TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS 40,000 woningen. De distributie van Oproep voor steun aan Mill. Binnenland. De Tompouce. Markdiericlilen. FEUILLETON. Mei Napoleon naar Rusland en ferug. Zaterdag 31 Augustus 1940 Een en|Zestigste Jaargang No 35 De vijf oorlogsdagen hebben de woningvoorziening In ons land een vol jaar achteruitgezet. De behoefte aan nieuwe woningen wordt door deskundigen geschat op circa 40.000 per jaar. waarvan 30.000 voor de toe neming der bevolking en 10 000 voor vervanging. Dit aantal werd van 1930 tot 1935 geregeld bereikt, daarna echter niet meer. Sinds in 1939 de oorlog uitbrak stegen de bouwkosten, wat een terug gang in den aanbouw tengevolge had. Het betrekken van Nederland iaden oorlog kwam ons op een verlies van 30 000 woningen een jaar-produc tie te staan (iD Rotterdam alleen werden er 25,479 verwoest). Bestaat er kans dat die achter stand wordt ingehaald De Chr. Hist. „Nederlander" meent van niet. In verband n.l. met de materialen-positie. De materialen toch worden niet alleen schaars, maar ook duur. „Bij de intrede van den oorlogs toestand in Europa in Augustus 1939 is hier te lande terstond het standpunt ingenomen, dat een ver hooging van de bouwkosten als in den vorigen oorlog tot elke prijs moet worden voorkomen. Dit zou geschieden door rantsoeneering van de ln aanbouw te brengen werken. Wij zijn overtuigd, dat de regee- ringsinstanties na 10 Mei 1940 met zorg hebben gewaakt, dat niet meer bouwwerken in uitvoering worden gebracht dan de materialen- voorraad toelaat. En toch zjjn de laatste weken sommige materiaal- prijzen onrustbarend gestegen. Om een enkel maar dan ook een heel sterk voorbeeld ts noemen: het balk- hout, waarvan de prijs in Augus tus 1939 circa f 35 per M3 bedroeg, steeg in het najaar tot f 50. In Juni liep de prijs op tot f 60, in Juli tot f 70, terwijl thans voor kleine hoeveelheden wel prijzen van f 90 en meer worden genoemd. De Duitsche bezettingsautoritei ten hebben dadelijk na de bezetting een verbod uitgevaardigd om voor eenlg artikel een hoogere prijs te bedingen dan op 9 Mei 1940. Dit verbod is door de Prjjzenverorde- ning 1940 no. 1 gepubliceerd op 27 Juli 1940, in de Nederlandsche wet geving opgenomen. Op dien datum had echter een enorme prjjsverhoo- glng van verscheidene bouwmate rialen plaats gehad. Afgewacht zal moeten worden, hoe deze prijzenverordenfng in de praktijk zal werken. Ontkend kan niet worden, dat in verband met de transportmoeilijkheden en het niet altijd beschikbaar zijn van de gevraagde mateD, voor verschil lende materialen een zekere prjjs- verhooging boven het peil van 9 Mei noodzakelijk is. Wij hopen ech ter, dat de nieuwe verordening ertoe zal leiden, de prijzen binnen zekere grenzen te houden. gemeente dus in hun vertrouwde om geving blijven, wat vanzelfsprekend de beste ODloasing Is, kan zeker op andere wijzen tegemoet gekomen worden aan den nood der zoo zwaar beproefde bevolkiDg. Wij laten hier onder den heer de Bekker aan het woord: Aan de inwoners van Mill en St. Hubert. L.S. De jongste gebeurtenissen lieten ln ons dorp maar al te zeer hun sporen achter. Vele menschen hui zen thans ln een kippenhok of bij gebrek aan beter in een varkens- kooi. Hun woning en inboedel zul len de getroffenen nog geruimen tijd moeten missen, en weldra gaan we den herfst en den winter tege moet. Ons saamhoorigheidagevoel en ons medelijden spoorden ons vooral ln de dagen van Mei en Juni tot veel goede dadea aan; doch het is met een bang hart, dat menige vader en moeder, de naderende jaargetijden als een verschrikking op zich af zien komen. Niet zoo zeer om zich zeiver, als wel om huune kinderen. Mild waren degenen in'Mill en St. Hubert, wier have en goed niet zoo zwaar waren geteisterd en een warm klopt nog steeds voor hunne minder fortuinlijke medeburgers. Straks moeten de kinderen dezsr beproefden en getroffenen door weer en wind naar school en thuis gieren de stormvlagen door de reten der planken hutten, waarin amper plaats is voor de grooteren, waar reeds t>ezwaarlijk gestookt kan worden. Hier zjjc weldaden van naastenliefde te verrichten. En in de eerste plaats gaan daarbij onze gedachten uit naar de kleine ren, de hulpelooze jeugd. Eeu mondje meer of minder aan tafel een kindje meer of minder in huis wat meer of minder last wie heeft het ernietgraag voor over. Ea wat verlicht men er de zorg van vele ouders niet door. Maar dan ook in grooten getale medegeholpen, om dit offertje te brengen. Het is toch nog altijd beter te helpen, dan om geholpen te moeten worden. Welnu, zij die een kleine in huis willen nemeD, worden daartoe in de gelegenheid gesteld zich op te geven, evenals zij, die een school gaand kind ter verzorging willen afstaan. Doet allen mee. En Gij, die God dank verschul digd zijt voor leed en lijden, wat Hij U spaarde, loont dit door daden; doet deze kleine hummels in de komende maarden eens extra goed, en meldt U bij den organisator: A. H. DE BEKKER, gemeente-secretaris, Dagelijks op te geven, aan huis: Burgem. Verstraatenlaan A. 124a des n.m. tusschen 6—7 uur. De gemeente-secretaris van Mil! stuurt ons een circulaire, waariu hij steun vraagt voor de zwaar getrof fenen in zijn gemeente Zija dringend beroep, dat op de eerste plaats tot de gemeentenaren is gericht, ls veel zeggend genoeg en zal zeker spreken tot het goede hart van onze men schen. Velen, die een Rotterdamsch kind hadden willen herbergen, maar teleur gesteld moesten worden, vinden mis schien hier een prachtige kans om wel te doen aan een kind uit onze eigen streek. En indien de kinderen hulsve3ting kunnen vinden in de eigen zeep Uit een publicatie van den secre taris-generaal van het departe ment van Handel, Nijverheid en Scheepvaart blijkt, dat Zaterdag 31 Augustus de zeepdistributie begint. De eerste distributicperiode loopt van 31 Augustus tot en met 24 Sep tember. In dat tijdvak zal een nader aan te wijzen bon in het algemeen dlstribut.iebonboekje recht geven op: 120 gram huishoudzeep, óf 2 keer 75 gram toiletzeep, óf 200 gram zachte zeep, óf 250 gram zeeppoeder, of 600 gram waschpoeder. Mannelijke personen, die op 5 Augustus jl. den leeftijd van 15 jaar hadden bereikt, krijgen op nader aan te wijzen bonnen per vier maanden 50 gram scheerzeep, dan wel zoolang de voorraad strekt, een tube of een pot scheercrême. Kinderen, die op 1 September 1940 den leeftijd van 2 jaar nog niet heb ben bereikt, komen ln aanmerking voor twee extra rantsoenen zeep per di9tributieperiode. Ter verkrijging hiervan dient men zich op nader vast te stellen dagen te wenden tot den plaatselijken dis- tributiedlenst onder overlegging van de distributiestamkaart van het des betreffende kind. Practiseerende artsen, tandartsen en veeartsen komen in aanmerking voor een extra-rantsoen zeep van 200 procent. Zij zullen ten genoege van den plaatselijken distributiedlenst moeten kunnen aantoonen, dat zij tot een van bovengenoemde categoriën be- hooren. Bovendien zullen ook zij hun distributiestamkaarten moeten over leggen. Zieken en in het algemeen zij, die op gecontroleerd medisch advies extra rantsoenen ten behoeve van hen, die ais gevolg van hun werk zaamheden blootgesteld zijn aan bij zondere verontreiniging van lichaam of kleeding. Uitvoerige mededeelin- gen over deze regeling zullen bin nenkort ln de pers gepubliceerd wor den. Ingekomen en vertrokken personen- van 16 tot 23 Aug. INGEKOMEN A. A. Arts, dienstbode, Hoender- straat 25 van Arnhem J. Weijs, zonder beroep, Leunen K 83 van Posterholt H- Siecker en gezin, stationschef, Oostrum van Amsterdam B. Strijbosch, dienstbode, Hoebert- weg I van Helmond J. Kousemaker en gez., kommies dir. bel., Langstraat 60a van Gennep J. Gordijn, verpleegster, St. Anna- laan 5 zan Maastricht Th. Bonants, dlenstb. Mgr.Nolens- straat 2 van Vierlingsbeek P. Spoor, dienstb., Eindstraat 16 van Sambeek A. Rongen,dienstb., Hansenberg B 26 van 's Gravenhage M. Winters, zonder beroep, School straat van Echt .Ch. Ariaens, zonder beroep, Groo testraat 6 van Grubbanvorst A. v. IJzendoorn, dienstb. Veltum van Venlo W. Vosbeek, dienstb., Castenray van Horst C. van Terheijden, marechaussee, Langstraat 39 van Groesbeek J. Jenneskens, landbouwer, Han senberg B 27 van Sambeek. VERTROKKEN M. Jacobs, asphaltwerker naar Venlo Stalberg 264 P. Kepser, landbouwer, naar Maas- bree Kloosterstraat 2 Blerick G. Claessens, zonder beroep, naar Venlo Villapark 13 G. Philipsen, dienstbode, naar Tegelen Industriestraat 33 H. Onckels, dienstbode, naar Maas hees A 28 H. Haak en gezin, administrateur, naar Hoogeveen M. Arts, dienstbode, naar Nijmegen Graafscheweg 82 J. Berfelo en vrouw, onderwijzer, naar Enschede Gronaustraat 593 N. Falke, verpleegster, naar Noord- wijk Langeveld 29 P. Janssen, zonder beroep, naar Rosmalen D 69a A. Peeters, dienstbode, naar Maas hees A 136 Th. Hulsman, dienstbode, naar Maashees A 76 J. LensseD, kapper, naar Venlo Maasstraat 24 F. Verblakt, leerling teekenaar, naar Brunssum A. van Schaijk, landbouwer, naar Bakel J. Kessels, coiffeur, naar Wieringen den Oever Oeverdijk 1 J. Hendriks, dienstbode, naar Tegelen Arn. Janssenstraat 10 W. Otten, Kampbeheerder, naar Hunsel EU Kamp R H. van Aken, opzichter, naar Zeven bergen Markt 21 J. Christians, chauffeur, naar Pont Dl. POSITIEF MEEWERKEN. Geen opportunisten, maarwer' kelijkheidsmenschen zijn. Vorige week zijn de jeugdleiders van het Bossche diocees bijeen ge weest. Bij die gelegenheid zijn woorden gesproken, welke verdienen gehoord en overwogen en nagevolgd te wor den door heel ons volk. De grijze Bisschop van 's-Bosch hield de jeugdleiders voor, om op dit keerpunt der geschiedenis al hun krachten te geven om de jeugd te vormen en aldus mee te werken aan de uitbreiding van het Godsrijk. De Heer Jef de Brouwer hield een begeesterende toespraak daarbij zwaar drukkend op de noodzakelijk heid van de versterking van ons nationaal besef en van de bezinning op onze nationale waarden, die tevens Christelijke waarden zijn. Hij ver volgde dan o.m.: Ons volk is nog eeD christenvolk, onze gemeenschap is nog een chris tengemeenschap, onze natie, is nog een christelijke natie, en het zal aan ons liggen, of ze christelijk blijft. De oorlog heeft ons veel heldhaf tigheid, maar ook wat decadentie laten zien. Er was te veel individualisme, te veel egoïsme, en dat zal moe ten wijken voor een dieper ge wortelde, voor zich sterker uiten de gemeenschapszin. Overgang kan ons wat leed kos ten, maar kan ook vreugde geven, omdat we zien, dat we winnen, ons uiteindelijk doel nog beter dan voor heen bereiken. Daarom wordt er van onze jon ge mannen, leiders der jeugd, gevraagd toewijding, offervaar digheid, discipline, eenheid, besef van verbondenheid met eiken Nederlander. In dien geest ons werk voortzet ten, midden in den tijd gaan staan, als kerels, die willen leven en wer ken met inzet vaD alles vóór Neder land. Dat is waarlijk een raad, die ge geven mag worden aan eiken Neder lander. .het verleden i3 voorbij en komt niet meer terug, de toekomst eischt van on3 allen een moedig voorwaarts gaan, een ons volledig inschakelen in het nieuwe werk van geestelijken heropbouw. Wij moeten geen opportunisten zijn maar wer- kelijuheldsmenschen, die positieven arbeid willen doen tot heil van het lieve vaderland en heel de Nederland sche volksgemeenschap Critiek zwijgt De datum van 10 Mei is een merk waardig scheidingspunt voor ons land. In tal van opzichten, maar we wil len nu een3 speciaal de aandacht op één puntje vestigen. Veel critiek van vóór 10 Mei ls plotseling verstomd niet wegens verval van de reden ervan, maar door ander inzicht. Wat de regeering deed ontmoette vóór 10 Mei van zekere zijde niets dan critiek. Wij denken b.v. aan de NS.B. Het orgaan van den Chr. Boeren- en Tuindersbond zegt er o.m dit van: Op geen enkele wijze toonde men begrip te hebben van de moeilijk heden, waarvoor de met de uitvoe ring der zaken belaste autoriteiten zich geplaatst zagen. Men viel met groote heftigheid aan op elk bezwaar, dat aan eenige regeling verbonden ls. Daar aan alles bezwaren verbon den zijn beteekende dit, dat men zoo goed als overal zijn aanvallen op richtte. Als een blad van den boom zjjn vele van deze menschen omgekeerd. Men put zich uit om zichzelf en anderen duidelijk te maken ook ten aanzien van de meest op zichzelf onaangename maatregelen, dat het heusch niet anders kan. Opgewekt wordt begrip te hebben voor de moeilijkheden en voor de werkelijk heid. Het spreekt vanzelf, dat we ons van harte over deze bekeering verheugen al blijft het verschil op vallend. Zoo is 't inderdaad. Wanneer voorheen werkloozen per fiets of per autobus ergens naar een werkobject moesten, dan kankerde men van N.S.B.-zijde over dit tran sport, maar nu de arbeiders voor maanden lang ver van huis moeten, zwijgt alle critiek. Wij veroordeelen niet het zwijgen van de critiek thans, maar wel de critiek van voorheen. Het verschil loopt al te zeer in de gaten! BOUWEN EN CRITIEK. De Nederlandsche Unie heeft te 's-Bosch een vergadering gehouden, op denzelfden dag, dat Colrjn en de zijnen bijeen kwamen te Amsterdam. Mr. Linthorst Homan wees op het noodzakelijke van eensgezindheid, en saamhoorlgheid, trouwhartigheid en saamhoorlgheid en vervolgt dan ongeveer aldus: Nu zien wjj iats, dat bedroevend is. Er is een apparaat te voorschijn gehaald en richt zich op de Neder landsche Unie: de kleurige schijn werper van het onderlinge wantrou wen. Menschen die zelf hebben ge zegd en geschreven dat moet worden gewerkt in ons volk, die nu afzijdig staan en crltiseeren. Nu laten zij die anderen hun eigen weg gaan en staan afzijdig laDgs den weg. Ik doel niet, vervolgde spr., op katholieken of protestanten, maar op die vandaag ln Amsterdam tegen ons betoogen omdat ons program niet duidelijk is en Ieder onderdeel niet juist is geformuleerd. En ik vind het treurig, dat iemand als de heer Colijn, die de eerste was om te zeg gen dat moest worden aangepakt, thans, nu anderen het werk doen, dat vertrouwen niet zegt te hebben. Wij betreuren dit en wij hopen en zijn overtuigd dat het ook anders zal zijn. Het zal aan ons niet liggen maar wg kunnen onmogelijk, terwijl de koers duidelijk is, gaan zweven van de eene naar de andere zijde. Wij willen onze loyaliteit toonen door niet te smalen op wat voorbij ls, maar er moet leiding zijn omdat het doel hoog is en de koers duide lijk. Ons antwoord ls, ook dat ls dui. delijk, dat er moet zijn een verbe teren van fouten, een opvoeren van het tempo, opdat Nederland zijn plaats verdiene in het toekomstige Europa, ook Internationaal en bou wend aan de komende generatie. De houding der anderen doet spr. denken aan het spreekwoord als men van iemand zegt, dat hij wil blazen en het meel in den mond houden. Dat kan niet Zou ik mjjn tom-pouce mee nemen Mina vroeg mevrouw Ver slaat. Ik zou ze maar meenemen, mevrouw, het weer is niet te ver trouwen. Ingevolge het advies van Mina om hem voort te slepen. De koorts ont nam hem zijn laatste krachten en hij smeekte mij eindelijk dat ik hem zou verlaten om voor mijn eigen behoud te zorgen. Daarvan wilde ik in het geheel niet hooren; ik zou mijn vriend redden of met hem sterven. Zoo sukkelden wii voort tot laat in den avond, door sneeuw en wind, over ongebaande wegen, vermoeid, krachte loos, uitgeput van honger, zonder er gens een schuilplaats te vinden. Dan bereikten wij een bouwvallig huis waar eenige vluchtende soldaten een groot vuur hadden aangestoken. Wij waren nog ver verwijderd van dit huis onder wiens dak wij een weinig rust zouden genieten, toen de deur ge opend werd. Wij zagen met vreugde het heldere vuur en het scheen, dat nieuwe krach ten ons bezielden, want ik gevoelde mij sterk genoeg om des noods mijn vriend te dragen. Doch hij verklaarde dat hij nu in staat was mijn hulp te missen, alhoewel hij waggelde als een dronken mensch. De plaats waar men het vuur had gemaakt was tamelijk groot, maar zij zat proppend vol. Nauwelijks konden wij binnen. De gezellen die wij hier aantroffen, waren nog ongelukkiger dan degenen welke wij eenige uren vroeger verlieten. Rond het vuur lagen er tamelijk veel dooden. Ik trok er eenige weg en be zorgde aldus een goede plaats aan mijn vriend, die meer dan ik noodig had zich een weinig te warmen. Wat deed het vuur hem goedHij droogde zijn gescheurde kleeren en voelde het bloed '.weer vrij door zijn aderen vloeien. Hij bedankte mij met iranen in de oogen, hij scheen geluk kig Doch ik had meer vooruitzicht. Het vuur is een goede, een noodige zaak, maar met vnur alleen kan men niet leven. Den geheelen nacht in de hut ging Mevrouw met het sierlgke para- plui'tje gewapend, de deur uit. Mevrouw Verslaat was ongetwij feld eén deftige dame. Op haar neus trilde als ze liep een lorgnet. Ze had in haar loopen iets statigs, nochtans iets van den gang van een gans die rheumatisch aangelegd ls. Behalve haar puntenlooze zijden kousen droeg ze alle punten van de textlelkaart aan haar breed, corpulent postuur. Mevrouw Verslaat was deftig. Haar tom-pouce bengelde zwierig aan haar rechterarm. Alles was zwierig, char mant aan deze vrouw. De mannelijke voorbijgangers na men diep hun hoed af als deze no tabele van 't dorp passeerde, en haar sexe-genooten groetten met een blik vol bewondering en nauw verholen jaloersheid. Deze vrouw paste niet in de en tourage van een rustig dorp waar de wind reuk van pulp en verdere kwalijkrlekende, landelijke, geuren aandraagt. Men zou deze figuur lie ver verplaatst zien naar een deftig Haagsch trottoir, met mooie, dure chique winkels, waar de bedwelming hangt van mondaine, kostbare par fums. Het dorp evenwel was tegelijk af gunstig en trotsch op haar. In tegen stelling met haar standgenooten in het dorp kocht ze de meeste van haar benoodlgdheden in de plaats zelf. Maar een dorpstong is fel en hatelijk... Ze was erg krenterig en „op de cent" zei men. Bekend was, dat, ofschoon ze er „goed bij zat" ze dezelfde tom-pouce al vijf keer had laten repareeren. Ja ze was erg „benaawd". Nu bezichtigde Mevrouw dan de weinige winkels van het dorp om te zien hoeveel punten ze nog kon be steden. Met Clinge Doorenbos was ze het eens dat de zakdoek het meest rechtvaardige puntenaantal had ge kregen nl. vier. Haar visitatie-tocht was dra beëindigd en toen wiegde haar deftige figuur wederom huis waarts. De dames van 't dorp waren al vereerd als ze in het kielzog van haar gang mochten loopen. Ze rook altijd zoo "voornaam, naar lavendel en andere niet te definieeren geuren. Mevrouw Verslaat liep met alle pathos van de benijde vrouw... Het noodlot overvalt echter ook de rijken. Zachtkens vielen uit de lucht enkele regendruppeltjes... Met een elegant gebaar wilde Mevrouw Verslaat haar kleurrijke tom-pouce opsteken... doch wie schetst haar ver bazing toen aan haar arm slechts een knop bengelde met een kwast als een soort eenheidsworst- De verlegenheid was groot... Zij de deftige mevrouw Verslaat... Wat een figuur sloeg ze tegenover die „gewone" menschjes. De dames achter haar hadden het gezien... ze hoorde hoe ze ingehouden giechelden. De toestand was voor een vrouw van haar stand fataal. Het ongeluk groeide uit een ramp. Want dichtbij kwamen twee jon gens aangerend terwijl ze gilden „Heij Sjamberleln, ge verliest oow perrepluuj Mevrouw Verslaat kreeg een kleur van ergenis terwijl ze ^zonder dank je het onmisbare gedeelte'van haar tom- pouce van de brutale jongens aan nam. Achter de gordijnen zag mevrouw Verslaat de lachende gezichten van de menschen die plezier hadden ln de situatie en ze hoorde hoe de eene jongen zeide: „Ze gèft nog gèa èèns èane cent... en de andere antwoord de: „daor ls ze veul te pinnerig veur." Klein, zwakjes en nietig ging Me vrouw Verslaat even later haar def tig huis binnen ARNOLD LOEFFEN. VENLO. Op de Coöp. Veiling ver eeniging van Maandag was de aan voer 1.500.422 eieren Kippeneieren van f 5.40 tot f 6.40 Kleine eieren van f 0.00 tot f 0.00 Eendeneieren van f tot f 4.50 blijven, was een groote onvoorzichtig heid. Verder optrekken, in 't midden van den nacht, was ook gevaarlijk, maar wij hadden eenig voedsel noodig en hier, tusschen al die uitgehongerden, zouden wij het toch niet vinden. Zou de korporaal mij willen of kun nen volgen Ik besloot hem nog een uur te laten rusten; gedurende dien tijd zou ik eens rondzien of ik niets vond om onze uniformen wat te verbeteren. Bij de doode soldaten welke ik had buitengesleept, was er een kurassier, die nog tamelijk goede laarzen aan de voeten had. Dit was voor mij een]aan- gename ontdekking; doch hit lijk was zoo hard als hout en liet zich niet ge makkelijk ontkleeden. Ik was grootelijks verheugd, toen ik de warme, kloeke laarzen aan de voe ten had. Voor den korporaal vond ik schoenen die ook niet te slecht waren, alsmede eene kapoot die nog min of meer aaneen hing- Ik liet niets verloren gaan van al hetgeen ons kon te pas komen, en stak mijn ransel vol lijnwaad en allerlei lappen Sommige vluchtelingen sloegen ver wonderd al mijn bewegingen gade. Zij konden maar niet begrijpen, dat ik mij zooveel moeite gaf om mijn ellendig bestaan een weinig te verlengen. Gij hebt meer moed dan ik, zeide een oude soldaat, gij houdt den strijd vol tot het laatste oogenblik. Hier sterven of eenige uren verder, is het niet altijd hetzelfde spel Wie verzekert u dat ik leger jniet zal achterhalen Gij zij er wel mede! Het leger reist snel vooruit, en, daar gij er geen adjudant hebt heen gestuurd, zal het u niet blijven afwachten. (Wordt vervolgd) Lotgevallen van eeu Belgischen soldaat. 16. Naast den kapitein stond een jonge heelmeester, aan wien de roovers niets anders hadden gelaten dan zijn hemd en een paar versleten laarzen waar zijne voeten doorstaken; hij had den moed, den wil of de kracht niet om eenen enkelen stap vooruit te gaan. De Kozakken konden hem stooten of stampen, hij bleef roerloos als een steenen beeld. Bedreigingen noch mis handelingen deden geen enkele spier van zijn aangezicht bewegen. Een stamp in den buik deed hem omver vallen, doch niet de minste klacht kwam uit zijn mond. Toen wij voorttrokken lag hij roerloos uitgestrekt. Men ziet het, onze beulen waren overal en in alle omstandigheden de zelfde. Te zwak om ons te verdedigen, half dood van honger, bevend van koude, stonden wij daar als een kudde mach- telooze lammeren bewaakt door ziel- looze herders en bloeddorstige honden. Niemand van ons dacht er zelfs aan om de slagen af te weren die ons toe gebracht werden; wij hadden nauwelijks den noodigen moed om ons recht te houden, de noodige zielskracht om aan de wanhoop te weerstaan. Waarschijnlijk oordeelende dat wij talrijk genoeg waren om een reis naar Siberië te ondernemen, sprongen de beulen te paard, dwongen ons als een kudde redeloos vee vooruit te stappen, sloegen en stampten met hunne lansen om ons te dwingen bijeen te blijven. Wee den ongelukkige die den stoet niet volgen konMen spaarde hem de zweepslagen niet, men gebiuikte zelfs de lans, en, indien dit niet hielp, sloeg men hem dood en men liet zijn lijk achter voor de raven. De woestaards hadden mij de wollen lappen laten houden, die ik om mijn voeten had gebonden Mijn gescheurde broek en mijn versleten kapoot had ik ook behouden, en zelfs mijnen ransel had een Kozak mij toegeworpen na hem eerst zorgvuldig geledigd te hebben. AI die voorwerpen hadden voor de roovers geene hoegenaamde waarde, waarde, maar voor mij was het de warmte, het was het leven. Sterker en moediger dan het grootste getal mijner gezellen, ging ik vooruit gedurig een middel zoekende om mij uit de voeten te maken, zoodra de gelegenheid zich daartoe zou aanbieden. Ik had vernomen, dat men ons naar het verre Siberië bracht, of beter, dat men voorgenomen bad ons van koude en gebrek te doen sterven. En weg zou ik loopen, al waren er tienmaal zooveel Russen om mij te be waken 1 II DE DOODSTRIJD. Van tijd tot tijd keerde ik mij om. ten einde mij ie verzekeren of ik bij de gevangenen geen kennissen zou aan treffen. Allen gingen stilzwijgend voort, met de handen onder de oksels, het hoofd gebogen, bleek, uitgehongerd moede loos. Van tijd tot tijd was er een arme soldaat die neerviel en weigerde op te te staan hoe zeer ook de Kozakken hem mishandelden. Een stoot met.de lans verlostte hem van zijn ellendig leven, zijn gezellen stap ten over zijn lijk, en de kraaien, die onze achterhoede uitmaakten, vonden een prooi te meer. Hoeveel ongelukkigen zag ik aldus vallen die niet meer opstonden Er was zoo weinig noodig om die arme mar telaars te dooden; zij hadden geen bloed meer in de aderen en het lijden had hunne krachten uitgeput. Zonderling contrastterwijl wij van honger sterven, staan gezondheid en levenslust op het aangezicht onzer ge leiders, of beter gezegd, onzer beulen te lezen. Zij hadden dikke, warme man tels, aten en dronken zooveel zij wilden zongen lustig en lachtten met onze ellende. Zelfs hunne paarden, goed ge voed en behoorlijk verzorgd, schuimden en hinnikten van ongeduld en blonken van weelde. Ik keerde mij misschien voor de hon derdste maal om, en ik was op het punt alleen weg te vluchten, toen ik met vreugde bemerkte dat mijn vriend, de jonge korporaal, die mij sedert lang in 't oog had, gedurig van gelid ver anderde, zonder dat zulks door zijne gezellen bemerkt werd, en mij welhaast had ingehaald. Hoe verheugd was ik toen ik zijn hand in de mijne voelde. Nu was ik niet meer alleen 1 Gij moet wat voorzichtiger zijn, sprak de kaporaal; indien gij zoo ge durig blijft omzien naar het woud, zal men uw voornemen gispen. Wat wilt gij zeggen vroeg ik. Speel de slimme niet... Gij zijt niet meer dan ik voornemens de wandeling tot aan de mijnen van Siberië voort te zetten. - Gij zoudt dus willen - Wel drommelsVraag mij niet wat ik begeer, gij weet het zoowel als ik. Wij willen van hier weg, en, al moes ten wij dag en nacht voortloopen, bij onze vrienden komen die naar het vader land reizen. Is het zoo niet - Daar is mijne hand. Daar is de mijne. - Dus, bij de eerste gelegenheid springen wij het bosch in. Kunt gij nog loopen Gelijk een haas, nu vooral ik niets meer te dragen heb Die bliksemsche Kozakken hebben mij alles afgenomen. Maak u dus gereed. Ziet gij ginder ver die groote doornstruiken Daar draait de weg links af, wij loopen rechts, het woud is dicht bewassen, in eenige oogenblikken zullen wij in veiligheid zijn. Wij komen aan de gezegde plaats; ik zie omzichtig achter mij. Geen leids man, geen beul ziet ons. Ik stoot mijnen vriend legen den arm Zijt gij bereid Ja... Vooruit!... Wij sprongen over een gracht, liepen om den adem te verliezen en moedig den elkander aan. Zoo hielden wij het wel twintig minuten lang uit. Dan liet de korporaal zich neervallen, mij smee- kende dat ik hem toch niet zou ver laten. Niemand had ons achtervolgd. Men had ons dus niet zien wegvluchten'; misschien ook hadden de Kozakken ge dacht dat het nutteloos was zich lan ger met ons bezig te houden. Wij be zaten immers niets meer wat hnn roof- lust kon bekoren en zij hoopten wel dat honger en koude ons welhaast zouden schadeloos maken. In alle geval, wij waren nog eens vrij, en dit was voor het oogenblik het bij zonderste. Nu moesten wij zien op den goeden weg te geiaken; het was ook noodig dat wij eenige kleedingstukken vonden om onze verstijfde ledematen te bedekken en een weinig voedsel om onzen honger te stillen Een half uur nadien waren wij uit het woud en terug op den weg dien wij daareven als krijgsgevangenen be wandelden. Op de lijken onzer ver moorde gezellen vonden wij eenige die ons min of meer verwarmden. Doch welhaast werd de korporaal zoo zwak, dat ik groote moeite had

Peel en Maas | 1940 | | pagina 5