TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS
1651 - 1951
Venray's Gymnasium
bestaat 300 jaar
De industrialisatie
sinds de bevrijding
Uit de geschiedenis
van Venray en omgeving.
BEL BIJ BRAND
392
Crisis in het zakenleven?
ZATERDAG 30 JUNI «SI
No. 26
TWEE EN ZEVENTIGSTE JAARGANG
Onder Belgisch Bewind 1830-1839
De algemene ontevredenheid in de
zuidelijke provinciën tegen tal van
beschikkingen uit het noorden was
met de dag gegroeid en maakte de
diepe klove voortdurend wijder.
Verschillende verklaringen zijn er
voor te geven.
En al legt de moderne liistoria-
graffie meer nadruk op externe om
standigheden en machinatiën van
buiten, ontkend kan nooit worden,
dat het indirecte onderwysmonopolie
door de staat opgeëist, een steen des
aanstoots is geweest.
Geen maatregel is zo fnuikend
geweest voor een oprecht vertrouwen
in de Koning en zijn onverstandige
raadslieden, die zelfs de seminariën
tot staatsscholen wilden promoveren.
Het misnoegen tegen deonderwys-
wetgeving kan men dan ook volop
beluisteren in een bijna onafzienbare
reeks publicaties en in tal van merk
waardige uitspraken van hoogstaande
personen.
Had men overigens alléén met
menselijke voorzichtigheid en tact
niet veel meer kunnen bereiken, dan
door die onrustverwekkende door-
draverij
En hoe men over de toestanden
van het onderwijs ook oordelen wil,
het feit ligt er, dat het vrye onder
wijs in het tijdperk 1797—1830 on
tegenzeggelijk onderdrukt en haast
totaal vernietigd werd. Van frisse
initiatieven kon vanzelf daarbij geen
sprake zyn.
En wil men bevestigen en niet
zonder gronden dat de Nederlandse
Regering zeer nuttige schoolhervor
mingen tot stand bracht en haar
verdiensten heeft gehad voor een
goede vooruitgang van 't onderwijs
als zodanig, zy heeft ook in het
Zuiden neutraal of liever anti
katholiek onderwijs bevorderd.
En dit laatste heeft er op belang
rijke wyze toe geleid, dat de Belgen
verder voor de eer hebben bedankt
en in 1830 hun eigen weg gingen
kiezen.
Of het onverwacht welslagen van
de Belgische opstand waarbij
practisch heel Limburg zich aansloot
ook voor de Latijnse school te
Venray dadelijk bijzondere consequen
ties had, kunnen wy niet met alle
zekerheid zeggen.
Maar de ingrijpende bestuurswis
seling zou tenslotte toch ook voor
deze school gevolgen hebben. Want
hoewel er enige tyd over heen
ging zou ook Venray gaan profi
teren van de volledige vrijheid van
onderwijs, die het Nationaal Congres
van België uit politiek oogpunt
zeer juist dadelijk, nog in 1830
proclameerde.
Hoe het in Venray in de eerste
jaren van die „bevrijding" met de
Laty'nse school gegaan is, de archie
ven zullen dat op de duur wel open
baren.
Zeker in elk geval is het, dat het
gemeentebestuur in 1837 actief optrad.
In overleg met de Pastoor, Her-
manus Janssen, die in 1836 Lambert
van Elsberg als Venray's geestelijke
herder was opgevolgd, werden twee
leraren aangesteld.
De een heette J. C. Fröling en de
ander waarschijnlijk D. Gybels. En
in September 1838 kwam als derde
leerkracht L. F. X. Frincen.
Deze heroprichting geschiedde in
overleg met de grote Bisschop van
Luik, de Leidenaar Monseigneur
Richardus, Antonius, Cornelius van
Bommel, wiens verdiensten voor het
Katholiek onderwijs groot geweest
zyn. Hij keurde de Venrayse school
goed bij schrijven aan de Pastoor van
li November 1837.
Intussen waren op l October de
lessen begonnen en aanstonds stroom
den studenten toe uit diverse ge
meenten, zoals de studentenlysten
getuigen.
By de oprichting van scholen, als
nu te Venray gebeurde, speelden toen
de financiën meer dan nu zelfs
een grote rol.
En al nam de gemeente het op
zich de onkosten van salarissen,
onderhoud enz. te dragen, enige sub
sidie was toch wel gewenst.
Men zal deze wel gekregen hebben.
Zeker immers is, dat toen Venray
weder by Nederland werd gevoegd,
men pogingen heeft aangewend ook
van de Nederlandse autoriteiten de
door België verleende ondersteuning
te krijgen.
Deze subsidie werd op 30 Juli 1841
geschat op f 400.
Onderzoek in de archieven van de
Gemeente, Provincie, Nederland en
België kunnen te zijner tyd nog wel
aardig licht werpen op deze zeer
merkwaardige periode.
Intussen was in 1840 al besloten,
dat de professoren met die naam
werden ook de leraren van het
voorbereidend hoger onderwijs beti
teld te samen zouden wonen in
het nog altyd leegstaande klooster.
Dat men hierbij moet gaan denken
aan de voorbereiding van een inter
naat, kunnen wy niet zonder meer
geloven. Het in de kost liggen was
hier en elders te veel ingeburgerd.
Maar intussen was, zoals duidelijk,
het instituut gekomen onder Neder
lands bestuur.
Daarover nog iets naders in een
volgend artikel. C.S.
Het kan niet ontkend worden dat velen ook in Venray menen, dat
industrialisatie geen kans meer heeft, omdat de z.g. goede tijd
daarvoor voorbij is. Zy rekenen derhalve al niet meer op de zo
dringend nodige industrialisatie en zyn geneigd het hoofd in de
schoot te leggen en verder Gods water maar over Gods land te
laten lopen. Dat er nog redelijke kansen zyn, ook voor onze ge
meente, dat als noodgebied toch zeer zeker daarvoor in aanmerking
komt, moge blijken uit onderstaande korte samenvatting van een
rede van Dr. A. Winsemius, Directeur-Generaal voor de Industriali
satie, die hij onlangs in Groningen hield.
Voor de pessimisten misschien een aanleiding om hun houding
te herzien, voor de anderen een prikkel te meer om van het
geheel der industrialisatie een deel mee te krijgen tot heil van onze
gemeente.
100 jaar geleden achtte
men Nederland overbevolkt
Omstreeks 1840 telde ons land nog
geen 3 millioen inwoners. Niettemin
meenden destijds gezaghebbende
autoriteiten als de provinciale „gou
verneurs", dat ons land „overbevolkt"
was. Een van hen, de gouverneur
van Zuid-Holland, ging in 1843 zover
dat hij aan Koning Willem II in
overweging gaf, voor het overschot
aan bevolking waarvoor hier geen
middelen van bestaan waren, emigra
tie naar onze overzeese bezittingen te
bevorderen.
Dit pessimisme is door de feiten
gelogenstraft. Onze bevolking is sinds
dien ruim verdrievoudigd tot meer
dan 10 millioen, terwijl voor allen
werk en een geleidelyk toenemende
welvaart is ontstaan.
Nu ons land na 100 jaar opnieuw
met het vraagstuk wordt geconfron
teerd om voor zyn groeiende bevol
king middelen van bestaante vinden,
ziet Dr. Winsemius dit als een reden
om ons niet zonder meer door som
bere voorspellingen over de oplos
baarheid van dit probleem te laten
beïnvloeden.
Geringe grondstoffenrykdom
geen ernstige hinderpaal
Men voert vaak aan, dat onze in
dustrialisatie geremd moet worden
doordat ons land over zo weinig
grondstoffen beschikt. De waarde van
dit argument kan in twijfel gelrok
ken worden. De afhankelijkheid van
de invoer van grondstoffen is in het
verleden geen beletsel geweest voor
het ontstaan van belangrijke levens
vatbare industrieën (b.v. de textiel
industrie).
Gewezen kan ook worden op Zwit
seriand, dat er op dit punt nog
ongunstiger voorstaat dan ons land.
Doch ook industrielanden als Enge
land, België, Duitsland, Frankrijk en
zelfs de Verenigde Staren zyn voor
diverse grondstoffen afhankelijk van
buitenlandse leveranciers.
Voor een moderne industrie is
immers zo een lange reeks grond
stoffen nodig, dat geen enkel land
zichzelf daar geheel van kan voorzien.
Nu ziet men teveel naar de huidige
situatie, waarbij grondstoffen-
leverende landen in een sterke positie
verkeren ten opzichte van hun afne
mers. Het is ook wel eens omgekeerd
geweest. Dit is te illustreren met
cijfers uit de crisisjaren voor 1939.
Koper bracht toen b.v. slechts 1/7,
wol 1/18 en rubber 1/27 deel op van
hun huidige marktprijs. De prijzen
van industrieproducten plegen veel
stabieler te zyn dan die van grond
stoffen.
Typische grondstoffenlanden zyn
dan ook onderhevig aan zeer sterke
welvaartsschommelingen. Hiermede
vergeleken is de gevarieerde en daar
door stabielere economische structuur
van Nederland op den duur nog zo
slecht niet.
Als de politieke spanningen afne
men en de productie van grondstoffen
zich aangepast heeft aan zekere ver
grotingen in de vraag, is weer een
meer normale toestand op de grond-
stoffenmarkt te verwachten, waarbij
de grondstoffenvoorraad van de wereld
toegankelyk zal zyn voor ieder, die
een concurrerende prys wil betalen.
Financiering van de
investeringen
Men voert voorts vaak aan, dat de
aanschaffing van een moderne indus
triële outillage zoveel geld kost, dat
Nederland dit nooit voor een vol
doende omvang van de industrialisatie
zou kunnen financieren. Hoewel Dr.
Winsemius de moeilijkheden van het
financieringsvraagstuk niet ontkent,
wees hy er op, dat onze economie
vaak tot veel meer in staat blijkt te
zyn dan zelfs deskundigen verwach
ten. Zo werd van deskundige zyde
een paar jaar geleden ernstig betwij
feld of ons land voor de financiering
van de industrie-uitbreiding een be
drag van f 320 millioen per jaar zou
kunnen opbrengen. In werkelijkheid
is gedurende 1950 het tweevoudige
van dat bedrag, n.l. byna f 700 mil
lioen geïnvesteerd in nieuwe bedry
ven en uitbreidingen.
In verband met de gevreesde finan-
cieringsmoeilykbeden bepleit men ook
wel, dat Nederland zich speciaal op
bijzonder arbeidsintensieve industrie
producten zal toeleggen. Dr. Winse
mius waarschuwde echter tegen
overschatting van de mogelijkheden
De voorbeelden uit het buitenland
(bv. Zwitserse horloges), die men
pleegt aan te halen, betreffen meestal
producties, die ter plaatse op een
oude traditie steunen en die men
niet zo maar in Nederland kan na
volgen.
De menselijke factor
bjj industrialisatie
Ook over de menselijke factor by
de industrialisatie zyn vaak pessi
mistische voorspellingen geuit, zowel
wat betreft de mogelijkheid om vol
doende geschikte ondernemers te
vinden als wat de geschiktheid van
de Nederlandse arbeider aangaat.
Dit pessimisme is door de feiten
achterhaald. Wat de kwaliteit van
onze arbeiders betreft, kan men
wy'zen op de gunstige ervaringen
van buitenlandse ondernemers met
hun vestingen hier te lande.
Een Amerikaanse fabrikant met tal
van fabrieken over de gehele wereld
gaf als zijn mening te kennen: „Als
je hem toont hoe hij 't moet doen
en hem goed gereedschap geeft, dan
hoort de Nederlandse arbeider tot de
beste ter wereld.
De afzetmogel^'kheden
Tenslotte blijft de vraag, of onze
industrialisatie niet geremd zal wor
den door een tekort aan afzetmoge
lijkheden op de buitenlandse markt.
Onze industriële export gaat al sinds
tientallen jaren in stijgende lyn
(afgezien uiteraard van conjunctuur
storingen). Van 1921 tot 1950 steeg
het volume van de industriële uit
voer met 150 pet. Er is geen reden,
dat die lyn niet verder 'zou stygen,
mits ons land een voldoende ver
scheidenheid van goederen tegen
concurrerende prijs en kwaliteit op
de wereldmarkt brengt.
De handelsbelemmeringen zyn
uiteraard hierbij hinderlijk, doch deze
bly'ken nooit op den duur een on
overkomelijke hinderpaal te zyn. Ook
onder de huidige zeker niet gunstige
handelspolitieke omstandigheden loopt
onze industriële export bevredigend.
Het is bovendien te hopen dat ten
aanzien van de handelsbelemmeringen
het gezond verstand op den duur zich
weer meer zal doen gelden en men
rekent bovendien ook op onze inter
nationale handelaren, die voor de
vergroting van de export zulke grote
verdiensten hebben.
Industrialisatie elders
Nieuwe exportmogelijkheden
Dat men ook in vroeger agrarische
gebieden industrialiseert, is juist.
Men begint daar echter veelal met
eenvoudige massa-artikelen. Dr. Win
semius verwacht dan ook niet, dat
daardoor onze industrialisatie, die
zich integendeel juist meer op kwa
liteitsproducten en productiemiddelen
moet richten, ernstig zal worden
geschaad. Hier blyven goede export
mogelijkheden. Dit te meer, omdat
de stijgende welstand in de vroeger
minder ontwikkelde gebieden juist
weer leidt tot een grotere vraag van
die gebieden naar betere producten.
Trouwens voor de gehele wereld
geldt, dat een algemene welvaarts
stijging in de toekomst is te ver
wachten. Deze zal het verbruik van
industrie-producten relatief sterk doen
toenemen.
Indien onze gewijzigde verhouding
tot Indonesië een zekere achteruit
gang van onze exportmogelijkheden
aldaar zou medebrengen, staat daar
tegenover dat onze mogelijkheden
groter worden in de overzeese gebieds
delen van andere mogendheden, waar
evenseens de politieke banden met
het moederland losser zyn geworden
en dus de voorsprong van de betrok
ken buitenlandse industrie op de
onze wegvalt.
Verder is in verscheidene ons om
ringende industrielanden in een niet
vere toekomst een achteruitgang of
althans stationnair blijven van de
bevolking te verwachten. Dit zal de
verdere expansie van de industrie in
die landen remmen of misschien zelfs
geheel doen ophouden. Hierdoor
worden de kansen van onze industria
lisatie weer gunstiger.
Krachtige inspanning blijft
echter nodig
Dr. Winsemius legde er de nadruk
op, dat hy met deze redenering de
toekomst van onze industrialisatie
niet te rooskleurig wil schilderen.,
Het gaat hier om kansen, die er zyn.
Zonder ons inspanning te getroosten
zullen wij echter die kansen niet
kunnen benutten.
In dit verband is het in de eerste
plaatse van een groot belang, dat in
Nederland een concurrerend loon- en
prijspeil wordt gehandhaafd. Tot
dusver is de ontwikkeling op dit punt
niet onbevredigend geweest. Ons volk
heeft wat dit betreft getoond vol
doende zelfbeheersing te bezitten.
Hiernaast is echter nodig, dat van
de productiefactoren een zo hoog
mogelijk nuttig effect wordt verkre
gen, J.w.z. opvoering van de produc
tiviteit. Wy kunnen ons in zekere
mate zonder overdrijving spie
gelen aan Amerika, waar een veel
grotere werkverdeling tussen de
industriële bedrijven onderling plaats
heeft met als gevolg goedkoper pro
ductie. Dit is echter een ontwikkeling,
die hier te lande niet geforceerd kan
worden ook niet door de Overheid
doch die geleidelyk moet geschie
den.
Ook de zorg voor de vakbekwaam
heid van de arbeider is van groot
belang. Op dit gebied zyn wij er nog
niet. Reeds 100 jaar geledon bestond
er by een algemeen tekort aan werk
gelegenheid een groot gebrek aan
vaklieden, waarin door buitenlanders
moest worden voorzien. Ook in de
crisisjaren voor de oorlog zag men
een dergelijk verschijnsel en ook
thans wordt er vaak over tekort aan
vaklieden geklaagd. De omvang van
het lager technisch onderwijs is echter
sinds 1939 belangryk toegenomen.
De ontwikkeling in de
afgelopen drie jaren
Dr. Winsemius ging tenslotte in
op de feitelijke ontwikkeling van
begin 1948 af tot begin 1951.
In deze drie jaar is de gemiddelde
prestatie per industrie-arbeider met
ca 20 pet. toegenomen. Al is er op
het gebied van de verhoging van de
productiviteit nog veel te doen, toch
is dit een grote vooruitgang.
Ondanks deze 20 pet. grotere pres
tatie steeg de afzet van de industrie
in engere zin (d.w.z. bedrijven met 10
of meer personen en zonder de bouw
nijverheid) zodanig, dat de personeels
bezetting met 16 pet. of ca. 123.000
personen toenam (van 770.000 op
893 000 personen). De industrie nam
zodoende vry'wel evenveel arbeids
krachten op, als netto (na aftrek van
emigratie) door de bevolkingstoene
ming beschikbaar kwam nl. 125.000.
Dank zij de industrialisatie
leidde demobilisatie niet tot
werkloosheid
Tegelijk is de werkgelegenheid in
niet-industriële beroepen (handel,
verkeer, vrye beroepen) zeker ook met
tienduizenden toegenomen. Dit be
tekent, dat het aantal personen dat
een werkking heeft gevonden veel
groter is dan de normale bevolkings
toeneming. Dit is een gevolg van de
demobilisatie van uit Indonesië terug
gekeerde militairen.
Toen de demobilisatie van deze
tienduizenden militairen werd aange
kondigd, is er veel vrees voor toene
ming van de werkloosheid geweest.
De opneming van deze militairen is
echter zeer vlot gegaan. Terwyl door
de demobilisatie netto 85.ooo krach
ten aan de arbeidsmarkt werden
toegevoegd, zyn momenteel slechts
500 gedemobiliseerden langer dan
twee maanden werkloos. Dit vlotte
verloop is zeer opmerkelyk.
Productie en investeringen
Naast de toeneming van de perso
neelsbezetting is er ook een styging
van de industriële productie. Deze
bedroeg in de afgelopen drie jaar
40 pet. De investeringen toonden
eveneens een sterk opgaande lyn. In
1950 werd voor ca f 1320 millioen in
de industrie geïnvesteerd.
Slotopmerkingen
Dr. Winsemius legde er nog eens
speciaal de nadruk op, dat zyn be
schouwingen niet betekenen, dat hy
de toekomst zeer optimistisch opvat.
Er zullen om het welslagen van het
industrialisatieplan te verzekeren
nog vele en grote moeilykheden
moeten worden overwonnen.
Uit de recente ontwikkeling kan
lering worden getrokken voor de
toekomst.
Ten eerste Nederland is, nu oude
welvaartsbronnen wegvallen, hard
bezig nieuwe aan te boren. Het aan
deel van de industrie in het nationale
inkomen nam sinds 1938 toe van 30
tot 42 pet.
Ten tweede, nu zich op het ogen
blik nieuwe tegenslagen op ecomisch
gebied voor Nederland voordoen,
moeten wy niet te gauw denken,
dat wy deze niet te boven zullen
komen.
Omstreeks 1840 achtte men ons
land overbevolkt, sindsdien is de
bevolkiDg verdrievoudigd en de wel
vaart enige malen gestegen.
Sinds het door pessimisten niet
uitvoerbaar geachte industrialisatie
schema werd opgesteld, werd in de
industrie voor circa f 4200 millioen
geïnvesteerd, de industriële productie
nam toe met f 6l/i milliard en on
danks een styging van de arbeids
productiviteit met ruim 20 pet.
werden in de industrie circa 130.000
arbeiders geplaatst.
Glasbranderij te Venray
In de 17e en ïee eeuw werd op de
Boschhuizen te Venray gebrand glas
vervaardigd met geschilderde voor
stellingen in polychromering en gri-
saillering.
De fabrikanten zochten o.a. hun
kost door de boer op te gaan en dan
in de woningen hun merkwaardig
schilderwerk tot stand te brengen.
Zouden er nog vele van hun fraaie
voortbrengselen bestaan, behalve dan
die op de pastorie en in het Minder
broedersklooster aanwezig waren
Henricas Stjjns
Zyn naam komt voor op een gebrand
glas. Daaruit blykt, dat hy studeerde
aan de Universiteit te Leuven en
pastoor was in Bree. Het glas is
gedateerd: 1719.
Gebrandschilderde glazen
in 't oude Minderbroeders
klooster
In het jaar 1653 hebben vele per
sonen een gebrandschilderd ruitje of
beelden geschonken aan het toen pas
gebouwde Minderbroederklooster daar
op vereeuwigden zy hun namen. Deze
zyn
Gaspar van Weedt au derRinne
ende Margareta Hellena Quadt von
Abracht, eluyden.
Bartholt van der Voord, Heere van
Aldendriel ende Vrouwe Christina
"Wytenham.
Joncker Joseph de Smidt.
Joseph Georgh van Lom zue
Westring und Margareta Leonera van
Waes Eheluyde.
Joncker Jacob van der Cammen.
Joncker Rogier van Broechoven
ende jouffrouwe Jacqueline van der
Cammen, syn Huyevrouwe.
Jan van Boholtz zu Bocholtz.
Herman Snater Schouwenborch.
Jacob Vermeulen ende Aeltien
Boom syn Huysvrouw.
Jacob van Duysburg ende Triene
ken Jansen van Speuerse syn huys
vrouw.
Gerrit Jan Heesen ende Jenneken
Thyssen, syn Huysvrouw.
Jan de Lauwe ende Mayken
Bloemert, syne huysfrouw.
Het klooster te Oostrnm
stond ledig
In 1468 verlegde Hertog Adolf van
Gelre het klooster van Oostrum naar
Maria Sande by Straelen. Het klooster
te Oostrum stond toen ledig tot 1474.
In dat jaar werd het ingericht tot een
vrouwenklooster en wel door Heer
Peter van Gulick, prior van Maria-
Sande bij Straelen en Heer Derick
van Achelen, pater van het klooster
te Well.
Dure voorraden blijken onverkoopbaar
en de prijzen dalen kunstmatig...
Tal van verschijnselen zyn de
laatste tyd waarneembaar, die
wijzen op bestaande en komende
moeilykheden in handel en indus
trie. Reeds maandenlang worstelt
het gehole bedrijfsleven met een
tekort aan liquide middelen, dat
zich echter nog niet zozeer open
baarde zolang de goederen nog regel
matig naar de consumenten door
stroomden. Daarin is verandering
gekomen. De geweldige prijs
stijgingen van de laatste jaren be
ginnen thans effectief hun invloed
te doen gelden.
Sedert 1949 is het indexcijfer voor
het gezinsverbruik met liefst 22 pet
gestegen. Al staat hiertegenover een
zekere compensatie door loonsverho
ging, toch heeft deze opmars der
prijzen geducht de consumptie be-
invloed. Onze huisvrouwen voelen dat
dagelijks.
Het effect van de strijd op Korea
heeft echter nog lange tijd een ver
mindering der kooplust tegengehouden
terwijl ook de activiteit van het be
drijfsleven nog werd vergroot boven
de styging van de consumptieve vraag.
Wanneer het publiek een dubbele
portie ging kopen om niet direct in
verlegenheid te raken in geval van
oorlog dan kocht de handel het vier
of vyfvoud van de vergrote omzet.
Vanzelfsprekend heeft de speculatie
hier een woordje meegesproken. In
1950 bedroeg de voorraadvergroting
liefst 1500 millioen gulden naar schat
ting van het C.B.S. Wy vermoeden,
dat dit cy'fer te laag is getaxeerd,
want een groot deel van handel en
industrie is dermate geheimzinnig met
haar voorraadvorming in spannende
dagen, dat het wel steeds op grote
moeilykheden zal stuiten om over zo'n
periode juiste cijfers te verkrijgen.
Naarmate de oorlog in Korea langer
ging duren keerde de hoop tot be
houd van de wereldvrede terug. Het
publiek verzwakte in zyn kooplust en
de geweldige voorraden, door handel
en industrie gevormd, zyn niet naar
verwachting afgenomen.
Zien wy daarnaast naar de maat
regelen van de regering in dit voor
jaar, die de prijsstijging tot een hoogte
punt voerden. Dit gebeuren heeft de
kooplust dermate beïnvloed, dat de
consumenten in vele gevallen de
voorraadvorming gingen staken en
zelfs overgingen tot verbruik van het
„appeltje voor de dorst".
Juist in datzelfde tijdvak verwacht
ten velen het staken van de oorlog
rond de achtendertigste breedtegraad,
waardoor de consumptieve aankopen
in de hele wereld daalden.
Een opmerkelyk voorbeeld daarvan
vinden wy in de VS, waar een
prijzenoorlog werd ontketend om de
aankoop van consumptiemiddelen te
stimuleren.
De verkopen in dollars lagen in
Januari 25 pet boven het niveau van
1950. In April was de omzet echter
nog slechts 4 pet. hoger dan in de
zelfde maand van 1950.
Ook in Amerika lagen de voorraden
van handel- en industrie wel twintig
tot dertig procent boven het normale.
Geen wonder, dat de eerste ontspan
ningsverschijnselen op politiek terrein
een reactie veroorzaakten op prijzen
en omzet. Vele handelaren hadden hun
voorraden teveel opgevoerd.
De prijzen daalden en iedereen pro
beerde zyn duurgekochte goederen nog
zo gauw mogelyk kwyt te raken. De
reactie was een feit geworden en zy
duurt momenteel nog voort.
Verkoop geforceerd
In Nederland zien wy een dergelijk
verschijnsel. Veel handelaren zitten
met grote voorraden, die zy tengevolge
van verminderde oorlogsdreiging en
consumptiebeperking niet direct kun
nen verkopen. Is het wonder, dat
men dan in liquiditeitsmoeilykheden
geraakt, waardoor men gedwongen
wordt de afzet tegen elke prys te
forceren
Het verschijnsel werd nog versterkt
door de ingevoerde credietbeperking,
waardoor velen vergeefs bij de banken
aankloppen.
De verminderde kooplust doet zich
direct gevoelen by de duurzame con
sumptiegoederen zoals textiel en
schoenen. De vraag naar deze artikelen
heeft de laatste jaren boven het nor
male gelegen.
De oorzaak daarvan moet gezocht
worden in de inhaalvraag door de
oorlogsachterstand en voor de laatste
jaren daarnaast in de lust tot voor
raadvorming by het publiek tengevolge
van de oorlogsdreiging.
De ingrijpende consumptiebeperking
heeft hieraan een einde gemaakt,
zodat de industrie nu 6en veel geringer
aantal orders ontvangt dan voorheen.
In dit licht mag men de ontslagen
en wachtgeldregelingen in de schoe
nen- en textielindustrie als een logisch
gevolg van de gang van zaken zien.
Mag men nu na verloop van tyd
op een herleving hopen?
Daaraan valt o.i. niet te twijfelen,
al geloven wy niet, dat het indus
triële patroon van Nederland geen
wijzigingen zal ondergaan. Na de eerste
schrik van de zeer hoge prijzen zal
het publiek zyn aankopen weer her
vatten, daartoe aangemoedigd door de
kleine prysinzinking, die thans zicht
baar is.
Het oude aar.koopniveau zal echter
niet worden bereikt. De consumptie
beperking wordt daarvoor te ingrijpend.
Hierdoor zal dus een groter deel
van de productie moeten worden ge
ëxporteerd dan voorheen, wil men
alle bestaande bedrijven handhaven.
Nieuwe schaarste
Het is niet verwachten, dat die
verhoogde export in alle opzichten
zal slagen. Het aantal betalings
moeilijkheden is daarvoor te groot.
Bovendien zal men ook in het
buitenland veelal tot een consumptie
beperking moeten overgaan om de
geweldige defensieplannen ten uit
voer te kunnen leggen. Dat geldt
voor onze buurlanden, maar ook voor
Scandinavië, Amerika en Engeland.
Juist door die defensie industrie
zullen ook de prijzen der grondstoffen
op peil worden gehouden, zelfs zal er
schaarste optreden.
Er moet op gewezen worden, dat
het defensieprogram nog niet in wer
king is. Het is te verwachten, dat
door dit plan een gedeelte van de
huidige consumptiemiddelen-industrie
(schoenen, textiel, meubels) zal worden
aangetast, hetzy door gebrek aan af
zetmogelijkheden, hetzy door gebrek
aan grondstoffen.
De hierdoor vrijkomende krachten
zullen in het kader van de defensie-
industie een nieuwe werkkring moeten
vinden.
Een dergelijke gang van zaken lykt
ons onvermijdelijk. De verwachting,
dat de defensieplannen in de civiele
spctor byna onopgemerkt zouden
blijven, Hikt ons dan ook te optimis
tisch. Gezaghebbende kringen in de
V.S. menen, dat de defensie-machine
eerst tegen het einde van het jaar
op volle toeren kan draaien.
Ook in Nederland zal daardoor de
activiteit in het zakenleven stellig
toenemen.
De huidige toestand in handel en
industrie kan men beschouwen als
een reactie op de gang van zaken in
het verleden.
Er moge sprake zijn van een cor
rectie; van een crisis in het zaken
leven, die volgens pessimisten op
handen zou zyn, kan zonder meer nog
niet worden gespro jen.