Duitsland zich reeds voor 70 pet.
kan dekken wat de eierbehoefte be
treft en wij hebben er ernstig reke
ning mee te houden, dat dit percen
tage eerder zal stijgen dan dalen.
EN DE E.E.G. DAN?
Als er nu eens geen E.E.G. was
geweest, was de toestand dan beter?
Neen, dat zou het niet zijn. De heer
Garelds van het produktschap zeide:
„Er is maar één ding erger dan de
E.E.G., nl. géén E.E.G." Hij bedoelde
zonder de Euromarkt zouden de
Duitsers al veel eerder invoerbe-
lemmeringen hebben geschapen.
Dan zou daar niets tegen te doen
zijn geweest ,want onze regering is
heus niet van plan om hindernissen
bij de eierhandel te beantwoorden
met passende maatregelen tegen
Duitse industriële produktie (zoiets
durft alleen Amerika). Maar nu wij
de E.E.G. hebben, kunnen wij in
Brussel protestex-en en, zoals de iaat-
ste dagen hebben aangetoond, niet
zonder succes. Zo is het precies. De
kwestie is deze, dat wij buiten de
Euromarkt nergens meer met onze
eieren terecht kunnen. Wij zullen
dat met een paar gegevens aanto
nen.
Vóór de oorlog was Engeland de
grootste afnemer. In 1939 ging 65%
van onze eieruitvoer naar Engeland
en slechts 32% naar Duitsland. Maar
in 1948 produceerde Engeland, dat
geen bezetting had gekend, alweer
evenveel eieren als in 1939 en vóór
1948 stonden de Gemenebestlanden
klaar om te leveren wat Albion
maar wenste of kon betalen. In 1948
lag onze pluimveestapel eigenlijk
nog te zieltogen. In 1962 ging
slechts 2 pet. van onze eieren naar
Engeland en 81 pet. naar Duitsland,
naar andere landen samen slechts
17 pet. Dat is de barre werkelijk
heid, waarvoor tegenstanders van
de E.E.G. graag de ogen sluiten.
EN DE WERELDMARKT DAN
Ja maar, zo zegt men dan, zonder
E.E.G. zouden wij voedergranen op
basis van wereldmartkprijzen kun
nen invoeren. Het voeder zou dus
zeer goedkoop zijn (zeker de helft
van de tegenwoordige prijs) en dus
zouden wij uitstekend eieren kun-
Wij vragen nog steeds
PERSONEEL
geschoold en
ongeschoold
Aanmelden dagelijks -
ook na werktijd - aarv
de fabriek, bij de portiei
N.V. INALFA VENRAY
nen leveren aan landen waarin wij
nu, door onze betrekkelijke hoge
kostprijs, geen kans maken.
Ook dit is een misverstand, dat
nodig uit de wereld geholpen moet
worden. Stel, dat wij nimmer tot de
EEG waren toegetreden. In dat ge
val zouden wij nergens met onze
eieren terecht kunnen. In Engeland
niet, omdat de eigen produktie daar
al veel eerder dan in Duitsland op
peil was. In de Euromarktlanden
niet vanwege de sluisprijzen. En in
andere landen slechts wanneer er
tekorten dreigden. Kortom: dan
zouden wij met onze eieren al lang
weer in precies dezelfde omstandig
heden hebben verkeerd als in' de
dertiger jaren. Toen was de kost
prijs ook zeer laag. Maar de op-
brengstprijs was het ook en men
won nog geen cent op een ei.
Of wij het nu prettig vinden of
niet, wij wonen nu eenmaal op het
vasteland van vrij Europa. Dat vas
teland heeft zich grotendeels econo
misch verenigd in de E.E.G. Dat is
onze redding, als wij eieren voor
uitvoer willen voortbrengen. Waar
om? Omdat eenmaal de dag zal aan
breken, dat er vrij uitwisseling van
goederen plaats zal hebben tussen
alle E.E.G.-leden. En dan zullen die
nieuwbakken Duitse eierboeren
moeten tonen wat zij waard zijn.
Dan zullen er geen smoesjes en
geen vrijwaringsclausules meer aan
te pas komen, geen stempelingen en
geen discriminaties. Het gaat er al
leen cm, het tot zolang uit te zin
gen.
6
WIE WINT DE STRIJD?
Men zegt, dat de Duitse pluimvee
houders intussen zóveel ervaring
zullen hebben opgedaan, dat zij ons
in vakbekwaamheid zullen evena
ren. Antwoord: dan gunnen wij hun
dat van ganser harte. Men zegt ook:
lege hekken zijn een doorn in het
oog van elke boer. Dus zal de Duit
se overproduktie nog lang aanhou
den, zelfs bij dalende prijzen in de
hele E.E.G. Antwoord: dat moet men
nog zien.
Op het ogenblik dekt Duitsland
nog maar 70% van zijn behoefte. De
resterende 30% zouden wij graag le
veren ,maar dan zonder discrimina
ties. Zouden wij dat inderdaad mo
gen, dan zou de toestand aanzienlijk
verbeteren. Zeker, ook de Duitse
pluimveehouder klaagt. Zijn eier-
prijs is thans de kostprijs dicht ge
naderd. Maar bij ons is het erger:
wij leveren reeds maanden lang af
beneden de kostprijs. Dat is het er
gerlijke van de toestand nu.
Het zal duidelijk zijn, dat het prij
zen- en structuurbeleid in de E.E.G.
grote voortgang moet hebben. Ge
lijktrekking van de prijzen van
grondstoffen voor landbouwproduk-
ten in alle Euromarktlanden moet
zo spoedig mogelijk tot stand komen
en de discriminaties moeten eens en
voor goed afgeschaft worden, ook
bij andere produkten.
TWEE WEGEN
Vrijwaringsclausules zijn uit den
boze. Ze houden in, dat een bepaald
land de invoer aan banden mag leg
gen als de markt - vei'stoord wordt.
Maar men vex-geet, dat het land dat
tegen te lage prijzen aanbiedt (zoals
wij thans met eieren doen in Duits
land) zelf danig in de knoei zit an
ders deed het dit niet.
Er zijn twee wegen óf de E.E.G.
wordt in snel tempo afgebouwd óf
men sloopt het gebouw. De tussen-
toestand van thans is voor vele
agrariërs onhoudbaar, tenzij de re
gering ingrijpt en marktordenend
optreedt.
En wat de toekomst betreft moe
ten wij sportief zijn. Tegen een vrije
wedijver tussen alle Europese agra
rische producenten kunnen wij geen
bezwaar hebben. De beste mag ge
rust winnen. Dat is ook het belang
van de consument. Onze pluimvee
houders beamen dat ten volle. Wat
hun thans wordt aangedaan (wat
men hun wilde aandoen) gaat alle
perken te buiten. De stemming bij
de pluimveehouders is dan ook zeer
slecht, ondanks het snelle en door
tastende optreden tegen de Duitse
maatregelen. Er moet méér gebeu
ren, wil de legsector niet ineen
schrompelen tot een kwijnend res
tant van wat eens een grote en
bloeiende tak van agrarische voort
brenging was.
Het Comité
Dekenale Missieweek
Venray
verzoekt alle inwoners van
Venray en de kerkdorpen om
de naam en het adres van
naaste familieleden, die lid zijn
van een missionerende orde of
congregatie, mede te willen de
len aan de pastoor van hun
parochie of aan het tsecretari-
aat van het comité:
St. Ursulastraat 44, Venray
(tel 2209)
INGEZONDEN
Met een ruk trok ik de voordeur
van mijn woxxing dicht. Schilvertjes
verf vielen op de bovenste trede van
de trap. Met het hoge rinkel geluid
van het gevallen theelepeltje nog
in mijn oren, daalde ik de trap af,
stak de straatweg over en sloeg een
zijweggetje in.
Het vroor dat het kraakte. De we
gen, de weilanden ,de akkers en de
daken waren met een dikke laag
sneeuw bedekt. De hemel was vo
gelloos. Naar de bewolking te oor
delen, wachtte ons nog een flink pak
sneeuw. Heel even dacht ik aan de
zomerzon en de bloemen. De ijs
bloemen op de ruiten waren een
schrale troost. Goed, het was winter.
De winter van vogels in nood en
geïsoleerde dorpen. Twee kleine
meisjes met rode gezichtjes van op
winding kwamen de weg afgelopen.
Ze gooiden elkaar met sneeuwballen.
Giechelend passeerden ze mij. Ik
voelde iets kouds in mijn nek en
draaide mij dx-eigend om. Luid la
chend holden de meisjes in de rich
ting van een boerderij, waarin ze
verdwenen. Ik schudde de sneeuw
van mij af en vervolgde mijn wan
deling.
Het begon zachtjes te sneeuwen.
Boerderijen en bomen hielden hun_
winterslaap. Langs de weg lag de
sneeuw op hopen gewaaid. Er was
nu niemand meer te zien. Ja toch.
In de verte ontwaax-de ik schaatsen
rijders, die zich met gekromde rug
gen, snel voortbewogen over een,
voor mij onzichtbare, ijsvlakte.
Dichterbij gekomen bleken het ge
snoeide knotwilgen te zijn, die de
oevers van een beek flankeerden.
Wax*en het de dwarrelende sneeuw
vlokken die de suggestie van bewe
ging hadden gegeven? Over een
smal bruggetje paseerde ik de be
vroren beek. Ik had steeds in de
beschutting van boerderijen en bo
men gelopen, maar nu strekte zich
een vlakte voor mij uit. De sneeuw
viel onophoudelijk naar omlaag. Ik
was moe en begon sneller te lopen.
Hoe lang was ik al ondex-weg? Ik
wist het niet. Een uur? Twee uren?
Ik probeerde mij te oriënteren, maar
herkende de omgeving niet. Alles
zweeg. Zwijgend liep ik verder.
Voetstappen achterlatend, die weer
vlug uitgewist zouden worden. In
de luwte van een paar stromijten
zaten een tiental kraaien. Ze vlogen
niet op, maar keken onbevreesd in
mijn richting. Zoekend naar voedsel
hakten ze met hun sterke snavels
in de sneeuw. Hier en daar waren
plekken donkere aax-de zichtbaar.
Ik was bekaf en had de neiging
om languit in de sneeuw te gaan
liggen. Maar tot mijn opluchting zag
ik, niet ver van mij vandaan, een
gebouwtje. Daar zou ik even op
adem kunnen komen. Het was een
kapelletje waaromheen vier jonge
eikenbomen stonden te kleumen. De
wanden van het kapelletje waren
ruw en verweerd. Ik vex*traagde
mijn pas en ging er binnen. Achter
een traliehekje stond een beeldje,
dat mijn nieuwsgiexngheid prikkel
de. Ik dacht: Eens had een voor mij
onbekende beeldhouwer met toewij
ding aan dit beeldje gewerkt. Toen
het klaar was en in de kapel was
neergezet, waren de boeren uit de
omtrek hier naar toe gekomen. Nu
kijkt er waax'schijnlijk niemand
meer naar om.
Ik vertel u dit verhaaltje, omdat
het mijn eerste kennismaking met
een Noord-Limburgs kapelletje was.
Een paar maanden later, toen de
sneeuw was gesmolten, ben ik er
met de fiets op uitgetx-okken en heb
ik meerdere kapelletjes bezocht.
Overal langs de wegen zijn ze te
vinden. Het is de moeite waard er
binnen te gaan. Er staan soms bij
zonder mooie beeldjes in. Het is
echter jammer dat er zo weinig toe
zicht op wordt gehouden.
Zo trof ik in één kapelletje een
beeld aan, waar het hoofd, vermoe
delijk met opzet, van de romp is ge
slagen. Ook hebben de beelden veel
te lijden door de voortdurende in
werking van vorst en vocht.
Het zou te betreuren zijn wanneer
de kapelletjes in verval zouden ra
ken of afgebroken zouden worden.
Ze geven namelijk iets intiems aan
dit zo wijde landschap.
Een der meest gespeelde en suc
cesvolste operettes van de Weense
walsenkoning Johan Strauss werd
reeds vele malen verfilmd en ook
zag men enkele uitvoeringen op de
T.V.
De nieuwste kleurenverfilming is
aangepast aan het hedendaagse le
venstempo waardoor de steeds jeug
dige melodieën, die deze operette
onsterfelijk maken, heerlijk weer
klinken.
Met verrassend mooie buitenopna
men in Joegoslavië mogen we ge
rust zeggen, dat de verdere enscene
ring en ook de vertolking, het be-
tovex-ende werk van Strauss waardig
zijn. Ook het ballet is buitengewoon.
Het valt dan pok niet te betwijfe
len, dat deze nieuwe kleurenversie,
evenals elders, een geweldig succes
tegemoet gaat.
Een tweede opmerkelijke film is
WEST END JUNGLE (strijd tegen
de ontucht). Dit is geen speelfilm,
maar een documentair beeld over
de ontucht in Soho-Londen. Het
voordeel van deze film is, dat wan
neer men dit gezien heeft men zich
wel tweemaal zal bedenken om naar
een dergelijke buurt waar ook ter
wereld te gaan. De beelden zijn en
kel geschikt voor volwassenen en
gezien het ODzettelijk choquerend
karakter ook niet geschikt voor
mensen, die niet kunnen of willen
geloven dat dit inderdaad bestaat.
In het voorprogramma van deze film
een even choquerend filmpje over
het gevaar van drankmisbruik in
het verkeer. Deze beelden vergeet
men nimmer en zullen tot voorzich
tigheid manen, ook dit realisme zal
niet iederen kunnen verdragen, zo
dat dit programma beslist van
culturele waarde voox-behoud ver
eist en voor mensen is dit met twee
benen op de grond staan.
Schoolstraat 30 Tel. 2389
R.K. OPENBARE
LEESBIBLIOTHEEK
Romans
Steinbeck, J., Tortilla-flat.
Rogeman W., Het goudvisje.
Koolhaas A., Een pak slaag.
Carmiggelt S., Oude mensen.
Topping-Miller H., Dokter Regan.
Golon A. en Golon S., Angelique en
haar sultan.
Mulder G., Voordat het winter
wordt.
Schofield G., Purper en scharlaken.
Bryant P., Het fatale commando.
Greene G., Onder de tuin.
Monssarrat N., De blanke radja.
Demarest Ph. G., Der engelen stad.
Faro J., De rokkenjagers.
Recker R. en Becker A., Mijn naam
is Cox.
Williamse E., Beroemde ontsnap-
pingsverhalen.
Bingham J., Met de dood als gevolg.
Toorn W. van, De toeschouwers.
Bekius K., Een onbekende.
Peck J. H., Pillen, poeiers en pio
niers.
Ontwikkelingsboeken
Riemens H., Latijns Amerika.
Demartini E., Gevederde vrienden
in woord en beeld.
Conijn A. W. L., Reclame-winst.
Contrell L., Sesam archeologische
encyclopedie.
Druyver J., Vogeltrek en trekvogels.
Nijkamp W. M., Van begijneschool
naar kleuterschool.
Bari'y G., De mens en zijn gecshie-
denis.
Elias T., Van mammoet tot wet.
Gosker J. W., Het kind in het ver
keer.
Rattray-Taylor G., Het wonderee le
ven.
Thorwald J., Heelmeesters.
Oorthuys C., Amsterdam.
Hyass H., Zoogdieren der wereld.
Schierbeek B., Ezel mijn bewoner.
Wïntermans G. A. M., Gezin en
maatschappij.
Brugmans H., Eux'opese momentop
namen.
Maurois A., De erfenis van koningin
Victoria.
Moderne literatuur in
christelijk perspectief
Addens J., Doe spelletjes.
Jeugdverhalen
Oosterbroek-Dutchun A., Dora ont
dekt zichzelf.
Bruijn M., Prins Langneus.
Dulieu J., Paulus en de drie rovers.
Dulieu J., Paulus en Pieter.
Perrin-Chenvry B., De nieuwe pon-
nie.
Hulzen van J., De tweeling van de
vh. Math. Hendriks
Langstraat 33 enOverl.weg 18
Telef. 1351
plantage.
Schreiber H., De witte Indianen.
Stouthamer P., Loeki en Pietje Haak
Stouthamer P., Loeki en de kraai.
Grimme A., In het land van de Pi
ranhas.
Maren van G. H., Katinga.
Crisenoy de M., Alarm in Transvaal.
Pavlik M., Waar is Teddy?
Laan D., Pinkeltje en de gouden pen
Robertson K., De schipbreuk van de
Saginaw.
Mitgusch A., Die stoeree Hans.
Hopp Z., Het toverstokje.
Haar ter J., De man met de poppen
kast.
Andreus H., Viermaal J en Janus.
Beke C., Pim Pandoer wist op glad
de aal.
Herrmann R., Sabine bij de x-adio.
Brugman T., Wat de pop wist.
Clewes D., Het gheeim van Roel en
Karin.
Bruijn-Ouwehand M., Een moeder
voor Anita.
Hogarth G. A., Dat malle geval.
Jeugdstudie
Oosterhuis T., Van ridder tot koning.
Rowland J., Alexander Fleming.
Bloemen A., Boompje schudt me
maar.
Smulders L., Verhaaltjes van de
sprook j esmolen.
Bauman H., Met Hannibal over de
Alpen.
aWlker K. en Boumphi-ey G., De
diex-en kwamen twee aan twee.
STATISTIEK MET BETREKKING
TOT HET JAAR 1961
Enige maanden geleden verscheen
de statistiek van de verkeersonge-
vallen op de openbare weg 1961, van
het Centraal bureau voor de statis
tiek. De publikatie behelst een
groot aantal tabellen waarin het
ongevalsverschijnsel wordt geanali-
seerd en waarin bepaalde ongeval-
lenveroorzakende factoi'en worden
gesignaleerd. Het is bijzonder in
teressant van de statistiek kermis
te nemen, ook al omdat verschillen
de omstandigheden die invloed heb
ben op het ontstaan van verkeers
ongevallen er duidelijk in naar vo
ren komen.
Zo wordt, met betrekking tot de
leeftijd van voetgangers die door
een verkeersongeval werden ge
dood, er bijv. op gewezen dat in de
periode 1950/1954 1940 werden ge
dood, waax-van 882 jonger dan 9 jaar
en 739 ouder dan 49 jaar. Het aan
tal slachtoffers ouder dan 49 jaar
bedroeg in 1950/1952 gemiddeld 11
op de 100.000 inwoners, voor de pe
riode 1953/1954 was dat gestegen tot
gemiddeld 16 per 100.000 inwoners.
Voor de relatief minst kwetsbare
groep (15-49 jaar) bedroeg dit ge
middelde voor beide perioden 1.
Duidelijk blijkt er uit dat de leef
tijd van voetgangers bij verkeerson
gevallen een grote rol speelt.
Interessant is ook, dat 65,5 pet.
der dodelijke ongevallen, waarbij 'n
personenauto betx-okken was, be
trekking had op situaties waarbij
beide voertuigen zich in tegenlig-
gende richting bewogen. Daarente
gen vond 38,5 pet. der dodelijke on
gevallen waarbij een motorrijwiel
betrokken was plaats in situaties
waarbij beide voertuigen zich voort
bewogen in dezelfde richting. Hier
treedt duidelijk het door bestuur
ders van motorrijwielen onverant
woord inhalen aan de dag. Bij
bromfietsen vond 46,5 pet. der do
delijke ongevallen plaats met krui
send verkeer. Twee dingen spelen
hierbij een rol: de bromfietsers, die
met bravour een kruising wenst te
nemen en de bromfietser die over
onvoldoende rijkunst beschikt.
Inhalend, verkeer had daarentegen
bij bromfietsers minder ongevallen
ten gevolge, hetgeen o.a. komt door
de grotex-e snelheid van de bx-om-
fiets in vergelijking tot de fiets en
daardoor ook het minder afwijken
van de rechte baan.
Wat het jaar 1961 betreft, niet
minder dan 190.280 verkeersongeval
len op de openbare weg deden zich
toen in ons land voor.
Van dit aantal hadden 145.257
verkeersongevallen uitsluitend ma
teriële schade tot gevolg. In totaal
waren er 50.177 personen die licha
melijk letsel bekwamen; het aantal
dodelijke getroffenen bedroeg 1.997.
Per gemeentegroep bedi'oeg hMt
aantal verkeersongevallen: in ge
meenten met 100.00 of meer inwo
ners 100.601 met 20.781 slachtoffers;
in gemeenten rnet 20.000-100.000 in-
wonei's 46.198 met 13.599 slachtof
fers; in gemeenten met minder dan
20.000 inwoners 43,481 met 17.788
slachtoffers.
Op de zondagen deed zich het
laagste en op de vi-ijdagen deed zich
het hoogste aantal verkeersongeval-
len voor; na de vrijdagen zijn de
zaterdagen het meest ongunstig.
Tot het Nederlandse motorrijtui
genpark behooi-den in 1961 o.in. 9158
autobussen, 615.500 personenauto's,
163.360 vrachtauto's en 170.257 mo
torrijwielen.
Rekening houdend met deze aan
tallen, valt te concluderen dat het
aantal botsingen in 1961 bedroeg 833
per 1000 autobussen, 191 per 1000
personenauto's, 349 per 1000 vracht
auto's en 103 per 1000 motorrijwie
len.
Hieruit blijkt dat autobussen de
gevaarlijkste verkeersobjeclen zijn.
/•alk •«mkrinp»
In een tijd, waarin men zekerheid eist vanaf de geboorte tot
aan het graf, is het met de zekerheid van de inkomsten van de
Parochiekerken nóg bedroevend gesteld. Kortom, het wordt hoog
tijd, dat daarin verbetering komt.
In het verleden waren de inkomsten van de Parochiekerken
voor het merendeel afhankelijk van de koliekten (een tamelijk
onzekere bron), die, hoe noodzakelijk ook, een „klopjacht-op
geld-suggestie" opriepen. Vanzelfsprekend rijst de vx*aag: „Kan
en moet dit niet verandex-en?" De geestelijkheid heeft immers
tot taak om voor dc geestelijke belangen van de parochianen te
zorgen. Hun financiële px-oblemen moeten door U en ons als pa
rochianen worden veilig gesteld.
Uitgaande van een begroting een afwegen van inkomsten en
uitgaven van de parochies komen we dan tot een zékere
bijdrage per gezin, de Gezinsbijdrage.
Naast de Kerkbesturen heeft een Commissie voor de drie be
staande parochies in Venray-kom dit probleem bestudeerd. Men
is hierbij tot de volgence conclusies gekomen.
1. Als men 1% afdraagt van het netto-gezinsinkomen, dan
kunnen de parochies rondkomen. Het begrip „Netto-gezins
inkomen" zal later nog wox-den verduidelijkt.
2. Wil men 2% van 't netto-gezinsinkomen bijdragen, dan zou
den bovendien het plaatsengeld en de kosten van huwelijks-
en begrafenismissen komen t e vervallen. Een en ander wordt
U in een aparte circulaire met een begroting, die U thuis
wordt bezorgd, uitvoerig duidelijk gemaakt.
Degenen, die deze circulaire bij U aan huis komen ophalen, zijn
gaarne bex-eid U verdere inlichtingen te verschaffen.
Parochianen van Venray, helpt allen mee aan de verwezenlij-
king van een regeling, die de financiële zorgen van Uw Paro
chiekerken wegneemt.
Comité Gezinsbijdrage
Parochiekerken
Venray