UQat kan de Minde staatzucht iiö Wijh-rook en Myrre uwen... WAARLIJK §öd's ïóón Vrijdag 22 december 1961 No. 51 Twee en tachtigste jaargang DRUK EN UITGAVE GROTESTRAAT 28 PEEL EN MAAS VAN DEN MUNCKHOF N V. VENRAY WPPITRT AH VOHR VPNPAV PW nMQTPPJTPN ADVERTENTIEPRIJS 8 ot. per i POSTBUS 1 TEL. 1512 GIRO 1050652 W CrCrlVOL AU V UUK VCrlNKAl E#iN UMo 1 K£tI\EtiN PRIJS PER KWARTAAL 1.50 mm. ABONNEMENTS- (buiten Venray 1.75) In de bijbelse verhalen komt ver scheiden malen de naam Hero des voor. De man wiens naam verweven is met het verhaal over de kinder moord te Bethlehem, is Herodes, bijgenaamd de Grote. Hij was groot van bouwer, maar zo ver teerd door eerzucht en wantrou wen, dat zijn regering een bloe dige bladzijde betekent in de ge schiedenis van het Jodendom. Herodes was zelf geen Jood, maar van Edomotische afkomst, hetgeen bij de orthodoxe Joden niet door de beugel kon. Hij had een eind gemaakt aan de regering van het geslacht der Mak- kabeeërs, hoewel zijn tweede vrouw, Mariamne, uit dit geslacht afkoms tig was. Vele bijzonderheden over deze vorst danken wij aan de Joodse his toricus Flavius Josefus, die echter, zelf nog aan de Makkabeeërs ver want, niet al te sympathiek tegen over de koning stond. Het is deze Herodes, die men de kindermoord te Bethlehem aan wrijft. Nu blijkt uit de ongewijde geschiedenis van deze moordpartij niets, maar diezelfde geschiedenis laat er geen twijfel aan bestaan, dat hij voor zulk een gruwelijk bedrijf zijn hand niet omdraaide. Zo vele mensen zijn door deze man gemarteld en vermoord, zelfs die hem het allernaast stonden, dat het de vraag was of Bethlehem méér was dan een „incident". ZOEK DE VROUW.... „Chei'chez la femmezoek de vrouw" zeggen de Fransen. Ook het doen en laten van Herodes wordt grotendeels door een vrouw be heerst, en wel door zijn zuster Sa- lome (niet de Salome, dochter van Herodias, die danste voor Herodes Antipas). Van deze vrouw kan als enige gunstige karaktertrek worden aan gevoerd, dat zij in alles de belangen van haar broeder (en daarmee van zichzelf) bevorderde Dat heeft haar geen windeieren gelegd en verwonderlijk genoeg heeft het beulszwaard haar niet ge troffen. Maar tal van Herodes' slachtoffers dankten hun lot aan haar onophoudelijk gegtook, aan haar gewetenloze machinaties, haar verdachtmakingen en complotteren, nu met deze, dan met die. Herodes was kind van zijn tijd. In de politiek was alles geoorloofd; de slimste en sterkste won. Het was de gewoonste zaak van de wereld, verdragen te sluiten met het doel deze te verbreken, mensen door vergif of anderszins uit de weg te ruimen. In het paleis werden onophoude lijk complotten gesmeed en in de kelders waren altijd wel ongelukki- gen, slaven zowel als vorsten, die door gruwelijke martelingen wer den gedwongen tot bekennen, ook waar niets te bekennen was. Heel vaak kwam Herodes er later achter, dat hij onschuldigen had la ten terechtstellenDan richtte zijn woede zich tegen de aanbren gers, die op hun beurt werden ge dood. Bloed werd met bloed uitge wist. Het is vooral aan Salome te wij ten geweest, dat Herodes zó 'n groot wantrouwen opvatte tegen zijn vrouw Mariamne, uit het hoge priesterlijk geslacht, dat hij haar tenslotte liet doden. Het was voor een deel ook Mariamnes eigen schuld. Herodes had haar ongetwijfeld zeer lief, hij aanbad haar. Zij vergaf hem echter nooit, dat hij haar fa milieleden had laten ombrengen; haar trotse, afwijzende houding, mede voortspruitend uit minachting voor de lagere afkomst van Hero des en Salome, bracht Herodes tot razernij en gaf Salome de kans haar ervan te betichten, dat zij overspel had gepleegd. De zonen van Herodes en Mariam ne stonden tegenover Salome, voor al na de dood van hun moeder, nog scherper dan deze, en tekenden daarmee hun eigen doodvonnis. Het viel Salome niet moeilijk, de ziekelijk-achterdochtige broeder er van te overtuigen, dat zij hem naar het leven stonden. Ook zij vielen door beulshanden. Hun halfbroer Antipater had mede de hand in dit spel, maar hem bekwam het slecht. Want toen Hero des later bemerkte, dat Mariamnes zonen onschuldig waren, werd An tipater ter dood gebracht. MAN ZONDER REMMEN Herodes was een man zonder rem men, slechts beheerst door een to meloze eerzucht en door een wan trouwen, dat tenslotte krankzinnige vormen aannam. Hij bouwde voor de Joden een tempel, zo mooi en zo rijk als ze er nimmer een hadden gehad, maar te gelijk dreef hij hen tot het uiterste door hen op allerlei wijzen in hun godsdienstige overtuiging aan te randen en hun de zwaarste belas tingen op te leggen. Hij, die zijn vrouw Mariamne haar gewaande onkuisheid had ver weten, hield er zelf negen vrouwen op na, buiten zijn andere geliefden. Toen een ervan een te lage status had, maakte hij héél gewoon haar vader hogepriester. Een andere, jonge hogepriester liet hij in 't zwembad door zijn sa tellieten onder water houden tot hij verdronk. Hij zette trouwens hoge priesters af en benoemde anderen wanneer hem dat in de kraam te pas kwam. Doordat hij echter, slimme diplo maat die hij was, altijd de keizer te Rome te vriend wist te houden en zichzelf van alle blaam te zuiveren wanneer klachten over zijn wanda den Caesar bereikten, wist hij zich toch tot de dood toe op de troon te handhaven. SCHRIKKELIJK EIND Het einde van Herodes was vre selijker dan dat van een zijner slachtoffers. Zijn lichaam ging reeds tijdens zijn leven tot ontbinding over. Hij doorstond helse pijnen bij zijn volle bewustzijn en de Joden, dit horende, spraken van de straffende hand Gods. Herodes wilde hun echter de kans O Wierookgraan geronnen traan van ceder- en van lorkenstammen, gebedenbeeld, daar 't vier in speelt, en 't vonkelen van 's herten vlammen Quido Gezelle. niet gunnen, over zijn heengaan te jubelen. Hij liet vele honderden vooraanstaande Joden in de ren baan opsluiten en beval de daar ge posteerde soldaten, hen, zodra het bericht over zijn dood kwam, te vermoorden. Dan zou er inderdaad grote rouw heersen in Jeruzalem! Tot het laaste bleef hij de wan trouwende wreedaard. Zijn zoon Antipater, reeds gevan gen, veroordeelde hij nog in het uur •van zijn sterven ter dood. Toen hij de laatste adem uitblies, ging de moordpartij in het stadion niet door. Dat werd voorkomen door Salome, die zodoende opnieuw be wees te weten aan welke zijde haar broodje beboterd was. De schrikkelijke faam van Hero des, bijgenaamd de Grote, leeft tot op de huidige dag voort in de on sterfelijke regelen van Vondel: „O kerstnacht, schoner dan de dagen, hoe kan Herodes 't licht verdragen, dat in uw duisternisse blinkt?" Iedereen kent de benamingen wierook en mirre. Er zijn voorts on telbare lofliederen en gedichten ge schreven over deze kostbaarheden. Ook denken wij meteen aan het oude kerstverhaalzij offerden deemoedig myrre, wierook en goud. Doch vanwaar komen ze en waar voor dienen ze? Mirre en wierook zijn 2 kostbare reukstoffen, die vooral bij de oude volkeren hoog gewaardeerd werden. De kostbaarheid ervan lag even wel niet zozeer in het feit, dat deze stoffen zo schaars voorkwamen, maar veeleer in de zeer gebrekkige en daardoor dure wijze van vervoer. Tegenwoordig zijn deze prijzen echter belangrijk gedaald, omdat we allerlei moderne vervoermiddelen te onzer beschikking hebben. Mirre en wierook delen wij bij de gomharsen in. EEN GENEESMIDDEL De naam mirre is zeer waar schijnlijk afkomstig van het Ara bische woordje „myf of „mur", het geen „bitter" betekent. Mirre wordt namelijk ook gebruikt als genees middel, en heeft een bitter smaakje. Mirre wordt gewonnen uit een struik met de naam Comiphora. Deze is te vinden in het zuiden van Arabië en het daar tegenover gelegen deel van Oost-Afrika. De mirre komt in dikke geelach tige harsdruppels uit de stam vloeien. De hars verhardt zodra zij de buitenlucht bereikt heeft. Deze druppels nu worden door de Arabieren verzameld, hetgeen mees tal geschiedt in de maanden mei tot en met september. Men onderscheidt hier twee kwa liteiten; de echte „tranen" en de van de grond opgeraapte stukjes, waar van de laatste in waarde aanzien lijk kleiner zijn dan de „tranen". De mirre wordt in de handel ge bracht als korrels, poeder of brok ken. GEWIJDE ROOK Het feit dat mirre en wierook vaak in één adem genoemd worden, zal velen het idee geven dat deze harsen „familie" van elkaar zijn. Dit is niet juist, er is wel degelijk enig verschil wat de herkomst betreft. De naam wierook is vrij eenvou dig te verklaren. Kennen wij niet allen de betekenis van: „gewijde rook?" Vandaar dus de naam: wieh- of wijh- rook. Wierook is afkomstig van de boomsoort boswellia, welke groeit in hetzelfde deel van de aarde als de mirre. Door diepe kerven in de stam te maken, vloeit er een melkwit sap naar buiten, door de Arabieren heel poëtisch aangeduid met: „het bloed der bomen". Deze insnijding geschiedt in twee keren; de eerste maal in februari of maart, en de tweede keer in de bei de volgende maanden. ALS SCHOONHEIDSMIDDEL Door alle eeuwen heen heeft men gebruik van deze stoffen gemaakt. Reeds meer dan 40 eeuwen geleden waren ze al in zwang. Men gebruik te ze als schoonheidsmiddelen, als specerijen en ook voor het balsemen van doden. Bij godsdienstige rituelen hebben deze reukwerken nooit ontbroken. Zij werden verbrand, en men ver wachtte van de rook die eruit op steeg, dat de geur de reukorganen der aangebeden goden aangenaam zou prikkelen. Tegenwoordig wordt wierook nog voornamelijk voor liturgische doel einden gebruikt. Ook in parfume rieën spelen wierook en mirre een vrij grote rol. Hiervoor worden niet de ruwe harsen, maar de hieruit gedistilleer de oliën en alcoholische oplossingen gebruikt. EEN LICHTGLANS verscheen uit het hemelgewelf, het licht van de sterren ver\ De Wiizen alleen zagen even Hem zèlf^ en hoe Hij Zich aardewaart De sterre stond stil en de Wijzen alleen vermoedden een koning de Zij volgden Gods wil, maar zij vonden er geen die wist van een hemelse Door 't Heilige Land zochten zij het satijn van 't wiegje met rijkdom Deladen, Een vorstelijk pand, een verguld baldakijn; géén zag er, dat^ God dit v ersmaadde. lag het koninklijk Kind Zijn vader was God, Die de mens zó bemint, dat Hij hem Zijn Zoon heef gezonden. De lichtglans verdween uit het hemelgewelf; Aan 't kruis hing Gods Zoc n met Zijn wonden. En Jezus ging héén bood ten offer Zichzelf. Wat bleef was de mens. M et zijn zonden E. Eeckhoff, 1961 In het donker van de nacht, ge huld in hun mantels, maar toch ver kleumd en kouwelijk, stonden wat Romeinse soldaten op wacht buiten de poort van Bethlehem. Ze zwe gen. De dag was vermoeiend ge weest. Onafgebroken waren vreemde lingen de stad binnengestroomd; zij voldeden aan het bevel van de kei zer. De grote volkstelling was be gonnen. Met spanning waren deze dagen tegemoet gezien. Het Romeinse bestuursapparaat had de laatste maanden op volle toeren gewerkt Tal van verordenin gen waren uitgevaardigd, aanwij zingen voor de bevolking uitge geven. En ook de militaire bevel hebbers hadden hun maatregelen getroffen. Ze waren op alle even tualiteiten voorbereid: De garnizoenen waren versterkt, de verloven ingetrokken en sinds enkele dagen was het Romeinse le ger in staat van alarm gebracht. Het liet zich echter aanzien, dat deze volkstelling bij het zo onrus tige Joodse volk rustig zou verlo pen. En nu, in de stilte van de nacht, stonden slechts een paar sol daten op wacht. Mopperend en kla gend hadden de mannen hun posi ties, even buiten de stad, betrokken. Ze hadden gemopperd over de te lange diensten, ze hadden geklaagd over de te korte nachtrust en ten slotte hadden ze op gedempte toon nog wat nagemompeld. Op de duur zwegen ze gelaten, man voor man vechtend tegen de kou en de slaap. De hoofdman over honderd, de centurio Abenadar staarde met moede ogen in het zwarte niets. Zo nu en dan vielen zijn oogleden dicht, maar hij bleef wakker. Abenadar was een goed soldaat met een uitstekende staat van dienst. Niet voor niets was hij nog maar kort geleden bevorderd tot centu rio en dit zou zijn hoogste rang wel niet blijven. Maar in dit merkwaardige land, waar alles rustig, maar toch zo ge spannen, was, kwamen vrijwel geen veldslagen voor. Het waren allerlei geniepigheden, die de soldaten hier van een vijandige bevolking moes ten ondervinden. De centurio had een hekel aan de Joden, aan dit rare volk zonder go den, zonder beelden; aan die men sen, die meenden, dat eens een masjiah, een Messias zou komen om hen te verlossen van het Romeinse juk. Hij was eigenlijk altijd een beetje bang voor die Israëlieten, die veel praatten, maar die hij nooit kon doorgronden, die hem aankeken met zo'n merkwaardige blik in de ogen: Haat, minachting enhoop. Abenadar gaapte. Hij rekte zich eens uit en liep toen een paar stap pen op en neer. Hij constateerde, dat de rest van het troepje zich aan de slaap had overgegeven. Hij snoof minachtend; niets waard die Sy rische soldaten. Hij bemerkte ech ter, dat ook een paar oudere Ro meinen waren ingedut. Hij voelde er veel voor om hen met een stomp van zijn lans wakker te porren. Maar hij deed het niet. „Laat ze maar", dacht hij, „anders zijn ze morgen nog minder waard". Hij zou wel wacht houden. Nog een paar uur, dan zou de zon hen wel wekken. Er viel toch niets te beleven. De enigen, die zich in het veld bevonden, waren 'n paar onnozele herders. Die zouden ook wel slapen, want het vuur, dat in 't begin van de nacht op de berghel ling had gebrand,, was inmiddels gedoofd. Abenadar liep wat verder van de troep vandaan. „Aha", dacht hij, „de herders worden toch weer wak ker". Hij zag licht schijnen in de verte. Onwillekeurig bleef hij naar het schijnsel kijken. „Nou, nou", mompelde hij, „ze stoken het vuurtje nogal op!" Want feller werd het schijnsel. Toen bleef de centurio stokstijf staan. Dit was geen houtvuur. Het leek wel of de hele heuvel rug in brand stond! (z.o.z.)

Peel en Maas | 1961 | | pagina 7