Limburgse pastoor ging bij de duivel te biecht en verkwanselde zijn kostbaar altaarstuk voor een appel en een ei. Zaterdag 7 Januari 1956 No 1 ZEVEN EN ZEVENTIGSTE JAARGANG "HEN RIJK BEZIT B PEEL EN MAAS DRUK EN UITGAVE firma VAN DEN MUNCKHOF WFFKRT AT> VOOR VKNRAY EN OMSTREKEN ^B°5NEME??f« GROOTESTRAAT 28 TELEF. 512 GIRO 150652 FfCIVDi/mJ V vIVJIY V L»J1 J afAvJ X PRIJS PER KWARTAAL f 1.25 Buiten Venray f 1.45 Het dateert uit 1461 en werd vervaardigd door een onbekende meester uit Antwerpen, die lid ge weest moet zijn van het beroemde St. Lucasgilde aldaar. De beeldhouwer heeft tenminste op verscheidene plaatsen een afge kapt handje, het embleem van dit gilde, in de ornamenten verwerkt. Verder is dit retabel van eiken hout; het 5.44 meter hoog, 3.18 m. breed en stelt in 23 taferelen het leven voor van de H. Maagd Maria. Dit zijn in het kort de technische gegevens. De artistieke waarde van dit re tabel kan moeilijk overschat wor den, want het beeldhouwwerk is van een adembenemende schoon heid. Ieder figuurtje, ieder onderdeel tje, en dit zijn er verscheidene honderden, is door de kunstenaars uitgewerkt met een zorg en nauw keurigheid, met een liefde en mees terschap, die welhaast volmaakt kunnen worden geroemd. Over de hoge waarde van dit cultuur-bezit is wel iedereen het eens. Het is natuurlijk dwaasheid het begrip geld hieraan te verbin den, daar dit altaarstuk geen han delsobject is. Doch wanneer men dan toch het geld als maatstaf wil nemen voor de waardebepaling van een kunstvoorwerp, mag gerust worden aangenomen, dat dit retabel in Tongeren een bedrag vertegen woordigt van verscheidene miljoe nen francs. Wanneer men de geschiedenis van dit kunstwerk nagaat, komt men trouwens noodzakelijk terecht op het gebied der financiën, want ruim een eeuw geleden is dit on vergetelijk mooie altaarstuk door een brave Limburgse pastoor aan een stel gewetenloze antiquairs voor een appel en een ei verkwan seld. Het werd nl, niet gesneden voor de Tongerse basiliek, doch voor de kerk van St. Petrus Banden te Venray. Ongeveer drie eeuwen lang, tot 1839, heeft het in deze kei k geslaan aan de Evangeliezijde, dus niet eens als hoofdaltaar, doch als zij altaar. Het s'of en de spinneweb- ben dezer voorbije eeuwen hadden er zich in vastgezet en hier en daar waren de figuurtjes door lief deloze behandeling beschadigd. Op een goede do,g in het jaar 1839 betrad een zekere Francois Malfait een beeldhouwer uit Brussel, de kerk te Venray. Hij was zwierig gekleed en maakte een voorname gedistingeerde indruk. Rijk moest deze man zijn, want voor de kerk deur wachtte zijn eigen karos, waar voor twee vurige volbloed paarden ongeduldig stonden te trappelen. De brave dorpspastoor had de voorname bezoeker zijn kerk zien binnengaan en toen deze daar enige tijd verbleef, kon hij zijn nieuws gierigheid niet goed bedwingen en ging eens kijken wat hij daar uit voerde. Hij trof hem voor het oude reta bel en minzaam maakte de deftige bezoeker een praatje. Toevallig was hij in Venray terecht gekomen en om de tijd te verdrijven, was hij eens in de kerk gaan kijken, om dat hij zich, uit hoofde van zijn beroep, voor beeldhouwwerk inte resseerde. Vanzelf kwam toen het gesprek op het oude altaarstuk. „Dit zou iets zijn voor mijn vriend, Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Soltikof", zei rar. Malfait lachend. Geanimeerd vertelde hij toen verder over zijn exentrieke vriend, die een neef was van Zijne Majesteit de Tsaar aller Russen. Hij was een hartstochtelijk verza melaar van oudheden en zijn huis in Parijs, waar hij woonde, was één groot museum. „Het heeft allemaal niet zo heel veel waarde" zei hij, „maar u weet mijnheer pastoor, hoe dat gaat. De Prins is ontzaglijk rijk en wanneer hij eenmaal zijn zinnen ergens op heeft gezet, moet hij het hebben. Ik geloof, dat ik hem met dit al taar een groot plezier zou kunnen doen." Zo langs zijn neus weg infor meerde hij toen of de pastoor het niet van de hand wilde doen. Zo heel veel waard was het oude stuk natuurlijk niet meer. Enfin, mijn heer pastoor moest het maar eens door een taxateur, die verstand had van deze dingen, laten schat ten en dan zou hij, mr. Francois Malfait, over enkele weken nog wel eens komen horen, daar hij hier toch voorbijkwam. Heel toevallig arriveerde enkele dagen later zulk een erkend taxa teur in Venray, een zekere mr. Horn uit Luik, die handig genoeg was om te zorgen, dat het bericht van zijn aankomst de pastoor ter ore kwam. De brave man, die een goed priester was, doch een slechte kunst kenner, trapte er in en ging bij de duivel te biecht, want deze Horn behoorde tot het driemanschap: Malfait-Soltikot-Horn, dat al jaren bezig was Limburg van zijn cul tuurschatten te verlossen. Mr. Horn ging op het voorstel van de geestelijke in, onderwierp het altaarstuk aan een nauwkeurig onderzoek en moest zijn opdracht gever zeer tot zijn spijt mededelen dat het altaar niet zo heel veel waarde had. „U moogt blij zijn, mijnheer pas toor, wanneer u er f 1000 voor kunt krijgen", zei de schurk. „Als u zo'n gek vindt, zou ik maar direct van de hand doen". De pastoor van Venray liet er daarom geen gras over groeien en besprak de zaak met het kerkbe stuur. De kerkmeesters waren al even slechte kunstkenners als hun her der en ook zij voelden zich erdoor vereerd, dat een echte Russische prins dit oude altaar, dat ze sma lend een poppenkast noemden, van hen wilde kopen. De verering ging echter niet zo ver, dat zij er toch niet een slaatje uit wilden slaan en daarom stelden zij de prijs op 2500 franken, het geen in die dagen iets meer was dan duizend gulden. De goede pastoor en zijn kerk meesters warep nog blij ook, toen mr. Malfait bij zijn hernieuwd be zoek aan Venray dadelijk toehapte en zij dachten een voordelige trans actie te hebben afgesloten. Tot hun verontschuldiging moet worden gezegd, dat de kas van het kerkbestuur in 1839 in een ellen dige toestand verkeerde en 2500 franken een hoop geld was. Het was inderdaad een hoop geld maar Malfait betaalde deze som graag, want hij wist, dat er uit dit kunstwerk heel wat meer te halen was. Natuurlijk verhuisde" het altaar niet naar de woning van Z.K.H. te Parijs, doch naar het atelier van Malfait in Brussel, waar het gron dig werd schoongemaakt en geres taureerd. Hierna is hij er door geheel Bel gië mee beginnen te leuren en al spoedig wist hij het aan O.L.Vrouw Basiliek te Tongeren te verkopen voor de prijs van 12.800 franken, zodat het driemanschap Malfait Soltikof fHom aan deze transactie 10.800 franken verdiende, hetgeen destijds een zeer behoorlijke wist was. Deze drie heren hebben in het midden van de vorige eeuw nog heel wat kostbaarder kunstschatten uit Limburg weggesleept, waarbij zij steeds op ongeveer dezelfde wij ze te werk gingen als in Venray. De een spoorde het voorwerp op, de ander 'haalde dan de waarde er .van naar beneden, terwijl steeds Z.K. Hoogheid, neef van de Tsaar aller Russen, op het laatste mo ment ten tonele verscheen, Alle schatten, die voor zijn par ticuliere verzameling werden aan gekocht, werden echter in België of Frankrijk met een flinke winst van de hand gedaan. Zo is erin het jaar 1849 teMaas- 1 richt veel te doen geweest over het verkwanselen van 4 kostbare, gedreven reliekhouders uit de 12de eeuw, zeldzame staaltjes van Maas trichtse smeed- en emailleerwerk, die met de beroemde Noodkist, waarin zich het stoffelijk overschot hevindt van de H. Servatius, één geheel vormden. Deze kunstvoorwerpen zijn door de pastoor-deken van St. Servaas in 1846 tegen een belachelijke prijs verkocht aan Prins Soltikof, door tussenkomst van mr. Malfait, nadat een zekere mr. Horn uit Luik ze had getaxeerd. Thans behoren deze reliekhouders tot de belangrijkste schatten van het Museum in het Jubelpark te Brussel en moet Maastricht zich tevreden stellen met copiën, waar van de vervaardiging haast even veel gekost heeft als destijds de originelen hebben opgebracht. Wanneer men de uitgebreide briefwisseling leest, die over dit geval destijds tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken, waaron der de Eredienst ressorteerde en het Kerkbestuur van St. Servaas gevoerd, rijzen ons de haren te berge. Eerst ontkent men gladweg de verkoop, doch wanneer men door de feiten in het nauw is gedreven, gaat men de waarde ervan zoveel mogelijk kleineren. Men spreekt over: „den kerkelij- ken dienst nietswaardige kastjes" die tot merkelijk voordeel der kerk tegen nieuwe ontbrekende altaar- behoef tens zijn verruild geworden. Verder spreekt het Kerkbestuur steeds van „houten" kastjes en komt ook tot de conclusie, een zeer voordelige transactie te hebben ge sloten. In deze passage wordt 't volge gezegd: „De Raad (benaming vc het kerkbestuur) teneinde zich be hoorlijk in te lichten, heef? voor en aleer desaangaande te beraad slagen die kastjes onverwijld In oogenschouw genoomen en daarbij bevonden, dat dezelve van een schier niets beduidende innerlijke waarde waren, maar enkelijk voor een minnaar van het oude eenige denkbeeldige waarde konden heb ben". Zo heel denkbeeldig was deze waarde echter niet, want de Kerk fabriek van St. Servaas accepteer de er in die tijd toch een bedrag voor van meer dan 5000 franken. Het juiste bedrag weet men niet, doch men vermoedt, dat dit tussen de 8000 en 10.000 franken heeft gelegen. Mr. Malfait, onze Malfait van het Venray se retabel, had er nl. 5000 franken voor geboden. De pastoor van de St. Servaas vond dit schijnbaar te weinig, vooral toen hij een hoger bod kreeg van een zekere mr. Horn uit Luik, die in gezelschap verscheen van Prins Soltikof. De „nietswaardige" kastjes zijn door dit drietal later met een ont zaglijke winst van de hand gedaan! Nieuws uit Venray en Omgeving GROENE KRUIS DONDERDAG a.s.: Consultatiebureau voor zuigelingen uit de KOM Detail van het altaarstuk te Tongeren: de H. Familie te Nazareth. Het nut van bisschoppelijke commissies. staan van de gotische rijkdom der antieke beelden, die de pastoor „oude klungels" had genoemd. En heel even huiverden wij. Dit hebben we echter niet aan de pas toor laten merken, die op dat ogenblik veel te opgewonden was om naar een tegenwerping te luis teren. Waarschijnlijk zal hij nu wat ge kalmeerd zijn en tot troost willen wij hem het ware verhaal vertellen van een louche driemanschap, dat ruim een eeuw geleden heel wat brave Limburgse pastoors bij de neus heeft genomen en dit kon doenomdat er geen bis schoppelijke commissie bestond, die hen tegen zichzelf in bescherming had kunnen nemen. Voor dit verhaal moeten we hem meenemen naar Tongeren, de oud ste stad van België, met haar prachtige basiliek van O.L. Vrouw. Een der kostbaarste schatten, die in dit gotische kerkgebouw te be wonderen zijn, is nog steeds het mvergetelijk mooie hoofdaltaar, dat een der schoonste hout-gesne den retabels is van West-Europa. Een vrij zeldzame voorstelling; de besnijdenis van Christus. Detail van De pastoor had gedeeltelijk gelijk in zoverre dan, dat zijn kerkje van binnen een grondige schoonmaak behoefde. Het is moeilijk voor een herder van een kleine plattelandsparochie hiervoor de nodige financiën bij elkaar te krijgen en daarom had hij het als een vingerwijzing Gods beschouwd, toen hij een verlokkend bod kreeg op de twee oude beelden die sinds eeuwen een zij-altaar sieren. Het waren twee onbekende hei ligen, uit eikenhout, dat dik onder de polychroom zat, heiligen, die al zoveel eeuwen geleden tot de heer lijkheid des hemels waren inge daan, dat zij de fantasie van onze dorpspastoor niet meer aanspra ken. „Behalve dat ik met de opbrengst ervan de kerk had kunnen laten beschilderen, zou ik twee nieuwe beelden hebben kunnen kopen, bromde hij verder. „Een van de H. Theresia van Liseux en een van de H. Don Bosco". Heel even zag ons geestesoog deze gipsen afgietsels van een re ligieuze massaproductie inde plaats De heer Mathieu Berden schrijft hierover in „De Nieuwe Eeuw" het volgende interessante artikel, waar in ook Venray betrokken is: het grote altaarstuk te Tongeren Iedere inbreuk op de persoon lijke vrijheid, zelfs de meest onbe duidende, is in staat sommige men sen tot razernij te brengen. Tot deze categorie behoorde de brave Limburgse dorpspastoor, met wie wij een dezer dagen in aanra king kwamen, juist op het moment dat een bisschoppelijke instantie zijn vrijheid van handelen had be knot. Zijn eerwaarde was woedend. „Een pastoor mag in zijn eigen kerk niet eens meer doen wat hij wil, zonder dat de een of andere bisschoppelijke commissie er haar neus in steekt", gromde hij. „Ik had twee oude beelden kun nen verkopen tegen een prijs, waarvoor ik de hele kerk een goe de beurt had kunnen geven. En hoe hard dat nodig is, ziet u zelf. Maar het mag niet! De heren in Roermond trekken zich van mijn vervallen kerk niets aan en decre teren gewoon, dat die „oude klun gels van beelden" op hun plaats moeten blijven."

Peel en Maas | 1956 | | pagina 1