TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS 1651 - 1951 Venray's Gymnasium bestaat 300 jaar De industrialisatie sinds de bevrijding Uit de geschiedenis van Venray en omgeving. BEL BIJ BRAND 392 Crisis in het zakenleven? ZATERDAG 30 JUNI «SI No. 26 TWEE EN ZEVENTIGSTE JAARGANG Onder Belgisch Bewind 1830-1839 De algemene ontevredenheid in de zuidelijke provinciën tegen tal van beschikkingen uit het noorden was met de dag gegroeid en maakte de diepe klove voortdurend wijder. Verschillende verklaringen zijn er voor te geven. En al legt de moderne liistoria- graffie meer nadruk op externe om standigheden en machinatiën van buiten, ontkend kan nooit worden, dat het indirecte onderwysmonopolie door de staat opgeëist, een steen des aanstoots is geweest. Geen maatregel is zo fnuikend geweest voor een oprecht vertrouwen in de Koning en zijn onverstandige raadslieden, die zelfs de seminariën tot staatsscholen wilden promoveren. Het misnoegen tegen deonderwys- wetgeving kan men dan ook volop beluisteren in een bijna onafzienbare reeks publicaties en in tal van merk waardige uitspraken van hoogstaande personen. Had men overigens alléén met menselijke voorzichtigheid en tact niet veel meer kunnen bereiken, dan door die onrustverwekkende door- draverij En hoe men over de toestanden van het onderwijs ook oordelen wil, het feit ligt er, dat het vrye onder wijs in het tijdperk 1797—1830 on tegenzeggelijk onderdrukt en haast totaal vernietigd werd. Van frisse initiatieven kon vanzelf daarbij geen sprake zyn. En wil men bevestigen en niet zonder gronden dat de Nederlandse Regering zeer nuttige schoolhervor mingen tot stand bracht en haar verdiensten heeft gehad voor een goede vooruitgang van 't onderwijs als zodanig, zy heeft ook in het Zuiden neutraal of liever anti katholiek onderwijs bevorderd. En dit laatste heeft er op belang rijke wyze toe geleid, dat de Belgen verder voor de eer hebben bedankt en in 1830 hun eigen weg gingen kiezen. Of het onverwacht welslagen van de Belgische opstand waarbij practisch heel Limburg zich aansloot ook voor de Latijnse school te Venray dadelijk bijzondere consequen ties had, kunnen wy niet met alle zekerheid zeggen. Maar de ingrijpende bestuurswis seling zou tenslotte toch ook voor deze school gevolgen hebben. Want hoewel er enige tyd over heen ging zou ook Venray gaan profi teren van de volledige vrijheid van onderwijs, die het Nationaal Congres van België uit politiek oogpunt zeer juist dadelijk, nog in 1830 proclameerde. Hoe het in Venray in de eerste jaren van die „bevrijding" met de Laty'nse school gegaan is, de archie ven zullen dat op de duur wel open baren. Zeker in elk geval is het, dat het gemeentebestuur in 1837 actief optrad. In overleg met de Pastoor, Her- manus Janssen, die in 1836 Lambert van Elsberg als Venray's geestelijke herder was opgevolgd, werden twee leraren aangesteld. De een heette J. C. Fröling en de ander waarschijnlijk D. Gybels. En in September 1838 kwam als derde leerkracht L. F. X. Frincen. Deze heroprichting geschiedde in overleg met de grote Bisschop van Luik, de Leidenaar Monseigneur Richardus, Antonius, Cornelius van Bommel, wiens verdiensten voor het Katholiek onderwijs groot geweest zyn. Hij keurde de Venrayse school goed bij schrijven aan de Pastoor van li November 1837. Intussen waren op l October de lessen begonnen en aanstonds stroom den studenten toe uit diverse ge meenten, zoals de studentenlysten getuigen. By de oprichting van scholen, als nu te Venray gebeurde, speelden toen de financiën meer dan nu zelfs een grote rol. En al nam de gemeente het op zich de onkosten van salarissen, onderhoud enz. te dragen, enige sub sidie was toch wel gewenst. Men zal deze wel gekregen hebben. Zeker immers is, dat toen Venray weder by Nederland werd gevoegd, men pogingen heeft aangewend ook van de Nederlandse autoriteiten de door België verleende ondersteuning te krijgen. Deze subsidie werd op 30 Juli 1841 geschat op f 400. Onderzoek in de archieven van de Gemeente, Provincie, Nederland en België kunnen te zijner tyd nog wel aardig licht werpen op deze zeer merkwaardige periode. Intussen was in 1840 al besloten, dat de professoren met die naam werden ook de leraren van het voorbereidend hoger onderwijs beti teld te samen zouden wonen in het nog altyd leegstaande klooster. Dat men hierbij moet gaan denken aan de voorbereiding van een inter naat, kunnen wy niet zonder meer geloven. Het in de kost liggen was hier en elders te veel ingeburgerd. Maar intussen was, zoals duidelijk, het instituut gekomen onder Neder lands bestuur. Daarover nog iets naders in een volgend artikel. C.S. Het kan niet ontkend worden dat velen ook in Venray menen, dat industrialisatie geen kans meer heeft, omdat de z.g. goede tijd daarvoor voorbij is. Zy rekenen derhalve al niet meer op de zo dringend nodige industrialisatie en zyn geneigd het hoofd in de schoot te leggen en verder Gods water maar over Gods land te laten lopen. Dat er nog redelijke kansen zyn, ook voor onze ge meente, dat als noodgebied toch zeer zeker daarvoor in aanmerking komt, moge blijken uit onderstaande korte samenvatting van een rede van Dr. A. Winsemius, Directeur-Generaal voor de Industriali satie, die hij onlangs in Groningen hield. Voor de pessimisten misschien een aanleiding om hun houding te herzien, voor de anderen een prikkel te meer om van het geheel der industrialisatie een deel mee te krijgen tot heil van onze gemeente. 100 jaar geleden achtte men Nederland overbevolkt Omstreeks 1840 telde ons land nog geen 3 millioen inwoners. Niettemin meenden destijds gezaghebbende autoriteiten als de provinciale „gou verneurs", dat ons land „overbevolkt" was. Een van hen, de gouverneur van Zuid-Holland, ging in 1843 zover dat hij aan Koning Willem II in overweging gaf, voor het overschot aan bevolking waarvoor hier geen middelen van bestaan waren, emigra tie naar onze overzeese bezittingen te bevorderen. Dit pessimisme is door de feiten gelogenstraft. Onze bevolking is sinds dien ruim verdrievoudigd tot meer dan 10 millioen, terwijl voor allen werk en een geleidelyk toenemende welvaart is ontstaan. Nu ons land na 100 jaar opnieuw met het vraagstuk wordt geconfron teerd om voor zyn groeiende bevol king middelen van bestaante vinden, ziet Dr. Winsemius dit als een reden om ons niet zonder meer door som bere voorspellingen over de oplos baarheid van dit probleem te laten beïnvloeden. Geringe grondstoffenrykdom geen ernstige hinderpaal Men voert vaak aan, dat onze in dustrialisatie geremd moet worden doordat ons land over zo weinig grondstoffen beschikt. De waarde van dit argument kan in twijfel gelrok ken worden. De afhankelijkheid van de invoer van grondstoffen is in het verleden geen beletsel geweest voor het ontstaan van belangrijke levens vatbare industrieën (b.v. de textiel industrie). Gewezen kan ook worden op Zwit seriand, dat er op dit punt nog ongunstiger voorstaat dan ons land. Doch ook industrielanden als Enge land, België, Duitsland, Frankrijk en zelfs de Verenigde Staren zyn voor diverse grondstoffen afhankelijk van buitenlandse leveranciers. Voor een moderne industrie is immers zo een lange reeks grond stoffen nodig, dat geen enkel land zichzelf daar geheel van kan voorzien. Nu ziet men teveel naar de huidige situatie, waarbij grondstoffen- leverende landen in een sterke positie verkeren ten opzichte van hun afne mers. Het is ook wel eens omgekeerd geweest. Dit is te illustreren met cijfers uit de crisisjaren voor 1939. Koper bracht toen b.v. slechts 1/7, wol 1/18 en rubber 1/27 deel op van hun huidige marktprijs. De prijzen van industrieproducten plegen veel stabieler te zyn dan die van grond stoffen. Typische grondstoffenlanden zyn dan ook onderhevig aan zeer sterke welvaartsschommelingen. Hiermede vergeleken is de gevarieerde en daar door stabielere economische structuur van Nederland op den duur nog zo slecht niet. Als de politieke spanningen afne men en de productie van grondstoffen zich aangepast heeft aan zekere ver grotingen in de vraag, is weer een meer normale toestand op de grond- stoffenmarkt te verwachten, waarbij de grondstoffenvoorraad van de wereld toegankelyk zal zyn voor ieder, die een concurrerende prys wil betalen. Financiering van de investeringen Men voert voorts vaak aan, dat de aanschaffing van een moderne indus triële outillage zoveel geld kost, dat Nederland dit nooit voor een vol doende omvang van de industrialisatie zou kunnen financieren. Hoewel Dr. Winsemius de moeilijkheden van het financieringsvraagstuk niet ontkent, wees hy er op, dat onze economie vaak tot veel meer in staat blijkt te zyn dan zelfs deskundigen verwach ten. Zo werd van deskundige zyde een paar jaar geleden ernstig betwij feld of ons land voor de financiering van de industrie-uitbreiding een be drag van f 320 millioen per jaar zou kunnen opbrengen. In werkelijkheid is gedurende 1950 het tweevoudige van dat bedrag, n.l. byna f 700 mil lioen geïnvesteerd in nieuwe bedry ven en uitbreidingen. In verband met de gevreesde finan- cieringsmoeilykbeden bepleit men ook wel, dat Nederland zich speciaal op bijzonder arbeidsintensieve industrie producten zal toeleggen. Dr. Winse mius waarschuwde echter tegen overschatting van de mogelijkheden De voorbeelden uit het buitenland (bv. Zwitserse horloges), die men pleegt aan te halen, betreffen meestal producties, die ter plaatse op een oude traditie steunen en die men niet zo maar in Nederland kan na volgen. De menselijke factor bjj industrialisatie Ook over de menselijke factor by de industrialisatie zyn vaak pessi mistische voorspellingen geuit, zowel wat betreft de mogelijkheid om vol doende geschikte ondernemers te vinden als wat de geschiktheid van de Nederlandse arbeider aangaat. Dit pessimisme is door de feiten achterhaald. Wat de kwaliteit van onze arbeiders betreft, kan men wy'zen op de gunstige ervaringen van buitenlandse ondernemers met hun vestingen hier te lande. Een Amerikaanse fabrikant met tal van fabrieken over de gehele wereld gaf als zijn mening te kennen: „Als je hem toont hoe hij 't moet doen en hem goed gereedschap geeft, dan hoort de Nederlandse arbeider tot de beste ter wereld. De afzetmogel^'kheden Tenslotte blijft de vraag, of onze industrialisatie niet geremd zal wor den door een tekort aan afzetmoge lijkheden op de buitenlandse markt. Onze industriële export gaat al sinds tientallen jaren in stijgende lyn (afgezien uiteraard van conjunctuur storingen). Van 1921 tot 1950 steeg het volume van de industriële uit voer met 150 pet. Er is geen reden, dat die lyn niet verder 'zou stygen, mits ons land een voldoende ver scheidenheid van goederen tegen concurrerende prijs en kwaliteit op de wereldmarkt brengt. De handelsbelemmeringen zyn uiteraard hierbij hinderlijk, doch deze bly'ken nooit op den duur een on overkomelijke hinderpaal te zyn. Ook onder de huidige zeker niet gunstige handelspolitieke omstandigheden loopt onze industriële export bevredigend. Het is bovendien te hopen dat ten aanzien van de handelsbelemmeringen het gezond verstand op den duur zich weer meer zal doen gelden en men rekent bovendien ook op onze inter nationale handelaren, die voor de vergroting van de export zulke grote verdiensten hebben. Industrialisatie elders Nieuwe exportmogelijkheden Dat men ook in vroeger agrarische gebieden industrialiseert, is juist. Men begint daar echter veelal met eenvoudige massa-artikelen. Dr. Win semius verwacht dan ook niet, dat daardoor onze industrialisatie, die zich integendeel juist meer op kwa liteitsproducten en productiemiddelen moet richten, ernstig zal worden geschaad. Hier blyven goede export mogelijkheden. Dit te meer, omdat de stijgende welstand in de vroeger minder ontwikkelde gebieden juist weer leidt tot een grotere vraag van die gebieden naar betere producten. Trouwens voor de gehele wereld geldt, dat een algemene welvaarts stijging in de toekomst is te ver wachten. Deze zal het verbruik van industrie-producten relatief sterk doen toenemen. Indien onze gewijzigde verhouding tot Indonesië een zekere achteruit gang van onze exportmogelijkheden aldaar zou medebrengen, staat daar tegenover dat onze mogelijkheden groter worden in de overzeese gebieds delen van andere mogendheden, waar evenseens de politieke banden met het moederland losser zyn geworden en dus de voorsprong van de betrok ken buitenlandse industrie op de onze wegvalt. Verder is in verscheidene ons om ringende industrielanden in een niet vere toekomst een achteruitgang of althans stationnair blijven van de bevolking te verwachten. Dit zal de verdere expansie van de industrie in die landen remmen of misschien zelfs geheel doen ophouden. Hierdoor worden de kansen van onze industria lisatie weer gunstiger. Krachtige inspanning blijft echter nodig Dr. Winsemius legde er de nadruk op, dat hy met deze redenering de toekomst van onze industrialisatie niet te rooskleurig wil schilderen., Het gaat hier om kansen, die er zyn. Zonder ons inspanning te getroosten zullen wij echter die kansen niet kunnen benutten. In dit verband is het in de eerste plaatse van een groot belang, dat in Nederland een concurrerend loon- en prijspeil wordt gehandhaafd. Tot dusver is de ontwikkeling op dit punt niet onbevredigend geweest. Ons volk heeft wat dit betreft getoond vol doende zelfbeheersing te bezitten. Hiernaast is echter nodig, dat van de productiefactoren een zo hoog mogelijk nuttig effect wordt verkre gen, J.w.z. opvoering van de produc tiviteit. Wy kunnen ons in zekere mate zonder overdrijving spie gelen aan Amerika, waar een veel grotere werkverdeling tussen de industriële bedrijven onderling plaats heeft met als gevolg goedkoper pro ductie. Dit is echter een ontwikkeling, die hier te lande niet geforceerd kan worden ook niet door de Overheid doch die geleidelyk moet geschie den. Ook de zorg voor de vakbekwaam heid van de arbeider is van groot belang. Op dit gebied zyn wij er nog niet. Reeds 100 jaar geledon bestond er by een algemeen tekort aan werk gelegenheid een groot gebrek aan vaklieden, waarin door buitenlanders moest worden voorzien. Ook in de crisisjaren voor de oorlog zag men een dergelijk verschijnsel en ook thans wordt er vaak over tekort aan vaklieden geklaagd. De omvang van het lager technisch onderwijs is echter sinds 1939 belangryk toegenomen. De ontwikkeling in de afgelopen drie jaren Dr. Winsemius ging tenslotte in op de feitelijke ontwikkeling van begin 1948 af tot begin 1951. In deze drie jaar is de gemiddelde prestatie per industrie-arbeider met ca 20 pet. toegenomen. Al is er op het gebied van de verhoging van de productiviteit nog veel te doen, toch is dit een grote vooruitgang. Ondanks deze 20 pet. grotere pres tatie steeg de afzet van de industrie in engere zin (d.w.z. bedrijven met 10 of meer personen en zonder de bouw nijverheid) zodanig, dat de personeels bezetting met 16 pet. of ca. 123.000 personen toenam (van 770.000 op 893 000 personen). De industrie nam zodoende vry'wel evenveel arbeids krachten op, als netto (na aftrek van emigratie) door de bevolkingstoene ming beschikbaar kwam nl. 125.000. Dank zij de industrialisatie leidde demobilisatie niet tot werkloosheid Tegelijk is de werkgelegenheid in niet-industriële beroepen (handel, verkeer, vrye beroepen) zeker ook met tienduizenden toegenomen. Dit be tekent, dat het aantal personen dat een werkking heeft gevonden veel groter is dan de normale bevolkings toeneming. Dit is een gevolg van de demobilisatie van uit Indonesië terug gekeerde militairen. Toen de demobilisatie van deze tienduizenden militairen werd aange kondigd, is er veel vrees voor toene ming van de werkloosheid geweest. De opneming van deze militairen is echter zeer vlot gegaan. Terwyl door de demobilisatie netto 85.ooo krach ten aan de arbeidsmarkt werden toegevoegd, zyn momenteel slechts 500 gedemobiliseerden langer dan twee maanden werkloos. Dit vlotte verloop is zeer opmerkelyk. Productie en investeringen Naast de toeneming van de perso neelsbezetting is er ook een styging van de industriële productie. Deze bedroeg in de afgelopen drie jaar 40 pet. De investeringen toonden eveneens een sterk opgaande lyn. In 1950 werd voor ca f 1320 millioen in de industrie geïnvesteerd. Slotopmerkingen Dr. Winsemius legde er nog eens speciaal de nadruk op, dat zyn be schouwingen niet betekenen, dat hy de toekomst zeer optimistisch opvat. Er zullen om het welslagen van het industrialisatieplan te verzekeren nog vele en grote moeilykheden moeten worden overwonnen. Uit de recente ontwikkeling kan lering worden getrokken voor de toekomst. Ten eerste Nederland is, nu oude welvaartsbronnen wegvallen, hard bezig nieuwe aan te boren. Het aan deel van de industrie in het nationale inkomen nam sinds 1938 toe van 30 tot 42 pet. Ten tweede, nu zich op het ogen blik nieuwe tegenslagen op ecomisch gebied voor Nederland voordoen, moeten wy niet te gauw denken, dat wy deze niet te boven zullen komen. Omstreeks 1840 achtte men ons land overbevolkt, sindsdien is de bevolkiDg verdrievoudigd en de wel vaart enige malen gestegen. Sinds het door pessimisten niet uitvoerbaar geachte industrialisatie schema werd opgesteld, werd in de industrie voor circa f 4200 millioen geïnvesteerd, de industriële productie nam toe met f 6l/i milliard en on danks een styging van de arbeids productiviteit met ruim 20 pet. werden in de industrie circa 130.000 arbeiders geplaatst. Glasbranderij te Venray In de 17e en ïee eeuw werd op de Boschhuizen te Venray gebrand glas vervaardigd met geschilderde voor stellingen in polychromering en gri- saillering. De fabrikanten zochten o.a. hun kost door de boer op te gaan en dan in de woningen hun merkwaardig schilderwerk tot stand te brengen. Zouden er nog vele van hun fraaie voortbrengselen bestaan, behalve dan die op de pastorie en in het Minder broedersklooster aanwezig waren Henricas Stjjns Zyn naam komt voor op een gebrand glas. Daaruit blykt, dat hy studeerde aan de Universiteit te Leuven en pastoor was in Bree. Het glas is gedateerd: 1719. Gebrandschilderde glazen in 't oude Minderbroeders klooster In het jaar 1653 hebben vele per sonen een gebrandschilderd ruitje of beelden geschonken aan het toen pas gebouwde Minderbroederklooster daar op vereeuwigden zy hun namen. Deze zyn Gaspar van Weedt au derRinne ende Margareta Hellena Quadt von Abracht, eluyden. Bartholt van der Voord, Heere van Aldendriel ende Vrouwe Christina "Wytenham. Joncker Joseph de Smidt. Joseph Georgh van Lom zue Westring und Margareta Leonera van Waes Eheluyde. Joncker Jacob van der Cammen. Joncker Rogier van Broechoven ende jouffrouwe Jacqueline van der Cammen, syn Huyevrouwe. Jan van Boholtz zu Bocholtz. Herman Snater Schouwenborch. Jacob Vermeulen ende Aeltien Boom syn Huysvrouw. Jacob van Duysburg ende Triene ken Jansen van Speuerse syn huys vrouw. Gerrit Jan Heesen ende Jenneken Thyssen, syn Huysvrouw. Jan de Lauwe ende Mayken Bloemert, syne huysfrouw. Het klooster te Oostrnm stond ledig In 1468 verlegde Hertog Adolf van Gelre het klooster van Oostrum naar Maria Sande by Straelen. Het klooster te Oostrum stond toen ledig tot 1474. In dat jaar werd het ingericht tot een vrouwenklooster en wel door Heer Peter van Gulick, prior van Maria- Sande bij Straelen en Heer Derick van Achelen, pater van het klooster te Well. Dure voorraden blijken onverkoopbaar en de prijzen dalen kunstmatig... Tal van verschijnselen zyn de laatste tyd waarneembaar, die wijzen op bestaande en komende moeilykheden in handel en indus trie. Reeds maandenlang worstelt het gehole bedrijfsleven met een tekort aan liquide middelen, dat zich echter nog niet zozeer open baarde zolang de goederen nog regel matig naar de consumenten door stroomden. Daarin is verandering gekomen. De geweldige prijs stijgingen van de laatste jaren be ginnen thans effectief hun invloed te doen gelden. Sedert 1949 is het indexcijfer voor het gezinsverbruik met liefst 22 pet gestegen. Al staat hiertegenover een zekere compensatie door loonsverho ging, toch heeft deze opmars der prijzen geducht de consumptie be- invloed. Onze huisvrouwen voelen dat dagelijks. Het effect van de strijd op Korea heeft echter nog lange tijd een ver mindering der kooplust tegengehouden terwijl ook de activiteit van het be drijfsleven nog werd vergroot boven de styging van de consumptieve vraag. Wanneer het publiek een dubbele portie ging kopen om niet direct in verlegenheid te raken in geval van oorlog dan kocht de handel het vier of vyfvoud van de vergrote omzet. Vanzelfsprekend heeft de speculatie hier een woordje meegesproken. In 1950 bedroeg de voorraadvergroting liefst 1500 millioen gulden naar schat ting van het C.B.S. Wy vermoeden, dat dit cy'fer te laag is getaxeerd, want een groot deel van handel en industrie is dermate geheimzinnig met haar voorraadvorming in spannende dagen, dat het wel steeds op grote moeilykheden zal stuiten om over zo'n periode juiste cijfers te verkrijgen. Naarmate de oorlog in Korea langer ging duren keerde de hoop tot be houd van de wereldvrede terug. Het publiek verzwakte in zyn kooplust en de geweldige voorraden, door handel en industrie gevormd, zyn niet naar verwachting afgenomen. Zien wy daarnaast naar de maat regelen van de regering in dit voor jaar, die de prijsstijging tot een hoogte punt voerden. Dit gebeuren heeft de kooplust dermate beïnvloed, dat de consumenten in vele gevallen de voorraadvorming gingen staken en zelfs overgingen tot verbruik van het „appeltje voor de dorst". Juist in datzelfde tijdvak verwacht ten velen het staken van de oorlog rond de achtendertigste breedtegraad, waardoor de consumptieve aankopen in de hele wereld daalden. Een opmerkelyk voorbeeld daarvan vinden wy in de VS, waar een prijzenoorlog werd ontketend om de aankoop van consumptiemiddelen te stimuleren. De verkopen in dollars lagen in Januari 25 pet boven het niveau van 1950. In April was de omzet echter nog slechts 4 pet. hoger dan in de zelfde maand van 1950. Ook in Amerika lagen de voorraden van handel- en industrie wel twintig tot dertig procent boven het normale. Geen wonder, dat de eerste ontspan ningsverschijnselen op politiek terrein een reactie veroorzaakten op prijzen en omzet. Vele handelaren hadden hun voorraden teveel opgevoerd. De prijzen daalden en iedereen pro beerde zyn duurgekochte goederen nog zo gauw mogelyk kwyt te raken. De reactie was een feit geworden en zy duurt momenteel nog voort. Verkoop geforceerd In Nederland zien wy een dergelijk verschijnsel. Veel handelaren zitten met grote voorraden, die zy tengevolge van verminderde oorlogsdreiging en consumptiebeperking niet direct kun nen verkopen. Is het wonder, dat men dan in liquiditeitsmoeilykheden geraakt, waardoor men gedwongen wordt de afzet tegen elke prys te forceren Het verschijnsel werd nog versterkt door de ingevoerde credietbeperking, waardoor velen vergeefs bij de banken aankloppen. De verminderde kooplust doet zich direct gevoelen by de duurzame con sumptiegoederen zoals textiel en schoenen. De vraag naar deze artikelen heeft de laatste jaren boven het nor male gelegen. De oorzaak daarvan moet gezocht worden in de inhaalvraag door de oorlogsachterstand en voor de laatste jaren daarnaast in de lust tot voor raadvorming by het publiek tengevolge van de oorlogsdreiging. De ingrijpende consumptiebeperking heeft hieraan een einde gemaakt, zodat de industrie nu 6en veel geringer aantal orders ontvangt dan voorheen. In dit licht mag men de ontslagen en wachtgeldregelingen in de schoe nen- en textielindustrie als een logisch gevolg van de gang van zaken zien. Mag men nu na verloop van tyd op een herleving hopen? Daaraan valt o.i. niet te twijfelen, al geloven wy niet, dat het indus triële patroon van Nederland geen wijzigingen zal ondergaan. Na de eerste schrik van de zeer hoge prijzen zal het publiek zyn aankopen weer her vatten, daartoe aangemoedigd door de kleine prysinzinking, die thans zicht baar is. Het oude aar.koopniveau zal echter niet worden bereikt. De consumptie beperking wordt daarvoor te ingrijpend. Hierdoor zal dus een groter deel van de productie moeten worden ge ëxporteerd dan voorheen, wil men alle bestaande bedrijven handhaven. Nieuwe schaarste Het is niet verwachten, dat die verhoogde export in alle opzichten zal slagen. Het aantal betalings moeilijkheden is daarvoor te groot. Bovendien zal men ook in het buitenland veelal tot een consumptie beperking moeten overgaan om de geweldige defensieplannen ten uit voer te kunnen leggen. Dat geldt voor onze buurlanden, maar ook voor Scandinavië, Amerika en Engeland. Juist door die defensie industrie zullen ook de prijzen der grondstoffen op peil worden gehouden, zelfs zal er schaarste optreden. Er moet op gewezen worden, dat het defensieprogram nog niet in wer king is. Het is te verwachten, dat door dit plan een gedeelte van de huidige consumptiemiddelen-industrie (schoenen, textiel, meubels) zal worden aangetast, hetzy door gebrek aan af zetmogelijkheden, hetzy door gebrek aan grondstoffen. De hierdoor vrijkomende krachten zullen in het kader van de defensie- industie een nieuwe werkkring moeten vinden. Een dergelijke gang van zaken lykt ons onvermijdelijk. De verwachting, dat de defensieplannen in de civiele spctor byna onopgemerkt zouden blijven, Hikt ons dan ook te optimis tisch. Gezaghebbende kringen in de V.S. menen, dat de defensie-machine eerst tegen het einde van het jaar op volle toeren kan draaien. Ook in Nederland zal daardoor de activiteit in het zakenleven stellig toenemen. De huidige toestand in handel en industrie kan men beschouwen als een reactie op de gang van zaken in het verleden. Er moge sprake zijn van een cor rectie; van een crisis in het zaken leven, die volgens pessimisten op handen zou zyn, kan zonder meer nog niet worden gespro jen.

Peel en Maas | 1951 | | pagina 3