De wi Kerstnummer 1947. In het kader van het goede en schone Vlaanderen heeft de en kele maanden geleden overleden Vlaamse schrijver Felix Timmer mans het Goddelijke verhaal van het Kindeken Jezus, Zijne zoete Moeder en Zijn goede voedster vader uitgebeeld. Ziet hoe hij de Kerstnacht beschrijft.... Als iedereen en alles sliep en alle dingen in de nachtelijke stilte wa ren, als alleen de sterren werkten, hoog en helder boven de aarde in sneeuw, zaten er arme herders bij een knappe rend vuur. op een der heuvelen hunne kudde te hoeden. De vele schapen lagen rustig en warm bijeenaewold onder het gezaal- rugde, strooit» dak, dat langs alle kan ten open was, en op alle windgaten de lichten van de nacht vertoonde. Een paar koeien zaten met domme ogen naar niets te zien, wat verder beuzelde een witte os. en een grijs melkgeitje deed alsof het sliep. Van de herders, die de waak hadden, terwijl de anderen de rust genoten tus sen de vettige, wollen schappnlijven, zaten er vier nevens het vuur, bij een pot bier met de kaarten „scherpenheu- vel" te speleneikendeen die won, mocht een slok van de lekkere ouden- aerds genieten. Tegen een stijl van 't afdak stond de oude rechte Bienus tot over d'oren in zijn driemantelige frak van geitenvellen gewikkeld, naarstig als een vrouw, met houten priemen een saaie kous te brei en. Op de schelft, in de duisternis, zat er een te dromen op zijn viool. Verder was het goed en stil onder die eenvou dige mensen, die roken naar mest en aarde, die dag in dag uit met hunne beesten leefden en vergroeid waren van lijf en ziel, naar de rustige stilte der velden en de oneindigheid der he melen. Het vuur dat nevens hen kraakte en blijdzaam onderhouden wierd door een graatmager jongsken, (een kind op hunne tochten achter een houtmijt ge vonden) lei een warme, vriendelijke klaarte op hun ruige, ongeschoren boe- renwezens, maar wierp spokige scha duwen op de sneeuw.' als hun arm om hoog gincf om een troef in 't spel te slagen. De twee zwerte schepershon den genoten mee van 't vuur en kroch ten van geneugte. ..Zie 't weerlichtriep het bolneuzig bultenaarken, het wees met een te lan gen arm naar de richting van Beth- leëm. Bienus, zonder opzien, zei met pro feten-woorden ,,'t Kan niet weerlich ten. de hemel staat vol sterren." ,,Ik heb het toch, geloof ik, gezien," dierf het bultjen aarzelende wedervoeren tot Bienus, die de loop der sterren kende, en 't bleef gedurig de hemel in pieren, om nog eens de wonderlijke lichtschijn te ontdekken. De anderen trokken weer al zijn aandacht terug naar 't spel. en fluisterend, ging het weer, als schuw voor de grote' stilte van de nacht ..Schoppenboer, 'k pas. Hertenaas." Eentonig en toch vol fijn gevoel, bleef de weke klank van de viool opgaan in de duisternis, tot ineens het zwartogig jongsken riep ..Moeder, moeder de hemel valt Ze zagen allemaal omhoog heel de stille hemel kwam in beroering, miljoe- Stilte van Kerstmis "t Laatste geluid op straat, waarnaar ik luisterde, viel stil. De laatste vogelkeel. nu heel de lucht verduisterde viel stil. PEEL EN MAAS. En in mijn hoofd elke gedachte en in mijn hart ieder verlangen, in mijn ziel de twijfel of Gij met mij waart of mij verliet viel stil. Lang zocht ik in de stilte naar de bron van mijn gezangen. Ik vond een Kind, dat in de kribbe sliep en ieder lied viel stil. Anton van Duinkerken* n sterreJk vielen uit de lucht, verlicht- n de aarde als bij klare dage, maar afgesproken hield het plotseling stil; grote beer, de botermelkweg, de us, ze zaten nog wel op hunne plaats, iar in al zijn verheven glorie stond ginder een ontzaglijk grote komeet. ,.De sterre met de steertDe sterre ;t de steertwierd er verbaasd ge- epen. Er voer een rilling door die npele mensen heen, de schrik viel op n hert, de kaarten ontglipten hun nd, en degenen die sliepen schoten ïkker. hieven hun hoofd boven de g der schapen en vervuld met vrees pen zij naar de anderen. Alleen, die daar hoog op zijn viool etjes te dromen zat, deed voort*, en :fde met .zijn ziel. Maar de anderen >nden op rillende benen het hemel- 5nder te bezien, dat zijm heerlijkheid ven het verre donkere Bethleëm in hemel stak. 5^5 Dat was de tweede maal in korte tijd t zij zich zo aan de mensen vertoon- de kop draaiend, stralend regen- gig vuur, en de steert trots rechtop, 1 wemelende vonken, en breed uit- iterend met zachte .pauwenogen, in t hoogste van de lucht. Ten tweede ile stond zij daar als de schitterende nkondiger van ongeluk en dood en die mensen, eenvoudig van zin, za- n in elkanders ogen de schrik. Bang. 1 deemoed, schaarden zij zich bij i, die hun leidsman en hun over legger was. Zijn stem was een gebod, hij was geleerd, want hij kon boeken lezen en was ervaren in al de geheimen der schapen en der bieën, hij kon krui den bezweren, kende de stand, het we der van de andere dag. somswei voor een heel seizoen te voorspellen. Er wierd zelfs gezegd dat hij de wind kon keren, en vele tovenaars uit die streek, die met de „Zwarte Ambrosius" werk ten, waren venijnig op hem, omdat hij meer kon dan zij, en kracht putte uit de woorden van God en van de engelen. Met ontzag en verering zagen de herders steeds tot hem op en nu in dit ogenblik, als opnieuw de sterre met de steert hun hart met schrik besloeg, ver wachtten ze. vertrouwend op zijn kun de en zijn wijsheid, uitlegging en troost. Kalm. met gesloten lippen, stond hij rechtop, en bezag strak met zijn grijze, roodomrande oogskens het nachtelijke verschijnsel. Men zag dat hij gewoon was over vlakten en verten te zien, zijn ogen zagen plat en recht vooruit als die der kemelen. Er was een vragende stil te naar hem. en met zijn droge, gele hand al over zijn schrale stoppelbaard glijdend, zei hij bedaard „De sterre verschijnt voor de tweede keerzij komt ons iets zeggen, alle sterren met een steert komen iets zeggen. Ik geloof, dat wij het vandaag nog te weten zul len komen." Eerst was er na die vastberaden woorden een stilte, doch dan vroeg het bultenaarken, die ook schapen kon ge nezen, maar verders geen geheimen wist „Zal het oorlog zijn „Of de pest vroeg een rillend, dun figuur met bleke blauwe kinderogen. „Of hongersnood lispelde een dikszaksken, met nog vaak in zijn ogen en wol in zijn haar. „Zou de wereld niet vergaan klap pertandde het gevonden kind. Ouderen van dagen zwegen, het woord overlatend aan Bienus, die na lang gepeinsd te hebben beslootZij staat de tweede keer in het Oosten, zij staat de tweede keer boven Bethleëm. Het is dezelfde ster „En vroeg de bleke jongeling. „Ik geloof dat in Bethleëm grote din gen zullen gebeuren." „Vreselijke dingen," stamelde het bultje. „Maar laat Bienus nu eens doorpein zen baste een reus van een vent naar 't gebocheld manneken. En terwijl Bienus met al zijn vernuft Verschenen is de goedheid en mensch- lievendheid van God onze Zaligmaker niet uit kracht van de uerken van recht vaardigheid die wij deden, maar volgens Zijne barmhartigheid heeft Hij ons gered. poogde te ontcijferen waarom die sterre daar stond, spraken de anderen zenuw achtig voort. „Zie, de ster wordt lichter riepen stemmen. „Ze geeft zoveel licht als de maan dobbelde een platneuzige snul die tot hiertoe nog niets gezegd had. „Zie achter mij de schaduw eens riep het bultenaarken. „En," ging het geelgebaard manne ken voort, „dat Bethleëm een vervloek- Acht en Zestigste Jaargang. o KERSTLEIS. Des nachts om twalef uren. De kleine kudde met herders lag Te sluimeren bij de vuren. Het is gebeurd op een winterdag Toen klonk uit den hemel een heldere wijs Kyrie Eleys- Maar ik en gij waren niet daarbij. Ons trokken te vele zaken Naar aardsche gewichtigdoenerij, Naar wereldsche vermaken Of naar onze zorgen voor drank en spijs. Kyrie Eleys- De herders hadden hun handen vol Eenvoudige geschenken Ze gaven het Kerstkindje schapenwol En baden hetwil aan ons denken, Wanneer Gij zult zijn in Uw paradijs. Kyrie Eleys- Doch ik en gij komen achteraan Met duizenden meegeloopen. Wij zullen wel lang in de rij moeten staan. Maar de staldeur is nog open- Wij worden misschien nog wel eenmaal wijs- Kyrie Eleys- Anton van Duinkerken. te stad is, dat staat in oude boeken ge schreven. Wij mogen ons aan het erg ste verwachten." „Zie eens wat er vandaag nog is gebeurd," zei de reus met verontwaar diging, „Lowie van Gent die hier met zijn huifwagen voorbijreed, heeft met zijn ogen gezien, hoe men ene vrouw, die alle minuten een kindeke kon ko pen, de deur uitwees. Niemand heeft ze willen innemen, en daar was een oude man bij met een ezel. Is dat geen schande Is dat niet beest? Lowie heeft er uit compassie later nog achter ge zocht, maar ze niet meer gevonden tus sen 't gewoel van 't volk." „Waar zouden die arme mensen nu zijn vroeg er een weke stem. „Ja, waar zouden ze zijn peinsden er hardop. „God weet dolen ze niet in de sneeuw," zei de bleke jongeling. „O dat zij langs hier eens kwamen, hoe zou het kindeken hier warm heb ben, .temidden onzer schaapkes," ver langde het jongsken. En terwijl zij dachten en spraken van die mensen, die door sneeuw en don kerte naar hulp zochten, stond Bienus zonder pinken naar het levende licht der sterre te zien, en bleef de viool, zoet als een vrouwestem opgaan in de nacht. „Er kraait een haan riep er een. „Hoort er kraaien overal hanen riepen er anderen. „Jongens Jongens wat gaat er toch gebeuren riep het bultjen met de vin geren in zijn haar, „zie die schapen eens, ze zijn allemaal recht gestaan en zien met hun koppen naar het Oosten „Laten we weggaan smeekte het jongsken wit als de dood, „ik ben zo bang En daarop was er een wijde stilte, waarin de viool weeklaagde en de ster lichter opstraalde. Nijpender sloeg de schrik om de hér ten der vrome herders, die reeds lang waren lopen gegaan, diep het land in. hadde Bienus de sterrenlezer, daar zo kalm en zeker niet gestaan. „Ik hoor muziek," fezelde het diks- zakske. „Dat is de blinde," zei het van nature tegenstrijdig bultje. „Neen, het is de blinde niet," weder-" sprak de dikke, „het is de blinde ook, maar er is nog iemand anders die speelt, hoog in de lucht." Allen luisterden nu naar een fijn mu ziek, dat als-een dauw over de heuve len druppelde 't waren korte of lange klanken, hier, dan daar, dan ginder, lijk langzame regenlekken, die elk een zoe te toon gaven als ze bomen of de aarde raakten. „Laat de blinde zwijgen," zei de reus. „Weet hij nog niet, dat de ster er is?" vroeg de blauwogige jongen. „Hoe kan hij het weten spotte het bultje, „hij kan immers niet zien Hoort hij zwijgtDaar komt hij van de ladder Grote voeten zochten de spor-

Peel en Maas | 1947 | | pagina 4