KERSTMIS
BETHLEHEM
TWEE HEIDENEN
KERKDIENSTEN
Sen
kale
deken
dekt ons
over de Christenen
waar Jesus geboren werd
op eerste derstdag
Donderdag 24 december 1959 No 52
TACHTIGSTE JAARGANG
-EEN RIJK BEZIT
PEEL EN MAAS El
DRUK EN UITGAVE FIRMA VAN DEN MÜNCRHOF WFFKRT AH VOHP VF1MPAV F1M OM^TPFPfFlM ADVERTENTIEPRIJS 8 ct. per mm ABONNEMENTS-
GROTESRAAT 28 VENRAY TELEF. 1512 GIRO 150652 liüilDljrlU V UUI\ V ErllIVri I dl V-/IYAO 1 IVUllEfll PRIJS PER KWARTAAL 1.40 BUITEN VENRAY f 1.60
Zij waren de dag zich moe gegaan
met zwoegen en met gezucht;
in de late avond kwamen zij aan
in Bethlehem, het gehucht.
Maria en Jozef liepen te saam
de donkere straten door,
en vroegen bij alle mensen aan,
en vonden er geen gehoor.
En hadden eindelijk in een stal
hunne intrek genomen
en zochten zwijgend zich terecht
in dit onderkomen.
Na angsten en noden, waren gerust
ingeslapen zij beien
en ook het kindje was gerust,
dat gekomen was met schreien.
Het Palestina van Christus tijd
omvat tegenwoordig Israël en een
deel van Jordanië. De reiziger, die
van Jerusalem naar Bethlehem gaat
ondervindt hiervan de nare gevol
gen.
In plaats van de oude weg, die
slechts 8 kilometer lang is, maar
zowel over Israëlisch als Jordaans
grondgebied een grote omweg ma
ken. In een Jordaanse legex-bus heb
ik deze omweg eveneens afgelegd.
Op sommige plaatsen kon ik de
Dode Zee zien en aan de andere
kant de kale bergen van Transjor-
danië. De meest opvallende is de
Herodesberg, met zijn gedeeltelijk
afgeplatte spits, waarop eens de
burcht van Herodes gestaan heeft.
Het was de uitdrukkelijke wens van
Herodes op deze berg begraven te
worden.
Dichtbij Bethlehem gaan de oude
en nieuwe weg in elkaar over. Op
dit punt stapte ik uit en ging aan de
rand van de weg zitten.
Onder mij lag de stad waarvan de
profeet eens gezegd heeft: „Beth
lehem, gij zijt zeker niet de minste
onder de steden, want uit U zal de
Verlosser geboren worden".
Van alle kanten is de stad door
bergen omsloten. Ik dacht aan mil
joenen pelgrims die deze plaats in
de loop der eeuwen bezocht heb
ben. De beroemdste van hen was
Heronymus, die hier rond 400 na
Christus woonde en er de Bijbel in
het Latijn vertaalde.
Na enge tijd te hebben gemedi
teerd stond ik op en liep naar de
stad. Ik ging rechtstreeks naar de
basiliek, die met zijn grauw gevlek
te muren meer op een vesting lijkt
dan op een kerk. De ramen zijn
klein en de deur is vermoedelijk de
kleinste kerkdeur te wereld.
Haar vroegere afmetingen zijn nog
goed te zien, in de tijd n.l. dat er
door de verschillende christelijke
riten om de kerk gestreden werd,
heeft men de deur verbouwd om ze
beter tegen aanvallers te kunnen
verdedigen. Nu kan door haar
slechts een kind rechtop de kerk
binnengaan. In de kerk zelf is sinds
keizer Justinianus, misschien wel
sinds Constantijn, niets veranderd.
Het is de oudste nog in gebruik
zijnde kerk ter wereld.
44 rode kalkstenen zuilen met Co-
rintische kapitelen omringen het
schip van de kerk, die als vele Ro
meinse kerken geen plafond heeft.
Boven tegen de muur bevinden zich
nog resten van gouden mozaieken.
Het priesterkoor is door een lage
muur van het schip gescheiden en
versierd met Griekse lampen en
ikonen. Hoewel de muren zwart en
grauw zijn, draagt het interieur
toch een allervriendelijkst karakter.
In de zijbeuken staan altaren, die
de verschillende Oosterse riten toe
behoren.
Op het ogenblik dat ik binnen-
trad, werden op alle altaren gods
dienstplechtigheden gehouden. Een
Armeense priester'in een lange rode
mantel, met stijve kraag èn capu
chon bewierookt het altaar, een an
der reikte de H. Communie uit.
Het gezang van de Armeniërs
vermengde zich met dat van de
Grieken. De mensen stonden overal
verspreid, volgden de plechtigheden
of praatten met elkaar. Een echt
menselijke atmosfeer.
De geboortegrot bevindt zich on
der de kerk. Zij is 12 meter lang en
4 meter breed. Zilveren lampen
hangen aan het gewelfde plafond.
De wanden zijn met kostbare zij
den damast bekleed. Onder het al
taar is in een marmeren plaat een
zilveren ster aangebracht met het
opschrift: „Hic de Virgine Maria
Jesus Christus natus est" („Hier is
Jezus Chrstus geboren uit de Maagd
Maria".)
Op het altaar mogen alleen de
Grieken en Armenen de mis" lezen.
De Latijnse ritus heeft daarnaast
twee altaren.
Het is treurig wat zich op deze
plaats rond de geboorte van een
zelfde Heer heeft afgespeeld. Eerst
was de kerk in bezit van de Latijn
se ritus, daarna behoorde zij de
Grieken toe. Toen wissselde ze zes
maal van bezitter, tot de Grieken in
1757 met 1000 man'de kerk be
stormden en ze voor goed in bezit
namen.
Zelfs om de marmeren steen is
gestreden. De Grieken wilden ze
verwijderen, omdat zij een latijnse
tekst droeg. In 1847 lieten ze haar
wegnemen, maar door tussenkomst
van enige machtige staatslieden
werd de steen vijf jaar later weer
aangebracht. Zelfs om de diverse
rumten in de kerk is door de mon
niken bloedig gestreden. En dat om
de plaats waar God zelf voor alle
mensen geboren werd.
Naast de basiliek staat de kerk
van de Franciscanen, maar deze is
zo stijlloos dat we er beter geen
woorden over spreken.
De inwoners van Bethlehem zijn
voor 't grootste deel Christenen en
onderscheiden zich reeds uiterlijk
van de Arabieren. Men neemt aan,
dat zij nakomelingen van de kruis
vaarders zijn.
De vrouwen dragen een eigenaar
dige hoge witte kap, zoals we die
kennen van middeleeuwse afbeel
dingen. De dracht van de Duitse
vrouwen in de middeleeuwen is hier
tot nu toe in ere gebleven.
Bethlehem had voor de oorlog on
geveer 12.000 inwoners; momenteel
heeft het meer als 24.000 inwoners,
omdat vele vluchtelngen hier hun
toevlucht hebben gezocht.
Er heerst bij hen een onbeschrij
felijke nood.
Het deed me pijn te zien hoe in
deze stad, waar Christus geboren is
om vrede te brengen aan alle men
sen, vluchtelingen wonen, die waar
schijnlijk wel niets van deze
vredesboodschap kunnen begrijpen.
Het was met deze enigszins naar
geestige gedachte, dat ik Bethlehem
verliet.
Des te beter begrijp ik nu, dat wij
mensen van het vrije Westen te
zorgen hebben, dat de kerstbood
schap ook voor deze stakkers mag
gaan klinken als een boodschap van
vrede en geluk in deze wereld.
Voor velen van ons, vooral voor
hen die in de dorpen wonen, heeft
het Kerstfeest vaak nog enig ro
mantisch karakter. Maar voor velen
die in de steden wonen, die de ge
hele dag binnen de fabrieken wer
ken en die op etagewoningen hun
vrije levensuren moeten slijten, gaat
het feest van de geboorte van Chris
tus in zijn echte zin verloren.
Er is voor een mens tussen staal
en beton, voor een gezin dat leeft
van televisie en bioscopen haast
een kind, dat in een rotshol gebo-
geen verband meer te leggen tussen
ren wordt en zijn moderne omge
ving. Zou het misschien daarin voor
een deel liggen, dat de heilsbood
schap steeds minder voor de men
sen gaat betekenen? Zou dat de re
den zijn, waarom zoveel katholieken
geen verband meer voelen met dit
heilsgebeuren. Ook niet meer met
het feest van de verrijzenis en de
verlossing.
Zou het daarom zijn dat de mens,
zat van allerlei technische snufjes
De brief van Plinius
„Het is mijn gewoonte, heer, al
les waar ik over twijfel, aan u voor
te leggen. Want wie kan mij beter
in mijn aarzelen leiden of in mijn
onwetendheid onderrichten?"
Deze wel zeer vleiende woorden
schreef Gaius Plinius Secundus,
stadhouder van de provincie Bithy-
nië in Kein-Azië, aan zijn heer, kei
zer Trajanus van Rome, in het jaar
111 na da geboorte van Christus.
Het is de aanhef van een vrij uit
voerige brief, die tezamen met het
antwoord, gelukkig in zijn geheel
bewaard is gebleven. Deze brief be
vat een der weinige (immers slechts
drie of vier) getuigenissen van niet-
christelijke schrijvers over Christus
en de christenen, die wij uit de 1ste
hondei-d jaar na het leven van de
Heiland op aarde thans nog kennen.
Geringe vruchtbaarheid
De vraag kan worden gesteld, hoe
het komt dat slechts zo weinig hei
dense schrijvers melding maken van
het optreden van. Christus in Pa
lestina.
Welnu, in de eerste plaats hebben
de antieke auteurs niet geweten of
niet geloofd, dat Christus de Zoon
van God was. Mogelijk hebben som
migen van hen nog wel gehoord
van een zekere Jezus, die predikend
en wonderen verrichtend door Pa
lestina rondtrok. Maar dan heeft
deze wetenschap hun toch niet vol
doende aanleiding gegeven, dieper
op de zaak in te gaan, of er zelfs
maar melding van te maken. Er wa
ren immers zoveel profeten en won
derdoeners, die in het uitgestrekte
Romeinse rijk optraden in die da
gen.
En bovendien, wie van de schrij
vers, die wel hebben geweten van
bestaan en optreden van Jezus van
Nazareth, heeft ooit kunnen bevroe
den, dat het christendom zulk een
de wereld zou veroveren en een
hoge vlucht zou nemen, dat 't heel
keer zou brengen in leven en lot
van de volkeren der aard?
Het „verfoeilijk wangeloof"
Een van de weinigen, die over
Christus en de christenen schrijft, is
de bekende historicus Tacitus. In
zijn „Annales" (d.i. jaarboeken) zegt
hij over de naam „christenen":
„Degene aan wie die naam zijn
oorsprong dankt. Christus, was on
der de regering van Tiberius door
de stadhouder Pontius Pilatus ter
dood gebracht, en dit verfoeilijk
wangeloof, voor het ogenblik onder
drukt, brak later weer uit, niet al
leen over Judea, de bakermat van
dat kwaad, maar ook over de stad
(Rome), waarheen van alle kant al
les wat afgrijselijk of schandelijk is
samenstroomt en vereerd wordt".
Wat was dan dat afgerijselijke en
schandelijke?
Over de christenen en hun samen
komsten deden de wonderlijkste
elke waarde aan de verlossing en
de menswording van Christus uit
het oog verliest?
Er is reden dit te geloven. Want
in de landen, waar men nog de
diepe armoe kent, waar men op de
straat van honger sterft, waar kin
deren hun eigen voedsel moeten
zoeken, ziekten en epidemieën de
levenden wegmaaien, daar hunkert
men naar verlossing. En daar luis
tert men naar de Blijde Boodschap.
Daar heeft het woord Vrede op aar
de aan allen van goede wil wel iets
te zeggen. Daar groeit de Kerk in
zulk een omvang, dat de zielzorg
alleen maar globaal en massaal kan
geschieden. Daar is de Kerk in nood
maar in omgekeerde zin
Op die manier brengt het Kerst
feest van dit jaar ons weer voor
de vraag, die wij ieder voor ons
aan ons zelf te stellen hebben: Is
de Verlossing voor mij zich reeds
aan het voltrekken in de stoffe
lijke welvaart, in de machines, in
het ontspanningsleven, in het leven
van comfort? Of brengt Kerstmis
mij tot bezinning en leert het feest
der herdenking mij beseffen, dat bij
alle stoffelijke welvaart ieder van
ons een armzalig hulpeloos mens is,
even hulpeloos als de heidenen, die
zoeken naar het Licht? Is het licht
der moderne cultuur met al zijn
schittering niet de kale deken die
mijn geestelijke armoede verslui
ert? Slechts een oprecht antwoord
kan ons dicht bij de zin van Kerst
mis brengen. Maar we zijn weinig
geneigd onszelf oprecht te antwoor
den.
geruchten de ronde en werden de
meest weerzinwekkende praatjes
verteld. Met het afgrijselijke zal
Tacitus stellig hebben bedoeld het
praatje, dat de christenen in hun
samenkomst knderen opaten, ter
wijl het schandelijke vermoedelijk
betrekking heeft op het geroddel
over bloedschande waar de chris
tenen zich schuldig aan zouden ma
ken.
Eén ding is bij dit alles verblij
dend: aan het feit van het bestaan
van Christus wordt door Tacitus
geen ogenblik getwijfeld, zodat de
loochenaars van de historiciteit van
Jezus' leven op aarde aan het hier
weergegeven bericht een harde noot
hebben te kraken.
De vragen van Plinius
Wat nu de brief van stadhouder
Plinius betreft: hij schrijft de keizer
eerst, dathij nooit bij een gerech
telijk onderzoek van christenen
aanwezig is geweest. Daarom weet
hij ook niet, in hoeverre het de ge
woonte is te straffen of te onder
zoeken.
Bovendien weet hij niet, of er
onderscheid wordt gemaakt tussen
oud en jong en of het verschil
maakt voor de straf, wanneer een
christen na gearresteerd te zijn, be
rouw toont.
Verder vraagt Plinius, of het dra
gen van de naam zelf van „chris
tenen" alleen al strafwaardig maakt
dan wel of de christenen slechts
dan behoeven te worden gestraft,
wanneer het dragen van de naam
gepaard gaat met het verricht heb
ben van bepaalde misdaden. Waar
bij dan uiteraard nader zou moeten
worden uitgezocht, of er inderdaad
misdaden waren gepeegd en zo ja,
welke dit geweest waren. In elk ge
val, vragen te over.
„Intussen", aldus Plinius in zijn
brief, „heb ik ten aanzien van hen,
die bij mij als chistenen werden
aangebracht, deze gedragslijn ge
volgd: ik heb hun gevraagd of ze
christenen waren.
Wanneer ze dat bekenden, heb ik
het hun voor de tweede en derde
maal gevraagd onder bedreiging
van straf. Wanneer ze volhielden,
liet ik hen wegvoeren naar de ge
vangenis. Anderen waren er, even
waanzinnig, die ik, omdat ze Ro
meinse burgers waren heb geno
teerd om ze naar Rome te zenden.
Toen daarop, juist door de behan
deling, zoals dat peegt te gebeuren,
het vergrijp zich meer en meer uit
breidde, deden zich meer gevallen
voor.
Mij werd voorgelegd een niet on
dertekende lijst, die de namen van
velen bevatte. Hen, die zeiden, dat
ze geen Christenen waren of ge
weest waren, meende ik te moeten
laten gaan, wanneer ze met woor
den, die ik hun voorzeide, de goden
aanriepen en tot uw beeld, dat ik
hiertoe met de beelden der goden
had laten bx-engen, met een wierook-
en wijoffer baden, en vervolgens
Christus vervloekten: handelingen,
tot welke naar men zegt, werkelijke
christenen niet gedwongen kunnen
worden.
Anderen, door de aanbrenger ge
noemden, zeiden, dat ze christenen
waren, maar daarop zeiden ze, dat
ze het niet waren; ze waren, zeiden
ze, het wel geweest, maar waren er
mee opgehouden, sommigen ver
scheidene jaren, deze en gene zelfs
twintig jaren geleden. Deze allen
hebben uw beeld en de beelden der
goden eer toegebracht en Christus
vervloekt".
Vervolgens deelt Plinius de keizer
mee, hij van de christenen zo al is
te weten gekomen ten aanzien van
de door hen gevolgde gewoonten en
uitgeoefende praktijken.
„Zij verzekerden", zo gaat de bx'ief
verdex", „dat de hoofdzaak van hun
schuld of dwaling dit was geweest,
dat ze gewoon waren geweest op
een bepaalde dag vóór zonsopgang
samen te komen en onderling een
gebed uit te spreken tot Christus,
alsof hij een god was, en dat zij
zich onder ede verplichtten niet tot
een of andere misdaad, maar daar
toe, dat ze geen diefstal, roverij en
echtbreuk zouden plegen, hun
woord niet zouden breken, en wan
neer enig bij hen in bewaring ge
geven goed werd opgeëist, niet zou
den ontkennen, dat ze het ontvan
gen hadden; en wanneer dat gedaan
was, dat ze dan gewoon waren ge
weest uiteen te gaan en weer saam
te komen om spijs te nemen, echter
gewone en onschuldige spijs; maar
dat ze daarmee opgehouden waren
na mijn edict, waarbij ik volgens uw
bevel godsdienstige verenigingen
ver-boden. had. Daarom meende ik,
dat het des te meer noodzakelijk
was bij twee slavinnen, die diena
ressen genoemd werden, ook op de
pijnbank te onderzoeken, wat de
waarheid was.
Ik vond niets anders dan een
slecht en buitengewoon sterk wange
loof. Daarom heb ik het onderzoek
uitgsteld en ben er toe overgegaan
u te raadplegen. Want de zaak
scheen mij die raadpleging waard,
vooral wegens het grote getal
der aangeklaagden. Want velen,
van alle leeftijden, van elke rang
en ook van beiderlei kunne, worden
aangeklaagd en zullen aangeklaagd
worden. En niet alleen de steden,
maar ook de dorpen en het platte
land zijn door de besmetting van dat
wangeloof aangetast, maar het
schijnt tot staan gebrach en verbe
terd te kunnen worden.
In elk geval is het zeker, dat men
de tempels, die bijna verlaten wa
ren, weer begint te bezoeken en dat
men de plechtige offers, die lang na
gelaten zijn, weer begint te houden
en dat overal weer offerdieren ver
kocht worden, die tot nu toe slechts
nu en dan een koper vonden.
Daaruit kan men gemakkelijk op
maken, hoe groot de schare is der
mensen, die men verbeteren kan,
wanneer er gelegenheid is tot be
rouw.
Enkele conclusies
Uit de brief van Plinius blijkt, dat
de christenen op bepaalde dagen
bijeenkwamen, de „dag des Heren",
de dag van Christus' opstanding, de
zondag.
Als regel vonden de samenkoms
ten al zeer vroeg plaats, vóór zons
opgang en verder constateert de
stadhouder, dat hier volstrekt geen
schandelijke dingen als 't slachten
RECTORAAT PATERSKERK:
5.00 Lof
PAROCHIE OIRLO:
3.00 Vespers en Lof
PAROCHIE MERSELO:
2.30 Vespers
PAROCHIE LEUNEN:
3.00 Vespers
PAROCHIE CASTENRAY:
3.00 Vespers en Lof
PAROCHIE YSSELSTEYN:
3.00 Vespers en Lof
PAROCHIE OOSTRUM:
3.00 Lof
RECTORAAT HEIDE:
3.00 Lof
RECTORAAT SMAKT:
3.00 Lof
RECTORAAT VREDEPEEL: T
2.30 Vespers 5
PAROCHIE VEULEN:
2.30 Vespers
en opeten van kinderen of het uit
oefenen van onzedelijke praktijken
plaatsvonden.
Het enige waarvan hij de christe
nen tenslotte kan beschuldigen, is,
dat ze een .buitengewoon sterke
superstitie" wangeloof aanhingen.
Overigens blijkt uit de brief, dat
de stadhouder zijnerzijds niet op
ketterjacht uit was. Hij speekt al
leen over degenen „die bij mij als
christenen wei-den aangebracht".
Hij onderzocht dus uitsluitend de
bij hem binnengekomen klachten,
maar handelde dan ook overeen
komstig zijn instructies, zoals blijkt
uit het geval van de twee slavin
nen.
Verder kwam hij meer dan eens
voor moeilijke beslissingen te staan
en wist in feite niet, hoe in elk spe
ciaal geval te handelen. Vandaar
dat hij zich met een uitvoerig schrij
ven tot de keizer richt.
Het antwoord van de keizer
Het keizerlijke antwoord is waar
derend, kort en krachtig. Het bevat
milde, maar positieve aanwijzingen
en luidt als volgt: „Gij hebt, waarde
Secundus, bij het onderzoek van de
zaak van hen, de als christenen bij
u aangebracht waren, de juiste ge
dragslijn gevolgd. Immers, het is
onmogelijk om in het algemeen
iets vast te stellen, dat als het ware
een vaste regel vormt.
Ze moeten niet opgespoord wor
den: als ze aangegeven en beschul
digd worden, moeten ze gestraft
worden, maar toch zo, dat een ieder,
die zegt, dat hij geen christen is en
dit metterdaad doet blijken, n.l.
door onze goden te bidden, ook al is
hij ten aanzien van zijn verleden
verdacht, op zijn berouw vergiffe
nis krijgt.
Aan geschriften evenwel, die ano
niem worden ingediend, mag bij
geen enkele beschuldiging aandacht
geschonken worden. Want dat zou
een zeer slecht antecedent zijn en
hoort niet in onze tijd thuis".
Martelaren
Korte tijd later werd de corres
pondentie tussen stadhouder Plinius
en keizer Trajanus gepubliceerd.
Daarmee werden de regelingen
die in Bithynië waren getroffen en
de positieve aanwijzingen van de
keizer in ruime kring bekend ge
maakt. Gedurende lange tijd hebben
zij ook voor de andere stadhouders
gegolden als richtlijn bij hun optre
den tegenover de christenen.
Het was de machtige heerser over
het Romeinse rijk niet begonnen om
't vergieten van bloed, maar verzet
tegen de goden van de staat en dus
daarmee tegen de staat zelf kon hij
niet dulden. Dat heeft in volgende
jaren vele, zeer vele christenen in
conflict gebracht met Romes doc
trine. Zij moesten Gode meer ge
hoorzaam zijn dan de mensen. In
hun verzet tegen de aardse heerser
hebben zij als martelaren het leven
gelaten in dienst van hun hemelse
Heer.
12.00 Nachtmis
5.00 Herdersmis
8.00 2 stille H. Missen
10.15 Hoogmis
11.45 GEEN H.Mis
5.00 Nachtmis (2 missen)
7.30 Herdersmis (2 missen)
9.30 Dagmis: 2 missen, waarvan
de laatste de Hoogmis
4.00 Nachtmis
7.00 Herdersmis (één Mis)
8.15 Dagmis (één Mis)
10.00 Hoogmis
5.00 Nachtmis
8.00 Herdersmis
10.00 Hoogmis
4.30 Nachtmis
7.00 Herdersmis (2 missen)
10.00 Hoogmis
4.00 Nachtmis
7.00 Herdersmis
9.30 Dagmis (2 missen)
10.45 Hoogmis
12.00 Nachtmis
7.30 Herdersmis (2 missen)
10.00 Hoogmis
4.30 Nachtmis
8.00 Herdersmis (2 missen)
9.00 Hoogmis
5.00 Nachtmis
7.30 Herdersmis
9.00 Dagmis (2 Missen)
10.00 Hoogmis
5.00 Nachtmis
9.30 3 Missen, waarvan de laat
ste de Hoogmis is.
5.00 Nachtmis
9.00 Herdersmis (2 missen)
10.00 Hoogmis
Maria lag bij haar jonge kind
gelukkig en uitgeput
en Jozef hield zijn knikkend hoofd
in de linkerhand gestut.
En Engelen zweven met vleugelslag
om de drieën, dit nieuw gezin
en de drie Koningen komen aan,
en houden hun voeten in.
J. LEOPOLD
ST. PETRUS BANDEN: 12.00 Nachtmis
6.00 Herdersmis,
8.00 Dageraadsmis
9.10 2 stille H. Missen
10.00 Hoogmis