.r
Hensenius
of Henschenius
De Venrayse veenbrug
nmEH pé
1-klas
Wordt midden en kleinbedrijf
te zwaar belast
Ingezonden.
Pracht handen
Mens en techniek
Zaterdag 16 november 1957 No 46
ACHT EN ZEVENTIGSTE JAARGANG
X.
■EEN RIJK BEZIT
PEEL EN MAAS
DRUK EN UITGAVE FIRMA VAN DEN MUNCKHOF WFFFRT AH VOHR VFWPAY F1M HM^TPFPfFlM ADVERTENTIE-PRIJS: 8 ct. per m.m. ABONNEMENTS-
GROTESTRAAT 28 TELEFOON 512 GIRO 150652 EfCfiVDlrfAU V UU£\ V IÜrlii\A X ÜIN UlYlij X I\CrA&Crii PRIJS PER KWARTAAL f 1.40 BUITENVENRAY f 1.60
Een promenade naar de Peel
50 jaren geleden
Het doet ons genoegen te ver
nemen, dat onze Venrayse bijdragen
in dit blad niet enkel de aandacht
trekken, doch ook door vele lezers
worden geapprecieerd.
Ons bereikten enkele vragen en
brieven, waarin om bepaalde dingen
werden gevraagd, die hierop be
trekking hebben en eveneens of
wij ook eens iets wilden schrijven
over andere Venrayse en oud-Ven-
rayse „zaken".
In een van deze brieven werd
gevraagd: „er zijn prae-historische
veenbruggen in ons land en in de
Lünenburger heide gevonden. Heb-
nen we er ook niet zo een in de
Peel gehad
We zullen voor zover mogelijk,
tezijnertijd aan de vragenstellers
tegemoet komen. Vandaag willen
we op de genoemde vraag ingaan.
We koppelen meteen aan ons
artikel een „tochtje" naar de Peel
vast. Het deed ons werkelijk plezier
dat de in historische en prae-histo
rische boeken geheel en al vergeten
Venrayse veenbrug toch nog niet
geheel vergeten blijkt te zijn
0—
Nog op de Lagere School zijnde,
was voor ons, jongens, de aardrijks
kunde een lievelingsvak. Maar deze
nam in het leerplan destijds een
zeer bescheiden plaats in. Als we
„les" hadden, werd ons door veel
dreunen en nabauwen geleerd van
de grote kaarten, die bezijden de
lessenaar hingen en waarop de
uitgever vergeten had de bedui-
dingsnamen te vermelden, wat men
oordeelde wat je moest weten en
wat men dacht, dat je voor je
verder leven nodig had.
Op enkele plekken van die reuze
kaarten was 't minder bestipt of
gekleurd, zelfs helemaal wit. Dat
waren woestijnen en onbekende ge
bieden van Afrika, Azië en Zuid-
Amerika. Je vondt er een enkele
stroom of waterloop gekronkeld
van niets naar niets.
Soms waren er stippellijnen ge
trokken van 'n al of niet vermeen
de rivier, meer of bergketen. Maar
Azië en Afrika lagen ver van ons
Venray!
Doch wat ons op de bewuste
grote kaart van Nederland in de
zesde klas bij meester Vermeulen
z.g. opviel, was, dat we ook zo'n
afrikaans onbekend gebied hadden
in Nederland, nog wel vlak bij
huis, namelijk twee, drie uur van
't dorp, bij de Brabantse grenzen.
Dat was de Peel.
Zelfs de stippellijn van een ver
meende waterloop ontbrak er niet
op. Dat was de Springel in de Vreej
of Vredepeel.
In 't blauw gekartonneerd en erg
gehavend schoolboekje niet elke
leerling had er een, er waren er nu
eenmaal te weinig vonden we,
in geniepig kleine druk, als om 't
maar over te slaan: „op de grenzen
van Limburg en Noord-Brabant ligt
de vanouds vermaarde Peel, een
groot en vrij ontoegankelijk moeras
en veengebied."
Dat was alles wat we over de
Peel behoefden te weten.... vijftig
jaren geleden!
Was men er mee tevreden?
Velen misschien, wij niet. Wij
kenden de Peel o.a. van horen zeg
gen. De boeren gingen er voer- en
stro-hei halen, „bulten" en turf
steken voor de winterbrand. De
„schópskompeneej" liet er schapen
weiden. Er was een grote plas, de
Row koele, waarin we op hete
zomerdagen gingen poot je-baden en
zwemmen.
Maar dat was geen aardrijks
kunde. En daarom, als de vrije-
zaterdag er weer was, vroegen we
telkens weer aan vader: „gaode
geej vandaag wer nao de Piël?
Meuge weej dan mit
Het antwoord was gewoonlijk
„Och jong, das veuls te wied vur
ow." Maar het kwam er toch dik
wijls van dat we meemochten.
Vader z.g. was namelijk een er
varen Peelkundige, praktisch ge
schoold en met de eerste plannen
van de Peelontginningen werd zijn
feitelijke betrekking (politieman)
terzijde geschoven en met de voor
bereidende werkzaamheden en ver
dere verkenningen in de Peel
belast.
En zo togen we de zaterdagmor
gen, als de dauw nog te zilveren
hing, met vader mee, een stevige
boekweitpannekoek op zak, met 'n
fors ingezette en volgehouden stap
het dorp uit, westwaarts.
We lieten ons niet in het minste
afschrikken mêt het steriotiepe:
,,'t Is ennen hiëlen rek wied, of:
pas mer op vur de turfgatter en 't
moer, dor zakte zoë iene weg"
Als we dan, bijna verloren in de
grote wijdheid van de heidevelden,
daar stonden in het „onbekende"
land van de schoolkaart, geloofden
we al bij voorbaat al wat vader
ons vertelde.
We zagen de bloedige gevechten
bij de Paardenkop, waar zovele
„enne pèrdskop uutbeelde" We
zagen in de Wolf de moergaten,
waarin een burcht was verzonken,
We zagen de Peelreuzen van de
Wèwersen berg, (Weverslo) elke
dag terugkomen, als ze overdag de
Maas hadden gegraven en dan hier
het zand van hun grote klompen
veegden (van dit zand ontstond de
Wèwersen berg!)
We zagen de èrdmennekes (ka
bouters) kriemelen als mieren in
de Zemelebergen (Merselse klef f en)
het wondervlugge hert hebben
we gezien, dat géén jager heeft
kunnen neerleggen, zelfs het Deur-
nese jagerke Janus de Weijer niet,
De kluizenaars-ponnie hebben we
door de lucht zien „varen" en de
zieltjes van ongedoopte kinderen
dansen over de vliezen en vennen.
We hebben gestaan voor de drab
bige resten van het grote Soemeer
met zijn inktzwart water, dat zo
zwart was omdat de duivels iedere
zaterdag daarin hun pakjes gingen
uitwassen.
We stonden ook bij het Vliezeven
en het Klokgat in de Venrayse peel
en bij deKerkkoele in de Sevenum-
se peel, waarin satan de ongewijde
klokken had neergedonderd.
We hebben vaker vaders puntige
en met ijzer beslagen stok of met
een schiëperschulpe van 'n scheper,
die we ontmoette, in de weke turf-
grond gestoken, diep, of we niet
stieten op de verborgen Peelschat-
ten. We hebben de duivel en zijn
moer zien lachen en met wijde
bokkesprongen zien draven over en
door de stinkende wolken van een
heidebrand en bij avond de gloeien
de schimmen zien gaan en trek
ken. Waarom niet?
Als vader zijn vertellingen voor
ons toch staafde door een varen
(de z.g. adelaarsvaren, die eertijds
veel op de Peelranden voorkwam
en welke men er nog wel ziet) ergens
uit te trekken, zeggende: „kijk,
jongens, vroeger hebben de Prüse
hier willen, heersen (Venray is
n.l. een tijd lang Pruisisch geweest)
maar de duitse adelaar zal, en die
dag komt eens, tot straf voor z'n
waanwijze trots nog eenmaal in de
Peel begraven worden. Daarom
groeit hier deze varen.
Dan sneed vader met z'n groëte
kniep(zakmes) door de wortelstok
van de varen en zei: „kijk maar
eens, dit is het teken". En we be
speurden in de celkanalen van de
plant de zwarte omtrekken, die vrij
duidelijk een adelaar uitbeelden.
Het is nu wel zeer typisch, dat
30 jaar later de oorlog over de
Peel raasde, de „Prüse" verslagen
werden, en we nu een groot duits
kerkhof op de Paardenkop hebben.
Maar die bepaalde zaterdag nam
vader ons mee naar het Zwart-
Water en de Polse Koele. Toen
stond de bekende ballonzuil nog
midden in de hei, en er was, be
halve een armelijke poging ertoe,
van enige aanplant weinig te be
speuren.
Het Zwart Water-gebied werd ont
gonnen, en het eerste werk wat men
deed, was een afwatering voor het
venwater maken. Men groef een
waterafvoer-verbinding met de iets
lager liggende Polse Koele, wat
noordelijker gelegen.
Het Zwart-Water bestond uit
verschillende vennen, die 's winters
echter één grote plas vormden; de
Polse Koelen waren feitelijk twee
grote venpiassen. Het geheel lag in
een soort ondiepe kom.
Toen we thuis weggingen, zei
vader: „jongens, vandaag kunde
geeillie nog 'ns wat zien, wat ge
misschiens noët mer ziet en waoran
geeillie later nog wel is zult dênke".
En vader moest ons de rest ook
vertellen: „met het graven van de
afwateringen en het weghalen van
de moer en de turf zijn we tussen
de Polse Koele en het Zwart-water
op een héél oude weg gestoten".
We haalden reeds in een onzer
vorige bijdragen in dit blad aan, dat
o.i. een oude rug-weg (komende
uit de richting Vierlingsbeek/Maas
hees, lopende voorbij Smakt-noord,
Hanseberg en langs de Lónse klef-
fen de Peel in, de Peel kruisende
naar de brabantse kant) hier moest
zijn geweest, welke beslist gebruikt
is geworden tijdens de stammen-
trek en de volksverhuizingen.
Echter lag in dit recht tracé tus
sen de Polse Koele en het Zwart-
water een inzinking, een stuk
moeras, dat enkel in de zomer droog
stond.
Het lag voor de hand, dat, als
men het bestaan van deze aloude
weg aannam, men hier voor een
dilemma stond: kón de weg hier
recht doorlopen? óf zou de weg met
een grote boog en ver om afdraaien?
Maar dan verviel ook de belangrijk
heid van de weg!
Zelfs kon men aan het vroeger
bestaan ervan twijfelen. (We komen
hierop in een van onze volgende
bijdragen op terug).
Welnu, vader z.g., gesteund door
gedode paarden moesten wordenn andere praktisch-geschoolde Peel-
begraven, dat de verhogingen ervan kenners waaronder H. van Baar Sr.
hield het op een rechtdoorlopende
weg. De stammen zullen de weg
dan maar alleen 's zomers hebben
gebruikt, meenden ze te kunnen
verdedigen als meer z.g. streek-
geleerden en Peelkenners (o.a. van
Beurden) het bestaan van de weg
hier in twijfel trokken.
Maar vader zou „het" ons die
morgen laten zien. „Ik heb ut de
hiëre al gezeed, mer die geluüve
meei nie".
We trokken door de Hiept, langs
Knikkerdèrp, door de Beek en het
Broek, voorbij de Wolf tussen Klein-
dorp en Rosendaal, raakten de
Glesevennekes en het Putjesven,
bekeken de Ballonzuil nog eens, en
kwamen aan de werkzaamheden bij
het Zwart-water.
Vader had een en ander te rege
len, en toen trokken we noord
waarts richting Polse Koele.
Verschillende gemeentearbeiders
en dagloners waren hier aan het
werk. De vriendelijk-gemoedelijke
maar lang niet domme Vajers-Jan
kwam uit de „graaf", en zei: „morge
Lemmens, geel wilt zeker die zwarte
paole laote zien an ow jónges now
die groeëte en aldere utniegeluüve.
Mer wa'kow wooi zegge, hier hit
wel degeük enne flinke weg geloëpe.
Het viel ons direkt op, dat ver
schillende diepbruine (ophet zwarte
af) dwarsleggers opzij waren ge
legd; feitelijk waren het dikke
knuppels en boomstammen.
Als note gaie kunnen we hier ook
nog vertellen, aangezien elke resti
tutieplicht verjaard is voor zover
de betrokkenen nog zouden leven:
de afwatering, zijnde een brede sloot,
werd door het moer en de turf-
grond getrokken, welke eerst met
een brede baan weggeschept moest
worden.
Voor éen gulden konden de boeren
of wie dan ook de uitgestoken natte
turf komen halen (eventueel ter
droging opzetten, voor de winter
brand) zoveel als ze maar konden
laden. Met een kleine kar mocht
men 2 maal komen!
De guldens verdwenen ditmaal
niet In de gemeentekas, maar daar
van dronk Vajers-Jan en de andere
werkers hun mütje (maatjesfles)
leeg. „Dat kumt 'ne mins toe", was
het bescheid. De turfhalers moch
ten ook een gevulde mütjesfles
meebrengen, dan konden ze gratis
laden!
„Ziede now, jonges!" weesvader.
Vader had de watergraaf hier
ook „vals" laten uitgraven, zodat
hierdoor een flink stuk van de veen
brug te voorschijn was gekomen.
Enkele boeren namen van deze
stammen mee voor de brand. Een
kleine partij werd van gemeente
wege weggehaald, doch een verdere
historie hebben deze niet gemaakt;
ze hebben lange tijd gelegen bij de
Lójerskoel (direkt achter deMilles-
koel in de Hulterehoek).
Bij de vroegere brouwerij De Göwe
Lew zijn er ook als afrasterings
palen gebruikt om de heg te „tuüe".
We herinneren ons heel goed, dat
de palen geenszins vergaan waren;
integendeel, ze waren hard.
Een voorstel van vader om dit
zaakje te laten „pottegrafiere" bleef
bij B. en W. als voorstel hangen;
er was tertijde slechts éen officiële
(en nóg: gelegenheids-) fotograaf
in Venray, de heer Smits uit de
Hoenderstraat.
Deze vondst bevestigde in elk
geval, dat de aloude weg hier had
gelopen; op de hoge rug had men
geen moeilijkheden, verderop de
Peel door hoegenaamd ook niet.
Om dus door deze inzinking heen
te komen, hadden de trekkende
stammen ofwel de bevolking, hier
een palenweg gelegd, waardoor de
dus ook in het natte seizoen ge
bruikt kon worden.
Het ontdekken van een veenbrug
behoort voorwaar niet tot de „alle
daagse" vondstenIn ons land
vond men er nog enkele. Bekend
zijn de grote en kleine veenbrug
gen bij Valthe, Oloorn, Buinen en
Emmercompascum (Drente).
In het overig Peelgebied werd bij
ons weten geen andere ontdekt.
De Venrayse veenbrug lag, voor
zover wij ons kunnen herinneren,
op een laag restanten van eiken-
mengbos (volgens kenners H. van
Baar Sr. en vader z.g.); we horen
nog de houtsoorten noemen: eik,
berk, els. Beukenhout was er niet
bjj. Omdat wij nu weten, wanneer
de beuk in deze streek begon op
te komen, mogen we de ouder
dom van de Venrayse veenbrug
ook wel schatten, nl. uit de laatste
tijd van het neolithlcum, d.i. het
jongere steentijdperk (3000
1500 jaar voor Christus).
Om de Venrayse veenbrug meer
bij benadering beter te dateren is
niet meer mogelijk. Toen we ons
later verdiepten in de beschouwin
gen over de veenbruggen bij Valthe
en ons alles in herinnering brach
ten wat we nog van de Venrayse
wisten, waren we geneigd onze
veenbrug later te dateren dan die
van Valthe. Deze laatste heeft men
enerzijds willen terugbrengen in de
klimaatwisselingstijd en anderzijds
In de overgangstijd van het steen-
op het brons-tijdperk. Gezien de
dtkte van het moer en turf wat op
de Venrayse brug zat, zijn wij van
mening, dat de Venrayse veenbrug
zeer wel uit het laatst genoemd
tijdperk kan zijn.
De veenbruggen werden door het
veen en moergebied gebouwd,
alleen als er alle reden ertoe was,
bv.: wanneer er een (grote) trek-
weg erdoor moest lopen, of een
weg van de ene nederzetting (be
woonde buurt) naar de andere, enz.
Anders zouden de passerenden
hopeloos in de modder of veen
wegzakken. De veenbruggen legde
men meestal aan door in het moer
of op de moerlaag dwars op de
weg-as stammen (wegen) of knup
pels (paden) te leggen, vaak aan
de onderkant geschraagd door
boomstammen, liggende in de
lengte-as van de weg. Bij de Ven
rayse was de veenbrug aan de
onderkant geschraagd door meng-
hout, vermoedelijk dus door takke-
bossen van zwaar hout.
Toen de „grote" veenbrug bij
Valthe (Drente) werd gevonden,
verschenen grote artikelen erover
in vakbladen en kranten, en men
ziet het in elk boek over de prae-
historie van Nederland vermeld.
Over de Venrayse veenbrug werd
nimmer een enkel woord geschre
ven (dan misschien enkel 'n be
richtje in Peel en Maas van des
tijds). Dit is, naar we stellig menen,
het eerste artikel erover. En toch
is het werkelijk een zeer belangrijk
gegeven voor de praehistorie-
specialisten.
GERARD LEMMENS
Het feit, dat de voorzitter van de
Katholieke Middenstandsbond in de
Westelijke bisdommen, dezer dagen
een beroep op de Regering gedaan
heeft, om de Middenstand niet te
zwaar te belasten, komt juist op
tijd.
Immers, nu allerwege de prijs-
stabilisatie of zelfs prijsverlaging
tot devies verheven is, en de kosten
overal moeten worden gedrukt, zijn
het in eerste instantie de onder
nemingen en de tussenhandel, die
verantwoordelijk geacht worden als
er prijsstijgingen opireden: dit is
een simplistische opvatting, die
helaas door het publiek te gemak
kelijk wordt aangehangen.
Men weet niet, dat tal van fac
toren, die niets met winst van doen
hebben, vaak een prijsverhoging in
de hand werken, zoals grondstoffen-
en transportprijzen en vele andere
factoren, welke tot de kostprijs ge
rekend kunnen worden.
Het is daarom onbillijk direct de
middenstand te beschuldigen van
het maken van hogere winsten,
wanneer artikelen duurder worden.
Indien wij dit duidelijk voorop
hebben gesteld, zullen wij vervol
gens moeten constateren, dat de
middenstand op dit ogenblik niet
alleen zijn winsten niet verhoogt,
maar bij ongeveer gelijkblijven
de prijzen zelfs minder winst
incasseert.
Het rapport over de sociaal-eco
nomische politiek van 1957, dat de
Raad voor het Midden- en Klein
bedrijf dezer dagen het licht heeft
doen zien, becijfert, dat de Ouder
domsvoorziening, de huurverhoging,
de looncompensatie aan personeel,
het ondernemersinkomen raet 9 pet.
hebben belast.
Bovendien wordt iedereen ook
de kleine ondernemer met een
stijging van 6,8 pet. die iedere Ne
derlander ten gevolg van gestegen
prijzen en aanpassingen ondervindt.
Daar staat tegenover dat de kleine
zelfstandige'ondernemer en de ge
wone middenstander door omzet
stijging hoogstens 3 4 pet. meer
inkomen heeft gekregen.
Terecht heeft dus de voorzitter
van de Kath. Middenstondsbond in
Haarlem en Rotterdam op deze
wondeplek de vinger gelegd. En
omdat 74 pet. der detailhandelaren
gemiddeld f 6.440,— per jaar ver
dient, bestaat er reden voor de over
heid hieraan aandacht te schenken.
Klooster St. Philomena
KARACHI.
Geachte Redactie.
Door middel van Uw blad zou ik
gaarne mijn hartelijke en oprechte
dank willen betuigen aan alle Ven
rayse mensen voor hun overvloe
dige giften in geld en natura voor
onze missie aan Zuster Truus Lem
mens, die zo juist uit Nederland is
teruggekeerd.
Heel speciaal wil ik heel harte
lijk de kinderen danken, die zoveel
van hun liefste speelgoed afgege
ven hebben voor de arme kinderen
van Pakistan.
Moge God hen zegenen en be
lonen voor hun edelmoedigheid. We
zijn zeer getroffen door hun actie,
die toont welk een echt katholieke
geest van edelmoedigheid in hun
kleine hartjes leeft. Moge God U
allen en Uw land zegenen.
U nogmaals oprecht dankend en
Gods zegen afbiddend voor alle
Venrayse mensen, die onze missie
en ons werk zo hielpen, verblijf ik,
met vriendelijke groeten,
Mother M. Lucy FMCK
Generaal-Overste.
Uen nimmer
ruw of schraal n
Het is de Hamomelis die het 'm doet
Baby-verzorging
met Babyderm-preparaten
Huidje van alle smetten vrij,
hoofdje rein met gezonde haargroei
Voor de politierechter
De verdachte was naar een ver-
jaarspartijtje gegaan, en hij had er
zich uitstekend vermaakt, hoewel
schoonvader had verzuimd te zorgen
voor sigaretten. Zo geviel het dat
de man zijn eigen spullen moest
roken om de goedgesmeerde keel
wat ruw te houden. Toen hij huis
waarts keerde, had hij geen siga
retten meer.
Dat bemerkte hij overigens pas
toen hij goed en wel achter de
echtelijke tafel zat. Hij besloot nog
even naar een automaat in de
buurt te gaan. Weliswaar naderde
het middernachtelijk uur met rasse
schreden, maar bij automaten kan
men dag en nacht terecht.
De feestelijke stemming was aan
zienlijk gedaald toen de man zijn
overjas weer aantrok. Want wie
gaat er bij slecht weer in de nacht
voor zijn plezier op uit om sigaret
ten te kopen. Enigszins landerig
en ook wel wat vermoeid vanwege
de alcohol kwam de man bij de
sigarenwinkel. Daar trok hij zijn
portemonnee. En constateerde dat
hij niet kleiner had dan een pa
pieren gulden. Geen automaat ter
wereld is bereid iets uit te spuwen
als men er een papieren gulden in
steekt.
Men kan zich voorstellen dat
deze ondervinding niet opwekkend
werkte. Een weinig boos begon de
man aan de winkeldeur te rukken
en te bellen, om de gulden tegen
kwartjes in te wisselen. Maar de
winkelier was niet thuis. Er kwam
geen gehoor.
Wederom zakte de thermometer
in 's mans binnenste enkele graden.
Maar in het huis ernaast brandde
nog licht. Daar woonde een bereid
willig iemand, die na enig heen en
weer gepraat bereid was de gul
den te wisselen tegen 4 kwartjes.
Het zonnetje in 's mans humeur
begon weer een beetje te schijnen,
toen hij volgens de voorschriften
de vier kwartjes in de automaat
duwde. Maar toen hij aan het
deurtje rukte was er meteen weer
sprake van zware bewolking. Het
ding ging niet open.
De man sprak woorden waarvan
de automaat wel zal zijn verbleekt.
Maar het deurtje bleef dicht. Er
kwamen geen sigaretten uit.
In arren moede drukte de man
op het knopje, dat volgens de fa
brikant de vier kwartjes zou terug
geven als het mechanisme onver
hoopt dienst zou weigeren.
Het knopje klikte. De vier kwar
tjes bleven echter binnen.
De tierende man begon nu te
rukken, te trekken en te drukken
aan en op alles wat maar aan een
automaat kan zitten. Edoch zonder
resultaat.
Een tevreden roker moge volgens
de zegswijze geen onruststoker zijn
een roker, die zijn kwartjes kwijt
raakt, zonder er Iets voor terug te
krijgen, is dat ontegenzeggelijk
wel.
Woedend stond de man tegen de
automaat te trappen en op de
ruitjes te slaan. Aangemoedigd door
zijn eigen kreten nam hij tenslotte
een fikse aanloop. Hij plantte zijn
vuist tegen het glaasje, waar het
zozeer begeerde merk achter lag
te lokken... En... bloedend stak hij
een sigaret op... Hij had 't glaasje
stuk geslagen-
Op dit ogenblik stopte met luid
gesjiep-sjiep een bromfiets.
Daarop zaten de sigarenwinkelier
en zijn echtgenote, die van hun uit
stapje terugkeerden. De sigaretten
roker ging op de bon wegens ver
nieling. Hij betaalt twee tientjes
boete en de schade aan de auto
maat
Naar aanleiding van de vorige
week gepubliceerde levensbeschrij
ving van Godefridus Henschenius
is ons van verschillende kanten
gevraagd, of die naam-spelling wel
juist is. We kennen hier Immers
een Henseniusplein, een Hensenius-
straat en zelfs een Jan Hensen-
straat. Dat wordt toch wel anders
geschreven dan Henschenius, de
de spelling, die in genoemd artikel
werd gevolgd.
Laten we U dan vertellen, dat in
de Acta Sanctorum, het weten
schappelijk verzamelwerk van de
levensbeschrijving der heiligen,
waarvan Godefridus Henschenius de
boeken over de heiligen van Januari
tot en met april heeft geschreven,
alsmede de eerste delen van mei,
de schrijver telkens ondertekent als
Henschenius.
Men vindt zijn naam als zodanig
ook op de titel-pagina's gedrukt en
in de opdrachten van de verschil
lende boeken aan bisschoppen en
prelaten komt men telkens de
naam Henschenius tegen, nooit die
van Hensenius.
In het 7e deel van mei in de
Acta Sanctorum herdenkt zijn
medewerker en opvolger Daniël
Papenbroek in een lang voorwoord,
waarin hij naast een korte levens
beschrijving een uitvoerige uiteen
zetting geeft over het wetenschap
pelijke werk van de Venrayse
geleerde, onze Godfried. Maar ook
hierin wordt hij telkens opnieuw
aangeduid als Henschenius, dus
met „ch".
Verschillende geraadpleegde na
slagwerken als het Nieuw Neder
lands Biografisch Woordenboek, de
Katholieke Encyclopaedie. De Ana-
lecta Bollanda, de Publications, enz.
komen allen met de naam Hen
schenius.
De Duitse boeken spreken allen
over Henschen, zoals de Lexikon
für Theologie und Kirche en de
Kirchen Lexikon. Een ander voor
beeld is de tekst op een kleine
oude gravure van een onbekende
graveur, die Henschenius heeft
uitgebeeld en waarvan nog een
afdruk te vinden Is op het dekenaat.
Ook hier staat wederom de naam
Henschenius.
Henschenius is de latijnse naam
voor het Nederlandse Henskens (en
dus niet Hensen), zoals in die tijd
gebruikelijk was, werden namen
verlatlniseerd. Zo werd bv. Jansen
Jansenius enz.
Ook onze Venrayse geleerde
Jezuïet heeft dit gebruik gevolgd
mede omdat hij de meeste van zijn
talrijke studies heeft gepubliceerd
in het Latijn. Bij dit verlatiniseren
van deze Venrayse naam waarop
we direct nog terugkomen is er
„lus" achter de naam geplaatst.
De uitgangs „s" van Henskens
is daarbij verwaarloosd, omdat die
toch alleen maar aanduidt, dat men
de zoon van genoemde is. Henskens
is dus de zoon van Hensken
(Heintje?)
Er kwam dus staan Henskenius,
maar de Latinis kent geen .,k", die
wordt automatisch een c voor mede
klinkers en voor de o en a, en ch
voor e en i. Zo is dus de latijnse
naam voor Henskens Henschenius.
Dat zijn naam inderdaad Hens
kens is geweest, bewijst o.a. ook de
naam van zijn broer, die als fran-
siskaner broeder in Thienen Is ge
storven en wiens naam indedoden-
registers voorkomt als Henskens,
geboortig uit Venray.
Een oom van hem is waarschijn
lijk syndicus geweest van de paters
minderbroeders alhier, waaraan de
koopakte herinnert, getekend door
Hendrick Henkens in qualiteijt als
goed vader van de heeren Minder
broederen ende religiuesen in den
convent alhier tot Venray...
De naam Hensen en Hensenius
zijn dus waarschijnlijk mede door
het spraakgebruik verbasterd en
onjuist.
Nu het nieuwe beeld er staat is
tevens een goede gelegenheid oude
fouten te herstellen en hem de
naam terug te geven, waarmede
hy zelf immer ondertekende:
GODEFRIDUS
HENSCHENIUS
Zondagsdienst huisartsen
Vanaf zaïerdagavond 8 uur tot
maandagmorgen 8 uur, wordt de
praktijk der huisartsen voor Venray
e.o., waargenomen door
Dr. VERCAUTEREN
Grotestraat 11 Tel. 335
Uitsluitend voor spoedgevallen.