Hoe staat het
WEEKBLAD VOOR VENRAY EN OMSTREKEN
grens-correctie's
De Venray se schapenhandel
voor honderd jaren
Venray-Peking, enkele reis.
Zaterdag 19 Juli 1947 No. 29
Acht en'Zestigste Jaargang
Druk en Uitgave,
Firma van den Munckhof
Drukkerij
Kantoorboekhandel
Grootestraat 28
Telefoon K 4780 512
Postrekening 130652
PEEL EN MAAS
Advertentieprijzen
op aanvraag verstrokt
Abonnementsprijs
per kwartaal
voor Venray fl 1.00
buiten Venray fl 1.20
uitsluitend vooruitbet.
met de
Er is enige ty'd niet meer gespro
ken over de Nederlandse eisen ten
opzichte van Duitsland, aldus „De
Volkskrant". Het Indische vraagstuk
neemt 'n zodanige plaats in ons po
litieke leven in, dat het wel lijkt, of
alle andere kwesties naar de achter
grond zijn gedrongen. En toch is deze
aangelegenheid voor ons land van
niet minder belang
Onze industrialisatie is gebonden
aan het bezit van kolen; de Regering
wenste een oplossing door Nederlandse
mijnconcessies in Duitsland.
Hoe ontwikkelde zich de toestand
by onze "Oosterburen
Reeds nu verzet de bevolking zich
daar tegen maatregelen van de ge
allieerden. Hoe zal het daar gaan als
een klein land als Nederland zijn
concessies zal moeten gaan exploi-
Zou er wel een bedrijfstak zijn, die
meer in het sociale wezen ingrijpt
dan het mijnwezen?
Huisvesting, arbeidsvoorwaarden,
transportmiddelen, stichting van ne-
venbedryven, h6t zal ons niet mak
kelijk vallen dit alles naar onze
wensen tot stand te brengen onder
Duits gezag.
De Gedeputeerde Staten van Gel
derland hebben enige maanden ge
leden de aandacht der Regering op
deze zaak gevestigd en gevraagd of
een kleine uitbreiding der zogenaam
de grenscorrecties geen betere moge
lijkheden zou bieden.
Een Rijnhaven te Emmerik voor
de industrialisatie van ue Achterhoek
van grote waarde
Een snellere verbinding tussen
Nederland ten Oosten van de IJssel
en Limburg via Emmerik—Kleef
Een teruggrijpen op oude verlan
gens van ons volk, die door d'eeuwen
heen in "onze geschiedenis levend
waren.
Is he,t misschien te laat om deze
wending te geven aan onze eisen
In Yersai|les in 1919 sprak België
aanvankelijk ook slechts over Mal-
medy naast andere verlangens en
kwam pas in laatste stadium Eupen
sterker op de voorgrond.
Daar komt nog iets by. Onmiddel
lijk aan Kleef grenst het Pruissische
Geldern, eenmaal behorende tot het
Hertogdom Gelderland, gelegen aan
de rand van de ryke kolenlagen van
de Nederrijn, waar het zwarte goud
in zeer goede kwaliteit op geringe
diepte ontginbaar is.
Nederland zou in geval van an
nexatie op de meest "Westelijke uit
lopers zijn schachten bouwen, die
tot 15 km. onder Duits gebied de
kolenwinning zouden mogelijk maken,
terwijl de oppervlaste in Duitse
handen bleef.
Voor de Vrede van Munster (1648)
tot de Vrede van Utrecht (1713) is
een diplomatieke strijd tussen de
Zuidelijke en Noordelijke Nederlan
den over dit randgebied gevoerd. En
wanneer by -de vrede van Utrecht
Pruisen zich in dit oude Opperkwar-
tier van Gelder weet te vestigen,
begint een strijd tussen de staten
van dat gebied en de Pruisische Ko
ning, een periode van energiek ver
zet tot handhaving van oude vrij
heden, volksrechten en taal, waarvan
de notulen der Landdagen een dui
delijk beeld geven.
Pas na de Franse tijd, toen Pruisen
zich steviger in het Westen nestelde
en daar heer en meester werd over
vele voormalige afzonÉa-liike staatjes,
was de weerstand van Geldern ge
broken en heeft de centraliserende
Junkers'aat zyn Pruisische ambtena
ren naar deze streken gezonden.
Het algemeen Rijksarchief in Den
Haag bevat talrijke stukken, die ge
tuigen, hoe de Nederlandse diploma
ten in het verleden vele malen, o.m.
in 1795 en bij het Wener Congres,
hebben gepoogd hun oude aanspraken
te doen gelden.
Weinig bekend is, dat in Versailles
in 1919 de Grote Mogendheden bereid
waren, Opper Gelder weer bij Neder
land te voegen en dat de desbetref
fende artikelen reeds waren gefor
muleerd.
Ook voor Engeland is er een diplo
matieke traditie: Churchill's voorva
der Marlborough heeft, evenals vele
andere Engelse staatslieden, in den
loop der tyden moeite gedaan Neder
lands positie aan de Nederrijn te
versterken.
De huidige Regering heeft wel
duidelijk laten merken, hoe bezorgd
zy is, voor een Duitse minderheid in
ons land.
Kenners van de streek vragen zich
af, of er niet eer gesproken kan
worden van een Nederlandse minder
heid in Duitsland, want het dialect
vooral te plattelande, heeft meer
overeenkomst met onze taal, dan met
het Hoogduits en dan nog te beden
ken, dat in Kleef en verscheidene
andere plaatsen van dit gebied reeds
meer dan 10 pet. Nederlanders wo
nen.
Plaatsen als Gennep, Zevenaar,
Sittard, welke pas in 1813 tot ons
land gingen behoren, zijn nu geheel
vernederlandst, ofschoon haar staat
kundige geschiedenis maar weinig
met ons land gemeen heeft.
Zou een' hereniging van het oude
Op perkwartier met onè land dan niet
I
De gegevens, die hierin zyn ver
werkt, zyn hoofdzakelijk ontleend
aan een „Rekenboekje, behoorend
aan Cornel is Raedts, woonagtig te
Sevenum, den 27 Juli 1846 met hol-
landsche schapen te Londen", en, wat
Rusland betreft, aan een notitieboekje
van Henricus Wismans, Venray, met
den datum 29 Juli 1879.
Cornelis Raedts, geboren te Seve
num 4 Nov. 1821 en overleden te
Venray 19 April 1896, was in Venray
op 22 April 1856 gehuwd met Petro-
nella Smits.
Op de eerste bladzijdè van zyn
„rekenboekje" in klein zakformaat
noteert hy„ik ben by de grote
Compagnie gekomen in 't jaar 1845
toen verdienden wy per man over
Metz, Parijs 754 francs."
Deze enkele regel^wyzen op twee
belangrijke dingen. Ten eerste, dat
de Venrayse Compagnie voor meer
dan honderd jaar een vry groot aan
tal leden telde naast enkele kleinere
Compagnieën. Ten tweede, dat haar
werkzaamheid zich reeds toen ver
over de grenzen, over België, tot
Parys en, zoals uit het opschrift van
het boekje blijkt, tot Londen uit
strekte.
Drie kleinere Compagnieën, vier of
vyf leden tellend, (Janssen, Emons,
Rutten, Litjefls, Vissers) bleven in
Venray bestaan tot 1900. De grote
Compagnie bestond van 1847 tot 1850
uit elf leden, in 1857 uit negen, in
1859 uit zestien, in 1872 uit zeventien,
in 1877 uit een en twintig, in 1910
uit tien en na de eerste wereldoorlog,
uit vier leden.
De eerste .vraag, die hier bij ons
opkomt, is Ndezehoe zyn kleine
landbouwers-schapenfokkers in een
afgelegen, weinig vruchtbare streek
in Noord-Limburg een eeuw geleden
kunnen komen tot zulk een uitge-
breiden internationalen schapenhan
del Waarschijnlijk door een drie
voudige zich geleidelijk ontwikkelende
gedachte.
Ie. Dat zij, in plaats van hun
schapen op de boerderij of op kleine
markten aan opkopers te verkopen,
deze zelf naar grotere markten kon
den brengen.
2e. Dat zy daar, behalve hun eigen
schapen, ook nog op andere boerde
rijen aangekochte konden verkopen.
3e. Dat zij, evengoed als andere
handelaars, schapen naar Frankrijk
en Engeland konden zenden, waar
meer vraag was naar schapenvlees.
Waar zy hun schapen aanvankelijk
aan de markt brachten, is moeilijk
te zeggen. Eigenlijke schapenmark ten
waren er in Noord-Limburg niet, al
werden de veemarkten van de grotere
dorpen als zodanig vermeld in de
„Oprechte Venlose Almanak". De
enkele eenzaam blatende schapen, die
daar stonden, konden er dien naam
niet aan geven. De schapenmarkten,
die men omstreeks 1880 in Venray
hoorde noemen, waren Rotterdam,
Goes en Purmerend.
Het vervoer van de Limburgse
Peelstreek over de Maas naar Rotter
dam was niet moeilijk. Zoo werden
Venrayse schapen tot 1910 vaak naar
Maashees gedreven en vandaar per
boot naar Rotterdam verzonden.
Over 1845 lazen wy reeds van
schapen, die via Metz naar Parys,
over 1846 van Geldersche, die over
Vlissingen naar Duinkerken vervoerd
werden. Naar Londen zond men er
van 1846 tot 1850 over Buren, Gor-
cum en Vlissingen.
Deze waren op verschillende dorpen
in de Betuwe op de boerderijen, vooral
door Cornelis Raedts, gekocht en in
Elden, by Arnhem, door hem „ont
vangen". Ook zond men er enkele,
die in Leiden en Sneek op de markt
gekocht waren, over Harlingen naar
Londen.
In 1846 bedroeg het aantal der in
London verkochte schapen drieduizend
Het jaar 1847 wordt aangeduid als
„het eerste jaar over Rotterdam"
In 1850 gingen zendingen over Nieu-
wediep, in 1860 over Medemblik, in-
1865 over Ostende, Calais en Boulogne.
Het feit, dat over deze acht havens
schapen naar Engeland en Frankrijk
uitgevoerd werden, wijst op grote
'activiteit. Want de dieren moesten
zoveel mogelijk begeleid en onder
persoonlijk toezicht vervoerd worden
en verkocht. Dit blijkt uit de by C.
Raedts herhaaldelijk voorkomènde
posten „voor uitgaven naar (in) Lon
den".
De tiid, die verliep tussen het „ont
vangen" te Elden en de verkoop te
Londen was ongeveer veertien dagen.
De booten waren klein. Vaak sloegen
er schapen overboord. „In 1852 ver
loren wy op zee 215 schapen en 100
op het Haringvliet". C. Raedts noteert
in 1846de boot genaamd The Magnet
te Harlingen, heeft een lengte van
84 kleine schreden en een breedte
van 13 zoals een mensch gewoonlijk
gaat. De 5500 schapen, die in 1846,
telkens in groepen van 100 tot 300,
naar Engeland werden verscheept,
werden op 25 verschillende markt
dagen in Londen verkocht.
Op de meeste overtochten werden
ze door C. Raedts begeleid. Geen
wonder, dat hij meer dan twee
derden van het jaar op reis was. In
1846 over Harlingen 233 dagen, in
1847 over Rotterdam 189 dagen, ter
wijl hy dat jaar twee maanden ziek
was. In 1852 op 330 dagen het ge
middelde van de reisdagen der leden
bedroeg toen 247. In 1853 zelfs op
345 dagen. Na zyn huwelijk in 1856
worden deze hoge cijfers niet meer
bereikt en blijft het beperkt tot on
geveer 230 dagen.
Op hun weg raar Frankrijk en
„over Metz naar Parys" verbleven de
schapen hier en daar op pleister
plaatsen om te rusten en gevoederd
te worden. Dit werd waarschijnlijk
de aanleiding dat twee leden der
Compagnie, Arnold Trynes en Martin
Poels, beiden uit Venray, zich vestig
de in Warcoing by Doornik in België,
waar hun afstammelingen nog woon
achtig zyn. Een dochter van Arnold.
Trynes huwde met Johannes Poels
uit Venray, die van 1880 tot 1910 de
firma in Londen vertegenwoordigde
en later, in vennootschap met den
Engelschman Brewster, op grote
schaal bevroren vlees uit Argentinië
invoerde en op de Londense markt
verkocht, wat thans nog door zyn
zoon en kleinzoon wordt voortgezet.
Deze laatste huwde wederom met
een Venrays meisje.
Uit de volksmond hoorde wy dik
wijls het verhaal, dat de Venrayse
kooplui de schapen te voet uit Hol
land naar Parys „dreven". De alge
meen gangbare benaming van „Ven-
rodse schopsdrievers" wijst er op en
de vermelding in 1845 „over Metz
naar Parys", toen de treinenloop nog
zeer beperkt was, maakt het aanne
melijk. Merkwaardig is, dat het
Engelse woord „drover" in de vorige
eeuw de gangbare term voorveehan
delaar was. Voor de schapen, die op
de lange tocht kreupel werden, nam
men een aantal schoentjes mee, zoals
wy dikwijls hoorden verzekeren.
In 1846, het eerste jaar waarover
wy gegevens vinden, bedroeg het
aantal verhandelde schapen 5500.
Het volgend jaar steeg het tot 11000;
in1856 tot 21000, n.l. 10000 naar
Londen, 10000 naar Parys en 1000
naar Luik; in 1860: 35000; in 1869:
70000. De hoogste cijfers werden be
reikt in 1872 en 1878. In 1872 ver
kochten de Venrayse kooplui 100000
Duitse schapen, waarvan er 53000
naar Engeland gingen, in 1878 totaal
93000 „waaronder 12000 Russen".
De omzet in deze twee jaren bedroeg
telkens ruim een millioen gulden.
Omdat het aandeel van de meeste
leden in het bedrijfskapitaal niet
boven de zesduizend gulden uitging,
moest het overige van banken geleend
worden.
Op initiatief van C. Raedts breidde
de handel zich, wat de aankoop be
trof, omstreeks 1860 uit tot over de
landsgrenzen, vooral naar Duitsland,
waar de grote bedrijven kudden van
meer dan duizend schapen hadden.
Omdat er in België te weinig ge
fokt werd, voerden ze er veel ma
gere schapen uit Duitschland in.
In 1860* zond men 73 Hollandse
rammen naar Londen; in 1880 enig6
honderden Engelse naar Duitsland.
De Duitse schapen werden over Rot
terdam en Geestemünde naar Enge
land verzonden.
In Rotterdam woonde als vertegen
woordiger Jan Poels Hzn., later als
expediteur geassocieerd met Bierman.
Ten gevolge van den Frans—Duitsen
oorlog, werd er in 1870 in België
niets verdiend. Naar Parijs verzonden
wy dat jaar 10.000 schapen uit
Pruisen, waaraan wy te kort kwa
men; maar op Londen werd verdiend.
Het volgend jaar was gunstig; de
winst over 1871 was de hoogste, die
ooit bereikt werd.
tot een spoedige assimilatie leiden?
Wil dat nu zeggen, dat de Neder-'
landerér- er met gejuich zouden wor
den binnengehaald?
Een eeuw lang heeft het gebied
zich gekromd onder de Pruisische
discipline. Ook aan vrijheid moet
een volk weer wennen; in weinige
jaren zal de oude volksaard weer
herleven. Nu reeds willen velen by
Nederland horen, maar ze wachten
zich wel aan dit gevoelen openlijk
uiting te geven en 'het risico te lonen
by een mislukking als landverraders
te worden beschouwd.
Nederland let op uw saeck
Deze kans keert niet licht weer 1
II
Niet alleen op Duitse boerderijen,
ook op de markten in Duitsland
werd gekocht. In 1866 in Mainz en
Keulen, in 1867 Berlijn en Magdeburg
voor Londen en Parys. v
Verscheidene leden der Compagnie
verbleven een of meer maanden in
Saksen en Brunswyk; enige van hen,
H. Trynes, H. Wismans en H. Poels,
trokken verder naar Oostenrijk, Hon
garije, Polen en zelfs naar Rusland.
Een belangrijke aantekening vinden
wy by C. Raedts over 1878:
„Henri Trynes uit Venray en Gott-
schalk uit Frankfort (geen lid der
Compagnie) hebben een reis gemaakt
naar Odessa en niets gekogt; door
het militair transport konden wy
geen wagens krijgen."
Over een twede reis naar Rusland
vinden we gegevens in een notitie
boekje van H. Wismans, die met zyn
zwager H. Poels in 1879 eveneens
doordrong tot Odessa.
Zy kenden voldoende Duits en
Frans, maar geen Russisch en be
hielpen zich met „een klein Joodje",
die tolk was. Na een lange reis per
spoor door Duitsland, Hongarye, Po
len en een gedeelte van Rusland,
reisden zy verder per boot over de
rivieren en in kleine sohokkende
wagens over slechte wegen naar de
Russische.steppen.
Op drie verschillende bedrijven
kochten ze kudden van ruim duizend
schapen, die gedreven werden naar
Elizabethgrad, vanwaar men ze per
spoor naar Geestemünde en Hamburg
doorzond.
Omdat de schapen onderweg meer
malen moesten worden uitgeladen,
reisden de kooplui mee. In Geeste-
mündo en Hamburg zorgden zy voor
de verscheping naar Londen, waar
ze door den aldaar wonenden Johan
nes Poels in de haven vac Deptford
ontvangen en op de markt te Smit-
field verkocht werden.
By dit alles moesten de kooplui
zich lange en vermoeiende tochten
met veel ontberingen in primitieve
reisgelegenheden getroosten. Zo lezen
we: op 29 Juli 1878 gevhren van
Odessa (over de Dnjeper) naar Niko-
lajeff (later Wjernolensk) vandaar
per spoor naar Potafka, dan per wa
gen naar Stop Gregoire en 120 werst
verder naar Nikopol en Step Rako-
wa; per boot naar Alexandrow en
per spoor naar Ekatrineslaw (later
het bekende Djnepropotrofrk); per
extra post naar Nikopol terug, 115
werst; van daar per boot over de
Dnjeper naar Cherson en over de
Zwarte Zee naar Odessa. Slot volgt.
„De Maasgouw" H. WISMANS
Roermond.
Dinsdagavond 20 Mei.
Een paar uur geleden hebben wy
Alexandrië verlaten en zyn nu op
weg naar Port Said. Een afstand
van 12 uur varen. We zyn er niet
rouwig om, dat we Alexandrië achter
de rug hebben. De eerste kennisma
king met de Oosterse wereld is ons
slecht bekomen. Het leek ons een
interessante stad, toen we binnen
kwamen. Het was een fleurig gezicht
van wit en rood, van burnous en
fez. Egyptenaren, Turken en weet
ik wat nog meer rassen stonden ons
op te wachten. Aan een Amerikaans
schip is altijd te verdienen!
Kooplui stalden hun waren uit.
Een gochelaar maakte van 1 kuiken
3 en liet ze eieren leggen. Een
acrobaat balanceerde met een stoel
op zyn neus, waar een meisje op zat.
We gooiuen wat Belgische en Franse
muntstukken naar beneden, die ze
prompt terug gooiden met de nodige
scheldwoorden.
We kregen al gauw de waarschu
wing om voorzichtig te zyn en vooral
niet in 't donker over straat te
gaan. Want het leven van 'n blanke
wordt daar niet geteld. Sinds de
Engelsen weg zijn heerst er wanorde
en de blankenhaat kan vrij worden
uitgevierd. We moeten alles goed
achter slot en grendel houden, want
ze stelen als raven. We hebben de
waarschuwing goed in onze oren
geknoopt, maar zyn er toch inge
vlogen.
Het. begon al toen we van boord
wilden gaan. We moesten een^ dollar
betalen, anders mochten we ~er niet
af. De reinste afzetterij, maar we
kwamen er niet langs. We gingen in
groepjes van twee de stad in, met
de bedoeling vóór donker terug te
z(jn. We waren binnen de kortste
keren terug en hadden er meteen
genoeg van. Ieder heeft een avontuur
beleefd.
Myn compagnon. Pater Steltenpool
en ik zullen postzegels kopen en
brieven posten. We zyn nog nauwe
lijks van boord of we worden al ge
fouilleerd door een zoo'n Turk, die
zich uitgeeft voor geheime politie.
We moeten ons dit laten welgeval
len. 50 Meter verder worden we on
derzocht door de douane. Ze hebben
er blijkbaar plezier in om blanken te
sarren. We zyn intussen al omringd
door een stel mannen en opgescho
ten jongens.
De een wil ons met een taxi weg
brengen, de ander wil gids zyn, een
derde heeft iets te koop. Anderon
weten de beste café's en de beste
gelegenheden. We krijgen geen kans
om met elkaar te praten. Ze dringen
zich tussen ons in. Het is onmogelyk
ze kwyt te raken. We beginnen af te
snauwen. Helpt niets. Ze worden al
maar brutaler. Ze hangen aan onze
trekken ons aan de mouwen en
springen tegen ons op.
We kookten. Ik wil er op los slaan
maar mijn compagnon is verstandiger
en wijst er op, dat we dan niet
levend thuis zullen komen. Het was
ons tenslotte zo bar, dat w^ teneinde
raad maar besloten om terug te
?aan. We draaien ons om en meteen
tyk ik naar myn vestzakje. Ik schrik
me dood, mijn vulpen is weg. Ik
ga terug naar de troep en daar komt
een jongen van een jaar of 14 me
vertellen, dat hy gezien heeft wie
die pen gestolen heeft. Ik ben zo
goedmoedig om dat te geloven en
volg de jongen, die zegt dat ik mee
moet gaan. Het wordt een holparty.
Ik kyk vooruit in de straat, of ik
niemand zie hollen. Myn compagnon
is me intussen kwyt geraakt en is
terug gekeerd.
Ik vraag me zelf af, in wat voor
obscuur zaakje ik terecht zal komen.
We hollen straat in straat uit, ter
wijl de jongen maar blijft verzekeren
dat we de dief zullen vinden. Einde
lijk komen we druipnat van zweet,
tot stilstand voor een kroeg. Ik moet
daar maar naar binnen gaan en een
potje bier drinken, zei de knaap,
dan zal hy intussen mijn pen terug
halen. Ik voel steeds meer nattig
heid en denk er niet over die kroeg
binnen te gaan. Intussen komen er
wat mensen naar buiten uit de kroeg
en daar is een Hollander by, een
zeeman. Eén gunstige indruk maakt
hy niet. Ik vertel hem het verhaal
en vraag hem wat ik denken moet
van die jongen.
Hy verzekert mij, dat ik die pen
Aan boord van s.s. Stephen Kearny
terug krijg, ik hoef niets anders te
doen dan binnen te gaan en te wach
ten. Maar ik zeg, dat ik terug moet
naar de boot en morgenochtend zal
terugkomen. De volgende morgen
ben ik eerst naar de Hollandse con
sul gegaan, die gaf me een verttouwd
iemand mee. Met zijn hulp kwam ik
er gauw achter, dat ik èn bestolen
èn er nog byna ingelopen was. Die
jongen bleek door de kroegbaas te
zyn gehuurd om klanten daarheen te
brengen. Dat laatste is mislukt, maar
myn vulpen is naar 't rijk van de
halve maan.
Twee andere paters hebben een
nog hachelijker avontuur beleefd. Zij
waren ook aan 't kuieren. Een zwar
te kerel komt hen achterop en wyst
een van hun er op, dat er modder
op hun broek zit. Achteraf bleek, dat
hy die er eerst op moet hebben ge
gooid. Hy biedt zich aan om 't eraf
te hflen. Dan vraagt hy om geld.
Dat is de pater wel wat al te bar
en wil hem een paar cigaretten geven.
Dan trekt hy zyn mes»en dreigt te
zullen steken als hy geen geld krijgt.
Het gebeurt in een stil straatje,
waar alleen een paar kerels staan,
van wie toch geen hulp te .verwach
ten is. 't Treft ongelukkig, dat ze
geen klein geld by zich hebben. Ze
hebben een bankje groot geld. Die
kerel begint zo te dreigen, dat ze het
tenslotte moeten geven.
Een andere pater zou proberen
onze wasch gedaan te krygen in de
stad. Hy vindt inderdaad zusters en
komt terug met een jongen om de
wasch te halen. De jongen heeft een
hond by zich. Als zy weer van boord
gaan met de wasch, raakt de hond
even los. Een Egyptenaar heeft hem
onmiddellijk te pakken en gaat er
mee vandoor. Maar die knaap een
Griek - is niet van gister. Hy gaat
de kerel achterna, geeft hem een
klap en rukt hem de ketting uit de
hand.
Later worden zy in een straatje
door hem opgewacht en met stenen
bekogeld. Alles speelde zich by volle
daglicht af. We begrepen de waar
schuwing om niet in het donker op
straat te komen.
Van de consul hoorden we frappan
te staaltjes van diefstal. Iedereen
steelt er. De politie, of wat er voor
doorgaat, staat machteloos, of wil
niets doen. De meeste slachtoffers
zyn immers maar blanken. De consul
was er van overtuigd, dat Egypte
gauw tenonder zou gaan aan wan
orde. Het kan de weelde der zelfstan
digheid niet verdragen.
Toen de Engelsen er nog waren,
waren zulke toestanden ondenkbaai.
Van de stad zelf is geen kwaad te
vertellen, voor zover wy deze gezien
hebben, maar dat is helaas maar een
klein stukje.
Een aardige Oosterse stad met veel
moskeën en enkele kerken. Verreweg
de meesten van de 300.000 inwoners
zyn Mohamedanen. Alleen onder de
Europeanen zyn katholieken te vin
den. Onze paters hebben er een
klooster en een parochie. Zy en ook
de zusters worden dikwijls lastig
gevallen op straat en met stenen
bekogeld. Nog' steeds de eeuwenoude
stryd tussen kruis en halve maan.
In Alexandrië kregen we er twee
nieuwe passagiers by, een Griek en
een Joodse dame van Engelse natio
naliteit.
Wy moesten ons inkrimpen en
wonen nu met vier man in een ca
bine. Hoe we zo levend door de Rode
Zee en Indische Oceaan moeten ko
men, is ons een raadsel. Als de zon
de hele dag op onze ijzeren cabine
braait, is het er niet uit te houden
var. de hitte.
We waren verontwaardigd en heb
ben geprotesteerd. De kapitein zegt,
dat hy geen passagiers kan weigeren
als de My. ze stuurt. Hy is pas ka
pitein en durft nog niet van zich af
te spreken. Onze vorige kapitein
durfde dat wel en heeft ook meer
malen passagiers geweigerd.
Woensdagmorgen 21 Mei.
Vanochtend zyn we Port Said bin
nengevaren. Tot onze spijt hoorden
we, dat we niet van boord konden
gaan,. We zullen maar een paar uur
blijven liggen. Om 12 uur zullen we
wegvaren. We staan voor een der
moeilijkste stukken van onze reis
de Rode Zee - die zo berucht is
vanwege de hitte, die daar heerst.
We zullen 6 tot 7 dfigen nodig heb
ben om er doorheen te komen. Mozes
kon dat gauwer
Donderdagmiddag 22 Mei.
We varen in de Rode Zee. Om 2
uur vanmorgen passeerde we Suez.
We hebben 12 uur gedaan over het
Suez-kanaal. Dit kanaal is zo smal,
dat twee behoorlijke schepen elkaar
niet kunnen passeren. De schepen
mogen er maar op halve kracht va
ren. Het was een der mooiste stuk
jes van onze reis. Een hole middag
hadden we aan beide kanten de wal
dicht by.
Een merkwaardige tocht.
-Eindeloze woestijnen aan beide
kanten, hier en daar onderbroken
door dorpen en nederzettingen, waar
Oost en West elkaar ontmoeten. De
meest moderne villa, naast krotten,
die Abraham nog gekend moeten
hebben.
Een paar maal passeerden wy een
dorpje, waarvan een katholiek kerkje
het centrum was. Dat deed ons goed
in een land waar alles doet denken
aan Allah en Mohamed.
\Vanmorgen woei er nog een flinke
bries. Maar tegen de middag is de
wind gaan liggen en de hitte ondra
gelijk. We kunnen aan beide zijden
nog land zien. Onze ogen doen pijn
als we de zon zien ïblakeren op het
gele woestijnzand. Talloze vliegen
bezorgen ons een nieuwe Egyptische
plaag.
Vanmorgen zagen we links van
ons de berg Sinaf liggen, waar Ged
aan Mozes de tien geboden gaf. Hier
moet Mozes ergens door de Rode
Zee getrokken zijn. We kunnen nu
begrijpen, dat hy haast maakte om
't land der Egyptenaren te verlaten.
Het was er toen al niet veel beter
dan nu. We varen nu recht naar 't
Zuiden, nog meer de zon tegemoet.
Om 12 uur staat de zon byna lood
recht boven ons hoofd.
Zondag 25 Mei.
Pinksteren. We konden deze feest
dag niet ongemerkt laten voorbijgaan
en hebben een hoogmis opgedragen
in de eetzaal van de officieren. Er
waren 11 leden van de bemanning,
waaronder de kapitein en de eerste
officier, beiden niet-katholiek.
We moesten alles uit ons hoofd
zingen, daar we geen muziek hadden.
Maar 't ging best. De temperatuur
in het zaaltje was boven de 100 gr.
De natte kringen op onze kleren
zagen we groter worden. Binnen vyf
minuten hingen de kaarsen als hoef
ijzers op het altaar. We moesten ze
om beurten in de ijskast leggen. De
twee.Hollanders, protestanten, waren
ook aanwezig. Na de mis moesten
wè allemaal droog goed aantrekken.
Het, is vandaag wel de heetste
dag, die we gehad hebben. Op het
ogenblik nu de zon ondergaat, koelt
het wat af. We varen nu op de
hoögte van een eilandengroep „de
Twaalf Apostelen" genoemd. We
naderen 't einde der Rode Zee.
Morgenmiddag komen we in Aden.
We hopen het heetste deel van onze
reis achter de rug te hebben. Over
dag stygt de hitte op het dek tot
115 gr. Het ijzer is gloeiend en kan
men zonder handschoenen niet aan
pakken. Op de ijzeren dekplaten kan
men spiegeleieren bakken.
De temperatuur van de zee is 92
gr. In onze hutten komt de hitte de
100 gr. naby. Een poging om daar
met vier man te slapen, zou een
poging tot zelfmoord zyn.
'8 Avonds slepen we onze matras
sen naar buiten en slapen op het
dek, onder de sterren. Onder de
sterren vinden we veel oude kennis
sen terug uit Nederland, maar we
maken ook kennis met nieuwe
schoonheden, waaronder het Zuider
Kruis, een sterrenbeeld van 4 hel
dere sterren in de vorm van een
kruis.
Overdag voeren we niet veel meer
uit. Als de zon loodrecht boven ons
staat, en van het schip een gloeiende
yzermassa maakt, dan is 't maar
het beste de schaduw op te zoeken.
We liggen dan in een dekstoel te
dromen van. de heerlijke Hollandse
winters. Er bestaat geen verschil
meer tussen koud en warm water.
Het komt er niet op aan, of men de
koude of warme waterkraan openzet.
Zelfs de koude douche is te heet
om te gebruiken.
In deze hitte verdwijnen de kleren
als sneeuw voor de zon. De negers
lopen er nog het fatsoenlijkst by.
De oude Joodse dame, die in Alexan
drië aan boord is gekomen, heeft voor
een verassing gezorgd. De een schat
te haar op 45, een ander op 50 of 60.
Nu beweert zy pertinent, dat ze pas
35 is Om ons te overtuigen gedraagt
zy zich als een meisje van 20. Zo
laat zich door de bemanning „Flossie"
noemen, een naam, die er als koek
ingaat. Merkwaardig is, dat zy als
Jodin een grote verering heeft voor
de H. Theresia. Zy zegt, dat ze al dik
wijls door haar geholpen is.
Maandag 25 Mei.
We varen de Rode Zee uit. Aan
beide kanten zien we weer oevors.
't Breedste punt is circa 190 KM.
breed. De uitgang is tamelijk smal
en bezaaid met rotseilandjes. Om 5
uur komen we in Aden, waar we
maar een paar uur blijven liggen.
Donderdag 29 Mei.
We zitten op de Indische Oceaan,
De zon verdient ook hier r.og met
recht de naam van „koperen ploert".