BOSBRANDEN
Judó6f2üit in Venray
CÜlfl en Olid
verdwijnen uit 't woordenboek
missionarissen
Politierechter
Geestelijk artikel
Vrijdag 5 januari 1962 No. 1
Drie en tachtigste jaargang
PEEL EN MAAS
DRUK EN UITGAVE VAN DEN MUNCKHOF N.ï, VENRAY WFFKRT AH VOOR VFWRAY FN HM^TPFKTFN ADVERTENTIEPRIJS 8 ct. per
GROTESTRAAT 28 POSTBUS 1 TEL. 1512 GTRO 1050652 L<L/I\LILAU »UUA V Ltlll\/i I JC#1V UiVlü 1 PRIJS PER KWARTAAL 1.54
mm, ABONNEMENT® -
.58 (balten Venray 1.75)
By ons overzicht van de Venrayse verenigingen is niet met name ge
noemd bij de afdeling spert de reeds enkele jaren bestaande judo
club in Venray. Dit was voor de beoefenaren van die sport aan
leiding ons eens uit te nodigen in zaal Wilhelmina, waar deze heren
geregeld trainen. Trainen onder leiding van de heer Rooyakkers uit
Roermond, een bekende specialist op dit terrein die vooral als in
structeur en demonstrateur bekend staat.
Wie de judo-beoefenaars Ven
ray telt er een 50 tal bezig ziet
denkt zo op het eerste gezicht dat
men elkaar aan het afmaken is.
Toch zal iedere judo-man kwaad
kijken als men in al zijn argeloos
heid een dergelijke opmerking
plaatst.
Want hoewel het judo in de enor
me belangstelling waarin ze zich nu
mag verheugen, meer als spel gezien
wordt, is het onstaan uit het jiu jit-
su, dat een vechtsport is en waarbij
praktisch alle handelingen om 'n te
genstander onschadelijk te maken
zijn toegestaan.
Judo echter is door de Japanse
profesor Dr. Jigaro Kano uit het jiu
jitsu gedistilleerd en bijgeschaafd en
werd zo, als een verfijnde vorm van
jiu jitsu, verheven tot spel. Een spel
waarbij het erom gaat de tegenstan
der door lenigheid, snelheid en
techniek te overwinnen, waarbij het
er tevens om gaat de tegenstander
op een beschaafde manier te „vloe
ren" zonder onnodig pijn of erger te
veroorzaken.
Het judo dat in deze vorm al sinds
1873 in Japan wordt beoefend, heeft;
hoewel het daarvoor al in beschei
den mate bekendheid genoot, in Eu
ropa pas na de tweede wereldoorlog
zo'n enorme vlucht genomen: het
telt in Nederland thans 25.000 in
geschreven beoefênaren. In z'n vlucht
naar populariteit heeft het judo ech
ter niet aleen de man, maar ook de
vrouw enthousiast gemaakt.
Hoewel het aantal dames nog niet
in verhouding staat tot het aantal
heren, wordt dit spel van lieverlede
ook door het zwakke geslacht steeds
meer gewaardeerd.
Maar hier moet onmiddellijk bij
vermeld worden dat de dames over
het algemeen de judo gaan zien als
een unieke vorm van zelfverdedi
ging, terwijl de heren de judo meer
als sport beschouwen.
Dit feit is gemakkelijk te verkla
ren: in wezen is de judo geen da-
messport evenmin als biljarten of
voetballen dat zijn. Dat de vrouw
echter ook warm loopt voor judo
mogen wij misschien een tijdsver
schijnsel noemen.
Na een kleine proef is men in
Venray echter er van afgestapt
om ook de dames dit spel te le
ren, al is het niet uitgesloten dat
in de toekomst wederom een cur
sus voor hen georganiseerd zal
worden.
ZELFVERDEDIGING
In deze tijd van onveiligheid voor
de vrouw op straat (en hier bedoe
len wij natuurlijk in de eerste plaats
het verschijnsel „aanranding") is het
voor veel vrouwen 'n geruststellend
idee een bepaalde handigheid te
kunnen aanleren om zich te verde
digen en wel op een manier, die
geen speciale maatregelen behoeft.
Judo, het spel van balans, geeft
de vrouw en het meisje, die van dit
spel al enige regels onder de knie
hebben, een gevoel van zelfvertrou
wen, het gevoel van „wie doet me
nu nog wat?" Judo is voor de vrouw
dus meer een spel van praktische
aard. Reeds na ongeveer zes maan
den judoles zal een vrouw die door
een-wat stille straat loopt of ge
dwongen is 's avonds of 's nachts te
fietsen, het gevoel van zelfvertrou
wen hebben, dat haar het idee geeft
„mij doen ze niet veel meer". Dit
enorme positieve punt is de ver
dienste van de judo voor de vrouw.
Hiernaast zij echter nog vermeld
dat judo ook zijn invloed heeft op
lichaam en geest van haar beoefe
naars. Bij deze sport verwerft men
zich een enorme lenigheid, terwijl
uiterlijk daarvan niets te merken is.
Men zal tegen iemand die judo be
oefent nooit kunnen zeggen: „Héla,
doe jij aan judo, je ziet er zo body
building uit". Judo bevordert een
harmonische lichaamsontwikkeling
en -beweging en ook dat spreekt in
haar voordeel.
Na deze voorlichting zal ook de
buitenstaander het judo-spel met
andere ogen gaan bekijken. Het kent
het ceremonieel terug van de tele
visie, nu Nederland immers pas ge
leden de wereldkampioen judo in
zijn midden heeft. Hij kent het judo-
pak terug dat alle beoefenaars dra
gen en laat zich geduldig uitleggen
hoe beginners rond dit nog al slob
berige witte pak een witte band dra
gen. Naarmate men meer grepen
kent verwerft men dan de gele,
oranje, groene en zwarte band. Dan
kan men de zgn. DAN-graden ha
len, de meester-titels voor de judo
mensen en het grote ideaal van
iedere oprechte judo-beoefenaar. Er
zijn 12 graden te behalen, maar tot
nu toe is er slechts een Japannees
in geslaagd, 12e DAN te worden. De
andere, waaronder ook de wereld
kampioen, heeft het tot de 7e graad
gebracht
Zover zijn we in Venray nog lang
niet want hier is men al blij met de
groene band en wordt hard gewerkt
en getraind om de zwarte te verwer
ven. Dit is beslist geen kleinigheid.
Want daarvoor moet men een enorm
aantal handgrepen kennen en zijn
tegenstander op heel wat verschil
lende manieren kunnen vloeren
Het japanse element in deze sport
of in dit spel is duidelijk kenbaar.
Niet alleen in de begroetingswijze
van de twee tegenstanders, maar in
de hele opzet en entourage van dit
spel. Zo werden de judo-lessen ge
geven in de zgn. „dojo" (sportlokaal)
en telkens komen de Japanse namen
terug. Men „vecht" op speciale mat
ten van enkele centimeters dikte.
Vroeger werden die gemaakt uit
Japanse rijstvezels, maar onze Ge-
nemuider matten blijken ook hier
prompt te voldoen, terwijl men zelfs
ook schuimrubber gebruikt, maar
dat is dan voor de „luxe-clubs" die
hiervoor het benodigde geld over
hebben. De heren dragen hun judo-
gi, dat is het judopak, dat in feite
bestaat uit een broek en een jak, dat
dan bijeen wordt gehouden door een
gekleurde band, die we hierboven al
beschreven hebben....
Na de begroeting van de beide te
genstanders gaat dan het spel be
ginnen, een spel van evenwicht en
balans, dat ogenschijnlijk ruw uit
ziet, maar in feite, zoals we hierbo
ven al zeiden met al zijn grepen en
technieken een goede training
voor lichaam en geest.
Er wordt hard gewerkt in onze
Venrayse judoclub, die zowel by
de junioren als senioren ernstige
beoefenaars kent. Wie gelegenheid
heeft moet beslist eens een kijkje
gaan nemen op de trainingsavon
den in zaal Wilhelmina en moet
zich eens laten demonstreren met
welk een soepelheid en lenigheid
dit spel gepaard gaat. Men zal er
geen spijt van hebben.
Als we niet te ver teruggaan in
het verleden en we leggen de „nood
wet ouderdomsvoorziening" naast de
huidige algemene oudersdomswet,
dan zal niemand kunnen ontkennen,
dat het er voor de bejaarden in 1962
toch maar een stuk beter uitziet.
De „noodwet" kende een inko
mensgrens en hield rekening met
gemeenteklassen; de. huidige A.O.W.
verzekering kent deze grenzen of
beperkende bepaling niet.
Toch genoten in 1956, het jaar
voorafgaande aan de inwerkingtre
ding van de A.O.W., reeds 369.000
personen een uitkering op grond
van deze noodwet; zij inden tezamen
de som van 279 miljoen gulden!
De .noodwet" deed op één punt
echter niet onder voor het ouder
domspensioen.
Kende de noodwet de bepaling dat
van eigen inkomen van meer dan
50,per jaar, de helft van deze
inkomsten in mindering moest wor
den gebracht op de uitkering (be
halve de eerste 200,ook de
A.O.W. kent helaas nog een
onprettige bepaling door de beper
king die wordt opgelegd indien de
trekker van het ouderdomspensioen
ook nog een eigen (overheids) pen
sioen geniet. Gelukkig is de maxi
male beperking al teruggebracht
van 80 pet. tot 50 pet. Het begin is
Dat er reeds vele gemeenten zijn
die dit beamen, blijkt wel uit het
feit, dat er hoe langer hoe meer ge
meentebesturen zijn, die de aanvul
lende uitkeringen aan huis komen
bezorgen, ja zelfs de hele procedure
thuis afhandelen, zodat de buurtbe
woners niet meer kunnen zeggen:
„zij trekken ook van de steun".
Als nu ook de verantwoordelijke
ministers de beperking op de over-
heidspensioenen afschaffen per 1 ju
li a.s., is het Nederlandse volk deze
regering veel dank verschuldigd.
Daarmede kan dan ook bewaar
heid worden, hetgeen de voorzitter
van de Tweede Kamer op 23 maart
1956 zeide: „oud en arm zal verdwij
nen!" Hoe eerder hoe liever, excel
lentie!
WAT BRENGT 1962?
Nu heeft de bejaarden wederom
een paar verrassingen geboekt
wel le een verhoging per 1 decem
ber 1961, van ongeveer 42,per
jaar voor ongehuwden en van 66,
per jaar voor gehuwden.
Daarnaast is de regering van plan
het ouderdomspensioen per 1 juli
1962 te verhogen met 15 pet.
Rekening houdende met het feit,
dat deze 15 pet. ook wordt bere
kend over de per 1 december j.l. in
gevoerde verhoging, zal dus de uit
kering voor gehuwden van 1 juli
1962 af komen te liggen op 2.139,
178,per maand) en voor de on
gehuwden op 1.352,of 112,
per maand.
GEEN „BOZE" BUI MEER
Het zal ontegenzeggelijk nog no
dig blijken, dat de gemeentelijke
diensten van sociale zaken bij moe
ten springen, maar we hopen van
harte dat de „boze bui" van de Ver
eniging van Nederlandse gemeenten
uit 1957, toen de minister van maat
schappelijk werk het verzoek deed,
de uitkeringen van de sociale dien
sten niet mét een gelijk aantal gul
dens te verminderen als het ouder
domspensioen de vroegere noodwet
overtrof, zal zijn overdreven en dus
de oudjes niet minder gaan betalen
uit de gemeentekas, want dan vallen
de slagen juist op het hoofd van die
genen die 't niet kunnen verdragen.
Het is nog steeds niet ten volle
doorgedrongen tot een groot deel
van 't Nederlandse volk, dat het ac
cepteren van „bijsteun" (wij hebben
een hekel aan dit woord en spre
ken liever van een „aanvullende uit
kering") bepaald geen schande is.
ER ZIJN GEEN „ARMEN" MEER
Dat deze aanvullende uitkering
gebaseerd is op de z.g. „armenwet"
is juist, maar ook de ..armenwet"
moet zo spoedig mogelijk verdwij
nen; ze hoort niet meer thuis in ons
woordenboek.
i olU ««mfttnngca
•t AKM *vp°"»Ik» (~-è
ItónWU f!nanckri*jtn V
JUIIANASINGEL41'fe/f/jOÓI (M7B0)
OVERBODIGE VREES VAN
In het diocees Limburg heeft de
bisschop erin toegestemd, dat in el
ke parochie een missie-comité wordt
ingesteld en dat de overkoepeling
van die parochiële comité's tot stand
komt in een diocesaan comité.
De bedoeling daarvan is alle mis
sie-activiteiten te coördineren. Dit
initiatief heeft bij de missionerende
priester-organisaties onrust verwekt,
Niet zonder reden.
Het gevaar bestaat zeker, dat de
parochiële missiecomité's nu ook
werkelijk alles in handen zullen ne
men en een veto zullen uitspreken
over elke activiteit, die niet in over
eenstemming met de diocesane plan
nen gebracht is. Dat zou voor de
missionerende priesters een grote
klap zijn.
Immers zij moeten al tientallen ja
ren het geld voor het onderhoud van
hun seminaries in en buiten Europa,
bij de gelovigen bijeen bedelen. Dat
lukt wonderwel, dank zij het be
staan van een reeks goede relaties,
die in de loop der tijden tot stand
gekomen zijn. Zou de seculiere gees
telijkheid in samenwerking met de
gelovigen ertoe over gaan, hierin
verandering te brengen ten gunste
van eigen plannen en acties dan zou
dit een klap voor de missies beteke
nen.
Gelukkig heeft de kerkelijke lei
ding dit ingezien. Ons is verzekerd,
dat de parochiële comité's alleen be
doeld zijn om de inzamelingen der
Pauselijke Missiewerken te verzor
gen en enkele reeds jaren bestaan
de Limburgse acties te coördineren.
Ondanks het misbruik, dat een of
andere pastoor van zijn rechten kan
hebben gemaakt, blijven de missio
narissen vrij hun zo belangrijk werk
voor de opleiding van priesters en
onderhoud van hun kloosters en
werken te blijven voortzetten.
De bestrijding der bosbranden is
evenals de bestrijding van andere
branden een taak van de gemeente.
Om deze taak behoorlijk te kunnen
vervullen zal de gemeente tijdig de
nodige maatregelen moeten treffen.
Wat de organisatie betreft zijn er
verschillende mogelijkheden. De ge
meente kan zorgen voor een eigen
bosbrandweer of haar zg. huisbrand
weer ook op de bestrijding van bos
branden voorbereiden. Zij kan ook
met een andere gemeente, die wel
licht beter geoutilleerd is, een over
eenkomst treffen, waarbij deze haar
taak overneemt. Meerdere gemeen
ten kunnen gezamenlijk een bos
brandweer oprichten of tenminste
afspraken maken wat betreft we
derzijdse hulpverlening en samen
werking der eigen brandweren. Ten
slotte kan in een bepaald gebied
door particulier initiatief een zelf
standige bosbrandweer in het leven
geroepen worden; vanzelfsprekend
in overleg met de in dit gebied ge
legen gemeenten, wier medewerking
als regel niet gemist kan worden,
teneinde deze organisatie in staat te
stellen aan haar doel te beantwoor
den en dat te doen, wat primair een
zaak van de gemeente is.
De met bosbrandbestrijding belas
te organisaties als hier genoemd
rpoeten zowel regressieve- als pre
ventieve maatregelen nemen; pre
ventieve maatregelen om het ont
staan van bosbranden zoveel moge
lijk te voorkomen; repressieve, om
als er een bosbrand is ontstaan deze
te beperken en te blussen. Preven
tief: b.v. propaganda bij het publiek
om alles te vermijden, waardoor
bosbrand zou kunnen ontstaan, het
aanbrengen van waarschuwingsbor
den, het brandvrij maken van we
gen langs en door de bossen, de aan
leg van brandsingels en het toezicht
op de in de bossen vertoevende pu
bliek. Representieve maatregelen
hebben in zekere mate ook een pre
ventief doel, als zij beogen bij het
ontstaan van een bosbrand de bos
brandweer in staat te stellen zo snel
mogelijk in te grijpen, d.w.z. uit
breiding van het vuur ten spoedig
ste te voorkomen en het vuur te
blussen. Hieronder vallen op de eer
ste plaats eén goede organisatie, in
structie, uitrusting en oefening, het
inrichten van zo veel mogelijk met
telefoon voorziene meldingsposten
en materiaaldepots, het instellen van
brandwachten, de aanleg van uit-
kijkplaatsen en de regeling der
alarmering en de samenwerking. Het
spreekt vanzelf, dat dus hiervoor
gezorgd is, het blussen met andere
bosbrandweren en zo nodig met de
geboden militaire hulp ten zeerste
bevorderd wordt. Zoals reeds gezegd
kan de organisatie van een bos'
brandweer op verschillende wijzen
tot stand komen. Welke wijze geko
zen moet worden zal afhangen van
de gewestelijke en plaatselijke om
standigheden.
Om nu te bereiken, dat in alle ge
meenten of kringen van gemeenten,
waar een meer uitgestrekt bosareaal
is ook voor doelmatige bosbrand-
weerorganisaties wordt gezorgd is in
1953 in Limburg opgericht de Stich
ting Bosbrandweerbestrijding
Limburg. Deze stichting is echter
geen bosbrandweer en heeft geen
repressieve taak. Toch draagt zij er
belangrijk toe bij om het bosbrand
gevaar in dit gewest te beperken.
Op de eerste plaats voert zij op alle
mogelijke wijzen een zeer intensieve
propaganda bij het publiek om voor
zichtig te zijn met vuur, om als er
brand ontdekt wordt dit onmiddel
lijk bij de gemeente te melden en
dan hun eerste stappen te doen om
de vuurhaard te doven en uitbrei
ding te voorkomen en voorts bij het
blussingswerk de bosbrandweer be
hulpzaam te zijn. Op de tweede
plaats stimuleert zij de gemeenten
om te komen tot doelmatige organi
saties van bosbrandweren, zoals bo
ven beschreven, waarbij zij instru
erend en adviserend optreedt en zo
nodig ook financiële steun verleent.
De organisatie van het bosbrand-
weerwezen in Limbui'g is niet ge
makkelijk. De provincie is lang en
smal en over een grote lengte door
de Maas in tweeën gedeeld. Het bos-
bezit is zeer versnipperd en waar
een grote boscomplex aanwezig
strekt zich dit vaak uit over meer
dere gemeenten. Samenwerking is in
vele gevallen moeilijk te bereiken;
vooral wanneer in de ene gemeente
de bossen gemeentelijk eigendom
zijn en in de andere particulier be
zit. De Stichting in Limburg be
schikt maar over zeer beperkte mid
delen. De grote, rijke gemeenten in
deze provincie, die meestal geen bos-
bezit hebben, maar wier bevolking
naar de kleinere, althans minder
goed gestelde gemeenten met bos-
bezit, uitzwermt om aldaar recrea
tie te zoeken, waardoor het gevaar
voor bosbranden aanmerkelijk toe
neemt zijn tot nog toe in gebreke
gebleven aan de Stichting behoor
lijke financiële steun te verlenen,
zodat de Stichting de gemeentelijke
bosbrandweren in hogere mate kan
subsidiëren. Men moet niet verge
ten, dat de bosexploitatie tegen
woordig zeer geringe baten oplevert,
terwijl aan de instandhouding van
een goede bosbrandweer en vooral
aan het blussingswerk grote kosten
verbonden zijn, die de gemeente zelf
moet dragen.
In het noorden des lands ontvan
gen de bosbrandweerorganisaties
van de grote steden zeer belangrijke
subsidies, omdat men daar blijkbaar
beter dan in Limburg heeft begre
pen van hoe grote betekenis de re
creatiemogelijkheden voor de stede
lijke bevolking zijn en dat het juist
de bossen zijn, die in de behoefte
aan recreatiegelegenheden voorzien.
Wellicht zal men daar ook beter het
grote belang van de flora en fauna,
de waterhuishouding, de houtpro
ductie en daarmee verbonden indus
trieën bij het behoud van het be
staande bosareaal in ons toch al
houtarm land op het oog hebben.
Het is te hopen, dat ook in Limburg
dit inzicht meer veld wint, ook wat
betreft de grote industriegemeenten
en bereid is aan de bosbrandbestrij
ding en daardoor aan het behoud
van het natuurschoon meer finan
ciële steun te verlenen.
Aan het Bosschap is thans de taak
toegewezen verordeningen vast te
stellen ter bestrijding van het bos
brandgevaar. De thans aanhangige
Boswet immers heeft dit aan het
Bosschap overgelaten. Het is onder
deze omstandigheden goed na te
gaan, hoe het tot nu toe staat met
de bosbrandbestrijding.
ONZE KERK IS GEEN
KLERIKALE INSTELLING
Opnieuw heeft de Paus met Kerst
mis onze aandacht gevraagd voor
grote gebeuren van deze eeuw, het
Oecumenisch Concilie.
Men kan zich terecht afvragen of
de gelovigen wel zo sterk daarin
meeleven: men kan zich afvragen
of in brede kringen toch eigenlijk
niet de gedachte heerst, dat het Con
cilie een zaak van de bisschoppen en
de Paus is, zodat wij te zijner tijd
wel zullen vernemen, wat de geeste
lijke leiders beslist hebben. Maar
wij geloven dat deze simpele rede
nering, welke zelfs hier en daar door
een hoge prelaat wordt verdedigd,
toch de waarheid te eenzijdig stelt.
Gevolg daarvan is dan ook dat ge
brek aan medeleven met een enor
me gebeurtenis als het Concilie is.
Om een juist inzicht te verkrijgen
in de vraagstukken paus-bisschop-
priester-leele en te vermijden, dat de
Kerk te zeer wordt gezien als een
klerikale instelling, moet het myste
rie, dus geloofsgeheim, van het mys
tieke Lichaam van Christus altijd
voor ogen gehouden worden volgens
het diepzinnige woord van Sint
Paulus (1 Cor. 12.27):
„Vos autem estis corpus Christi et
membra de membro Welnu, gij
zijt het lichaam van Christus,
ieder in het bijzonder zijn leden".
In de Kerk zijn twee waarden,
waaraan nooit afbreuk gedaan mag
worden: Christus het Hoofd en de
gedoopten de leden. In de Kerk zijn
allen op de allereerste plaats leden,
ook paus, bisschop en priester.
In de Kerk mag Christus nooit
door welk lid ook in de schaduw
worden gesteld, dus ook niet door
paus, bisschop en priester. De kle-
rus in de Kerk, ook de paus en de
bisschop, zijn genomen uit de leden
als instrumenten van Christus aan
gesteld tot dienaren van de leden. De
eerbetuigingen van het woord „hei
lig" voor alle mogelijke kerkelijke
instellingen b.v. de hoogste heilige
congregatie van het heilig officie.
De grondstruktuur van de Kerk is
deze:
De bewerker van het geloof is de
Geest der Waarheid.
De belijder, beschermer en ver
dediger van het geloof is de Kerk in
haar geheel onder leiding van de H.
Geest.
Het instrument van de Kerk, om
het geloof ongerept te bewaren, is
het onfeilbaar leergezag van de paus
en de bisschoppen.
De uitdrukking of manifestatie
van het geloof in de Kerk vindt
plaats in de H. Schrift, in het uni
versele leven der christenen, in de
eredienst, in de wetenschap en wijs
heid der Vaders en theologen.
In deze leer leeft duidelijk het ge
heim van het mystieke Lichaam
(Hoofd en leden) het primaat boven
de paus en bisschoppen, welke als
instrumenten van de Kerk gezien
worden.
Maar ook blijkt uit deze eenvou
dige beginselen, dat wij het Concilie
niet als een klerikale zaak moeten
bezien, doch als een zaak van ons
allen, die leden zijn van dit ene mys
tieke lichaam.
Honden zijn bijzonder aardige en
prettige dieren. Er zijn gelukkig
veel mensen die er zo over denken.
„Een hond is 's mensen trouwste
vriend"! placht de man te zeggen.
En hij meende het. Het nare van
het geval was echter, dat deze man
ook een voortuin bezat, die zijn
trots was. Hij behoorde tot die men
sen die elke vrije minuut in de tuin
doorbrengen en daarin hun recrea
tie vinden.
'sMans voortuin was dan ook het
aanzien zeker waard en de liefde
voor zijn tuin bracht hem in gewe
tensmoeilijkheden.
In de buurt huisden vele „trouwe
mensenvrienden", waarvan sommige
met ellenlange stambomen en an
dere met meer aan toevallige ont
moetingen het leven dankten. De
fraaie voortuin van de man lag
blijkbaar in een omstreden jachtge
bied der honden.
Zo'n soort niemandsland, waarop
allen aanspraken menen te kunnen
maken. Zo werd 's mans tuin veel
vuldig door de trouwe mensen
vrienden bezocht, die het om strijd
tot hun gebied wensten te verkla
ren.
Uiteraard verdroot dit de man en
al droeg hij de honden geen kwaad
•«art toe de tranen sprongen hem in
de ogen wanneer hij zag hoe kaal
en hoe bruin zijn flora werd. Hier
moest een einde aan komen meende
hij. Maar hoe weert men honden uit
zijn tuin?
Een hekje of een ligusterhaag
blijkt in de praktijk ten enenmale
onvoldoende, want de dieren krui
pen er slinks onderdoor of nemen
de hindernis met behendige sprong.
Toen hoorde de man, dat een har
de knal wonderen kan verrichten
en huisdieren zo doet schrikken dat
zij de plaats gaan mijden. Het pro
bleem bleef, hoe deze knal te ver
oorzaken. 's Mans broer had een
jachtgeweer en een jachtvergunning.
Hij kreeg het geweer in leen. Zo be-
begon zijn zomerzotheid.
Toen op een slechte dag een
groepje honden op de vuist ging
over het rechtmatig bezit van hun
grondgebied, sloop de man naar bui
ten het jachtgeweer in de vuist ge
klemd. Er kwam iets over hem, dat
onze verre voorvaderen' moeten
hebben gevoeld, toen zij nog met de
knots en de stenen bijl het wild be
slopen.
Deze man die nog nooit een ge
weer had vastgehouden en zeker nog
nooit had gejaagd, voelde een wild
instinct in hem wakker worden.
Hij sloop langs de heg en ging in
dekking achter een hoge struik. Hij
drukte het geweer aan de schouder
en spande de vinger om de trekker.
Zijn hart bonsde in de keel.
De dure witte poedel met ellen
lange stamboom van zijn buurman
hipte vrolijk om zijn grasveld rond
en hief sierlijk een gepluimde poot.
De man richtte. Even drong het tot
hem door, dat hij zou kunnen do
den. Dus richtte hij lager, voor de
hond op de grond. Het schot ging af
ende poedel was op slag dood.
Als er een waterstofbom uit het
geweer was gekomen had de man
niet erger kunnen schrikken.
De andere honden namen overijld
de benen. Het was de eerste maal in
'smans leven, dat hij een geweer
hanteerde en het was toevallig een
dodelijk schot. Zoiets pakt een mens
aan.
Daar kwamen politiezaken van.
„Die hond is 125 waard!" zei de
eigenaar. En de politie schreef alles
netjes op, zodat de buurman voor de
balie moest verschijnen, omdat hij
wederrechtelijk andermans hond
had gedood.
Tot tranen geroerd deed hij daar
zijn verhaal en aangezien hij in de
buurt bekend stond als een goed
mens, die nimmer een vlieg had
kwaad gedaan, wilde de rechter al
les geloven. Bovendien bleek de
schade al vergoed.
„Ik kan me indenken, dat het een
merkwaardige belevenis is, wanneer
je voor het eerst schiet en het is
meteen raak!" merkte de rechter op.
Toch nam dit niet weg dat de
rechter het wel erg dom vond om
maar dadelijk met een jachtgeweer
aan de slag te gaan.
„Een aardig stukje vuurwerk had
hetzelfde resultaat gehad en leverde
minder risico's op", vond hij. Daar
was de verdachte het mee eens.
Een boete van f 25,en nooit meer
schieten, zo besliste de rechter.
Het jachtgeweer was in beslag ge
nomen. Die gaat naar de broer van
verdachte terug, waarvan hij hem
had geleend. De man zelf mag er
niet meer aankomen. Men kan nooit
weten of hij per ongeluk niet nóg
eens raak zou schieten.