Hoe staat het WEEKBLAD VOOR VENRAY EN OMSTREKEN grens-correctie's De Venray se schapenhandel voor honderd jaren Venray-Peking, enkele reis. Zaterdag 19 Juli 1947 No. 29 Acht en'Zestigste Jaargang Druk en Uitgave, Firma van den Munckhof Drukkerij Kantoorboekhandel Grootestraat 28 Telefoon K 4780 512 Postrekening 130652 PEEL EN MAAS Advertentieprijzen op aanvraag verstrokt Abonnementsprijs per kwartaal voor Venray fl 1.00 buiten Venray fl 1.20 uitsluitend vooruitbet. met de Er is enige ty'd niet meer gespro ken over de Nederlandse eisen ten opzichte van Duitsland, aldus „De Volkskrant". Het Indische vraagstuk neemt 'n zodanige plaats in ons po litieke leven in, dat het wel lijkt, of alle andere kwesties naar de achter grond zijn gedrongen. En toch is deze aangelegenheid voor ons land van niet minder belang Onze industrialisatie is gebonden aan het bezit van kolen; de Regering wenste een oplossing door Nederlandse mijnconcessies in Duitsland. Hoe ontwikkelde zich de toestand by onze "Oosterburen Reeds nu verzet de bevolking zich daar tegen maatregelen van de ge allieerden. Hoe zal het daar gaan als een klein land als Nederland zijn concessies zal moeten gaan exploi- Zou er wel een bedrijfstak zijn, die meer in het sociale wezen ingrijpt dan het mijnwezen? Huisvesting, arbeidsvoorwaarden, transportmiddelen, stichting van ne- venbedryven, h6t zal ons niet mak kelijk vallen dit alles naar onze wensen tot stand te brengen onder Duits gezag. De Gedeputeerde Staten van Gel derland hebben enige maanden ge leden de aandacht der Regering op deze zaak gevestigd en gevraagd of een kleine uitbreiding der zogenaam de grenscorrecties geen betere moge lijkheden zou bieden. Een Rijnhaven te Emmerik voor de industrialisatie van ue Achterhoek van grote waarde Een snellere verbinding tussen Nederland ten Oosten van de IJssel en Limburg via Emmerik—Kleef Een teruggrijpen op oude verlan gens van ons volk, die door d'eeuwen heen in "onze geschiedenis levend waren. Is he,t misschien te laat om deze wending te geven aan onze eisen In Yersai|les in 1919 sprak België aanvankelijk ook slechts over Mal- medy naast andere verlangens en kwam pas in laatste stadium Eupen sterker op de voorgrond. Daar komt nog iets by. Onmiddel lijk aan Kleef grenst het Pruissische Geldern, eenmaal behorende tot het Hertogdom Gelderland, gelegen aan de rand van de ryke kolenlagen van de Nederrijn, waar het zwarte goud in zeer goede kwaliteit op geringe diepte ontginbaar is. Nederland zou in geval van an nexatie op de meest "Westelijke uit lopers zijn schachten bouwen, die tot 15 km. onder Duits gebied de kolenwinning zouden mogelijk maken, terwijl de oppervlaste in Duitse handen bleef. Voor de Vrede van Munster (1648) tot de Vrede van Utrecht (1713) is een diplomatieke strijd tussen de Zuidelijke en Noordelijke Nederlan den over dit randgebied gevoerd. En wanneer by -de vrede van Utrecht Pruisen zich in dit oude Opperkwar- tier van Gelder weet te vestigen, begint een strijd tussen de staten van dat gebied en de Pruisische Ko ning, een periode van energiek ver zet tot handhaving van oude vrij heden, volksrechten en taal, waarvan de notulen der Landdagen een dui delijk beeld geven. Pas na de Franse tijd, toen Pruisen zich steviger in het Westen nestelde en daar heer en meester werd over vele voormalige afzonÉa-liike staatjes, was de weerstand van Geldern ge broken en heeft de centraliserende Junkers'aat zyn Pruisische ambtena ren naar deze streken gezonden. Het algemeen Rijksarchief in Den Haag bevat talrijke stukken, die ge tuigen, hoe de Nederlandse diploma ten in het verleden vele malen, o.m. in 1795 en bij het Wener Congres, hebben gepoogd hun oude aanspraken te doen gelden. Weinig bekend is, dat in Versailles in 1919 de Grote Mogendheden bereid waren, Opper Gelder weer bij Neder land te voegen en dat de desbetref fende artikelen reeds waren gefor muleerd. Ook voor Engeland is er een diplo matieke traditie: Churchill's voorva der Marlborough heeft, evenals vele andere Engelse staatslieden, in den loop der tyden moeite gedaan Neder lands positie aan de Nederrijn te versterken. De huidige Regering heeft wel duidelijk laten merken, hoe bezorgd zy is, voor een Duitse minderheid in ons land. Kenners van de streek vragen zich af, of er niet eer gesproken kan worden van een Nederlandse minder heid in Duitsland, want het dialect vooral te plattelande, heeft meer overeenkomst met onze taal, dan met het Hoogduits en dan nog te beden ken, dat in Kleef en verscheidene andere plaatsen van dit gebied reeds meer dan 10 pet. Nederlanders wo nen. Plaatsen als Gennep, Zevenaar, Sittard, welke pas in 1813 tot ons land gingen behoren, zijn nu geheel vernederlandst, ofschoon haar staat kundige geschiedenis maar weinig met ons land gemeen heeft. Zou een' hereniging van het oude Op perkwartier met onè land dan niet I De gegevens, die hierin zyn ver werkt, zyn hoofdzakelijk ontleend aan een „Rekenboekje, behoorend aan Cornel is Raedts, woonagtig te Sevenum, den 27 Juli 1846 met hol- landsche schapen te Londen", en, wat Rusland betreft, aan een notitieboekje van Henricus Wismans, Venray, met den datum 29 Juli 1879. Cornelis Raedts, geboren te Seve num 4 Nov. 1821 en overleden te Venray 19 April 1896, was in Venray op 22 April 1856 gehuwd met Petro- nella Smits. Op de eerste bladzijdè van zyn „rekenboekje" in klein zakformaat noteert hy„ik ben by de grote Compagnie gekomen in 't jaar 1845 toen verdienden wy per man over Metz, Parijs 754 francs." Deze enkele regel^wyzen op twee belangrijke dingen. Ten eerste, dat de Venrayse Compagnie voor meer dan honderd jaar een vry groot aan tal leden telde naast enkele kleinere Compagnieën. Ten tweede, dat haar werkzaamheid zich reeds toen ver over de grenzen, over België, tot Parys en, zoals uit het opschrift van het boekje blijkt, tot Londen uit strekte. Drie kleinere Compagnieën, vier of vyf leden tellend, (Janssen, Emons, Rutten, Litjefls, Vissers) bleven in Venray bestaan tot 1900. De grote Compagnie bestond van 1847 tot 1850 uit elf leden, in 1857 uit negen, in 1859 uit zestien, in 1872 uit zeventien, in 1877 uit een en twintig, in 1910 uit tien en na de eerste wereldoorlog, uit vier leden. De eerste .vraag, die hier bij ons opkomt, is Ndezehoe zyn kleine landbouwers-schapenfokkers in een afgelegen, weinig vruchtbare streek in Noord-Limburg een eeuw geleden kunnen komen tot zulk een uitge- breiden internationalen schapenhan del Waarschijnlijk door een drie voudige zich geleidelijk ontwikkelende gedachte. Ie. Dat zij, in plaats van hun schapen op de boerderij of op kleine markten aan opkopers te verkopen, deze zelf naar grotere markten kon den brengen. 2e. Dat zy daar, behalve hun eigen schapen, ook nog op andere boerde rijen aangekochte konden verkopen. 3e. Dat zij, evengoed als andere handelaars, schapen naar Frankrijk en Engeland konden zenden, waar meer vraag was naar schapenvlees. Waar zy hun schapen aanvankelijk aan de markt brachten, is moeilijk te zeggen. Eigenlijke schapenmark ten waren er in Noord-Limburg niet, al werden de veemarkten van de grotere dorpen als zodanig vermeld in de „Oprechte Venlose Almanak". De enkele eenzaam blatende schapen, die daar stonden, konden er dien naam niet aan geven. De schapenmarkten, die men omstreeks 1880 in Venray hoorde noemen, waren Rotterdam, Goes en Purmerend. Het vervoer van de Limburgse Peelstreek over de Maas naar Rotter dam was niet moeilijk. Zoo werden Venrayse schapen tot 1910 vaak naar Maashees gedreven en vandaar per boot naar Rotterdam verzonden. Over 1845 lazen wy reeds van schapen, die via Metz naar Parys, over 1846 van Geldersche, die over Vlissingen naar Duinkerken vervoerd werden. Naar Londen zond men er van 1846 tot 1850 over Buren, Gor- cum en Vlissingen. Deze waren op verschillende dorpen in de Betuwe op de boerderijen, vooral door Cornelis Raedts, gekocht en in Elden, by Arnhem, door hem „ont vangen". Ook zond men er enkele, die in Leiden en Sneek op de markt gekocht waren, over Harlingen naar Londen. In 1846 bedroeg het aantal der in London verkochte schapen drieduizend Het jaar 1847 wordt aangeduid als „het eerste jaar over Rotterdam" In 1850 gingen zendingen over Nieu- wediep, in 1860 over Medemblik, in- 1865 over Ostende, Calais en Boulogne. Het feit, dat over deze acht havens schapen naar Engeland en Frankrijk uitgevoerd werden, wijst op grote 'activiteit. Want de dieren moesten zoveel mogelijk begeleid en onder persoonlijk toezicht vervoerd worden en verkocht. Dit blijkt uit de by C. Raedts herhaaldelijk voorkomènde posten „voor uitgaven naar (in) Lon den". De tiid, die verliep tussen het „ont vangen" te Elden en de verkoop te Londen was ongeveer veertien dagen. De booten waren klein. Vaak sloegen er schapen overboord. „In 1852 ver loren wy op zee 215 schapen en 100 op het Haringvliet". C. Raedts noteert in 1846de boot genaamd The Magnet te Harlingen, heeft een lengte van 84 kleine schreden en een breedte van 13 zoals een mensch gewoonlijk gaat. De 5500 schapen, die in 1846, telkens in groepen van 100 tot 300, naar Engeland werden verscheept, werden op 25 verschillende markt dagen in Londen verkocht. Op de meeste overtochten werden ze door C. Raedts begeleid. Geen wonder, dat hij meer dan twee derden van het jaar op reis was. In 1846 over Harlingen 233 dagen, in 1847 over Rotterdam 189 dagen, ter wijl hy dat jaar twee maanden ziek was. In 1852 op 330 dagen het ge middelde van de reisdagen der leden bedroeg toen 247. In 1853 zelfs op 345 dagen. Na zyn huwelijk in 1856 worden deze hoge cijfers niet meer bereikt en blijft het beperkt tot on geveer 230 dagen. Op hun weg raar Frankrijk en „over Metz naar Parys" verbleven de schapen hier en daar op pleister plaatsen om te rusten en gevoederd te worden. Dit werd waarschijnlijk de aanleiding dat twee leden der Compagnie, Arnold Trynes en Martin Poels, beiden uit Venray, zich vestig de in Warcoing by Doornik in België, waar hun afstammelingen nog woon achtig zyn. Een dochter van Arnold. Trynes huwde met Johannes Poels uit Venray, die van 1880 tot 1910 de firma in Londen vertegenwoordigde en later, in vennootschap met den Engelschman Brewster, op grote schaal bevroren vlees uit Argentinië invoerde en op de Londense markt verkocht, wat thans nog door zyn zoon en kleinzoon wordt voortgezet. Deze laatste huwde wederom met een Venrays meisje. Uit de volksmond hoorde wy dik wijls het verhaal, dat de Venrayse kooplui de schapen te voet uit Hol land naar Parys „dreven". De alge meen gangbare benaming van „Ven- rodse schopsdrievers" wijst er op en de vermelding in 1845 „over Metz naar Parys", toen de treinenloop nog zeer beperkt was, maakt het aanne melijk. Merkwaardig is, dat het Engelse woord „drover" in de vorige eeuw de gangbare term voorveehan delaar was. Voor de schapen, die op de lange tocht kreupel werden, nam men een aantal schoentjes mee, zoals wy dikwijls hoorden verzekeren. In 1846, het eerste jaar waarover wy gegevens vinden, bedroeg het aantal verhandelde schapen 5500. Het volgend jaar steeg het tot 11000; in1856 tot 21000, n.l. 10000 naar Londen, 10000 naar Parys en 1000 naar Luik; in 1860: 35000; in 1869: 70000. De hoogste cijfers werden be reikt in 1872 en 1878. In 1872 ver kochten de Venrayse kooplui 100000 Duitse schapen, waarvan er 53000 naar Engeland gingen, in 1878 totaal 93000 „waaronder 12000 Russen". De omzet in deze twee jaren bedroeg telkens ruim een millioen gulden. Omdat het aandeel van de meeste leden in het bedrijfskapitaal niet boven de zesduizend gulden uitging, moest het overige van banken geleend worden. Op initiatief van C. Raedts breidde de handel zich, wat de aankoop be trof, omstreeks 1860 uit tot over de landsgrenzen, vooral naar Duitsland, waar de grote bedrijven kudden van meer dan duizend schapen hadden. Omdat er in België te weinig ge fokt werd, voerden ze er veel ma gere schapen uit Duitschland in. In 1860* zond men 73 Hollandse rammen naar Londen; in 1880 enig6 honderden Engelse naar Duitsland. De Duitse schapen werden over Rot terdam en Geestemünde naar Enge land verzonden. In Rotterdam woonde als vertegen woordiger Jan Poels Hzn., later als expediteur geassocieerd met Bierman. Ten gevolge van den Frans—Duitsen oorlog, werd er in 1870 in België niets verdiend. Naar Parijs verzonden wy dat jaar 10.000 schapen uit Pruisen, waaraan wy te kort kwa men; maar op Londen werd verdiend. Het volgend jaar was gunstig; de winst over 1871 was de hoogste, die ooit bereikt werd. tot een spoedige assimilatie leiden? Wil dat nu zeggen, dat de Neder-' landerér- er met gejuich zouden wor den binnengehaald? Een eeuw lang heeft het gebied zich gekromd onder de Pruisische discipline. Ook aan vrijheid moet een volk weer wennen; in weinige jaren zal de oude volksaard weer herleven. Nu reeds willen velen by Nederland horen, maar ze wachten zich wel aan dit gevoelen openlijk uiting te geven en 'het risico te lonen by een mislukking als landverraders te worden beschouwd. Nederland let op uw saeck Deze kans keert niet licht weer 1 II Niet alleen op Duitse boerderijen, ook op de markten in Duitsland werd gekocht. In 1866 in Mainz en Keulen, in 1867 Berlijn en Magdeburg voor Londen en Parys. v Verscheidene leden der Compagnie verbleven een of meer maanden in Saksen en Brunswyk; enige van hen, H. Trynes, H. Wismans en H. Poels, trokken verder naar Oostenrijk, Hon garije, Polen en zelfs naar Rusland. Een belangrijke aantekening vinden wy by C. Raedts over 1878: „Henri Trynes uit Venray en Gott- schalk uit Frankfort (geen lid der Compagnie) hebben een reis gemaakt naar Odessa en niets gekogt; door het militair transport konden wy geen wagens krijgen." Over een twede reis naar Rusland vinden we gegevens in een notitie boekje van H. Wismans, die met zyn zwager H. Poels in 1879 eveneens doordrong tot Odessa. Zy kenden voldoende Duits en Frans, maar geen Russisch en be hielpen zich met „een klein Joodje", die tolk was. Na een lange reis per spoor door Duitsland, Hongarye, Po len en een gedeelte van Rusland, reisden zy verder per boot over de rivieren en in kleine sohokkende wagens over slechte wegen naar de Russische.steppen. Op drie verschillende bedrijven kochten ze kudden van ruim duizend schapen, die gedreven werden naar Elizabethgrad, vanwaar men ze per spoor naar Geestemünde en Hamburg doorzond. Omdat de schapen onderweg meer malen moesten worden uitgeladen, reisden de kooplui mee. In Geeste- mündo en Hamburg zorgden zy voor de verscheping naar Londen, waar ze door den aldaar wonenden Johan nes Poels in de haven vac Deptford ontvangen en op de markt te Smit- field verkocht werden. By dit alles moesten de kooplui zich lange en vermoeiende tochten met veel ontberingen in primitieve reisgelegenheden getroosten. Zo lezen we: op 29 Juli 1878 gevhren van Odessa (over de Dnjeper) naar Niko- lajeff (later Wjernolensk) vandaar per spoor naar Potafka, dan per wa gen naar Stop Gregoire en 120 werst verder naar Nikopol en Step Rako- wa; per boot naar Alexandrow en per spoor naar Ekatrineslaw (later het bekende Djnepropotrofrk); per extra post naar Nikopol terug, 115 werst; van daar per boot over de Dnjeper naar Cherson en over de Zwarte Zee naar Odessa. Slot volgt. „De Maasgouw" H. WISMANS Roermond. Dinsdagavond 20 Mei. Een paar uur geleden hebben wy Alexandrië verlaten en zyn nu op weg naar Port Said. Een afstand van 12 uur varen. We zyn er niet rouwig om, dat we Alexandrië achter de rug hebben. De eerste kennisma king met de Oosterse wereld is ons slecht bekomen. Het leek ons een interessante stad, toen we binnen kwamen. Het was een fleurig gezicht van wit en rood, van burnous en fez. Egyptenaren, Turken en weet ik wat nog meer rassen stonden ons op te wachten. Aan een Amerikaans schip is altijd te verdienen! Kooplui stalden hun waren uit. Een gochelaar maakte van 1 kuiken 3 en liet ze eieren leggen. Een acrobaat balanceerde met een stoel op zyn neus, waar een meisje op zat. We gooiuen wat Belgische en Franse muntstukken naar beneden, die ze prompt terug gooiden met de nodige scheldwoorden. We kregen al gauw de waarschu wing om voorzichtig te zyn en vooral niet in 't donker over straat te gaan. Want het leven van 'n blanke wordt daar niet geteld. Sinds de Engelsen weg zijn heerst er wanorde en de blankenhaat kan vrij worden uitgevierd. We moeten alles goed achter slot en grendel houden, want ze stelen als raven. We hebben de waarschuwing goed in onze oren geknoopt, maar zyn er toch inge vlogen. Het. begon al toen we van boord wilden gaan. We moesten een^ dollar betalen, anders mochten we ~er niet af. De reinste afzetterij, maar we kwamen er niet langs. We gingen in groepjes van twee de stad in, met de bedoeling vóór donker terug te z(jn. We waren binnen de kortste keren terug en hadden er meteen genoeg van. Ieder heeft een avontuur beleefd. Myn compagnon. Pater Steltenpool en ik zullen postzegels kopen en brieven posten. We zyn nog nauwe lijks van boord of we worden al ge fouilleerd door een zoo'n Turk, die zich uitgeeft voor geheime politie. We moeten ons dit laten welgeval len. 50 Meter verder worden we on derzocht door de douane. Ze hebben er blijkbaar plezier in om blanken te sarren. We zyn intussen al omringd door een stel mannen en opgescho ten jongens. De een wil ons met een taxi weg brengen, de ander wil gids zyn, een derde heeft iets te koop. Anderon weten de beste café's en de beste gelegenheden. We krijgen geen kans om met elkaar te praten. Ze dringen zich tussen ons in. Het is onmogelyk ze kwyt te raken. We beginnen af te snauwen. Helpt niets. Ze worden al maar brutaler. Ze hangen aan onze trekken ons aan de mouwen en springen tegen ons op. We kookten. Ik wil er op los slaan maar mijn compagnon is verstandiger en wijst er op, dat we dan niet levend thuis zullen komen. Het was ons tenslotte zo bar, dat w^ teneinde raad maar besloten om terug te ?aan. We draaien ons om en meteen tyk ik naar myn vestzakje. Ik schrik me dood, mijn vulpen is weg. Ik ga terug naar de troep en daar komt een jongen van een jaar of 14 me vertellen, dat hy gezien heeft wie die pen gestolen heeft. Ik ben zo goedmoedig om dat te geloven en volg de jongen, die zegt dat ik mee moet gaan. Het wordt een holparty. Ik kyk vooruit in de straat, of ik niemand zie hollen. Myn compagnon is me intussen kwyt geraakt en is terug gekeerd. Ik vraag me zelf af, in wat voor obscuur zaakje ik terecht zal komen. We hollen straat in straat uit, ter wijl de jongen maar blijft verzekeren dat we de dief zullen vinden. Einde lijk komen we druipnat van zweet, tot stilstand voor een kroeg. Ik moet daar maar naar binnen gaan en een potje bier drinken, zei de knaap, dan zal hy intussen mijn pen terug halen. Ik voel steeds meer nattig heid en denk er niet over die kroeg binnen te gaan. Intussen komen er wat mensen naar buiten uit de kroeg en daar is een Hollander by, een zeeman. Eén gunstige indruk maakt hy niet. Ik vertel hem het verhaal en vraag hem wat ik denken moet van die jongen. Hy verzekert mij, dat ik die pen Aan boord van s.s. Stephen Kearny terug krijg, ik hoef niets anders te doen dan binnen te gaan en te wach ten. Maar ik zeg, dat ik terug moet naar de boot en morgenochtend zal terugkomen. De volgende morgen ben ik eerst naar de Hollandse con sul gegaan, die gaf me een verttouwd iemand mee. Met zijn hulp kwam ik er gauw achter, dat ik èn bestolen èn er nog byna ingelopen was. Die jongen bleek door de kroegbaas te zyn gehuurd om klanten daarheen te brengen. Dat laatste is mislukt, maar myn vulpen is naar 't rijk van de halve maan. Twee andere paters hebben een nog hachelijker avontuur beleefd. Zij waren ook aan 't kuieren. Een zwar te kerel komt hen achterop en wyst een van hun er op, dat er modder op hun broek zit. Achteraf bleek, dat hy die er eerst op moet hebben ge gooid. Hy biedt zich aan om 't eraf te hflen. Dan vraagt hy om geld. Dat is de pater wel wat al te bar en wil hem een paar cigaretten geven. Dan trekt hy zyn mes»en dreigt te zullen steken als hy geen geld krijgt. Het gebeurt in een stil straatje, waar alleen een paar kerels staan, van wie toch geen hulp te .verwach ten is. 't Treft ongelukkig, dat ze geen klein geld by zich hebben. Ze hebben een bankje groot geld. Die kerel begint zo te dreigen, dat ze het tenslotte moeten geven. Een andere pater zou proberen onze wasch gedaan te krygen in de stad. Hy vindt inderdaad zusters en komt terug met een jongen om de wasch te halen. De jongen heeft een hond by zich. Als zy weer van boord gaan met de wasch, raakt de hond even los. Een Egyptenaar heeft hem onmiddellijk te pakken en gaat er mee vandoor. Maar die knaap een Griek - is niet van gister. Hy gaat de kerel achterna, geeft hem een klap en rukt hem de ketting uit de hand. Later worden zy in een straatje door hem opgewacht en met stenen bekogeld. Alles speelde zich by volle daglicht af. We begrepen de waar schuwing om niet in het donker op straat te komen. Van de consul hoorden we frappan te staaltjes van diefstal. Iedereen steelt er. De politie, of wat er voor doorgaat, staat machteloos, of wil niets doen. De meeste slachtoffers zyn immers maar blanken. De consul was er van overtuigd, dat Egypte gauw tenonder zou gaan aan wan orde. Het kan de weelde der zelfstan digheid niet verdragen. Toen de Engelsen er nog waren, waren zulke toestanden ondenkbaai. Van de stad zelf is geen kwaad te vertellen, voor zover wy deze gezien hebben, maar dat is helaas maar een klein stukje. Een aardige Oosterse stad met veel moskeën en enkele kerken. Verreweg de meesten van de 300.000 inwoners zyn Mohamedanen. Alleen onder de Europeanen zyn katholieken te vin den. Onze paters hebben er een klooster en een parochie. Zy en ook de zusters worden dikwijls lastig gevallen op straat en met stenen bekogeld. Nog' steeds de eeuwenoude stryd tussen kruis en halve maan. In Alexandrië kregen we er twee nieuwe passagiers by, een Griek en een Joodse dame van Engelse natio naliteit. Wy moesten ons inkrimpen en wonen nu met vier man in een ca bine. Hoe we zo levend door de Rode Zee en Indische Oceaan moeten ko men, is ons een raadsel. Als de zon de hele dag op onze ijzeren cabine braait, is het er niet uit te houden var. de hitte. We waren verontwaardigd en heb ben geprotesteerd. De kapitein zegt, dat hy geen passagiers kan weigeren als de My. ze stuurt. Hy is pas ka pitein en durft nog niet van zich af te spreken. Onze vorige kapitein durfde dat wel en heeft ook meer malen passagiers geweigerd. Woensdagmorgen 21 Mei. Vanochtend zyn we Port Said bin nengevaren. Tot onze spijt hoorden we, dat we niet van boord konden gaan,. We zullen maar een paar uur blijven liggen. Om 12 uur zullen we wegvaren. We staan voor een der moeilijkste stukken van onze reis de Rode Zee - die zo berucht is vanwege de hitte, die daar heerst. We zullen 6 tot 7 dfigen nodig heb ben om er doorheen te komen. Mozes kon dat gauwer Donderdagmiddag 22 Mei. We varen in de Rode Zee. Om 2 uur vanmorgen passeerde we Suez. We hebben 12 uur gedaan over het Suez-kanaal. Dit kanaal is zo smal, dat twee behoorlijke schepen elkaar niet kunnen passeren. De schepen mogen er maar op halve kracht va ren. Het was een der mooiste stuk jes van onze reis. Een hole middag hadden we aan beide kanten de wal dicht by. Een merkwaardige tocht. -Eindeloze woestijnen aan beide kanten, hier en daar onderbroken door dorpen en nederzettingen, waar Oost en West elkaar ontmoeten. De meest moderne villa, naast krotten, die Abraham nog gekend moeten hebben. Een paar maal passeerden wy een dorpje, waarvan een katholiek kerkje het centrum was. Dat deed ons goed in een land waar alles doet denken aan Allah en Mohamed. \Vanmorgen woei er nog een flinke bries. Maar tegen de middag is de wind gaan liggen en de hitte ondra gelijk. We kunnen aan beide zijden nog land zien. Onze ogen doen pijn als we de zon zien ïblakeren op het gele woestijnzand. Talloze vliegen bezorgen ons een nieuwe Egyptische plaag. Vanmorgen zagen we links van ons de berg Sinaf liggen, waar Ged aan Mozes de tien geboden gaf. Hier moet Mozes ergens door de Rode Zee getrokken zijn. We kunnen nu begrijpen, dat hy haast maakte om 't land der Egyptenaren te verlaten. Het was er toen al niet veel beter dan nu. We varen nu recht naar 't Zuiden, nog meer de zon tegemoet. Om 12 uur staat de zon byna lood recht boven ons hoofd. Zondag 25 Mei. Pinksteren. We konden deze feest dag niet ongemerkt laten voorbijgaan en hebben een hoogmis opgedragen in de eetzaal van de officieren. Er waren 11 leden van de bemanning, waaronder de kapitein en de eerste officier, beiden niet-katholiek. We moesten alles uit ons hoofd zingen, daar we geen muziek hadden. Maar 't ging best. De temperatuur in het zaaltje was boven de 100 gr. De natte kringen op onze kleren zagen we groter worden. Binnen vyf minuten hingen de kaarsen als hoef ijzers op het altaar. We moesten ze om beurten in de ijskast leggen. De twee.Hollanders, protestanten, waren ook aanwezig. Na de mis moesten wè allemaal droog goed aantrekken. Het, is vandaag wel de heetste dag, die we gehad hebben. Op het ogenblik nu de zon ondergaat, koelt het wat af. We varen nu op de hoögte van een eilandengroep „de Twaalf Apostelen" genoemd. We naderen 't einde der Rode Zee. Morgenmiddag komen we in Aden. We hopen het heetste deel van onze reis achter de rug te hebben. Over dag stygt de hitte op het dek tot 115 gr. Het ijzer is gloeiend en kan men zonder handschoenen niet aan pakken. Op de ijzeren dekplaten kan men spiegeleieren bakken. De temperatuur van de zee is 92 gr. In onze hutten komt de hitte de 100 gr. naby. Een poging om daar met vier man te slapen, zou een poging tot zelfmoord zyn. '8 Avonds slepen we onze matras sen naar buiten en slapen op het dek, onder de sterren. Onder de sterren vinden we veel oude kennis sen terug uit Nederland, maar we maken ook kennis met nieuwe schoonheden, waaronder het Zuider Kruis, een sterrenbeeld van 4 hel dere sterren in de vorm van een kruis. Overdag voeren we niet veel meer uit. Als de zon loodrecht boven ons staat, en van het schip een gloeiende yzermassa maakt, dan is 't maar het beste de schaduw op te zoeken. We liggen dan in een dekstoel te dromen van. de heerlijke Hollandse winters. Er bestaat geen verschil meer tussen koud en warm water. Het komt er niet op aan, of men de koude of warme waterkraan openzet. Zelfs de koude douche is te heet om te gebruiken. In deze hitte verdwijnen de kleren als sneeuw voor de zon. De negers lopen er nog het fatsoenlijkst by. De oude Joodse dame, die in Alexan drië aan boord is gekomen, heeft voor een verassing gezorgd. De een schat te haar op 45, een ander op 50 of 60. Nu beweert zy pertinent, dat ze pas 35 is Om ons te overtuigen gedraagt zy zich als een meisje van 20. Zo laat zich door de bemanning „Flossie" noemen, een naam, die er als koek ingaat. Merkwaardig is, dat zy als Jodin een grote verering heeft voor de H. Theresia. Zy zegt, dat ze al dik wijls door haar geholpen is. Maandag 25 Mei. We varen de Rode Zee uit. Aan beide kanten zien we weer oevors. 't Breedste punt is circa 190 KM. breed. De uitgang is tamelijk smal en bezaaid met rotseilandjes. Om 5 uur komen we in Aden, waar we maar een paar uur blijven liggen. Donderdag 29 Mei. We zitten op de Indische Oceaan, De zon verdient ook hier r.og met recht de naam van „koperen ploert".

Peel en Maas | 1947 | | pagina 1