iQïede óp aaide
Kerstverhaal vaa het Limbnrgse Laad
Kerstmis doorbracht
door Herman H. J. Maas
het neqeïmeisfa kieeq 'n Zóón
Hoe Jnmanne - een der vele opstandigen in Tanganyika - zijn
ut misschien nie mltmakt, dan
mikt ze zich ovverstuur en ze
mot zo al oppassen mit ur hart',.
Het is de genade van die oude
dove mensen, zij horen en zij
horen niet, naar believe. Maar
woord voor woord heeft zij het
gehoord. En in het oude hart
jubelt het. Gelukkig ook Jan.
En dan is het of ze de oude
Mathijs hoort zeggen, dicht aan
haar oor„Nu bindt ow niks
mer, kom bej mej onder de sterre".
Het zingt in haar en stil lopen
twee tranen naar beneden, haar
hart is boordevol geluk en zij
grijpt twee kinderhandjes, die zij
langzaam optrekt naar haar hart.
Het kind zegt: „Grootmoeder
heeft mijn handjes vast". Maar
het gaat verloren in het stemmen-
rumoer der groten, in het spel
der kleinen.
Maar dan ziet de oudste van
Marie naar grootmoeders ogen
en dan gaat hij uit de kring.
Het duurt lang voor hij vaders
aandacht heeft en dan zegt hij
met een vreemde stem „Groot
moeder slaapt".
Ineens valt er stilte aan de
tafel bij de groten en zelfs de
kleinen zwijgen beduusd. Men
hoort weer het water in de ketel.
Maar dan is Jan overeind en is
bij de kinderen.
„Grootmoeder houdt mijn hand
jes vast" zegt de kleinste, en Jan
ziet de kleine handjes in de geel
blauwe van zijn moeder. De kin
deren kijken hun ouders aan, die
bevreesd en verschrikt naderbij
komen Maar dan lachen ze, als
Oóm Jan Grootmoeder als een
klein kind op zijn armen neemt
en naar de opkamer draagt.
Grootmoeder moet dan wel
vast slapen. Dan zijn de kleinen
alleen, die hun spel voort zetten
en gauw vergeten hebben, wat
daarnet gebeurde, Het duurt lang
voor Marie met rood-behuilde
ogen terug komt van de opkamer.
„Gillie mot stil zien, want groot
moeder slupt" Maar de oudste
van Mathijs heeft meer begrepen,
onder het spel der anderen is hij
stil en luistert naar wat de oude
ren zeggen. En als hij 's avonds
dan meegaat naar de boerderij
van Ome Jan, dan kijkt hij om
hoog naar de hemel.
Daar boven den einder, stond
tussen de kleinesterren, die fonke
len in de felle, harde kou, zo'n
groote heldere ster. Dan denkt
hij „Zou grootmoeder daaruit
nou naar mij kijken''.
En de ster bewoog zich vrien
delijk, alsof zij wilde buigen en
ja knikken,
Heerboer Jetten stond opzij yan
zyn huis en keek grimmig rond. Or,
rondkyken was het eigenlijk niet,
wat hy deed. Hij probeerde zyn vin
nige blikken door het dikke grauw
van de donkere, dagen voor Kerstmis
heen te boren, in een en dezelfde
richting, en draaide nu en dan wel
eens een seconde zijn gezicht naar
een andere kant, als door een onwil
lekeurige neenbeweging.
Een dikke grauwe lucht hing zwaar
neer op het land. Bomen, struikhout
en hier en daar een boerenhuizing
en een dagloners- en keuterhuisje
leken vale vlekken in het grijs.
Jetten stond daar in een dikke
winterjas, met zijn wandelstok in de
hand, gereed om zo maar eens weei
zijn gewone rondgang door de omge
ving te doen Dat deed hij elke voor
middag om daarna, vóór het eten, in
een paar café's een borrel te drinken
Daar ontmoette hij dan vast twee
andere boeren, dio na de regeling het
werk konden overlaten aan volwassen
zoons. Zy bepraatten er samen de
dingen van de dag en van de ge
meento. Dat was zo hun levens
vreugde, hun gezellig doorbrengen
van de tijd op hun jaren.
Zijn grote hoeve had Jetten ge
er fd, met voldoende kapitaal erby.
Ook zyn vrouw had nog geld inge
bracht. Geld zocht immers geld,
volgens aloud gebruik. Bovendien had
hy zelf altijd goed geboerd. In zyn
jongensjaren had hij gemeend, aan
de harte wens van zyn ouders te
kunnen voldoen priester te worden.
Later bleek hem dat echter een ver
gissing geweest te zyn. Na een goed
onderricht genoten te hebben nam
hij do leiding van het bedrijf in
handen, van het begin af met veel
succes. Ook in dit opzicht leverde zyn
studie haar vruchten op, door ver
ruiming van zyn geest, door de
scholing van zijn denkvermogen en
(lour zyn algemene ontwikkeling Hij
kon lezen. Dus was een boek over
landbouw, bemesting, veeteelt, enz.
geen hottentots voor hem.
Do hele streek noemde hem schaftig
rijk. Hy werkte toch immers niet
zeil Hy was heerboer.
Velen respecteerden hem om zijn
geld. Of om zijn grondige kennis van
het boerenbedrijf. Of benijdden hem.
Misschien waren zy ook bang voor
hem. Zagen niet haast alle mensen
tegen geldbezit op? Of zij werkelijk
diep in hun hart ook eerbied voor
hem voelden? Wie kon dat zeggen
Wie veel geld bezat, had een grote
macht, en dat boezemde vrees in.
Daarin school het geheim.
Heerboer Jetten wilde zelf graag
weten, dat hy ryk was. Hy had een
sterk aangeboren eergevoel, met het
gebrek van de overdrijving, het
zwemen naar de hoogmoed. Midden
onder kleine boeren en keuters voelde
hij zichzelf zo'n beetje de uitverkorene
Hun onderdanige, vleierige houding
kwam hem toe. Over de vraag, of
dat respect uit eerbied sproot, of de
huichelarij van de angst was, maakte
hy zich niet druk. Bij, heerboer Jet
ten, de rijkste boer in zyn streek.
Ondanks zijn hoger peil van ont
wikkeling, ook buiten zyn landbouw
kennis om, was zijn geestelijk leven
in zulk een omgeving, door gebrek
aan voedsel, na het verlaten van zijn
scholen, verarmd en arm gebleven.
Een studiehoofd had hij niet, kennis
betekende voor hem niet het nood
zakelijke middel om oorzaak en
wezen en doel van de dingen, om de
waarheid te kunnon doorvorsen, maar
betekende voor hem alleen iets voor
het practisch nut, voor het geldelijk
voordeel. Daarvandaan dan ook de
verandering in zyn geest in zyn jonge
jaren aangaande de roepiDg voor het
priesterschap. Andere neigingen waren
daarin van minder invloed geweest.
Het stemde hem behagelyk, als
men hem vleide met zyn schone
boerdery en zijn stoffelijk bezit.
Daaraan had hij doorlopend behoefte.
Aan zijn neiging om wat te schim
pen op de sukkelige boertjes en kleine
keutertjes kon hy heel moeilijk
weerstand bieden. Het kwam nooit
in zijn gedachten op, hen in te
lichten, hun wat kennis by te bren
gen. Daar snapten zy immers toch
niets van? En wat kon hijzelf daar
mee opschieten? Dat zy maar aan-
tobden
Al die zwakheden van zijn hoog
moed giugen echter wel gepaard met
een goed hart in zoverre, dat het
bereid was zich te openen voor hem,
die zyn hulp inriep in nood, met
een houding van respect en woorden
van erkenning en hulde. Maar dat
zich ook haast onwrikbaar sluiten
kon voor iemand, die het aandurfde
hem te weerstreven.
In zoverre waren allen hot met
elkaar eens, dat zij hem een geluks
kind heetten.
Maar wie die morgen in zyn ge
moed had kunnen kyken, zou dan
geen geluksgevoel bespeurd hebben.
Hy stond daar met een grimmig
gezicht en grauw als de lucht zag
het uit in zyn binnenste.
Op een klein boerderijtje, een eind
van zijn ryke behuiziDg af, woonde
een tegenstander van hem, de Jaan-
tjesboer.
Hoe kon nu zo'n nietig boertje, die
geen veer van zyn lippen vermocht
te blazen, tegenstander worden van
de grote ryke heerboer Jetten
Die zag immers zo'n peutermanne
ke niet staan Ja, dat was 't hem
juistDat prutsboërke had 't durven
onderstaan, in zijn vaarwater te
komen Alsof hy zich de gelyke
waande van hém, heerboer Jetten 1
In die tijden behoorde het lidmaat
schap van de Gemeenteraad als een
soort voorrecht aan enkele notabele
familie's, vanouds van geslacht op
geslacht.
Door uitsterven in de mannelijke
linie kwam daar verandering in. Ook
wel, doordat een andere notabele
familie zich naar voren ging dringen
en bovendien wel eens, doordat een
gehucht meende er voordeel van te
zullen hebben als een gehuchtsboer
in de ry van vroede vaderen een
zetel zou krygen.
Maar o wee, die strijd, die dan
ging losbranden
Het raadhuis zelf koos party, de
burgemeester, secretaris, ontvaDger,
wethouders en zittende raadsleden.
Voor of tégen. En dan kostte het
den candidaat, neen, alle candidaten
hopen geld aan iractaties, strooibil
jetten vol gescheld en vaak gelaster
van „vele kiezers", enz.
Een stemdag van zuipen en ruzies
en knoeierijen
Er werd zelfs eens met 'n stembus
met dubbele bodem gewerkt, dan
was daags voor de stemming de
uitslag al kant en klaar en diende
de hele stemdag maar voor wassen
neus en voor zuip en vechtpartijen.
Het stemmen ging met briefjes,
die thuis ingevuld moesten worden.
Vele kiezers konden daaryoor niet
eens voldoende lezen en schrijven en
moesten dat invullen, dus door een
andere laten doen, bijvoorbeeld door
een schoolgaand kind.
Op weg naar het raadhuis stonden
de helpers van iedere candidaat, als
die er handen vol geld voor over had
tenminste, echter met zelf ingevulde
klaar. Had een kiezer een anders
ingevuld briefje, dan werd dat maar
verscheurd, in ruil van borrels en
glazen en verwisseld voor „een goed
biljet".
Enige stappen verder hetzelfde
liedje, by een andere herberg.
Zo werd de gang naar 't raadhuis
afgelegd, bet tiende of twintigste
stembiljet verzeilde tenslotte wel m
de stembus en de bedronken kiezer
wist van geen toeten of blazen
meer
De volkswil had gesproken
Elk volk heeft de regering, die het
zelf verdiend. Een slechte regering
met slechte wetten enz. alleen de
kiezers dragen daarvan de schuld.
Twee jaren geleden had een sterf
geval onder de raadsleden door de
omstandigheden tot gevolg gekregen,
dat het na ook eens aan heerboer
Jetten „toekwam", lid te worden van
de gemeenteraad. Tot meerdere eer
en glorie van heerboer Jetten, zoals
die het zelf aanvoelde. Het gehele
raadhuis had hem uitverkoren.
Maar ballen rollen soms anders
dan de gooier bedoelt. Ze rollen uit
de baan over een hindernis, een gaat
over de band enz.
Politiekers van kaartavonden in de
herbergen en zomeer waren op zoek
geraakt naar het heil van 't gehucht
en daarby aangeland bij Jaantjesboer.
Die de eer te goedertrouw gewillig
aannam, dwaas en lichtgelovig.
Waarom zou de kleine man ook
niet eens een kans mogen hebben
En hy sprak er goed voor, er zou
eon boel andeis gaan worden, als
hy in de raad zat
Zo kwamen heerboer Jetten en de
Jaantjesboer tegen elkaar uit. Tot
grote lol van de hele gemeente, met
dagen van drinken, alsof het volop
kermis was. En alles voor niets.
Het ging er heerboer Jetten en het
raadhuis niet om, de stryd te winnen.
Dat sprak vanzelf. Maar daarom
alleen, dat Jaantjesboer met slechts
een miezerige paar stemmen uit de
bus zou komen.
Zo gebeurde het ook.
De Jaantjesboer haalde er geen
twintig. Glansryke overwinning voor
heerboer Jetten
Maar wrang, bitter wrang voor het
gemoed van heerboer Jetten.
Hy had het den Jaantjesboer nooit
kunnen vergeven, dat die hém dwars
had durven te zitten Zo'n peuter
van een kereltje, die alleen met grote
moeiten en tobberyen zyn bedrijfje
kon aanhouden.
Dat liet zich niet verkroppen.
Daarvoor had hy over de twee
duizend moeten wegsmijten om de
kiezers zich aan de grond te laten
zuipen
Kon dat heerboer Jetten tot eer
strekken Zo, als hy het had ge
wonnen, had hy het gewonnen met
zyn geld. En daarna waren al zijn
kiezers zijn vrienden, die voor hem
kropen en hem vleiden.
Die huichelarij maakte hem misse
lijk, dat kon geen respect en ook
geen eerbied genoemd worden. Zyn
aangeboren eergevoel zei hem klaar
en duidelijk, dat, als er één mens
was in de streeK, één maar, die er
eerlijk tegenover stond, dat die hem
dan uit de grond van zyn hart moest
verachten l
En dat knaagde voortdurend in
zijn binnenste. Hij voelde het knagen
in zijn gemoed van een beest, het
afschuwelijke beest van de wraakzucht
uit gekrenkte hoogmoed.
En van die dagen af zocht heerboer
Jetten naar elke gelegenheid om dat
die Jaantjesboer betaald te zetten,
haast met evenveel ijver als hy in
de leiding van zijn bedrijf aan den
dag legde en daar leefde hy toch
voor. Haat en wraakzucht versom
berden zijn gemoed, zoals de grauwe
lucht nu grijs en zwaar en kil op
het landschap drukte.
Hy zou dat snertb „erfje wel kapot
kunnen maken En met listige hard
nekkigheid, met de volharding van
zijn grote geldelijke overmacht en
zyn kennis, vobrde hij zijn stille
bedreiging ook uit.
Tot onverschilligheid van den een
tot leedvermaak van den ander, tot
diep medelijden ook wel van ebn
enkele, met het arme Jaantjesboer
zijn gezin, die echter tot hulp niet
bij machte was of er de moed niet
voor bezat, uit vrees voor de macht
van liet geld van Jetten, vooral nu
die ook nog lid van de gemeente
raad was geworden en den een vooruit
kon helpen en den andere trappen.
Jetten bezat meer dan genoeg grond,
maar elk lapje, dat te koop gesteld
werd en waarmee de Jaantjeabuar
gebaat zou zyn, kocht hij hem voor
de neus weg, al liet hij het dan ook
braak liggen als om den ander des
te meer te treiteren.
Zo ging het met alles.
Het scheen zelfs, alsof de beproe-
vingen, die den Jaantjesboer troffen,
den overmachtigen heerboer Jetten
in zyn wraakzucht hielpen.
Wie kon de bedoelingen van de
Voorzienigheid doorgronden Wie
kende de wonderbare wegen Gods
Een opeenvolging van tegenspoed
op akker en stal, da Jaantjesboer
kon de interesten van schulden op
zyn boerderijtje niet meer betalen
Nu was het voor heerboer Jetten
door zyn relaties gemakkelijk genoeg
daar de rol in te spelen, dat het hele
boerderijtje van den Jaantjesboer
verkocht werd.
Jetten kocht het
Hij liet den Jaantjesboer per deur
waarder aanzeggen, dat hij maar naar
iets anders moest uitkijken.
Ziezo Dat was gebeurd, nu een
veertien dagen geleden. Zo had hy
dan eens laten zien, wat 't betekende
als zo'n kereltje als de Jaantjesboer
het wagen durfde, in zyn vaarwater
te komen.
Maar de vorige avond waren de
Jaantjesboer en zyn vrouw bij hem
gekomen. De vrouw met een kind
van een paar maanden op haar arm
was snikkend voor hem en z'n vrouw
Dat geleuter over Kerstmis was nu
achter de rug. De meeste Christenen
waren op verlof gegaan om thuis te
feesten. Over een dag of wat zouden
ze braaf naar hun kerken tippelen;
daar zouden ze Europese deuntjes
zingen en luisteren naar het gezwam
van hun pater of dominee: „Beminde
Christenen, drink geen bier, aanbid
de beelden van de Heilige Zus en Zo
en trouw in 's hemelsnaam niet met
Mohammedanen
Een grimmige glimlach schemerde
over het donkere gezicht van de jonge
neger, die op zijn hurken zat by de
ingang van een verlaten barak.
Met een diepe haal zoog hy de
laatste rook uit zijn pijp, blies hem
schoon en moffelde hem weg in een
scheur van zyn versleten overal. Wat
een feest, wat een feest, die Kerstmis
van de Christenen
Dan kon je beter in het kamp blij
ven, je Kerstfooi opstrijken en voor
de rest profiteren van je vrijheid.
Hij zou geen kerk vuil maken, geen
reisgeld uitgeven, geen cent
Zijn tijd om feest te vieren en op
verlof te gaan zou binnenkort aan
breken: nog een week of vier, dan
zou hy vader zyn.
Dromend dwaalden zyn gedachten
af naar het verre dorp. Een lemen
hut, waarvoor een vrouw, een meisje
nog, maïs stampte met een gladde
paal in eeiï uitgeholde boomstam. Dat
was Sanga,. zyn San ga
Vroeger, toen ze nog Katholiek was
en naar de kerk ging, heette ze Maria;
maar hy, Jumanne, had daar ver-
op de knieën gevallen. Of zy nog
niet genoeg gekoejeneerd waren
Omdat haar man zich had laten op
draaien om in de Gemeenteraad te
komen, die onnozele gek Ze had
hem er dagen lang over bekeven.
Wat hielp het Wat de manslui in
hun kop hadden, dat hadden zy nog
niet in hun achterste.
Hadden zy in hun kop maar meer
verstand Met hun doorzetten altijd.
En wat moest er nu met haar bloed
jes van kinderen gebeuren Had
Jetten een ander goed boerderijtje
voor hem Recht, recht, wat was
recht, wie had recbt
De Jaantjesboer had or starzwijgend
bij gezeten, Jettens vrouw schreide,
schreide maar.
Hy, heerboer Jetten, wist op dat
moment het goede woord ook nog
niet te vinden. Anders kon hij toch
wel prat6n.
Do grauwe wraakzucht van zyn
hoogmoed was sterker dan zyn hart,
maar een slapeloze nacht werkte
door met zijn wroeging.
Nu stond hy die morgen grimmig
te kijken naar de kant, waar de
Jaantjesboer woonde.
Hy vocht met zich zelf. Zin voor
zyn gewone rondgang had hy niet.
Hy had bar erg het land. Die vrouw
van Jaantjesboer had 't gewonnen 1
En heerboer Jetlen, die doorzetter
zonder verstand, was verslagen. Dat
moest hij bekennen. En hoe verder
nu Zich schamen of zich klein
voelen Dat bliksemse keuterboerke.
Heerboer Jetten zat in de Kerstmis.
Allerlei aandoeningen woelden in
hem om.
„Vrede op aarde den mensen van
goeden wil l" klonk het koorgezang.
Goede wil, goede wil
Plotseling hoorde hy gesteun, ge
volgd door gestommel.
„De vrouw van de Jaantjesboer is
flauw gevallen", werd rondom hem
gefluisterd. En vele ogen keken naar
hem, zodat hy zich grauw voelde
worden van spijt en schaamte.
Vrede op aarde
Maar eerst goede wil
Heerboer Jetten had de stem ge
hoord en begrepen.
Eer de morgen van Kerstdag
voorbij was, had hy de gang gedaan,
die Christus van hem eiste.
En ook nu deed hy geen half werk
maar héél werk, veel meer dan
herstellen, want hy de Jaantjesboers
had aangedaan.
Toen de lente van het nieuwe jaar
begon, stond de Jaantjesboer er met
zijn boerdery veel beter voor dan
ooit voorheen.
Heerboer Jetten had zyn hoogmoed
uitgebannen door de kracht van zyn
aangeboren eergevoel.
andering in gebracht, toen hy met
haar trouwde. Jonge, wat had die
pastoor zich uitgesloofd om het hu
welijk te voorkomen.
Maar Sanga d'r oude heer was be
zweken voor de bruidsprijs 100 gulden
is geen kleinigheid
De Christenen hadden gefoeterd en
de pastoor protesteerde tot op het
laatste ogenblik. Jumane had hen
uitgelachen en met minachting op
hen neergezien. Waarom niet?
Ze stonden machteloos. Ah, wat
was hij gelukkig. Alleen al de jaloers
heid van de anderen maakte zyn dagen
zonnig.
Maar zyn oogst mislukte en toen
begon de ellende. Die bruidsprijs had
hem blut geslagen. Hij was gedwon
gen om schulden te maken. Ieder
wist hoe hy er voor stond; spot droop
van hun gezichten als ze hem tegen
kwamen.
Tenslotte kon hy het niet meer
harden. Hy hakte de knoop door, nam
afscheid van Sanga en meldde zich
als arbeider voor de grote plantages,
die de blanken hadden laten aan
leggen' méér dan honderd kilometer
van zijn dorp Nu zat by hier al zes
maanden. Hy had goed verdiend, hy
was ryk. Als hy over een maand naar
huis zou g_aan by de geboorte van
zyn eerste kind, zou ie de stumpers
van zijn achterlijke omgeving de ogen
uitsteken met zyn gloednieuw cos
tuum en zijn blauwe schoenen...
„Jumanne, een brief voor je".
Hy schrok op. „Voor mij Hy
greep er naar en scheurde de en
veloppe open.
„Lees voor", gebood hy.
„Eerst wat tabak".
Jamanne drukte een plukje in de
uitgestrekte hand.
„Merci".
Ingespannen bestudeerde de vriend
de onregelmatige letters op het vodje
papier.
Hakkelend" las ie „Haast. Beste
Jumanne. Sanga heeft een zoon....
Ziek... erg ziek. Kom gauw. Je vriend
Katabi".
Hy stoof op: „Dat kan niet waar
zijn. Je verzint maar wat. Je kunt
nog niet eens lezen, jij. Je doet het
maar om de tabak
Er werd iemand anders bijgehaald,
die stuntelig dezelfde boodschap spelde.
Jumanne zei geen woord meer. Met
driftige passen stapte hij naar het
kantoor van de kampleider. Hij had
een verlofkaart nodig. Hy moest naar
huis.
Het valt niet mee in de trein van
24 December een zitplaats te be
machtigen. Jumanne slaagde er in
maar hy voelde er zich niet veel
blijer om.
„We boffen" glunderdezyn buurman.
Geen antwoord.
„Gaat U ook op Kerstverlof
„Nee", schudde hy, „ben Mohamme
daan".
„Ooo" begreep de reisgenoot.
Bónte bedrijvigheid kolkte over het
perron. Indiërs, Arabieron, Europeanen
en negers krioelden door elkaar.
Schuwe zwarte vrouwen met zware
lasten op het hoofd, schoven voorzich
tig voort langs de vele obstakels.
Brutale sjouwers schreeuwden zich
een rechte weg door de nerveuse
menigte, lieten de goederen achteloos
van hun schouders kantelen.
Zes maanden geleden had dit tafe
reel hem geboeid, nu zei het hem
niets meer. In zyn oren
zoemden de woorden „Sanga heeft een
zoon... ziek, erg ziek". Een volle dag
zou de treinreis duren; en dan nog
die afstand van dertig kilometer, voor
hij thuis was.
De trein schudde en trok zich kra
kend het station uit. Opgewonden
zwaaiden de passagiers vaarwel naar
de achterblijvers. Toen werd het
rustig. Iemand begon een lied op het
rythme van de bonkende wielen,
geïmproviseerd, eenvoudig. Velen
antwoordden in koor:
We gaan met de trein om feest te
vieren. We gaan met de trein.
Deze arriveerde natuurlijk veel te
laat, wat te verwachten was met al
die reizigers. Daar moest vertraging
van komen. Het was al nacht.
Lawaaierig zocht men naar bagage
en de uitgang en bekende gezichten.
Jumane had geen moeite om de weg
te vinden. Vroeger was hy zo vaak
in deze stad geweest. Hij informeerde
of er nog eea vrachtwagen of een
bus zou vertrekken. Geen schijn van
kans. Een heilsoldaat bood hem een
nachtlogie8 aan. Hy wilde er niet van
wéten, kon niet wachten.
Hij haastte zich door de hoofdstraat.
De meeste winkels waren afgeschermd
met stevig gegrendelde houten schot
ten, donker en doods.
Ergens tegen een boom hing een
dronken waterdrager, die om siga
retten bedelde; een weinig verder
scheurde een krijsende vrouwenstem
uit een vervallen gebouwtje, half zin
gend, half vertellend, begeleid door
trommels, bellen en gedempt gelach.
In het smoezelige winkeltje van
een slaperige Arabier kocht hij ge
roosterde pinda's en gedroogde maniok.
Etend ging hij verder, straat in, straat
uit, langs kerk en postkantoor, door
de Europese wiik, waar blanke heren
en dames gezellig samen zaten in hun
comfortabele, deftige kamers, spran
kelend van kostbaarheden en licht.
Nog eniga hutjes hier en daar, steeds
meer sporadisch; dan de stille pori.
By een grote kokospalm, bladerloos
en recht als een slanke zuil van een
tempelruïne, sloeg hy rechts af, volgde
een smal zandpaadje. De hoofdweg
was veiliger, maar veel langer. Hy
trok zyn schoenen aan; tot nu toe
had hy die in zyn hand.gedragen m
gemakkelijker te kunnen lopen, maar
hier zou hy op een slang kunnen
trappen. Gras, ruisende struiken en
bomen, zwijgende rotsblokken. Geen
menselijk geluid. Nu was hy in de
„Leeuwenbosjes". Niet voor niets
droegen zij die naam. Verscheidene
mensen waren hier aangevallen, ver
slonden. Hy bad om beschermiDg.
Er schoven wolken voor de maan.
„God, laat het droog blijven". Maar
de wolken woekerden voort, doofden
de sterren en de regen kletterde neer.
Het was slecht schuilen onder de
embebomen. De bladeren liepen over
en kantelden onder het gewicht van
het wat9r. Het was nutteloos langer
te wachten. Hy kon beter vorder
gaan. Elke stap bracht hem dichter
by huis.
De bui sloeg kort, maar hevig. Er
waren geulen in het pad gespoeld en
de aarde was verglibberd De slippende
schoenen werden een marteling, het
stugge leer schuurde over het onwen
nige vel, brandde er blaren op, wreef
ze open. Eindelijk bereikte hy zijn
hut uitgeput.
Hij bonkte op de deur. „Sanga!
Sanga! Hier is Jumanne""— „Sanga!"
Toen voelden zyn bevende viugers
het hangslot. Dicht.... Hy kon zyn
zenuwen niet meer bedwingen. Wilde
verorderstellingen bestormden hem
Was het kind dood Of Sanga Of
beiden
Een honderd meter verder, gevangen
tussen de grillige silhouetten van
bomen en struiken, vlekte grys het
krotje van Antoni en Lisabetti. Die
oudjes zouden hem alles wel kunnen
vertellen.
Hodi. AntoniAntoniriep hij
door een gat iu de verbrokkelde
muur. Ue'eu gehoor, ook hier niet. De
mat voor de lage ingang was dicht-
gesnoerd met een roestig stuk ijzer-
draad. Niemand thuis?
Maar natuurlijk nietDie twee
moesten naar de Nachtmis zyn. Die
zaten in de kerk, zo gauw er een
kaars brandde.
Naar de Nachtmis... Zou SaDga
ook... met het kind op de rug, zoals
die andere vrouwen dat deden?...
Maar die brief van Katabi en.... had
hij Sanga met verboden om ook maar
één voet in de kerk te zetten Mis
schien had Katabi overdreven, was
aües weer goed; misschien had Sanga
niet gehoorzaamd, waa ze toch naar
de Nachtmis. God, ja, zo zou het zyn,
zo moest het zyn, zo wilde hy het
nebben. Gretig greep hy naar deze
nieuwe veronderstelling, kiemde zich
er aan vast, als btsefie hy de broos
heid ervan.
Dwars door het natte, hoge gras
en de modderige velden rende hij
naar de verlichte kerk. „Geef, dat zo
er in is. Geel dat ze er in is" lispelde
hy. Water doorweekte zyn kleren,
angst zyn trots. Voorzichtig naderde
by een van de ramen. Hy kou de
pastoor horen preken, maar hy lette
er met op wat hy zei. Hy schonk
geen aandacht aan de guirlandes en
de glanzende lampen; zyn ogen zoch
ten Sanga.
Daar, in haar kleurige doeken,
zaten de vrouwen en meisjes; velen
met glanzende neus- en ourversierm-
gen, sommigen met witbepoederde
gezichten, rood en blauw bestippeld.
Moeders voedden hun babies om ze
stil te houden. Waar was Sauga
Niet in de eerste ry..., niet in de
tweede ry. Verder, verder. Ze was er
niet. Ontmoedigd stond hij daar.
W aar zou hy nu proberen
„Er wareu herders in de velden,
die de schaapjes bewaakten". Dat
wasde stem van de pastoor. Jumanne
hoorde hem nu heel duidelyk. „Zy
waren brave mensen, zonder haat,
zonder wrok en hoogmoed, mannen,
die het goed meenden met iedereen.
Plotseling zagen ze een helder licht.
Zingende engelen daalden neer uit
de hemel en één van hen bracht het
blyde nieuws, dat Jezus was geboren
en hy wees de plaats, waar ze Jezus
konden vinden met Maria, Zijn
Moeder. Toen juichten alle engelen
„Ere aan God in de hoge en vrede
op aarde aan de mensen van goede
wil".
„Hela, wie ben jy Jumanne was
ontdekt door een laatkomer. Hy
schrok op, wilde weg, draaide zich
snel om; toen gleed hy uit en viel
zwaar voorover. Zijn hoofd sloeg op
oen steen.
Het was stil in het grote zieken
huis van de stad en warm Da hemel
was schoon geregend, de middagzon
brandde straf in het scherpe blauw
en tekende korte schaduwbeelden op
de snel gedroogde grond. De meeste
patiënten sliepen of my mei den, doe
zelend over de heerlykheden van de
voorbye Kerstmorgen. Maar in de
kinderzaal stonden een jonge vrouw
en een man met zyn hoofd in het
verband, klaar wakker. Innig gelukkig
keken ze naar de popperige kleine
baby in het helderwitte ledikantje.
„Eerst waren we erg bang, dat het
te zwak zou zyn", fluisterde de ver
pleegster met een glimlach. „Het
kwam veel te vroeg'kyken. Maar
goed, dat het gauw hier werd gebracht.
Alle gevaar is nu geweken".
Jumanne schraapte zyn keel:
„Sang.. Maria. We moesten het maar
Jezus noamen", zei hy hees.