TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS
a ,1KERSTMIS
vrede op aarde,
goede wil.
De eerste
martelaren
van Bethlehem.
aan de mensen aan
ZATERDAG 23 DECEMBER tfSO No. 51
EEN EN ZEVENTIGSTE JAARGANG
Hannes Rijke, ofwel Hannes-uut-
de-grond, zoals hy wel genoemd wordt
op liet gehucht, zit met een stuurs
gezicht naar buiten tekyken, waar't
sneeuwt in de stille straat. Hannes
heeft de pee in.
Met zyn ze3tig jaren zit hy daar
nu te zitten, met zyn wyfke Trui,
en renteniert Gods lieve dag kapot.
Och, Hannes had het zich zo anders
voorgesteld, toen hy van deboerdery'
trok, waar het geslacht Rykers al
eeuwenlang de centen by elkaar
hadden gepot en gehouden.
Hannes trok naar het dorp, vlak by
de kerk en 't patronaat, want waar
om zou hy zich nog langer afbeulen.
Voor zyn familie, dat verr....-ie. By
zyn Trui had hy geen kinderen ge
kregen en wat zal men dan gaan
liggen plaren.
Toen dasr dan een huis vrij kwam
en werd verkocht, was Hannes vuist
zwaar op de tafel van de notaris neer
gekomen en de koop was er door
voordat 't gehucht goed en wel van
de schrik bekomen was. Tot nu toe.
was het goed gegaan.
Zyn Trui had zich in het begin wel
slecht kunnen wennen, maar hy had
wat kippen meegenomen en achter
het huis liep een zwaar varken en
daarmee had Trui weer de handen
vol gekregen.
En hy zelf, och hij liep zijne kuier
zo door het gehucht als het goed
weer was, praatte dan eens hier en
dan eens daar, pikte zyn neutje op
zyn tijd, at er goed van en sliep in
namiddag achter de kachel in de zorg
zijn dutje. Ja, Hannes was het rente
nieren goed bevallen, hy werd weer
opnieuw jong, maar dat ze hem dat
nu aan moesten doen...
Naast hem op tafel ligt het briefke,
dat Hannes de donder in zyn lijf
heeft gejaagd. ..Burgemeester en Wet
houders delen mede, dat met ingang
van 12 December het gezin van A.
Janssen—Pouwels, 'n tweetal kamers
is toegewezen". Een tweetal kamers
van het huis dat Hannes bewoont.
En terwyl buiten de sneeuw valt,
zit Hannes bij de gloeiende kachel
te grommen.
Hij is op het Raadhuis op gaan
spelen, dat ze bij hem als kerkmeester
maar een gewone landarbeider by
stoppen.
Zijn Trui en hy zijn ouder als
zestig en hij is, potver, niet gaan
rentenieren, om op zijn oude dag nog
huisbaas te gaan spelen voor een
doodgewone landarbeider, die maar
trouwen gaat en waar hij zijn duur
betaald huis maar voor moet open
stellen.
Op het Gemeentehuis heelt men
Hannes rustig laten foeteren en hem
kort en goed aan het
verstand gebracht, dat vrouw Janssen
uit het kippenhok moet, waar ze in
verband met haar positie, niet langer
blijven kan en dat met een klein
beetje inschikkelijkheid gemakkelijk
twee kamers zyn vry te maken in
het grote huis, dat hy alleen met zyn
vrouw bewoont.
Men had hem gewezen op de grote
woningnood, maar toen men boven
dien ook nog verband was gaan leggen
tussen zyn kerkmeesterschap en de
christelijke naastenliefde, toen had
Hannes gevloekt en was als een
gloeiende spijker naar de wethouder
gerend, om daar steun en hulp te
vinden.
Maar ook de wethouder, diejen
huichelaar, had hem in zyn hemd
laten staan en by de burgemeester
was hij met een mooi smoesje buiten
de deur gezet. Hy, Hannes Rijkers,
de rijkste boer van het gehucht. En
sindsdien was Hannes niet meer te
houden.
Toen Toontje Janssen voor enkele
dagen terug eens was komen horen,
had het in de voorkamer gekraakt,
zo, dat Truike in de achterkeuken
van verbouwereerdheid 'n groot kruis
had geslagen en St Anthouius een
extra kaars had beloofd, als Hannes
toch eindelijk eens wat bedaren zou.
Ach Trui kon het wel begrijpen,
dat men Toon Janssen zijn vrouw
niet langer in die kippenkooi wou
laten zitten. Ze had haar laatst in de
kerk eens goed bekeken en had toen
al by d'r eigen gedacht, hoe dat wel
zou moeten gaan,^daar in die oude
kippenkooi.
En hier in huis, ja, het is niet
plezierig, maar Toon Janssen zyn
vrouw is een pront wijf en ze hadden
het slechter kunnen treffen. Met een
beetje overleg zou het wel kunnen,
maar ja, daar zweeg ze over tegen
Hannes, zoals ze de dertig huwelijks
jaren lang tegen hem gezwegen had.
Niet, dat ze het slecht had bij
Hannes, de Hemel beware d'r, maar
de Rykers zijn altijd stuurse kerels
geweest, die menen, dat het geld de
wereld regeert en toen hij ondanks
al zyn geld geen kinderen kreeg, is
Hannes hart toegegroeid en zijn ze
voortaan naast elkaar, in plaats van
mbt elkaar door het leven gegaan.
En van Trui, die men vroeger het
jolige kippetje noemde, is weinig
joligs meer overgebleven.
Tegen haar kippen en het varken
praat ze wat, maar haar hart is
boordevol leed om het verloren leven.
En nu die geschiedenis van de in
woning er bijgekomen is, is het huis
de gehele dag vol gefoeter en is niets
meer goed.
Byna verlangt ze weer terug naai
de boerdery, die ze was gaan haten,
omdat die telkens weer om een op
volger, om een nieuwe Rijkers ge
vraagd had, die zy de oude stee niet
had kunnen schenken. Dan zou Hannes
zijn werk hebben en niet de hele dag
zitten te grommen.
o—
Voor in de voorkamer zit Hannes,
hij bekijkt de kalender van de boeren
bond, het is nu 12 December. Vandaag
zal Toontje Janssen komen, het is
met de vrede in zyn duur betaald
huis gedaan.
Hannes is kwaad op de hele wereld,
op de pastoor, op do wethouder, ja
zelfs op Trui. En diep in zijn boeren-
hartheeft hy besloten Toontje Janssen
in de kortste keren er uit te pesten,
buigt het niet dan barst het, maar
d'r uit zal ie. En wanneer tegen het
vallen van de avond Toontje met de
kar van zyn baas zyn schamele
meubeltjes naar Hannes zyn huis
brengt, is Hannes verdwenen.
Trui heeft hem kwansuis naar het
dorp gestuurd voor boodschappen en
Hannes is gegaan, ofschoon hij wel
snapte waarom Trui hem weg wil
hebben. Maar Trui hoefde niet bang
te zyn, hij zou geen ongelukken
maken, hy wacht zyn tyd af.
In het dorp blijft hy lang hangen
en als hy 's avonds terug naar huis
fietst heeft-ie moeite zyn stuur recht
te houden en stinkt hij naar genever.
Trui zit op hem te wachten, maar
Hannes bromt zyn goeie avond en
zwijgt verder.
Na een tas koffie gaar. ze naar bed.
Maar als hy in bed ligt en in de
kamer daarnaast Toontje zijn vrouw
hoort praten, die op haar slaapkamer
nog wat beredderd, dan schiet hij los
en met een krakende vloek roept hij,
dat ze de moei motte halde en dat ut
electrie8 ook geld kost.
Als Trui zegt, dat hy zijn mond
moet houden, krijgt die de volle laag
en het duurt lang voordat het stil
is in Hannes zyn duur betaald huis,
waar Toontje zijn vrouw wakker ligt
in de vreemde kamer en denkt aan
het kind, dat geboren moet worden
en aan Hannes die hun zo b
vloekend de deur gewezen heeft.
Maar het leven gaat voort en Hannes
wacht zyn kans. Met alle mogelijke
geniepige pesterijen maakt hjj Toon
en zyn vrouw het leven zuur en de
godganslijke dag zit hij te prakizeren
hoe-ie ze „neppen" kan.
Toontje is de ganse dag weg, maar
Toontje zijn vrouw moet het daarom
dubbel ontgelden. Geen goed woord
schiet er over, niets als boerse lom-
pigheden worden er de hele dag naar
het hoofd geslingerd en ondanks het
feit, dat Truike haar best doet om
Hannes zijn lompigheden te verzach
ten. Soms kan Toontjes vrouw zicb
niet meer inhouden, dan scheldt ze
terug tegen Hannes, klaagt ze
's avonds tegen Toon, die met een
verbeten gezicht luistert hoe Hannes
rond stommelt in de slaapkamer
naast hun.
Soms verlangt hy' terug naar de
gammele kippenkooi, waar ze ten
minste met hun tweeën waren en
waar vrede was, maar als hy dan
zyn vrouw ziet, weet-ie dat hij het
maar verdragen moet.
Een week van herrie is voorbij, als
als Toontje naar de Pastoor stapt en
hem alles vertelt, misschien, dat die
er wat aan kan doen. Maar ook de
pastoor zyn tussenkomst helpt niet,
de woorden over naastenliefde en
offergezindheid baten niet by Hannes
Rijkers, die men in zyn eer heeft aan
getast en die men de rust van zyn
oude dag heeft afgenomen.
En zo nadert met herrie en si
takel, met gesar en getreiter, de dag
van de 24ste.
Laat in de namiddag gaat Hannes
biechten in het dorp en wanneer hy
terug komt, rijdt hy met een grimmig
gezicht Toontje voorbij, die nog wat
laat heeft moeten werken en nu vlug
naar het dorp fietst om op zijn beurt
te biechten.
Een goeje dag schiet er voor Toon
niet over, want ondanks zyn pas ge
sproken biecht, ondanks het naderende
Kerstfeest, vreet in Hannes hart de
inwoning, de belediging, hem, Hannes
Rijkers, de rijkste boer van het ge
hucht en kerkmeester, aangedaan. En
wanneer hy thuiskomt staat zyn
gezicht op onweer.
Meteen dat Hannes het poortje in
rijdt, om achter het huis zijn fiets
weg te zetten, ziet hij Toon zyn vrouw
met wasgoed naar het washok gaan
en dan is het gedonder al weer daar.
„Donder op", zegt Hannes, „ge het
hier niks te make, ge ment zeker dat
ut hiële huus van ow is, wart mit
owen haan maar ien de hennekuy
blieve zitte".
Toon zyn vrouw it over haar zenu
wen heen, de hele dag heeft ze zich
al niet prettig gevoeld en dit nieuwe
tehuis ii een hel voor haar geworden.
Toon begint ook al snikkig te wor
den en het gesar van Hannes kan ze
niet meer verdragen.
Ze spuwt haar gal uit tegen deze
boer, die met een uitgestreken gezicht
door de wereld wandelt, maar vol
venijn en gift zit, die een medemens
het licht in de ogen niet gunt, die
zyn eigen vrouw sart en kwelt, die
in zyn egoïsme al het schoons en
moois van anderen kapot stamt onder
zyn grove voeten, die met zijn geld
de wereld denkt te regeren en alleen
Haunes Rykers erkent als de grote
man van het gehucht.
Hy'gend staat Toontjes vrouw voor
haar kwelgeest en met overslaande
stem van drift slingert ze Hannes het
opgekropte leed van de laatste 14
dagen midden in zyn gezicht.
Hannes zyn gezicht is wit, hij weet
diep in zijn hart, dat elk woord wat
deze vrouw zegt, waarheid is, maar
zyn trots schiet als een hel rode vlam
voor zyn ogen en zijn handen zoeken
naar iets om deze vrouw te doen op
houden, om deze vrouw te over
winnen.
Terwyl Toon zyn vrouw hem m$er
en meer treft, vinden zijn grijpende
handen een bezem en met een felle
slag slaat hij haar midden in het
gezicht, slaat hij haar met wellust
telkens en telkens weer, tot Trui, op
het geroep aangelopen, hem eindelijk
tot bedaren brengt.
Dan ziet Hannes, wat hij heeft
gedaan. Voor hem op de grond ligt
Toon zijn vrouw zacht te kermen, ze
bloedt uit neus en mond, met naast
haar op de grond, de kapot gebroken
bezemsteel. Hy weet niet wat te
doen, als hij Trui ziet hummelen, die
Toontjes vrouw ^probeert te sussen,
die maar blijft kermen en verschrik
kelijke pijn schijnt te hebben.
Buurman wordt geroepen en als
buurvrouw met hem meekomt Uit
nieuwsgierigheid, ziet ze meteen, wat
er aan de hand is.
En terwijl Trui en de buurman
Toontjes vrouw voorzichtig in huis
dragen, gaat de buurvrouw bij de
bakker de dokter bellen.
Buiten staat Hannes en als de buur
vrouw hem voorbij schiet en hem
daar ziet staan, wezenloos en zonder
besef, sist ze hem in het voorbijgaan
toe: „moordenaar, moordenaar".
Hannes hart staat stil.
Moordenaar..., moordenaar... de wind
suist het in de telefoondraden.
Moordenaar... moordenaar... ritselt
het. papier in de heg. Moordenaar...
Hannes staart in de donkere lucht
en langzaam dringt tot hem door wat
er is gebeurd, wat hij heeft gedaan.
„Moordenaar..."
Hannes huivert en het angstzweet
breekt hem uit.
Politie, gevangenis, de pastoor, het
gepraat in het dorp, het gezwollen
gezicht van Toon zyn vrouw alles
draait voor zijn ogen. En dan gaat
Hannes Riikeis, de grootste boer van
het gehucht, door de knieën, zyn
ellendige trots, zyn hoogmoed kan
hem nu niet helpen.
Alleen in het donker, vechten, angst
en schrik, trots en vernedering om
het gesloten hart van Hannes. En
langzaam als een gebroken man, sloft
Hannes naar de kerk, waar de late
biechtgangers verwondert opkijken
als ze Hannes bij het Mariabeeld zien
knielen als het beeld van de grootste
ellende.
Gelijk met de dokter komt Toontje
aan, tegen wie Trui stamelend pro
beert te vertellen wat er is gebeurd
Een wilde woede laait op in Toon.
maar de dokter neemt hem mee naar
de voorkamer, waar zyn vrouw op
de divan ligt.
Toontjes vrouw daar zo zag liggen.
Ze heeft het zien aankomen, maar
dat Hannes te keer zou gaan, had ze
nooit gedacht. Ze meende, dat ze hare
mens beter gekend had.
Als pastoor terugkomt, opgelucht,
dat tenminste het ergste hem be
spaard is gebleven, neemt hy Trui
eens onderhanden en wijst er op, dat
ook een deel van de schuld van het
gebeurde by haar ligt, zy had Hannes
beter in de hand moeten hebben en
vertelt dan wat er in de voorkamer
gebeuren gaat.
Trui verschiet er van, maar is
meteen klaar om te gaan helpen.
„Dat is vrullie werk", zegt ze tegen
pastoor „en vatte geej Hannes mar
is onderhanden.
In de pastorie zit Hannes, bij ieder
gerucht meent hy de politie te horen
om hem, de moordenaar te halen. Hy
is niet meer in staat om kalm te
denken, steeds ziet hy het met bloed
bevlekte gezicht van Toontjes vrouw
voor zich. Steeds hoort hy weer, met
iedere bons van zijn hart: moordenaar.
Patoor loopt achterom en laat hem
rustig zitten. Nadat hij wat gegeten
heeft, gaat hy naar de spreekkamer
en dan volgt een ernstig gesprek
tussen pastoor en zyn kerkmeester en
het duurt lang voordat de pastoor
Hannes vertelt dat hy helemaal geen
moordenaar is. Integendeel byna...
Dan kijkt Hannes zyn pastoor suf
aan. Hy kan het nog niet begrijpen,
dat hij vrij is van die grote last, die
hem in deze paar uren jaren ouder
heeft gemaakt, die hem van een trotse
grote boer in een oud menneke heeft
veranderd.
Pastoor, die heimelijk schik had
in Hannes zyn angst, verschiet er
van, als hy ziet hoe deze mens in
die paar uren geleden heeft.
Maar dan ineens krijgt Hannes het
besef, dat hy vry man is, weliswaar
met een grote schuld jegens Toontje
en zyn vrouw, maar vrij om te gaan
en te staan waar hy wil.
Langzaam valt er een grote traan
uit Hannes ogen en dan klinkt door
pastoors wachtkamer een daverend
Gorju, dat de pastoors meid, die
in gang stond te luisteren, eengioot
kruis doet slaan van alteratie.
Als Hannes naar haas gaat, nadat
hjj bi: pastoor eens opnieuw zyn kerst-
biecht gesproken heeft, slaat het van
de toren 12 uren, de keistuacht is
begonnen.
Verweg, van de kant van het dorp
luiden de klokken van het klooster,
waar de plechtige Nachtmis begint
en achter in de straat pin|Èfc het rode
stoplichtje van de dokterswagen.
Als de pastoor laat met biechten
klaar is en nog even de sacrestie in
gelopen is om nog wat te redderen
voor de nachtmis, vindt hij by het
sluiten der kers, Hannes achter voor
het Mariabeeld. Van de trotse boer
is niets meer over, gebroken door
angst en verdriet.
Pastoor weet niet wat te denken
hy gaat naar Hannes toe en vraagt
wat er toch is en dan komt het hele
verhaal in stukken en brokken er uit.
Pastoor verschiet er van, dat zijn
kerkmeester zich zo vergrypen zou
had hij niet kunnen denken.
Hy vraagt Hannes mee te gaan naar
zyn huis, maar Hannes durft niet.
Dan gaat pastoor alleen naar Hannes
huis. Daar vindt hy Trui met ge
zwollen open van het schreien en
het duurt even voordat hij haar heeft
bijgebracht, dat ze de dokter moet
halen, uit de voorkamer.
In de gang spreken de dokter en
pastoor lang met elkaar en het blijkt,
dat Hannes stokslagen inderdaad
nogal hard zyn aangekomen. De dokter
vertelt van de striemen, die hy by
het onderzoek vond, maar doodsgevaar
neen, zo erg is het niet. Maar er is
iets anders. Wat eerst over enkele
weken moest gebeuren, zou tenge
volge van al deze dingen wel eens
vannacht kunnen gebeuren en dat
zou misschien wel hard gaan.
Trui hoort in de keuken het ge
mompel in de gang. Ook haar is de
schrik in de benen geslagen, toen zy
Het is hard gegaan bij Hannes
thuis, bar hard, als men de dokter
moet geloven, maar als tegen vier
uren de klokken van het gehucht de
Nachtmis inluiden, dan ligt daar in
een fruitkistje van de veiling'n klein
nietig mensenkindje, een klein propje
mens, dat snikt en op de divan
Toontje zyn vrouw, met een opge
zwollen gezicht, moe, maar gelukkig
En bij het kistje staat Toontje, die
feitelijk -niet goed weet, waar ie met
zijn handen blijven moet, hy had
nooit gedacht dat vader worden zo
iets ergs was.
Daar staat Trui, die de gehele nacht
gewerkt heeft als een paard en zij is
even gelukkig als Toontje zyn vrouw,
die ze haar beste lakens heeft ge
geven, haar dikste dekens, haar
mooiste sprei.
En daar staat ook Hannes, Hannes
met een hart zo boordevol geluk, dat
ie wel zou kunnen huilen. Hy kijkt
naar dat snikkend propje mens, naar
het fruitkistje, wat hij zelf is gaan
zoeken, waar hij zelf het kussen
ingelegd heeft.
Hannes heeft kwade uren achter
de boeg. Toen hy thuis kwam, was
daar Trui, die hem meteen aan het
werk zette, toen was daar de dokter,
die hem onder vier ogen eens precies
verteld had, wat hy van hem dacht
en was daar Toon, die op ene keer,
toen hy het voor niet meer kon uit-
kouden, achter in de keuken Hannes
vond, Hannes die ruige boer, waar
hy diep in zyn hart zo schrik voor
had, die hem nu stamelend om ver
giffenis vroeg, hem alle steun be
loofde, die er nodig was en die later,
toen Toontjes vrouw gewaarschuwd
had, dat de in het dorp gekochte
wieg nog niet gebracht was, zelf op
zoek was gegaan naar een ligplaats
voor het kindje. Hannes, die toen
alles achter de rug was naar Toontjes
vrouw toe ging en ook haar om ver
giffenis vroeg.
Als Hannes en Trui de Nachtmis
inkomen zet de Pastoor juist het
Gloria in, wat het koor uit volle
borst verder zingt, „Et in terra pax
hominibu8, bonae voluntatis". Hannes
ziet niet de nieuwsgierige blikken
van vele kerkgangers, Hannes ziet
alleen daarvoor het kindje in de
Kerststal. Hannes denkt aan zyn
kerstkindje, daar thuis in het fruit
kistje. En terwyl het koor in mach
tige uithalen het „bonae voluntatis"
di ie, viermaal herhaalt, knielt Han
nes in de bank en dankt het Kindje
voor de les die Het hem gegeven
heeft
Onder het zacht-zilveren licht der
sterren aan de Pal3stynse hemel,
waakten de herders van Bethlehem
zoals gewoonlijk over hun stil sla
pende kudden.
De nacht was heerlijker dan ooit
vervuld van het suizelen der eeuwig
heid, waarin Jawe, de enige God,
zyn woordeloze taal der oneindige
genade sprak.
Het waren vrome lieden, deze
herders in Judea's valleien. Zy had
den geen deel aan de orgiën van
bloed en vuur, die vanuit Rome,
deze residentie van de Satan, op de
sidderende aarde ontketend werden.
Zy bogen zich niet voor de stenen
goden der onderdrukkers, doch be
hoorden tot de kleine scharen ge
trouwen in Israël, die gedachten aan
de beloften van heil en glorie, door
de profeten aan het uitverkoren volk
gedaan.
In die dagen waren de zonden der
mensen opgeklommen tot aan de
troon van do Almachtige. Sinds de
onzalige dag, dat het eerste mensen
paar met vlammende zwaarden uit
het paradijs werd voortgedreven,
omdat zy het kwaad hadden leren
kennen en geen al-verzwelgende
watervloed het boze mensengeslacht
had kunnen reinigen was de opstand
tegen God uitgegroeid tot de open
lijke aanbidding van de oppermens,
de verwaten heerser aller volkeren,
de Romeinse keizer Augustus.
Zo was de oude wereld dus tot
een vo'einding gekomen en leek er
geen hoop meer voor een verdoemd
mensengeslacht, toen in die stille
nacht, uit de hemelen, die eeuwig
gesloten schenen, open ruimten en
oceanen van licht zich op de donkere
aarde uitstortten.
Zo sterk en stralend was dit licht,
zó machtig de stromen waarin het
neervloeide uit een van gejubel
vervulde hemel, dat de herders als
verpletterd ter aarde vielen en hun
kudden te hoop liepen in bevend
verwachten
Zeker waren de mannen bezweken
onder dit ontzaggelijk gebeuren, als
daar niet een lieflijke stem in hun
midden geweest was, die wonder
lijke woorden van heil en vrede
sprak.
„Ik verkondig U grote blijdschap,
dat U heden geboren is Christus,
de Heer. Vrede op aarde, voor alle
mensen van goede wil. En gij zult
Hem vinden in doeken gewonden
en liggende in een kribbe."
Eerst na langen tyd durfden de
herders zich weer op te richten en
zij zagen elkander verbijsterd aan.
Maar één van hen, een jonge man
nog, Manasse geheten, die zich van
de andere herders onderscheidde in
wijsheid van woorden en grote kennis
had van de heilige boeken, hief zyn
hand op en zei plechtig
„Een engel heeft ons de geboorte
van de Messias aangekondigd,
De Verlosser, die Zyn volk be
vrijden zal van de tyrannie en
de tempel op Sion's hoogte zal
herbouwen. Laten wy van hier
gaan en Hem zoeken, om te
aanbidden de Koning der Ko
ningen".
Toen ijlden de herders naar Beth
lehem en de geest Gods leidde hen
naar de herberg van Heber, uit de
stam van Asor. Daar dromden zy
reikhalzend voor de geopende stal
deur en zagen het kind in de kribbe.
Zy dorsten niet naderbij te treden
want rykgeklede vreemdelingen lagen
voor het Kind geknield en stalden
kostbare reukwerken en schatten
voor Hem uit.
En ook was het gelaat van de
jonge moeder, die in de armen van
haar man rustte, van zulk een reine
schoonheid, dat de herders niet in
de stal durfden treden, uit vrees
het heilige daarin te bezoedelen.
Maar één van de vreemdelingen
zag op en werd getroffen door de
hunkering naar het Kind op de ge
zichten der herders en maakte zyn
gezellen opmerkzaam. Daarop traden
zy achterwaarts om de herders plaats
te geven bij de kribbe.
Met grote schroom bogen zij zich
over het kind, uit welks wijdgeopende
ogen de ziel van God hen tegen-
straalde. Zij zonken neer op het stro
en alleen het gesnuif van de stil-
starende os verbrak de stilte in de
stal.
Deze heilige stonden duurden tot
dat de zon oprees boven de heuvelen
en de herbergier het kind en zyn
ouders in zyn eigen woning te slapen
legden.
Zwijgend en vervuld van hetgeen
zij gezien en gehoord hadden, keer
den de herders terug tot hun
kudden.
Manasse echter vond geen rust. Hy
dwaalde iedere dag om het huis van
Heber, gedreven door een heftig ver
langen naar het kind en een onbe
stemde vrees in zyn hart.
Soms zag hy de Egyptische vreem
delingen, als zy in ernstig gesprek
over de wegen schreden. Hoewel zij
Grieks spraken, kon de meer ont
wikkelde Manasse sommige woorden
verstaan, woorden, die de vrees,
welke hy sinds de geboorte van de
Messias koesterde, bevestigden.
De vreemdelingen spraken immers
over Herodes, de wrede vorst uit het
verdoemde huis der Herodessen, het
beruchte koningsgeslacht van paupers
dat zich met verraad en sluipmoord
een weg gebaand had naar Israëls
ontheiligde troon.
Manasse rustte niet voor hy een
der Egyptenaren gesproken had.
„Zeg my toch heer, wat bracht U
uit het verre Deltaland tot de Mes-
vroeg hy, hopende aldus de
vragen die hem kwelden, beantwoord
te krijgen.
De vreemdeling herkende hem on
middellijk en antwoordde: -Myn
vriend en ik doorvorsen de hemel
der sterren. Een ster - groter dan
wy ooit zagen, leidde ons naar hier.
Wy bezochten Herodes, uw vorst, om
hem te vragen naar de geboren Ko
ning der Joden, maar tot onze grote
verbazing was er in het paleis geen
prins geboren. Hy betoonde ons
grote vriendelijkheid en overlaadde
ons met eerbewijzen en verzocht ons
met klem, hem de nieuwe koning
te tonen, wanneer wy hem gevonden
zouden hebben, opdat ook Herodes
hem eren zou. Nadat wy het paleis
verlaten hadden, voerde ons de ster
naar de herberg van Heber, alwaar
wy de grote Koning vonden en aan
baden."
„Maar zie, in de nacht die volgde,
droomde ik. Een lichtende gestalte
uit het ryk der goden verscheen voor
my met het gebod, niet naar Herodes
terug te keren en langs een omweg
naar Egypteland af te reizen. Dit nu
is hetgeen ons in beroering brengt,
dat de koning Herodes het kind
zoekt te doden."
Bij het horen van deze woorden
ontroerde Manasse zeer, verslagen
ging hy zyns weegs.
De volgende dagen bracht hy bid
dende en zuchtende bij zyn kudde
door.
Zou Jawe geen middelen weten
om de Verlossers Israels uit de
moordenaarshanden van Herodes to
redden
Wist Herodes reeds waar het kind
verbleef
Duizend vragen kwelden zyn ziel,
totdat hy zyn herdersstaf wegwierp
en 2ich naar denabygelegen hoofdstad
Jerusalem spoedde, om te horen, wat
daar van de Messias-geboorte bekend
was.
Maar wie hy vroeg naar de Mes
sias, lachte hem uit. De mensen
wezen naar de Romeinse horden op
de straten en naar hun hoofd en
zeiden:
„Ziet om u heen, ijlhoofdige, wy
zijn in de hand der Belialszonen
overgegeven. Waar zou de Messias
zyn Zwyg liever, opdat Herodes'
spionnen u niet aan de beulsknechten
overgeven."
Toen begreep Manasse, dat het
hemelse licht alleen gezien was door
hen, wier ogen geopend waren om
het te kunnen zien en dat de stem
men over heil en vrede uitsluitend
gehoord waren door hen, die waak
ten. Alle anderen op de aardbodem
sliepen of waren met blindheid ge
slagen
Hoezeer hem dit ook bedroefde,
toch was zyn hart vervuld met een
zekere blijdschap om der wille van
het kind. Want uit hetgeen hy ver
nam bleek, dat de mensen weliswaar
niet geloofden in de geboorte van de
Messias, maar wel gehoord hadden
van een koningszoon, die in Bethle
hem verborgen werd gehouden.
Zo diep was Israël gezonken, dat
het volk zelfs de lang verwachte
Messias niet meer herkende en hem
beschouwde als een verraderlijk on
dergeschoven kroonpretendent.
In deze omstandigheden stond
Manasse hier echter niet lang by
stil. Het was duidelijk dat Herodes
wist.
By het paleis van de vorst aange
komen, vernam hy sidderend van
ontzetting het gruwelijke voornemen
van de gekroonde moordenaar.
Nog fluisterend weliswaar werd er
gesproken over het doden van alle
kinderen beneden de twee jaar, opdat
Herodes zeker zou zyn van de dood
van de jonge koning.
Nog diezelfde dag reisde Manasse
terug naar Bethlehem, waar hij
zonder bedenken, tot het vertrek
doordrong, waar Jozef en Maria in
vrede met het Kind bijeen waren.
Hy vertelde hen alles wat hy ge
hoord had en verwonderde zich
daarbij over de kalmte, waarmede
zij hem aanhoorden.
„Reeds verscheen my een engel in
de nacht, die my waarschuwde voor
de plannen van Herodes", antwoord
de Jozef rustig. _Wy vrezen voor 't
Kind Jezus niet. De Heer zal Hem