GODFRIED HENSGHENIIIS Dij het eeuwfeest der Verschijningen te Lonrdes. Bij de terugkeer van een groot Jezuïet WITTE KRUIS liet St. Jozefklooster vlagde... Zaterdag 9 november 1957 No 45 ACHT EN ZEVENTIGSTE JAARGANG PEEL EN MAAS iS FIRMA VAN DEN MUNCKHOF WRPTTfRÏ AH VHHP VFNPAV PM HM^TPPPPM ADVERTENTIE-PBUS: 8 ct. per m.m. ABONNEMENTS. TELEFOON 512 GIRO 150652 VY E,Cl\DLAU V UUI\ VJCrlYlXAI EfiY VJiVlJ 1 PRIJS PER KWARTAAL f 1.40 BUITEN VENRAY f 1.60 ONDERVINDT T m KLEDING WINT 'T DRUK EN UITGAVE GBOTESTRAAT 28 De oorlog telde tussen zijn ver woestingen ook het beeld van Hen- schenius. Het beeld, dat door de beeldhouwers Cuypers en Stolzen- berg in opdracht van enkele Ven- rayenaars en het kerkbestuur in 1861 werd vervaardigd en op plech tige wijze werd onthuld op 14 aug. 1867, nu 90 jaren geleden. Dit beeld hield de nagedachtenis vast van een groot Venraynaar, al droeg menigeen door de latijnse tekst op het oude beeld hier weinig begrip van. Nu is dan ook deze „oorlogs wonde" zij het na lange, lange jaren weer hersteld en is op het Henseniusplein een nieuw beeld ver rezen, ditmaal van de hand van de Maastrichtse beeldhouwer Rob. S tuitj ens en door Nelissen Beton- industrie uitgevoerd. Woensdag j.l. Is het statue ge plaatst en heeft een nieuwe Hen- schenius zijn oude plaats weer in genomen. Voordat we het beeld zelf be spreken, dat in zijn nieuwe vorm ongetwijfeld voor velen een verras sing is, willen we de figuur van Henschenius zelf nog eens wat nader toelichten, opdat we tenminste weten, waarom dit beeld in Venray staat. Daartoe plaatsen we een over druk van een artikel van deskun dige hand uit ons nummer van 34 juni 1950. Godfried Henskens, die volgens het gebruik van zijn tijd, zijn naam verlatiniseerde, werd te Venray ge boren op 21 januari 1601. Die preciese datum weten wij uit zijn eigen opgave in de lijst van novicen van de Jezuïetenorde. Bij zijn doopsel zijn niet onwaarschijn lijk Gerard van Caelen en Jacoba Hensken, peter en meter geweest. Zijn vader heette Hendrik Henskens of Hensken. Zijn moeder droeg de naam SlbUla Paul. Of deze laatste naam mogelijk een Latijnse omvorming was van de bekende Venrayse naam Poels, durven wij niet als zekerheid te geven. Immers ook- Pouwels en Paulissen kan. Uit het huwelijk zijn zeven kin deren geboren. De eerste was een Petrus, die 3 juli 1587 geboren en waarschijnlijk voor 1601 overleed. Dan kwam een Elisabeth, geboren 30 september 1590. Na de dood van vader was zij het vooral, die de zorg droeg voor de andere kinderen van het huishou den. Het moet een flinke en brave vrouw geweest zijn en onze God fried sprak nog over haar in zijn oude dagen als van een voorbeeld van echte deugd, en van haar kwa liteiten als uitstekende opvoedster. Toen haar zorgen niet meer nodig waren, trok zij zich terug uit de wereld en werd omstreeks het jaar 1614 kloosterlinge, misschien wel in het Venrayse Jerusalem. Na Elisabeth zag een Godfried het levenslicht in Maart 1593, maar die is jong gestorven, waarschijnlijk al voor 1600. Als vierde kind werd geboren een Joannes in mei 1596. Hij trad later in het huwelijk met een Beatrix Meuws en uit zijn huwelijk zijn vijf kinderen bekend. Onder die was een Hubert, die Jezuïet werd en een andere zoon, die als broeder over leed bij de Franciscanen in Thienen In het jaar 1667. Als vijfde 'kind is bekend Jacoba, die in januari 1599 het levenslicht aanschouwde. Dan voigde in 1601 de Godfried, die een zo bekende Jezuïet zou wor den, op wie nog volgde een Petrus, die 18 augustus 1667 als lekebroe- der bij de Jezuïeten te Antwerpen overleed in de armen van zijn Priesterbroeder. Godfried Onze Godfried was dus uit een gezegend gezin, geboren te Venrav en zijn geboorteplaats was hem dierbaar. Nog in 1653 spreekt hij erover in een van zijn boeken en weet te vertellen, dat er jaarlijks twee dr uk bezochte markten waren, nl. in mei en november, respectievelijk na de feesten van Sint Servatius en van Sint Hubertus. Ook vermeldt hij het bestaan van de prachtige parochiekerk, mèt 16 altaren, waarvan er een aan Sint Lambertus was gewijd. Het huisgezin Henskens woonde waarschijnlijk in de tegenwoordige Jan Hensenstraat. De na de laatste oorlog dicht gegooide „Milles- of Mèsterskoel" kennen de ouderen nog wel 'als de Jan Hensenkoel. Zijn juiste woonplaats is dus onbekend. De ouders van onze Godfried dreven een lakenhandel en waren brave en niet onbemiddelde men sen. Zij hadden handel en relaties genoeg om hun kinderen een zeer behoorlijke opvoeding te geven. Maar het kruis, dat dikwijls juist vrome en goede gezinnen treft, bleef ook de familie Henskens niet be snaard. Pas vijf jaar oud, verloor de kleine Godfried, over wie wij spe ciaal in dit artikel spreken, zijn vader. Zijn moeder kreeg nu de last van de handel te dragen, maar zo als wij reeds opmerkten, werd haar zorg grotendeels overgenomen door haar dochter Elisabeth. Intussen kwam Godfried tot de leeftijd, dat hij onderricht kon gaan genieten. Het eerste onderwijs heeft hij zeker genoten in Venray zelf, al kunnen wij niet zo gemakkelijk de mening aanvaarden van sommigen, dat Venray toen al een Latijnse school bezat. In elk geval vertrok hij later naar het College, dat de Jezuïeten in 1610 hadden opgericht te 's Hertogenbosch. Hij ontving daar het onderricht, wat toentertijd algemeen op de Latijnse scholen en dergelijke werd gegeven en had o.a. als leraar de bekende Pater Johannes Bollandus. In deze studietijd werd hem zijn roeping tot 't priesterschap duide lijker en hij besloot zich aan te sluiten bij de Orde, waar hij het onderricht ontving. Op 9 October 1619 werd hij door de Sociëteit van Jezus aanvaard en hij vertrok naar Mechelen, alwaar hij op 22 october zijn noviciaat begon. Dan volgde hij de philosophie ge durende twee jaren te Leuven en snel waren daar de vorderingen, die hij maakte. Reeds in die tijd schreef hij een Griekse spraakleer, die uitstekend geschikt bleek voor de studerende jeugd. Het werd „het" handboek op diverse colleges en geprezen als een van de besten van zijn tijd. Zelf was Henschenius gedurende vijf jaren leraar in de oude talen en letteren aan verschillende col leges in het land van Vlaanderen. Het is een merkwaardig verschijn sel, dat hij bijzonder veel belang stelde in 't aanleren van de Griekse taal. En het zou een nader onder zoek verdienen, hoever zijn invloed gegaan is op de meer intense studie van deze taal. Want schrijver dezes twijfelt er aan, of deze in werkelijkheid zo groot is geweest, als sommige schrijvers aangeven. Dan wijdde hij zich aan de studie van de theologie. Toen ontstond in hem ook het verlangen naar het missionarisleven. En terwijl zijn medebroeders naast andere orde geestelijken het geloof verkondigen gingen in Indië en China, dacht hij aan het protestantse Noorden, aan Zweden en Noorwegen. Gods Voorzienigheid had echter een andere loopbaan voor hem weg gelegd. Na zijn priesterwijding werd hij in 1635 aangewezen als medehelper van zijn oude leraar Bollandus in diens ongeëvenaarde uitgave van de „Acta Sanctorum", een werk, dat tot de dag van heden nog niet voleind, maar de bewondering wekt van allen, die het consulteren en bestuderen. Acta Sanctorum De „Acta Sanctorum" omvatten meer dan de leek denkt. Op een voudige wijze gezegd, behelzen zij alles en alles, wat er bekend is omtrent personen, die door de Kerk heilig verklaard zijn. Men moet evenwel niet menen, dat het dus een soort van „heiligen levens" zijn in de populaire zin van het woord. Verre van dien. Het is wetenschappelijke arbeid van de eerste orde en vergt een hoeveelheid details en bronnen studie, die men zich haast niet kan voorstellen. De eerste sporen van verzamelin gen en oorkonden, betreffende de martelaren en heiligen, vind men al in de 2de en 3de eeuw. Door de vervolgingen der Romeinen en door invallen der barbaren, die zich in wilde benden op de bibliotheken van kerken en kloosters wierpen, is er zeer veel verloren gegaan. Veel moest er dan soms door overlevering bewaard blijven ofwel dook plotseling weer ergens on verwachts een document, voorwerp, verklaring, of wat ook, op. In de 16e eeuw had men nog niet veel ondernomen om de levens der heiligen op het terrein der geschiedenis terug te voeren. Veel was er ook aan verdichtsels in de bestaande stof geslopen en de ach terstand waar men voor stond, viel er een haast niet te overzien werk te verzetten. 0— Heribert Rosweyde, een Utrechte naar, begon In 't begin der 17de eeuw de bibliotheken der Vlaamse kloosters en kapittels te onderzoe ken. Hij verzamelde grote hoeveel heden materiaal, dat hij in twaalf jaar hoopte door te werken, maar kardinaal Bellarminus slaakte de uitroep: „Meent die schrijver 200 jaar te leven!" Het een noch het ander gebeur de. Rosweyde stierf voor hij aan 't werk kon gaan met 't rangschikken van zijn materiaal, reed in 1629. Bollandus nam 't werk toen ter hand. Maar er was nog niets ge daan en Bolland miste vooral de critiek in 't verzamelde werk. Hij begon dus opnieuw over heel de wereld materiaal te verzamelen. Vijf jaar lang had Bollandus heel alleen en zelfstandig gearbeid, doch toen begreep hij, dat voor zulk een werk de krachten van één mens ontoereikend waren. En zijn eerste medehelper werd Godfried Henskens, zijn oud-leer ling, die zich kenmerkte door rust en bezadigdheid. Uitermate werk zaam was hij bovendien en met zijn groot verstand en tfzeren ge heugen, had hij zich een grote ken nis vergaard, vooral van Latijn en Grieks, die hij kende als zijn Ven- rays. Daarbij was hij krachtig en ge zond van lichaam. En, zo zegt een schrijver: Henschenius was voor de boeken geboren en de boeken waren zijn leven. Hij zou het werk van de Bollandisten in zijn defini tieve vorm gieten. Dat gebeurde. Bollandus was al gereedgekomen met de twee eerste banden van die „Acta Sanctorum", die de heiligen van de maand januari inhielden. Toen hij dan de medewerking van Henschenius verwierf, droeg hij deze op, voor de maand februari beginnen met 't vervaardigen van de acte van de H. Amandus, bis schop van Maastricht. Hij verrichte 'n meesterlijk werk. Toen Bollandus de eerste proeve van zijn leerling aanschouwde en doorwerkte, stond hij als ontsteld, ja als door de bliksem getroffen. Zo iets dergelijks, zo Iets vol maaktst, zo iets ultstekendst had hij zich niet kunnen Indenken, hoe hoog ook zijn dunk geweest was van zijn toegevoegde medearbeider en vriend. En hij had geen bedenktijd no dig. Zonder dralen waarschuwde hij de drukker, om met 't zetters- werk van de maand januari op te houden, verscheurde met eigen hand de eerste stukken, die hij als drukproef ontvangen had en hij besloot het hele werk opnieuw aan te pakken en nu volgens methode van Henschenius. En zij gingen daarbij 't gehele werk verrijken met een schat var noten en bemerkingen en met ver handelingen over geschiedenis en oudheden. Zo kwam de „Acta Sanctorum" die bizonder merkwaardige verza meling van kritische memoires en gedenkschriften, die tot heden gro te waarde hielden. De driemalige onderbreking heeft dus wel zijn betekenis gehad, maar men onthoude daarbij, dat de defi nitieve vorm tenslotte is gekomen van de Venrayer Henschenius. Wat op zijn initiatief en door zijn doorzicht ondernomen werd, kan men als een hernieuwd proces beschouwen van de canonisatie of heiligverklaring, van alle wonder lijke personen, die gedurende de eeuwen de Kerk Gods hebben ver heerlijkt door hun heilig leven en zalige dood. 1170 Heiligen van de maand ja nuari en 1310 uit de maand febr. werden opnieuw in al hun daden beschouwd. Een algemene herzie ning had plaats. Met zijn uitgebreide kennis bracht hij veel ophelderingen in duistere kwesties. Aan hem werden ook in 't bij zonder de Oosterse, Griekse, Gal lische en Italiaanse levensbeschrij vingen ter beoordeling overgelaten. Acht volle jaren hebben Bollan dus met Henschenius over de delen van januari en februari gedaan, al hebben zij in die tijd ook andere plichten vervuld. Zo kon feitelijk na 25 jaren ar beid eindelijk de twee eerste delen over januari gedrukt worden en de beide geleerden sloegen toen de handen in elkaar om ook 't herziene deel van februari voor de pers ge reed te maken. Doordat oorlogsomstandigheden een beletsel werden, gaf Hensenius intussen uit een verhandeling over het bisdom en de bisschoppen van Maastricht en over drie Franse koningen Dagobert, welke laatste uitgave vooral zeer merkwaardig was. Intussen nam de gezondheidstoe stand van Bollandus zelf af. En als nieuwe medewerker kreeg Hen schenius op voorstel van zich zelf, Daniël Papebroch, tot wie hjj een bijzondere achting had. Eindelijk verschenen in 1658 de drie banden over Februari en die werden met grote verbazing door de geleerde wereld ontvangen. Er werd geschreven: Gelovigen of twijfelaars, vurigen of onverschil ligen, katholieken of volgelingen van Luther en Calvijn, vereren, als zij de wetenschap liefhebben en het verleden niet willen veronachtza men de „Acta Sanctorum" als een van de meest bewonderenswaardige monumenten van de wetenschappen. Van dit monument der zogenaam de Bollandisten Is dus Henschenius de zoon van Venray, de man, die de vorm en de werkwijze aangaf. En de Bollandisten zetten dit werk, dat nog altijd niet voltooid is, tot op deze dag voort. Na het verschijnen van de Fe- bruari-banden werden de samen stellers door Paus Alexander VIII, uitgenodigd persoonlijk te Rome te komen. En al was de reis naar Rome toen een heel ander akkefietje als tegenwoordig, de hagiografen na men het voorstel toch gaarne aan en verlieten in juli 1660 hun studie huis te Antwerpen. Bollandus zelf vergezelde hen tot Keulen. Het zou ons te ver voeren hier heel de reis te beschrijven. Ge noeg zij het te noteren, dat hun reis tevens een grote studiereis werd. Overal werd Henschenius met bijzondere onderscheiding ontvan gen. Hij sliep te Worms in dezelfde kamer, die indertijd door Luther was bewoond, gedurende de histo rische Rijksdag. Elders was hij de gast van vorstelijke personen, en kerkelijke hoogwaardigheidsbekle ders. En overal ontvingen zij voor lichtingen, die zeer kostbaar waren en afschriften, die voor het ver volg van het werk waardevol zouden zijn. Nadat zij o.m. ook Padua hadden bezocht om Sint Antonius en in Assisië om Sint Franciscus te vereren, kwamen zij tegen Kerst mis te Rome aan. Daar kwam onze Henschenius nog juist op tijd om de prefect van het Vaticaan in zijn doodstrijd bij te staan. Diens laatste woorden waren: „Padre mio Henschenio". Door de Heilige Vader werden zij dan op de meest welwillende wijze ontvangen en zij kregen als het ware volledig vrije toegang tot de Vaticaanse bibliotheek met alle kostbare werken en handschriften. Met behulp van zes of zeven af schrijvers waren zij daar maanden lang bezig. Op 2 october 1661 gingen zij op reis, al waren zij dan op geen einde na gereed gekomen met hun arbeid. Zij vertoefden dan vier maanden te Florence, waar zij het feest van Allerheiligen meemaakten. Te Na pels waren zij getuigen van het wonder van de H. Januarius. Te Rome teruggekeerd, lieten zij acht afschrijvers achter, die nog acht jaren de onderzoekingen voortgezet hebben. Op 4 Juni 1662 aanvaardden zij de terugreis, met zich nemend een schat van de kostelijkste gegevens voor hun werk. Na een reis over Milaan, Lyon en door Frankrijk, over welke reis vele bijzonderheden bleven bewaard, keerden ze 21 dec. 1662 te Antwerpen terug. Stelt men zich helder voor ogen omstandigheden van tijden en plaatsen en het feit, dat onze reizigers goeddeels te voet de lange weg aflegden, dan moet onze bewondering voor de intussen ruim 60-jarige Henschenius wel stijgen. Ook In zijn verdere levensjaren ondernam hij, ook wel echter tot herstel van zijn gezondheid, grote reizen en het moet voor hem een treffend ogenblik geweest zijn, als hij op een van die reizen te Tienen de H. Mis kon lezen bij de Minder broeders. Daar immers was zijn eigen neef als broeder overleden en zo verhaalt de geschiedenis de gardiaan bood hem morgenbrood aan en zorgde, dat een wagen hem bracht naar Sint Truiden. Intusschen was ook de maand maart van de „Acta Sanctorum" afgedrukt, evenals de delen van januari en februari, bij Jacob Mei r- sius te Antwerpen. Toen deze uit gever de weg van alle vlees was gegaan, kon men nergens een uit gever vinden voor de delen van de maand April het was ook een reuzewerk. Toen eigenaardig verschijnsel in die dagen vooral aanvaardde de protestantse uitgever, Jan Bleau te Amsterdam, het werk. Veel geluk heeft die er niet mee gehad, want In de nacht van 23 februari werden zijn werkplaatsen een prooi van de vlammen. Gelukkig dat een enkel exem plaar van wat reeds gedrukt was, werd gered. Toen werd een contract gesloten met de uitgever Michaël Knobbaert, die de maand April overnam. Aller lei tegenslagen verhinderden toen een snellere voortgang van de zo grootse onderneming. Ook ziekte van Papebroch en de leeftijd van Henschenius gingen toen belemmerend werken. Ten slotte ontving men zelfs in de personen van Daniël Gardon, Conrad Janning en Franciscus Baert nieuwe medewerkers. Toen echter werd Henschenius weldra door een ziekte overvallen, die hem ten grave sleepte. Op 3 october 1680 werd hij tijdens zijn arbeid te Antwerpen door een duizeligheid overvallen. Een be roerte had de tachtigjarige grijsaard getroffen. Geneeskundige hulp kon geen afdoende genezing meer bren gen. Een van zijn benen bleef lam, maar zijn hoofd herwon de helder heid, waardoor deze grote geest zich gekenmerkt had. Hij hervatte zelfs zijn dagelijks werk wederom en bediende zich, om van de ene plaats naar de andere te begeven, van een rolstoel. Maar op 5 september 1681 mid den onder ztfn studie werd hij andermaal door een beroerte ge troffen. Op 11 september 1681 overleed hij vroom, zacht en kalm in de armen van zijn trouwe vriend en medewerker Papebroch. De wonderbaarlijke geschiedenis van de gebeurtenissen, welke een eeuw geleden rond Lourdes plaats vonden, vormen een verhaal van veel menselijk leed, maar ook van een uiteindelijke triomf der waar heid. Bij het Eeuwfeest der Verschij ningen wat we het volgend jaar herdenken is het goed hieraan te herinneren, omdat de glorie van het ogenblik te gemakkelijk de trage overwinning van het goede doet vergeten. 0— Bernadette Soublrous werd op 7 januari 1844 te Lourdes geboren. Behalve het feit, dat Bernadette's gezondheid veel te lijden had van een hevige asthma-kwaal, onder scheidde niets haar van haar zus jes en broertjes. Hoewel ze dus geen zware bezig heden kon verrichten, hielp ze toch flink mee om het eenvoudige mo lenaarsgezin, dat in het onbekende bergdorp Lourdes leefde, te kunnen onderhouden. Zo was het haar taak, In nabije heuvels hout te gaan sprokkelen, want rijkdom van steenkool kende men niet. Op 11 februari 1858belandde Eer nadette op een van haar tochten al spelenderwijze voor het water aan de grot van Masabielle. Opeens zagen haar kameraadjes haar, bleek weggetrokken, op de grond nederknielen, onwillekeurig onder de indruk van haar diep- devote houding. Bernadette probeerde te spreken, maar kon geen woord over haar lippen krijgen. De vriendinnetjes vonden het maar „raar". De 14-jarige Bernadette had in een nis in de grot aan de over kant van het water, haar eerste verschijning gehad en vanaf dit moment begon haar levenslange lijdensweg. Want niet alleen de vriendjes vonden het „raar", jarenlang sprak zij de waarheid en moest zij iedere keer weer vertellen wét ze dan gezien had. Evenveel keren dacht men met een hysterica te doen te hebben, wat in het gunstigste ge val aan haar zwakke gezondheid werd geweten. Op 25 februari 1858 beval de verschijning, wijzend op de grond vlak voor haar voeten, haar gezicht en handen met water te wassen. En de ontstelde menigte, die haar Geef acht op poeders, tabletten of cachets de beste pijnstiller onschadelijk Nieuws uit Venray en Omgeving GROENE KRUIS Donderdag a.s.: Zuigelingenbureau voor de Kom. Zondagsdienst huisartsen Vanaf zaterdagavond 8 uur tot maandagmorgen 8 uur, wordt de praktijk der huisartsen voor Venray e.o., waargenomen door Dr. VAN DER MEER, Kempweg 32 Telefoon 887 Uitsluitend voor spoedgevallen. Rijkspostspaarbank Aan het postkantoor Venray en de daaronder ressorterende post- inrichtingen werd gedurende de maand oktober 1957 ontvangen f 74.323,81 uitbetaald f 89.149,21. In de herbouw- en uitbreidings geschiedenis van het klooster St. Jozef zal ongetwijfeld de dag van woensdag" extra in de annalen worden vermeld. Op die dag im mers stelden de Zusters der God delijke Voorzienigheid de nieuw gebouwde wasserij in werking, openden zij de nieuwe recreatie- kamers in het Vincentiuscomplex en werd nieuwe recreatie- en slaap- gevolgd was, om 't ook eens te zien, zagen haar in de grond gra ven en wroeten, tot er plotseling onder haar handen een bron op welde. Toen verdeelden de dorpsgenoten zich in twee kampen: zij, die de bron beschouwden als bewijs van de waarheid van Bernadette's woorden over haar verschijningen en zij, de Intellectuelen van het dorp, die de bron wetenschappelijk verklaarbaar achtten. Op 25 maart van hetzelfde jaar vroeg Bernadette, op verzoek van de pastoor van Lourdes, aan de Verschijning wie zij was. En het meisje hoorde het ant woord: „Ik ben de Onbevlekte Ont vangenis". Op 16 juli verscheen deH. Maagd haar voor de achttiende en laatste keer. Kerkelijke en wereldlijke autori teiten gaven opdracht de grot voor het volk ontoegankelijk te maken, tot een intensief onderzoek de waarheid of onwaarheid van Ber nadette's woorden zou hebben be wezen. Gezaghebbende personen gaven Bernadette gereserveerd te kennen, dat haar verzoek, om een kerk ter ere van de Onbevlekte Ontvangenis zoals Zij haar dit gevraagd had, te bouwen en om processies te hou den, zou worden overwogen. Voorts namen zij nota van Ma ria's verzoek veel te bidden voor de zondaars. Maar daar bleef het voorlopig dan ook bij. Bernadette trok zich terug In 1866 in het klooster van de Congregatie der Zusters van St. Gildard te Nevers. Nog eenmaal moest zij voor alle kloosterlingen het verhaal van haar verschijningen vertellen en daarna werd er niet meer over gesproken. Zij werd uiterst streng behandeld, „opdat de zieneres niet hoogmoedig zou worden" en zelfs aan een erns tige beentuberculose, die langzaam haar toch ai haar zwakke gezond heid sloopte, schonk men aanvan kelijk geen aandacht. Iedere dag was een vervulling van wat de H. Maagd haar tijdens een van Haar verschijningen had duidelijk gemaakt: Bernadette zou op aarde veel moeten lijden en niet gelukkig zijn. Op 16 april 1879 beëindigde Ber nadette haar lange lijdensweg en eerst op 8 december 1933 werd zij heilig verklaard. ruimten in gebruik genomen in het internaat. Bij die officiële opening gaven acte de presence, deken Loonen, oud-deken Berden, pater Gardiaan, burgemeester en echtgenote, dr. Kortman en echtgenote alsmede dr. Vercauteren en echtgenote. Zij werden namens de klooster gemeenschap welkom geheten door dr. Veraart, die in zijn openings woord een korte terugblik wierp op de 81 jaren geschiedenis van het klooster. 81 jaar liefdewerk. Hij wees er op hoe in 1876 de zusters naar Venray kwamen op verzoek van de toenmalige pastoor om zich bezig te houden met de verpleging van de ouden van dagen, die toen waren ondergebracht in enkele huisjes langs de Overloonse weg. Een armoedig gedoe, dat ech ter de zusters niet verhinderden in de jaren, die volgden, ook een tehuis te vormen voor wezen en hun opleiding ter hand te nemen. Daarnaast verzorgden zij in Ven ray de wijkverpleging, totdat het ziekenhuis hun taak overnam. In 1933 was de nood zo hoog gestegen, dat o.a. een financiële sanering dringend nodig was. De zusters hebben toen op zich genomen in St. Vincentius een 100- tal rustige psychisch gestoorden te gaan verplegen, een taak, die zij ook thans nog met grote liefde vervullen. De oorlog liet ook zijn sporen in het klooster achter, zodat men ge dwongen was na de bevrijding een andere koers te varen. Het pension voor de ouden van dagen ging verdwijnen, het klooster zelf werd uitgebreid. In 1950 begon men met 44 kin deren aan het Bijzonder Lager On derwijs en dat het werk van Zuster Philomena en haar staf dringend nodig was, bewijst het feit, dat nu bijna 170 kinderen dit onderwijs volgen, waarvan 30 jongens en 31 meisjes intern op St. Joseph ver blijven. Deze uitbouw en verande ringen maakte o.a. de uitbreiding van een washuis dringend nood zakelijk. Op advies van deskundigen is thans een geheel nieuw gebouwd, waarin behalve de eigen was voor de inrichting, o.m. de was voor 13 kerken uit de omtrek wordt ge wassen. Doch ook de afdeling voor de gestoorden vereistte een uitbrei ding, 80 pet. van de hier verblij vende dames verrichten nog arbeid

Peel en Maas | 1957 | | pagina 1