m
Van goede wil***
Het witte paradijs
Kerstnummer 1947.
PEEL EN MAAS.
Acht en Zestigste Jaargang.
NAAR T KRIBBEKEN DES HEEREN.
Naar 't kribbeken des Heeren
door nevel, nacht en wind
zoo komen wij ter eeren
Van 't Heilig Jesukind.
Wij komen Hem bezoeken
en zijn wij schaamle liên
het kindtjen in de doeken
toch elk een gifte biên.
Ik geef Hem eerst van allen
met kinderlijk gevoel
voor Zijnen voet gevallen
mijn herte voor 'nen stoel-
Mijn herte en 't zij daarbinnen
Hem alles toegewijd
in 't enden en beginnen
zoo nu zoo te allen tijd.
Ik geef Hem mijne sprake
mijn zin en mijn gedacht
ik onderdanig make
aan Jesus' oppermacht-
Geen dag en zij verleden
geen nacht en breke er aan
dat Jesus ontevreden
van mij moet henengaan-
Ik geef Hem mijn twee handen
mijn leden groot en kleen
en te oneer schade of schande
en worde mij geen een.
Met Jesus wil ik leven
en sterven welgezind
den Hemel moet ons geven
het Hemelsch Jesukind.
G. Gezelle.
Het is Kerstnacht. Wij zitten weer in de
meedogenloze koude van de vriesnacht op de
tribuun, boven de nog schaars-verlichte kloos
terkerk- Buiten staat de sterrennacht wonderlijk
diep over de witte wereld- De monniken zijn uit
hun cellen gekomen en gaan nu, witte mijnwer
kers van God. met de kleine brandende lantaarn
in de hand, de kap over het hoofd getrokken
en ieder met de onzichtbare metgezel, zijn En
gelbewaarder, stil door de ijstunnels naar het
werk, het „Opus Dei", het „werk Gods".
Als de kloosterklok om kwart voor tien geluid
heeft, staan zij allen in de bergkloof van het
koor-
Hemelruimten van stilte en eenzaamheid lege
ren rondom en scheiden, als zelfs voor iedere
Columbus onbevaarbare oceanen, hen en ons
van de paljassen der wereld- Alles buiten deze
plek is onwerkelijk. Hier is het brandpunt van
het leven. Er is nipts anders meer op aarde dan
deze diepe smalle ruimte tussen donkere muren,
met de barre nacht er rond. dan deze luttele
plek en enige andere levende woningen, waar
ook op dit nachtelijk uur mannen" en vrouwen
te zingen staan mensen, zingende in gebed naar
God-
Wij volgen de zang. de woorden en de neu-
men, in een groot officie-boek, dat op de brede
ballustrade voor ons ligt in de gele lichtkring
van een petroleumlamp. Alle antifonen, psal
men en responsoria worden gezongen. Het is
een groot innerlijk geweld. Op klokslag twaalf
begint de Middernachtmis-
Er is niets van de uiterlijke poëzie van het
Kerstfeest. Geen tooi, geen praal. Alleen véél
kaarsen zijn aangestoken, hele ritsen achter en
aan weerszijden van het altaar, hoog langs de
muur. De Prior zingt de Mis- Hij alleen com
municeert. Niemand anders ontvangt Ons Heer-
De monniken, die priester zijn. lezen op dit feest
geen Misop Pasen en Pinksteren evenmin.
Zij zullen communiceren onder de Dagmis,
evenals de jonge paters en de novicen. De
broeders en de twee gasten krijgen het Lichaam
van Jezus, bij de Mis van de Dageraad. In een
wijde krans lagen wij geknield voor het altaar,
een lange witte Communie-doek over alle han
den gespreid-
De lucht is ijl op deze hoogten. Het Kerst
feest wordt hier gevierd in de zuivere koude
van de geest, maar in een koude die brandt.
Het is zo groot en wijd, zo hard van eenzaam
heid en wc liggen uren lang gedoken in het*
warme hart der Liefde.
De Karthuizer-Kerstmis is een naakt feest.
Alles speelt zich af op ijzingwekkende hoogte,
tussen de ziel en God. Er is maar één bergpad
dat begaanbaar is en steil en regelrecht voert
naar de eenzame gletchers van dit engelenleven
het leven der zuivere -contemplatie
Pieter v- d- Meer de Walcheren
UitHet Witte Paradijs.
Het is niet meer dan natuurlijk, dat wij op het Kerst
feest aan vrede denken. Op het eerste Kerstfeest
zongen de engelen van de vrede op aardedit
vrede-gevoel en dit vrede-verlangen is sindsdien
onafscheidelijk met elke Kerstviering verbonden.
Hoevele malen is sinds
het "oorspronkelijke Kerst
gebeuren de vrede op de
aarde verbroken. Hoevele
malen heerste er reeds
droefheid, angst en rouw om datgene, wat door on
vrede ontstond. En toch is de boodschap der engelen
geen illusie van wereldvreemde geesten.
Er is in de Kerstnacht gezongen van .Vrede, vrede,
vrede". Maar er werd mét de vredes-belofte een
voorwaarde voor het verkrijgen ervan gesteld.
Vrede aan de mensen van goede wil
Tweemaal reeds in het leven van het huidige ge
slacht stond de éne helft der wereld in felle kamp
tegenover de andere. Mensen van goede wil Ze
beweerden de oorlog niet te willen, maar waren ze
volledig ,,van goede wil"
Men kan het zuiverings-acties noemen of politioneel
optreden of iets anders. En van de andere kant kan
men „Merdeka" roepen
Maar weer staat het ene volk tegenover het andere,
met de wapens in de hand. Nu twee broedervolken.
Nu twee volken, waarvan
het ónze er een is
Vrede op aarde! Het is
als een hunkering, deze
gedachte. Kon er toch
vrede zijn
Als de engelen van de Kerstnacht geen boodschap
pers van een ijdele belofte zijn geweest, kan er vrede
zijn. Hij kan er zijn, als er goede wil aanwezig is bij
beide partijen. Het lijkt een algemeenheid, een vaag
woord en toch is dit de enige voorwaarde goede wil.
Op het Kerstfeest 1947 moge God Zijn ster nog
éénmaal doen stilstaan boven de wereld. Hij moge
nog éénmaal Zijn legioen van vredes-boodschappers
over de aarde zenden, om in aller harten het vredes-
verlangen en de goede wil te ontsteken, opdat ook
de mensen aan Hem geven datgene, waarvan de
engelen zongen Ere aan God Ere aan God door
de vrede, gewonnen door de goede wil
De sterren
van de Kerstnacht
Onze voorouders gingen het liefst naar de
Nachtmis, warm ingeduffeld tn ingebakerd, de
sneeuw knerpend onder de zwaar bespijkerde
zolen, met een ouderwetse stallantaarn in de
hand. langs velden en wegen voortschrijdend
naar de oude. vertrouwde kerk. die vol licht en
muziek was, naar het stalletje, waar het Kindje
in zijn kribbe zijn handjes uitstrekte naar alle
vroege en late komers.
Schoon als een sprookje kan de KerstnacHl
zijn, als de sneeuw haar blanke wade over de
grauwe aarde heeft uitgespreid, duizenden en
duizenden sterren te pinkelen staan in de stille,
heldere hemelkoepel en een harde, strakke
maansikkel een wijdse boog tekent over de kale
boomtoppen van bos en park.
Sneeuw en sterren horen bij de Kerstnacht,
niet het engelenhaar en de papieren sterren'van
de moderne Kerstboom, maar de echte sterren
en de echte sneeuw van Gods natuur. Sneeuw
en sterren horen immers bij elkaar, want het
kleinste licht, dat op de sneeuw valt. maakt er
een doopkleed van sterren van.
Als God zelf mens wordt en op aarde neder
daalt. doen heel de aarde en heel de hemel hun
beste feestdos aan en met de eenvoudigste mid
delen wordt het schitterendste resultaat bereikt-
Al het grauw en het vuil van de aarde gaat
schuil onder het zware tapijt van de vers ge
vallen sneeuw. De dennebossen worden omge
toverd tot sprookjespaleizen van wit marmer
de kale tuinheesters worden herschapen in stra
lend witte boeketten, de oude verweerde huizen
hurken neer in hun blanke vacht ter aanbidding
van het Lam. De zandige wegen der mensen
strekken zich uit als melkwegen, die naar de
hemel voeren- En boven in heel het luchtruim
branden de ontelbare Godslampen van de ster
ren.
Christus komt op aarde om ons te verhalen
van de schoonheid en de goedheid van Zijn
Vader. Ook de sterren hebben geen andere zen
ding te vervullen dan Gods naam te verheer
lijken en op het grote bord van het uitspansel
de wonderen van Zijn heerlijkheid leesbaar neer
te schrijven voor de kinderen der mensen. Zij
zijn door God geschapen om de komst van Zijn
Zoon aan te kondigen en het licht te voorspel
len. dat Hij zou ontsteken voor allen, die geze
ten waren in de schaduwen van de dood en de
verdrukking-
Wat hebben de mensen echter met de sterren
gedaan De een heeft ze willen uitdoven om
God te tarten een ander heeft ze willen meten,
om God op een fout te betrappen- Maar wij
allen hebben de sterren een naam gegeven, die
een aanfluiting en een bespotting is van de
scheppende God, een aanfluiting en een bespot
ting van het geheim van dc Kerstnacht.
De hemelen verhalen ons Gods glorie en
heerlijkheid, maar de kleine, dwaze mens heeft
de sterren, die het dichtstbij hem staan, de
namen gegeven van de oud-heidense goden
Mars, Saturnus, Neptunus, Jupiter, Venus; zelfs
de laatst ontdekte planeet kreeg de naam Pluto.
In Gods sterrenpracht, in het wondere lied van
de millioenen sterren heeft de mens de versleten
en vergeten goden van het oude heidendom ge
plaatst als een schrille, vloekende dissonant-
De sterren storen zich niet aan de krankzin
nigheid der mensen. Zij weten, wie hen schiep,
wie de grote lamp in hun koepel ontstak, wie
hun de baan van hun duizelige wentelingen
voorschreef. Zij zien neer uit onmeetbare hoog
ten op die nietige, kleine stip van onze aarde
en blijven daarboven branden tot eer en ver
heerlijking van hun Schepper.
Maar nooit branden de sterren zo klaar en
helder als in de Kerstnacht, want hun schijnsel
valt over de grot der geboorte, over de arme
stal, waarin God mens werd.
P- H. Rongen O.C-R-
O