iQïede óp aaide Kerstverhaal vaa het Limbnrgse Laad Kerstmis doorbracht door Herman H. J. Maas het neqeïmeisfa kieeq 'n Zóón Hoe Jnmanne - een der vele opstandigen in Tanganyika - zijn ut misschien nie mltmakt, dan mikt ze zich ovverstuur en ze mot zo al oppassen mit ur hart',. Het is de genade van die oude dove mensen, zij horen en zij horen niet, naar believe. Maar woord voor woord heeft zij het gehoord. En in het oude hart jubelt het. Gelukkig ook Jan. En dan is het of ze de oude Mathijs hoort zeggen, dicht aan haar oor„Nu bindt ow niks mer, kom bej mej onder de sterre". Het zingt in haar en stil lopen twee tranen naar beneden, haar hart is boordevol geluk en zij grijpt twee kinderhandjes, die zij langzaam optrekt naar haar hart. Het kind zegt: „Grootmoeder heeft mijn handjes vast". Maar het gaat verloren in het stemmen- rumoer der groten, in het spel der kleinen. Maar dan ziet de oudste van Marie naar grootmoeders ogen en dan gaat hij uit de kring. Het duurt lang voor hij vaders aandacht heeft en dan zegt hij met een vreemde stem „Groot moeder slaapt". Ineens valt er stilte aan de tafel bij de groten en zelfs de kleinen zwijgen beduusd. Men hoort weer het water in de ketel. Maar dan is Jan overeind en is bij de kinderen. „Grootmoeder houdt mijn hand jes vast" zegt de kleinste, en Jan ziet de kleine handjes in de geel blauwe van zijn moeder. De kin deren kijken hun ouders aan, die bevreesd en verschrikt naderbij komen Maar dan lachen ze, als Oóm Jan Grootmoeder als een klein kind op zijn armen neemt en naar de opkamer draagt. Grootmoeder moet dan wel vast slapen. Dan zijn de kleinen alleen, die hun spel voort zetten en gauw vergeten hebben, wat daarnet gebeurde, Het duurt lang voor Marie met rood-behuilde ogen terug komt van de opkamer. „Gillie mot stil zien, want groot moeder slupt" Maar de oudste van Mathijs heeft meer begrepen, onder het spel der anderen is hij stil en luistert naar wat de oude ren zeggen. En als hij 's avonds dan meegaat naar de boerderij van Ome Jan, dan kijkt hij om hoog naar de hemel. Daar boven den einder, stond tussen de kleinesterren, die fonke len in de felle, harde kou, zo'n groote heldere ster. Dan denkt hij „Zou grootmoeder daaruit nou naar mij kijken''. En de ster bewoog zich vrien delijk, alsof zij wilde buigen en ja knikken, Heerboer Jetten stond opzij yan zyn huis en keek grimmig rond. Or, rondkyken was het eigenlijk niet, wat hy deed. Hij probeerde zyn vin nige blikken door het dikke grauw van de donkere, dagen voor Kerstmis heen te boren, in een en dezelfde richting, en draaide nu en dan wel eens een seconde zijn gezicht naar een andere kant, als door een onwil lekeurige neenbeweging. Een dikke grauwe lucht hing zwaar neer op het land. Bomen, struikhout en hier en daar een boerenhuizing en een dagloners- en keuterhuisje leken vale vlekken in het grijs. Jetten stond daar in een dikke winterjas, met zijn wandelstok in de hand, gereed om zo maar eens weei zijn gewone rondgang door de omge ving te doen Dat deed hij elke voor middag om daarna, vóór het eten, in een paar café's een borrel te drinken Daar ontmoette hij dan vast twee andere boeren, dio na de regeling het werk konden overlaten aan volwassen zoons. Zy bepraatten er samen de dingen van de dag en van de ge meento. Dat was zo hun levens vreugde, hun gezellig doorbrengen van de tijd op hun jaren. Zijn grote hoeve had Jetten ge er fd, met voldoende kapitaal erby. Ook zyn vrouw had nog geld inge bracht. Geld zocht immers geld, volgens aloud gebruik. Bovendien had hy zelf altijd goed geboerd. In zyn jongensjaren had hij gemeend, aan de harte wens van zyn ouders te kunnen voldoen priester te worden. Later bleek hem dat echter een ver gissing geweest te zyn. Na een goed onderricht genoten te hebben nam hij do leiding van het bedrijf in handen, van het begin af met veel succes. Ook in dit opzicht leverde zyn studie haar vruchten op, door ver ruiming van zyn geest, door de scholing van zijn denkvermogen en (lour zyn algemene ontwikkeling Hij kon lezen. Dus was een boek over landbouw, bemesting, veeteelt, enz. geen hottentots voor hem. Do hele streek noemde hem schaftig rijk. Hy werkte toch immers niet zeil Hy was heerboer. Velen respecteerden hem om zijn geld. Of om zijn grondige kennis van het boerenbedrijf. Of benijdden hem. Misschien waren zy ook bang voor hem. Zagen niet haast alle mensen tegen geldbezit op? Of zij werkelijk diep in hun hart ook eerbied voor hem voelden? Wie kon dat zeggen Wie veel geld bezat, had een grote macht, en dat boezemde vrees in. Daarin school het geheim. Heerboer Jetten wilde zelf graag weten, dat hy ryk was. Hy had een sterk aangeboren eergevoel, met het gebrek van de overdrijving, het zwemen naar de hoogmoed. Midden onder kleine boeren en keuters voelde hij zichzelf zo'n beetje de uitverkorene Hun onderdanige, vleierige houding kwam hem toe. Over de vraag, of dat respect uit eerbied sproot, of de huichelarij van de angst was, maakte hy zich niet druk. Bij, heerboer Jet ten, de rijkste boer in zyn streek. Ondanks zijn hoger peil van ont wikkeling, ook buiten zyn landbouw kennis om, was zijn geestelijk leven in zulk een omgeving, door gebrek aan voedsel, na het verlaten van zijn scholen, verarmd en arm gebleven. Een studiehoofd had hij niet, kennis betekende voor hem niet het nood zakelijke middel om oorzaak en wezen en doel van de dingen, om de waarheid te kunnon doorvorsen, maar betekende voor hem alleen iets voor het practisch nut, voor het geldelijk voordeel. Daarvandaan dan ook de verandering in zyn geest in zyn jonge jaren aangaande de roepiDg voor het priesterschap. Andere neigingen waren daarin van minder invloed geweest. Het stemde hem behagelyk, als men hem vleide met zyn schone boerdery en zijn stoffelijk bezit. Daaraan had hij doorlopend behoefte. Aan zijn neiging om wat te schim pen op de sukkelige boertjes en kleine keutertjes kon hy heel moeilijk weerstand bieden. Het kwam nooit in zijn gedachten op, hen in te lichten, hun wat kennis by te bren gen. Daar snapten zy immers toch niets van? En wat kon hijzelf daar mee opschieten? Dat zy maar aan- tobden Al die zwakheden van zijn hoog moed giugen echter wel gepaard met een goed hart in zoverre, dat het bereid was zich te openen voor hem, die zyn hulp inriep in nood, met een houding van respect en woorden van erkenning en hulde. Maar dat zich ook haast onwrikbaar sluiten kon voor iemand, die het aandurfde hem te weerstreven. In zoverre waren allen hot met elkaar eens, dat zij hem een geluks kind heetten. Maar wie die morgen in zyn ge moed had kunnen kyken, zou dan geen geluksgevoel bespeurd hebben. Hy stond daar met een grimmig gezicht en grauw als de lucht zag het uit in zyn binnenste. Op een klein boerderijtje, een eind van zijn ryke behuiziDg af, woonde een tegenstander van hem, de Jaan- tjesboer. Hoe kon nu zo'n nietig boertje, die geen veer van zyn lippen vermocht te blazen, tegenstander worden van de grote ryke heerboer Jetten Die zag immers zo'n peutermanne ke niet staan Ja, dat was 't hem juistDat prutsboërke had 't durven onderstaan, in zijn vaarwater te komen Alsof hy zich de gelyke waande van hém, heerboer Jetten 1 In die tijden behoorde het lidmaat schap van de Gemeenteraad als een soort voorrecht aan enkele notabele familie's, vanouds van geslacht op geslacht. Door uitsterven in de mannelijke linie kwam daar verandering in. Ook wel, doordat een andere notabele familie zich naar voren ging dringen en bovendien wel eens, doordat een gehucht meende er voordeel van te zullen hebben als een gehuchtsboer in de ry van vroede vaderen een zetel zou krygen. Maar o wee, die strijd, die dan ging losbranden Het raadhuis zelf koos party, de burgemeester, secretaris, ontvaDger, wethouders en zittende raadsleden. Voor of tégen. En dan kostte het den candidaat, neen, alle candidaten hopen geld aan iractaties, strooibil jetten vol gescheld en vaak gelaster van „vele kiezers", enz. Een stemdag van zuipen en ruzies en knoeierijen Er werd zelfs eens met 'n stembus met dubbele bodem gewerkt, dan was daags voor de stemming de uitslag al kant en klaar en diende de hele stemdag maar voor wassen neus en voor zuip en vechtpartijen. Het stemmen ging met briefjes, die thuis ingevuld moesten worden. Vele kiezers konden daaryoor niet eens voldoende lezen en schrijven en moesten dat invullen, dus door een andere laten doen, bijvoorbeeld door een schoolgaand kind. Op weg naar het raadhuis stonden de helpers van iedere candidaat, als die er handen vol geld voor over had tenminste, echter met zelf ingevulde klaar. Had een kiezer een anders ingevuld briefje, dan werd dat maar verscheurd, in ruil van borrels en glazen en verwisseld voor „een goed biljet". Enige stappen verder hetzelfde liedje, by een andere herberg. Zo werd de gang naar 't raadhuis afgelegd, bet tiende of twintigste stembiljet verzeilde tenslotte wel m de stembus en de bedronken kiezer wist van geen toeten of blazen meer De volkswil had gesproken Elk volk heeft de regering, die het zelf verdiend. Een slechte regering met slechte wetten enz. alleen de kiezers dragen daarvan de schuld. Twee jaren geleden had een sterf geval onder de raadsleden door de omstandigheden tot gevolg gekregen, dat het na ook eens aan heerboer Jetten „toekwam", lid te worden van de gemeenteraad. Tot meerdere eer en glorie van heerboer Jetten, zoals die het zelf aanvoelde. Het gehele raadhuis had hem uitverkoren. Maar ballen rollen soms anders dan de gooier bedoelt. Ze rollen uit de baan over een hindernis, een gaat over de band enz. Politiekers van kaartavonden in de herbergen en zomeer waren op zoek geraakt naar het heil van 't gehucht en daarby aangeland bij Jaantjesboer. Die de eer te goedertrouw gewillig aannam, dwaas en lichtgelovig. Waarom zou de kleine man ook niet eens een kans mogen hebben En hy sprak er goed voor, er zou eon boel andeis gaan worden, als hy in de raad zat Zo kwamen heerboer Jetten en de Jaantjesboer tegen elkaar uit. Tot grote lol van de hele gemeente, met dagen van drinken, alsof het volop kermis was. En alles voor niets. Het ging er heerboer Jetten en het raadhuis niet om, de stryd te winnen. Dat sprak vanzelf. Maar daarom alleen, dat Jaantjesboer met slechts een miezerige paar stemmen uit de bus zou komen. Zo gebeurde het ook. De Jaantjesboer haalde er geen twintig. Glansryke overwinning voor heerboer Jetten Maar wrang, bitter wrang voor het gemoed van heerboer Jetten. Hy had het den Jaantjesboer nooit kunnen vergeven, dat die hém dwars had durven te zitten Zo'n peuter van een kereltje, die alleen met grote moeiten en tobberyen zyn bedrijfje kon aanhouden. Dat liet zich niet verkroppen. Daarvoor had hy over de twee duizend moeten wegsmijten om de kiezers zich aan de grond te laten zuipen Kon dat heerboer Jetten tot eer strekken Zo, als hy het had ge wonnen, had hy het gewonnen met zyn geld. En daarna waren al zijn kiezers zijn vrienden, die voor hem kropen en hem vleiden. Die huichelarij maakte hem misse lijk, dat kon geen respect en ook geen eerbied genoemd worden. Zyn aangeboren eergevoel zei hem klaar en duidelijk, dat, als er één mens was in de streeK, één maar, die er eerlijk tegenover stond, dat die hem dan uit de grond van zyn hart moest verachten l En dat knaagde voortdurend in zijn binnenste. Hij voelde het knagen in zijn gemoed van een beest, het afschuwelijke beest van de wraakzucht uit gekrenkte hoogmoed. En van die dagen af zocht heerboer Jetten naar elke gelegenheid om dat die Jaantjesboer betaald te zetten, haast met evenveel ijver als hy in de leiding van zijn bedrijf aan den dag legde en daar leefde hy toch voor. Haat en wraakzucht versom berden zijn gemoed, zoals de grauwe lucht nu grijs en zwaar en kil op het landschap drukte. Hy zou dat snertb „erfje wel kapot kunnen maken En met listige hard nekkigheid, met de volharding van zijn grote geldelijke overmacht en zyn kennis, vobrde hij zijn stille bedreiging ook uit. Tot onverschilligheid van den een tot leedvermaak van den ander, tot diep medelijden ook wel van ebn enkele, met het arme Jaantjesboer zijn gezin, die echter tot hulp niet bij machte was of er de moed niet voor bezat, uit vrees voor de macht van liet geld van Jetten, vooral nu die ook nog lid van de gemeente raad was geworden en den een vooruit kon helpen en den andere trappen. Jetten bezat meer dan genoeg grond, maar elk lapje, dat te koop gesteld werd en waarmee de Jaantjeabuar gebaat zou zyn, kocht hij hem voor de neus weg, al liet hij het dan ook braak liggen als om den ander des te meer te treiteren. Zo ging het met alles. Het scheen zelfs, alsof de beproe- vingen, die den Jaantjesboer troffen, den overmachtigen heerboer Jetten in zyn wraakzucht hielpen. Wie kon de bedoelingen van de Voorzienigheid doorgronden Wie kende de wonderbare wegen Gods Een opeenvolging van tegenspoed op akker en stal, da Jaantjesboer kon de interesten van schulden op zyn boerderijtje niet meer betalen Nu was het voor heerboer Jetten door zyn relaties gemakkelijk genoeg daar de rol in te spelen, dat het hele boerderijtje van den Jaantjesboer verkocht werd. Jetten kocht het Hij liet den Jaantjesboer per deur waarder aanzeggen, dat hij maar naar iets anders moest uitkijken. Ziezo Dat was gebeurd, nu een veertien dagen geleden. Zo had hy dan eens laten zien, wat 't betekende als zo'n kereltje als de Jaantjesboer het wagen durfde, in zyn vaarwater te komen. Maar de vorige avond waren de Jaantjesboer en zyn vrouw bij hem gekomen. De vrouw met een kind van een paar maanden op haar arm was snikkend voor hem en z'n vrouw Dat geleuter over Kerstmis was nu achter de rug. De meeste Christenen waren op verlof gegaan om thuis te feesten. Over een dag of wat zouden ze braaf naar hun kerken tippelen; daar zouden ze Europese deuntjes zingen en luisteren naar het gezwam van hun pater of dominee: „Beminde Christenen, drink geen bier, aanbid de beelden van de Heilige Zus en Zo en trouw in 's hemelsnaam niet met Mohammedanen Een grimmige glimlach schemerde over het donkere gezicht van de jonge neger, die op zijn hurken zat by de ingang van een verlaten barak. Met een diepe haal zoog hy de laatste rook uit zijn pijp, blies hem schoon en moffelde hem weg in een scheur van zyn versleten overal. Wat een feest, wat een feest, die Kerstmis van de Christenen Dan kon je beter in het kamp blij ven, je Kerstfooi opstrijken en voor de rest profiteren van je vrijheid. Hij zou geen kerk vuil maken, geen reisgeld uitgeven, geen cent Zijn tijd om feest te vieren en op verlof te gaan zou binnenkort aan breken: nog een week of vier, dan zou hy vader zyn. Dromend dwaalden zyn gedachten af naar het verre dorp. Een lemen hut, waarvoor een vrouw, een meisje nog, maïs stampte met een gladde paal in eeiï uitgeholde boomstam. Dat was Sanga,. zyn San ga Vroeger, toen ze nog Katholiek was en naar de kerk ging, heette ze Maria; maar hy, Jumanne, had daar ver- op de knieën gevallen. Of zy nog niet genoeg gekoejeneerd waren Omdat haar man zich had laten op draaien om in de Gemeenteraad te komen, die onnozele gek Ze had hem er dagen lang over bekeven. Wat hielp het Wat de manslui in hun kop hadden, dat hadden zy nog niet in hun achterste. Hadden zy in hun kop maar meer verstand Met hun doorzetten altijd. En wat moest er nu met haar bloed jes van kinderen gebeuren Had Jetten een ander goed boerderijtje voor hem Recht, recht, wat was recht, wie had recbt De Jaantjesboer had or starzwijgend bij gezeten, Jettens vrouw schreide, schreide maar. Hy, heerboer Jetten, wist op dat moment het goede woord ook nog niet te vinden. Anders kon hij toch wel prat6n. Do grauwe wraakzucht van zyn hoogmoed was sterker dan zyn hart, maar een slapeloze nacht werkte door met zijn wroeging. Nu stond hy die morgen grimmig te kijken naar de kant, waar de Jaantjesboer woonde. Hy vocht met zich zelf. Zin voor zyn gewone rondgang had hy niet. Hy had bar erg het land. Die vrouw van Jaantjesboer had 't gewonnen 1 En heerboer Jetlen, die doorzetter zonder verstand, was verslagen. Dat moest hij bekennen. En hoe verder nu Zich schamen of zich klein voelen Dat bliksemse keuterboerke. Heerboer Jetten zat in de Kerstmis. Allerlei aandoeningen woelden in hem om. „Vrede op aarde den mensen van goeden wil l" klonk het koorgezang. Goede wil, goede wil Plotseling hoorde hy gesteun, ge volgd door gestommel. „De vrouw van de Jaantjesboer is flauw gevallen", werd rondom hem gefluisterd. En vele ogen keken naar hem, zodat hy zich grauw voelde worden van spijt en schaamte. Vrede op aarde Maar eerst goede wil Heerboer Jetten had de stem ge hoord en begrepen. Eer de morgen van Kerstdag voorbij was, had hy de gang gedaan, die Christus van hem eiste. En ook nu deed hy geen half werk maar héél werk, veel meer dan herstellen, want hy de Jaantjesboers had aangedaan. Toen de lente van het nieuwe jaar begon, stond de Jaantjesboer er met zijn boerdery veel beter voor dan ooit voorheen. Heerboer Jetten had zyn hoogmoed uitgebannen door de kracht van zyn aangeboren eergevoel. andering in gebracht, toen hy met haar trouwde. Jonge, wat had die pastoor zich uitgesloofd om het hu welijk te voorkomen. Maar Sanga d'r oude heer was be zweken voor de bruidsprijs 100 gulden is geen kleinigheid De Christenen hadden gefoeterd en de pastoor protesteerde tot op het laatste ogenblik. Jumane had hen uitgelachen en met minachting op hen neergezien. Waarom niet? Ze stonden machteloos. Ah, wat was hij gelukkig. Alleen al de jaloers heid van de anderen maakte zyn dagen zonnig. Maar zyn oogst mislukte en toen begon de ellende. Die bruidsprijs had hem blut geslagen. Hij was gedwon gen om schulden te maken. Ieder wist hoe hy er voor stond; spot droop van hun gezichten als ze hem tegen kwamen. Tenslotte kon hy het niet meer harden. Hy hakte de knoop door, nam afscheid van Sanga en meldde zich als arbeider voor de grote plantages, die de blanken hadden laten aan leggen' méér dan honderd kilometer van zijn dorp Nu zat by hier al zes maanden. Hy had goed verdiend, hy was ryk. Als hy over een maand naar huis zou g_aan by de geboorte van zyn eerste kind, zou ie de stumpers van zijn achterlijke omgeving de ogen uitsteken met zyn gloednieuw cos tuum en zijn blauwe schoenen... „Jumanne, een brief voor je". Hy schrok op. „Voor mij Hy greep er naar en scheurde de en veloppe open. „Lees voor", gebood hy. „Eerst wat tabak". Jamanne drukte een plukje in de uitgestrekte hand. „Merci". Ingespannen bestudeerde de vriend de onregelmatige letters op het vodje papier. Hakkelend" las ie „Haast. Beste Jumanne. Sanga heeft een zoon.... Ziek... erg ziek. Kom gauw. Je vriend Katabi". Hy stoof op: „Dat kan niet waar zijn. Je verzint maar wat. Je kunt nog niet eens lezen, jij. Je doet het maar om de tabak Er werd iemand anders bijgehaald, die stuntelig dezelfde boodschap spelde. Jumanne zei geen woord meer. Met driftige passen stapte hij naar het kantoor van de kampleider. Hij had een verlofkaart nodig. Hy moest naar huis. Het valt niet mee in de trein van 24 December een zitplaats te be machtigen. Jumanne slaagde er in maar hy voelde er zich niet veel blijer om. „We boffen" glunderdezyn buurman. Geen antwoord. „Gaat U ook op Kerstverlof „Nee", schudde hy, „ben Mohamme daan". „Ooo" begreep de reisgenoot. Bónte bedrijvigheid kolkte over het perron. Indiërs, Arabieron, Europeanen en negers krioelden door elkaar. Schuwe zwarte vrouwen met zware lasten op het hoofd, schoven voorzich tig voort langs de vele obstakels. Brutale sjouwers schreeuwden zich een rechte weg door de nerveuse menigte, lieten de goederen achteloos van hun schouders kantelen. Zes maanden geleden had dit tafe reel hem geboeid, nu zei het hem niets meer. In zyn oren zoemden de woorden „Sanga heeft een zoon... ziek, erg ziek". Een volle dag zou de treinreis duren; en dan nog die afstand van dertig kilometer, voor hij thuis was. De trein schudde en trok zich kra kend het station uit. Opgewonden zwaaiden de passagiers vaarwel naar de achterblijvers. Toen werd het rustig. Iemand begon een lied op het rythme van de bonkende wielen, geïmproviseerd, eenvoudig. Velen antwoordden in koor: We gaan met de trein om feest te vieren. We gaan met de trein. Deze arriveerde natuurlijk veel te laat, wat te verwachten was met al die reizigers. Daar moest vertraging van komen. Het was al nacht. Lawaaierig zocht men naar bagage en de uitgang en bekende gezichten. Jumane had geen moeite om de weg te vinden. Vroeger was hy zo vaak in deze stad geweest. Hij informeerde of er nog eea vrachtwagen of een bus zou vertrekken. Geen schijn van kans. Een heilsoldaat bood hem een nachtlogie8 aan. Hy wilde er niet van wéten, kon niet wachten. Hij haastte zich door de hoofdstraat. De meeste winkels waren afgeschermd met stevig gegrendelde houten schot ten, donker en doods. Ergens tegen een boom hing een dronken waterdrager, die om siga retten bedelde; een weinig verder scheurde een krijsende vrouwenstem uit een vervallen gebouwtje, half zin gend, half vertellend, begeleid door trommels, bellen en gedempt gelach. In het smoezelige winkeltje van een slaperige Arabier kocht hij ge roosterde pinda's en gedroogde maniok. Etend ging hij verder, straat in, straat uit, langs kerk en postkantoor, door de Europese wiik, waar blanke heren en dames gezellig samen zaten in hun comfortabele, deftige kamers, spran kelend van kostbaarheden en licht. Nog eniga hutjes hier en daar, steeds meer sporadisch; dan de stille pori. By een grote kokospalm, bladerloos en recht als een slanke zuil van een tempelruïne, sloeg hy rechts af, volgde een smal zandpaadje. De hoofdweg was veiliger, maar veel langer. Hy trok zyn schoenen aan; tot nu toe had hy die in zyn hand.gedragen m gemakkelijker te kunnen lopen, maar hier zou hy op een slang kunnen trappen. Gras, ruisende struiken en bomen, zwijgende rotsblokken. Geen menselijk geluid. Nu was hy in de „Leeuwenbosjes". Niet voor niets droegen zij die naam. Verscheidene mensen waren hier aangevallen, ver slonden. Hy bad om beschermiDg. Er schoven wolken voor de maan. „God, laat het droog blijven". Maar de wolken woekerden voort, doofden de sterren en de regen kletterde neer. Het was slecht schuilen onder de embebomen. De bladeren liepen over en kantelden onder het gewicht van het wat9r. Het was nutteloos langer te wachten. Hy kon beter vorder gaan. Elke stap bracht hem dichter by huis. De bui sloeg kort, maar hevig. Er waren geulen in het pad gespoeld en de aarde was verglibberd De slippende schoenen werden een marteling, het stugge leer schuurde over het onwen nige vel, brandde er blaren op, wreef ze open. Eindelijk bereikte hy zijn hut uitgeput. Hij bonkte op de deur. „Sanga! Sanga! Hier is Jumanne""— „Sanga!" Toen voelden zyn bevende viugers het hangslot. Dicht.... Hy kon zyn zenuwen niet meer bedwingen. Wilde verorderstellingen bestormden hem Was het kind dood Of Sanga Of beiden Een honderd meter verder, gevangen tussen de grillige silhouetten van bomen en struiken, vlekte grys het krotje van Antoni en Lisabetti. Die oudjes zouden hem alles wel kunnen vertellen. Hodi. AntoniAntoniriep hij door een gat iu de verbrokkelde muur. Ue'eu gehoor, ook hier niet. De mat voor de lage ingang was dicht- gesnoerd met een roestig stuk ijzer- draad. Niemand thuis? Maar natuurlijk nietDie twee moesten naar de Nachtmis zyn. Die zaten in de kerk, zo gauw er een kaars brandde. Naar de Nachtmis... Zou SaDga ook... met het kind op de rug, zoals die andere vrouwen dat deden?... Maar die brief van Katabi en.... had hij Sanga met verboden om ook maar één voet in de kerk te zetten Mis schien had Katabi overdreven, was aües weer goed; misschien had Sanga niet gehoorzaamd, waa ze toch naar de Nachtmis. God, ja, zo zou het zyn, zo moest het zyn, zo wilde hy het nebben. Gretig greep hy naar deze nieuwe veronderstelling, kiemde zich er aan vast, als btsefie hy de broos heid ervan. Dwars door het natte, hoge gras en de modderige velden rende hij naar de verlichte kerk. „Geef, dat zo er in is. Geel dat ze er in is" lispelde hy. Water doorweekte zyn kleren, angst zyn trots. Voorzichtig naderde by een van de ramen. Hy kou de pastoor horen preken, maar hy lette er met op wat hy zei. Hy schonk geen aandacht aan de guirlandes en de glanzende lampen; zyn ogen zoch ten Sanga. Daar, in haar kleurige doeken, zaten de vrouwen en meisjes; velen met glanzende neus- en ourversierm- gen, sommigen met witbepoederde gezichten, rood en blauw bestippeld. Moeders voedden hun babies om ze stil te houden. Waar was Sauga Niet in de eerste ry..., niet in de tweede ry. Verder, verder. Ze was er niet. Ontmoedigd stond hij daar. W aar zou hy nu proberen „Er wareu herders in de velden, die de schaapjes bewaakten". Dat wasde stem van de pastoor. Jumanne hoorde hem nu heel duidelyk. „Zy waren brave mensen, zonder haat, zonder wrok en hoogmoed, mannen, die het goed meenden met iedereen. Plotseling zagen ze een helder licht. Zingende engelen daalden neer uit de hemel en één van hen bracht het blyde nieuws, dat Jezus was geboren en hy wees de plaats, waar ze Jezus konden vinden met Maria, Zijn Moeder. Toen juichten alle engelen „Ere aan God in de hoge en vrede op aarde aan de mensen van goede wil". „Hela, wie ben jy Jumanne was ontdekt door een laatkomer. Hy schrok op, wilde weg, draaide zich snel om; toen gleed hy uit en viel zwaar voorover. Zijn hoofd sloeg op oen steen. Het was stil in het grote zieken huis van de stad en warm Da hemel was schoon geregend, de middagzon brandde straf in het scherpe blauw en tekende korte schaduwbeelden op de snel gedroogde grond. De meeste patiënten sliepen of my mei den, doe zelend over de heerlykheden van de voorbye Kerstmorgen. Maar in de kinderzaal stonden een jonge vrouw en een man met zyn hoofd in het verband, klaar wakker. Innig gelukkig keken ze naar de popperige kleine baby in het helderwitte ledikantje. „Eerst waren we erg bang, dat het te zwak zou zyn", fluisterde de ver pleegster met een glimlach. „Het kwam veel te vroeg'kyken. Maar goed, dat het gauw hier werd gebracht. Alle gevaar is nu geweken". Jumanne schraapte zyn keel: „Sang.. Maria. We moesten het maar Jezus noamen", zei hy hees.

Peel en Maas | 1952 | | pagina 4