TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS
40,000 woningen.
De distributie van
Oproep voor steun
aan Mill.
Binnenland.
De Tompouce.
Markdiericlilen.
FEUILLETON.
Mei Napoleon naar
Rusland en ferug.
Zaterdag 31 Augustus 1940
Een en|Zestigste Jaargang No 35
De vijf oorlogsdagen hebben de
woningvoorziening In ons land een
vol jaar achteruitgezet. De behoefte
aan nieuwe woningen wordt door
deskundigen geschat op circa 40.000
per jaar. waarvan 30.000 voor de toe
neming der bevolking en 10 000 voor
vervanging. Dit aantal werd van 1930
tot 1935 geregeld bereikt, daarna
echter niet meer.
Sinds in 1939 de oorlog uitbrak
stegen de bouwkosten, wat een terug
gang in den aanbouw tengevolge had.
Het betrekken van Nederland iaden
oorlog kwam ons op een verlies van
30 000 woningen een jaar-produc
tie te staan (iD Rotterdam alleen
werden er 25,479 verwoest).
Bestaat er kans dat die achter
stand wordt ingehaald
De Chr. Hist. „Nederlander" meent
van niet. In verband n.l. met de
materialen-positie. De materialen
toch worden niet alleen schaars,
maar ook duur.
„Bij de intrede van den oorlogs
toestand in Europa in Augustus
1939 is hier te lande terstond het
standpunt ingenomen, dat een ver
hooging van de bouwkosten als in
den vorigen oorlog tot elke prijs
moet worden voorkomen. Dit zou
geschieden door rantsoeneering van
de ln aanbouw te brengen werken.
Wij zijn overtuigd, dat de regee-
ringsinstanties na 10 Mei 1940 met
zorg hebben gewaakt, dat niet
meer bouwwerken in uitvoering
worden gebracht dan de materialen-
voorraad toelaat. En toch zjjn de
laatste weken sommige materiaal-
prijzen onrustbarend gestegen. Om
een enkel maar dan ook een heel
sterk voorbeeld ts noemen: het balk-
hout, waarvan de prijs in Augus
tus 1939 circa f 35 per M3 bedroeg,
steeg in het najaar tot f 50. In
Juni liep de prijs op tot f 60, in
Juli tot f 70, terwijl thans voor
kleine hoeveelheden wel prijzen van
f 90 en meer worden genoemd.
De Duitsche bezettingsautoritei
ten hebben dadelijk na de bezetting
een verbod uitgevaardigd om voor
eenlg artikel een hoogere prijs te
bedingen dan op 9 Mei 1940. Dit
verbod is door de Prjjzenverorde-
ning 1940 no. 1 gepubliceerd op 27
Juli 1940, in de Nederlandsche wet
geving opgenomen. Op dien datum
had echter een enorme prjjsverhoo-
glng van verscheidene bouwmate
rialen plaats gehad.
Afgewacht zal moeten worden,
hoe deze prijzenverordenfng in de
praktijk zal werken. Ontkend kan
niet worden, dat in verband met
de transportmoeilijkheden en het
niet altijd beschikbaar zijn van de
gevraagde mateD, voor verschil
lende materialen een zekere prjjs-
verhooging boven het peil van 9
Mei noodzakelijk is. Wij hopen ech
ter, dat de nieuwe verordening
ertoe zal leiden, de prijzen binnen
zekere grenzen te houden.
gemeente dus in hun vertrouwde om
geving blijven, wat vanzelfsprekend
de beste ODloasing Is, kan zeker op
andere wijzen tegemoet gekomen
worden aan den nood der zoo zwaar
beproefde bevolkiDg. Wij laten hier
onder den heer de Bekker aan het
woord:
Aan de inwoners van Mill en
St. Hubert.
L.S.
De jongste gebeurtenissen lieten
ln ons dorp maar al te zeer hun
sporen achter. Vele menschen hui
zen thans ln een kippenhok of bij
gebrek aan beter in een varkens-
kooi. Hun woning en inboedel zul
len de getroffenen nog geruimen
tijd moeten missen, en weldra gaan
we den herfst en den winter tege
moet.
Ons saamhoorigheidagevoel en
ons medelijden spoorden ons vooral
ln de dagen van Mei en Juni tot
veel goede dadea aan; doch het is
met een bang hart, dat menige
vader en moeder, de naderende
jaargetijden als een verschrikking
op zich af zien komen. Niet zoo
zeer om zich zeiver, als wel om
huune kinderen.
Mild waren degenen in'Mill en
St. Hubert, wier have en goed niet
zoo zwaar waren geteisterd en een
warm klopt nog steeds voor hunne
minder fortuinlijke medeburgers.
Straks moeten de kinderen dezsr
beproefden en getroffenen door
weer en wind naar school en thuis
gieren de stormvlagen door de
reten der planken hutten, waarin
amper plaats is voor de grooteren,
waar reeds t>ezwaarlijk gestookt
kan worden. Hier zjjc weldaden
van naastenliefde te verrichten. En
in de eerste plaats gaan daarbij
onze gedachten uit naar de kleine
ren, de hulpelooze jeugd.
Eeu mondje meer of minder aan
tafel een kindje meer of minder
in huis wat meer of minder
last wie heeft het ernietgraag
voor over. Ea wat verlicht men er
de zorg van vele ouders niet door.
Maar dan ook in grooten getale
medegeholpen, om dit offertje te
brengen. Het is toch nog altijd
beter te helpen, dan om geholpen
te moeten worden.
Welnu, zij die een kleine in huis
willen nemeD, worden daartoe in
de gelegenheid gesteld zich op te
geven, evenals zij, die een school
gaand kind ter verzorging willen
afstaan. Doet allen mee.
En Gij, die God dank verschul
digd zijt voor leed en lijden, wat
Hij U spaarde, loont dit door daden;
doet deze kleine hummels in de
komende maarden eens extra goed,
en meldt U bij den organisator:
A. H. DE BEKKER,
gemeente-secretaris,
Dagelijks op te geven, aan huis:
Burgem. Verstraatenlaan A. 124a
des n.m. tusschen 6—7 uur.
De gemeente-secretaris van Mil!
stuurt ons een circulaire, waariu hij
steun vraagt voor de zwaar getrof
fenen in zijn gemeente Zija dringend
beroep, dat op de eerste plaats tot
de gemeentenaren is gericht, ls veel
zeggend genoeg en zal zeker spreken
tot het goede hart van onze men
schen.
Velen, die een Rotterdamsch kind
hadden willen herbergen, maar teleur
gesteld moesten worden, vinden mis
schien hier een prachtige kans om
wel te doen aan een kind uit onze
eigen streek. En indien de kinderen
hulsve3ting kunnen vinden in de eigen
zeep
Uit een publicatie van den secre
taris-generaal van het departe
ment van Handel, Nijverheid en
Scheepvaart blijkt, dat Zaterdag 31
Augustus de zeepdistributie begint.
De eerste distributicperiode loopt
van 31 Augustus tot en met 24 Sep
tember. In dat tijdvak zal een nader
aan te wijzen bon in het algemeen
dlstribut.iebonboekje recht geven op:
120 gram huishoudzeep, óf
2 keer 75 gram toiletzeep, óf
200 gram zachte zeep, óf
250 gram zeeppoeder, of
600 gram waschpoeder.
Mannelijke personen, die op 5
Augustus jl. den leeftijd van 15 jaar
hadden bereikt, krijgen op nader aan
te wijzen bonnen per vier maanden
50 gram scheerzeep, dan wel zoolang
de voorraad strekt, een tube of een
pot scheercrême.
Kinderen, die op 1 September 1940
den leeftijd van 2 jaar nog niet heb
ben bereikt, komen ln aanmerking
voor twee extra rantsoenen zeep per
di9tributieperiode.
Ter verkrijging hiervan dient men
zich op nader vast te stellen dagen
te wenden tot den plaatselijken dis-
tributiedlenst onder overlegging van
de distributiestamkaart van het des
betreffende kind.
Practiseerende artsen, tandartsen
en veeartsen komen in aanmerking
voor een extra-rantsoen zeep van 200
procent.
Zij zullen ten genoege van den
plaatselijken distributiedlenst moeten
kunnen aantoonen, dat zij tot een
van bovengenoemde categoriën be-
hooren. Bovendien zullen ook zij hun
distributiestamkaarten moeten over
leggen.
Zieken en in het algemeen zij, die
op gecontroleerd medisch advies
extra rantsoenen ten behoeve van
hen, die ais gevolg van hun werk
zaamheden blootgesteld zijn aan bij
zondere verontreiniging van lichaam
of kleeding. Uitvoerige mededeelin-
gen over deze regeling zullen bin
nenkort ln de pers gepubliceerd wor
den.
Ingekomen en vertrokken
personen-
van 16 tot 23 Aug.
INGEKOMEN
A. A. Arts, dienstbode, Hoender-
straat 25 van Arnhem
J. Weijs, zonder beroep, Leunen
K 83 van Posterholt
H- Siecker en gezin, stationschef,
Oostrum van Amsterdam
B. Strijbosch, dienstbode, Hoebert-
weg I van Helmond
J. Kousemaker en gez., kommies
dir. bel., Langstraat 60a van Gennep
J. Gordijn, verpleegster, St. Anna-
laan 5 zan Maastricht
Th. Bonants, dlenstb. Mgr.Nolens-
straat 2 van Vierlingsbeek
P. Spoor, dienstb., Eindstraat 16
van Sambeek
A. Rongen,dienstb., Hansenberg
B 26 van 's Gravenhage
M. Winters, zonder beroep, School
straat van Echt
.Ch. Ariaens, zonder beroep, Groo
testraat 6 van Grubbanvorst
A. v. IJzendoorn, dienstb. Veltum
van Venlo
W. Vosbeek, dienstb., Castenray
van Horst
C. van Terheijden, marechaussee,
Langstraat 39 van Groesbeek
J. Jenneskens, landbouwer, Han
senberg B 27 van Sambeek.
VERTROKKEN
M. Jacobs, asphaltwerker naar
Venlo Stalberg 264
P. Kepser, landbouwer, naar Maas-
bree Kloosterstraat 2 Blerick
G. Claessens, zonder beroep, naar
Venlo Villapark 13
G. Philipsen, dienstbode, naar
Tegelen Industriestraat 33
H. Onckels, dienstbode, naar Maas
hees A 28
H. Haak en gezin, administrateur,
naar Hoogeveen
M. Arts, dienstbode, naar Nijmegen
Graafscheweg 82
J. Berfelo en vrouw, onderwijzer,
naar Enschede Gronaustraat 593
N. Falke, verpleegster, naar Noord-
wijk Langeveld 29
P. Janssen, zonder beroep, naar
Rosmalen D 69a
A. Peeters, dienstbode, naar Maas
hees A 136
Th. Hulsman, dienstbode, naar
Maashees A 76
J. LensseD, kapper, naar Venlo
Maasstraat 24
F. Verblakt, leerling teekenaar,
naar Brunssum
A. van Schaijk, landbouwer, naar
Bakel
J. Kessels, coiffeur, naar Wieringen
den Oever Oeverdijk 1
J. Hendriks, dienstbode, naar
Tegelen Arn. Janssenstraat 10
W. Otten, Kampbeheerder, naar
Hunsel EU Kamp R
H. van Aken, opzichter, naar Zeven
bergen Markt 21
J. Christians, chauffeur, naar
Pont Dl.
POSITIEF MEEWERKEN.
Geen opportunisten, maarwer'
kelijkheidsmenschen zijn.
Vorige week zijn de jeugdleiders
van het Bossche diocees bijeen ge
weest.
Bij die gelegenheid zijn woorden
gesproken, welke verdienen gehoord
en overwogen en nagevolgd te wor
den door heel ons volk.
De grijze Bisschop van 's-Bosch
hield de jeugdleiders voor, om op
dit keerpunt der geschiedenis al hun
krachten te geven om de jeugd te
vormen en aldus mee te werken aan
de uitbreiding van het Godsrijk.
De Heer Jef de Brouwer hield een
begeesterende toespraak daarbij
zwaar drukkend op de noodzakelijk
heid van de versterking van ons
nationaal besef en van de bezinning
op onze nationale waarden, die tevens
Christelijke waarden zijn. Hij ver
volgde dan o.m.:
Ons volk is nog eeD christenvolk,
onze gemeenschap is nog een chris
tengemeenschap, onze natie, is nog
een christelijke natie, en het zal aan
ons liggen, of ze christelijk blijft.
De oorlog heeft ons veel heldhaf
tigheid, maar ook wat decadentie
laten zien.
Er was te veel individualisme,
te veel egoïsme, en dat zal moe
ten wijken voor een dieper ge
wortelde, voor zich sterker uiten
de gemeenschapszin.
Overgang kan ons wat leed kos
ten, maar kan ook vreugde geven,
omdat we zien, dat we winnen, ons
uiteindelijk doel nog beter dan voor
heen bereiken.
Daarom wordt er van onze jon
ge mannen, leiders der jeugd,
gevraagd toewijding, offervaar
digheid, discipline, eenheid, besef
van verbondenheid met eiken
Nederlander.
In dien geest ons werk voortzet
ten, midden in den tijd gaan staan,
als kerels, die willen leven en wer
ken met inzet vaD alles vóór Neder
land.
Dat is waarlijk een raad, die ge
geven mag worden aan eiken Neder
lander. .het verleden i3 voorbij en
komt niet meer terug, de toekomst
eischt van on3 allen een moedig
voorwaarts gaan, een ons volledig
inschakelen in het nieuwe werk van
geestelijken heropbouw. Wij moeten
geen opportunisten zijn maar wer-
kelijuheldsmenschen, die positieven
arbeid willen doen tot heil van het
lieve vaderland en heel de Nederland
sche volksgemeenschap
Critiek zwijgt
De datum van 10 Mei is een merk
waardig scheidingspunt voor ons land.
In tal van opzichten, maar we wil
len nu een3 speciaal de aandacht op
één puntje vestigen.
Veel critiek van vóór 10 Mei ls
plotseling verstomd niet wegens
verval van de reden ervan, maar
door ander inzicht.
Wat de regeering deed ontmoette
vóór 10 Mei van zekere zijde niets
dan critiek. Wij denken b.v. aan de
NS.B.
Het orgaan van den Chr. Boeren-
en Tuindersbond zegt er o.m dit van:
Op geen enkele wijze toonde men
begrip te hebben van de moeilijk
heden, waarvoor de met de uitvoe
ring der zaken belaste autoriteiten
zich geplaatst zagen. Men viel met
groote heftigheid aan op elk bezwaar,
dat aan eenige regeling verbonden
ls. Daar aan alles bezwaren verbon
den zijn beteekende dit, dat men zoo
goed als overal zijn aanvallen op
richtte.
Als een blad van den boom zjjn
vele van deze menschen omgekeerd.
Men put zich uit om zichzelf en
anderen duidelijk te maken ook ten
aanzien van de meest op zichzelf
onaangename maatregelen, dat het
heusch niet anders kan. Opgewekt
wordt begrip te hebben voor de
moeilijkheden en voor de werkelijk
heid. Het spreekt vanzelf, dat we
ons van harte over deze bekeering
verheugen al blijft het verschil op
vallend.
Zoo is 't inderdaad.
Wanneer voorheen werkloozen per
fiets of per autobus ergens naar een
werkobject moesten, dan kankerde
men van N.S.B.-zijde over dit tran
sport, maar nu de arbeiders voor
maanden lang ver van huis moeten,
zwijgt alle critiek.
Wij veroordeelen niet het zwijgen
van de critiek thans, maar wel de
critiek van voorheen. Het verschil
loopt al te zeer in de gaten!
BOUWEN EN CRITIEK.
De Nederlandsche Unie heeft te
's-Bosch een vergadering gehouden,
op denzelfden dag, dat Colrjn en de
zijnen bijeen kwamen te Amsterdam.
Mr. Linthorst Homan wees op het
noodzakelijke van eensgezindheid,
en saamhoorlgheid, trouwhartigheid
en saamhoorlgheid en vervolgt dan
ongeveer aldus:
Nu zien wjj iats, dat bedroevend
is. Er is een apparaat te voorschijn
gehaald en richt zich op de Neder
landsche Unie: de kleurige schijn
werper van het onderlinge wantrou
wen. Menschen die zelf hebben ge
zegd en geschreven dat moet worden
gewerkt in ons volk, die nu afzijdig
staan en crltiseeren. Nu laten zij die
anderen hun eigen weg gaan en staan
afzijdig laDgs den weg.
Ik doel niet, vervolgde spr., op
katholieken of protestanten, maar
op die vandaag ln Amsterdam tegen
ons betoogen omdat ons program
niet duidelijk is en Ieder onderdeel
niet juist is geformuleerd. En ik vind
het treurig, dat iemand als de heer
Colijn, die de eerste was om te zeg
gen dat moest worden aangepakt,
thans, nu anderen het werk doen,
dat vertrouwen niet zegt te hebben.
Wij betreuren dit en wij hopen en
zijn overtuigd dat het ook anders
zal zijn. Het zal aan ons niet liggen
maar wg kunnen onmogelijk, terwijl
de koers duidelijk is, gaan zweven
van de eene naar de andere zijde.
Wij willen onze loyaliteit toonen
door niet te smalen op wat voorbij
ls, maar er moet leiding zijn omdat
het doel hoog is en de koers duide
lijk.
Ons antwoord ls, ook dat ls dui.
delijk, dat er moet zijn een verbe
teren van fouten, een opvoeren van
het tempo, opdat Nederland zijn
plaats verdiene in het toekomstige
Europa, ook Internationaal en bou
wend aan de komende generatie.
De houding der anderen doet spr.
denken aan het spreekwoord als men
van iemand zegt, dat hij wil blazen
en het meel in den mond houden.
Dat kan niet
Zou ik mjjn tom-pouce mee
nemen Mina vroeg mevrouw Ver
slaat.
Ik zou ze maar meenemen,
mevrouw, het weer is niet te ver
trouwen.
Ingevolge het advies van Mina
om hem voort te slepen. De koorts ont
nam hem zijn laatste krachten en hij
smeekte mij eindelijk dat ik hem zou
verlaten om voor mijn eigen behoud te
zorgen.
Daarvan wilde ik in het geheel niet
hooren; ik zou mijn vriend redden of
met hem sterven.
Zoo sukkelden wii voort tot laat in
den avond, door sneeuw en wind, over
ongebaande wegen, vermoeid, krachte
loos, uitgeput van honger, zonder er
gens een schuilplaats te vinden.
Dan bereikten wij een bouwvallig huis
waar eenige vluchtende soldaten een
groot vuur hadden aangestoken.
Wij waren nog ver verwijderd van dit
huis onder wiens dak wij een weinig
rust zouden genieten, toen de deur ge
opend werd.
Wij zagen met vreugde het heldere
vuur en het scheen, dat nieuwe krach
ten ons bezielden, want ik gevoelde mij
sterk genoeg om des noods mijn vriend
te dragen. Doch hij verklaarde dat hij
nu in staat was mijn hulp te missen,
alhoewel hij waggelde als een dronken
mensch.
De plaats waar men het vuur had
gemaakt was tamelijk groot, maar zij
zat proppend vol. Nauwelijks konden
wij binnen.
De gezellen die wij hier aantroffen,
waren nog ongelukkiger dan degenen
welke wij eenige uren vroeger verlieten.
Rond het vuur lagen er tamelijk veel
dooden. Ik trok er eenige weg en be
zorgde aldus een goede plaats aan
mijn vriend, die meer dan ik noodig
had zich een weinig te warmen.
Wat deed het vuur hem goedHij
droogde zijn gescheurde kleeren en
voelde het bloed '.weer vrij door zijn
aderen vloeien. Hij bedankte mij met
iranen in de oogen, hij scheen geluk
kig
Doch ik had meer vooruitzicht. Het
vuur is een goede, een noodige zaak,
maar met vnur alleen kan men niet
leven. Den geheelen nacht in de hut
ging Mevrouw met het sierlgke para-
plui'tje gewapend, de deur uit.
Mevrouw Verslaat was ongetwij
feld eén deftige dame. Op haar neus
trilde als ze liep een lorgnet. Ze had
in haar loopen iets statigs, nochtans
iets van den gang van een gans die
rheumatisch aangelegd ls. Behalve
haar puntenlooze zijden kousen droeg
ze alle punten van de textlelkaart
aan haar breed, corpulent postuur.
Mevrouw Verslaat was deftig. Haar
tom-pouce bengelde zwierig aan haar
rechterarm. Alles was zwierig, char
mant aan deze vrouw.
De mannelijke voorbijgangers na
men diep hun hoed af als deze no
tabele van 't dorp passeerde, en haar
sexe-genooten groetten met een blik
vol bewondering en nauw verholen
jaloersheid.
Deze vrouw paste niet in de en
tourage van een rustig dorp waar
de wind reuk van pulp en verdere
kwalijkrlekende, landelijke, geuren
aandraagt. Men zou deze figuur lie
ver verplaatst zien naar een deftig
Haagsch trottoir, met mooie, dure
chique winkels, waar de bedwelming
hangt van mondaine, kostbare par
fums.
Het dorp evenwel was tegelijk af
gunstig en trotsch op haar. In tegen
stelling met haar standgenooten in
het dorp kocht ze de meeste van
haar benoodlgdheden in de plaats
zelf. Maar een dorpstong is fel en
hatelijk... Ze was erg krenterig en
„op de cent" zei men. Bekend was,
dat, ofschoon ze er „goed bij zat" ze
dezelfde tom-pouce al vijf keer had
laten repareeren. Ja ze was erg
„benaawd".
Nu bezichtigde Mevrouw dan de
weinige winkels van het dorp om te
zien hoeveel punten ze nog kon be
steden. Met Clinge Doorenbos was
ze het eens dat de zakdoek het meest
rechtvaardige puntenaantal had ge
kregen nl. vier. Haar visitatie-tocht
was dra beëindigd en toen wiegde
haar deftige figuur wederom huis
waarts. De dames van 't dorp waren
al vereerd als ze in het kielzog van
haar gang mochten loopen. Ze rook
altijd zoo "voornaam, naar lavendel
en andere niet te definieeren geuren.
Mevrouw Verslaat liep met alle
pathos van de benijde vrouw...
Het noodlot overvalt echter ook
de rijken. Zachtkens vielen uit de
lucht enkele regendruppeltjes... Met
een elegant gebaar wilde Mevrouw
Verslaat haar kleurrijke tom-pouce
opsteken... doch wie schetst haar ver
bazing toen aan haar arm slechts
een knop bengelde met een kwast
als een soort eenheidsworst-
De verlegenheid was groot...
Zij de deftige mevrouw Verslaat...
Wat een figuur sloeg ze tegenover
die „gewone" menschjes.
De dames achter haar hadden het
gezien... ze hoorde hoe ze ingehouden
giechelden.
De toestand was voor een vrouw
van haar stand fataal. Het ongeluk
groeide uit een ramp.
Want dichtbij kwamen twee jon
gens aangerend terwijl ze gilden
„Heij Sjamberleln, ge verliest oow
perrepluuj
Mevrouw Verslaat kreeg een kleur
van ergenis terwijl ze ^zonder dank je
het onmisbare gedeelte'van haar tom-
pouce van de brutale jongens aan
nam.
Achter de gordijnen zag mevrouw
Verslaat de lachende gezichten van
de menschen die plezier hadden ln
de situatie en ze hoorde hoe de eene
jongen zeide: „Ze gèft nog gèa èèns
èane cent... en de andere antwoord
de: „daor ls ze veul te pinnerig veur."
Klein, zwakjes en nietig ging Me
vrouw Verslaat even later haar def
tig huis binnen
ARNOLD LOEFFEN.
VENLO. Op de Coöp. Veiling ver
eeniging van Maandag was de aan
voer 1.500.422 eieren
Kippeneieren van f 5.40 tot f 6.40
Kleine eieren van f 0.00 tot f 0.00
Eendeneieren van f tot f 4.50
blijven, was een groote onvoorzichtig
heid. Verder optrekken, in 't midden
van den nacht, was ook gevaarlijk,
maar wij hadden eenig voedsel noodig
en hier, tusschen al die uitgehongerden,
zouden wij het toch niet vinden.
Zou de korporaal mij willen of kun
nen volgen Ik besloot hem nog een
uur te laten rusten; gedurende dien tijd
zou ik eens rondzien of ik niets vond
om onze uniformen wat te verbeteren.
Bij de doode soldaten welke ik had
buitengesleept, was er een kurassier,
die nog tamelijk goede laarzen aan de
voeten had. Dit was voor mij een]aan-
gename ontdekking; doch hit lijk was
zoo hard als hout en liet zich niet ge
makkelijk ontkleeden.
Ik was grootelijks verheugd, toen ik
de warme, kloeke laarzen aan de voe
ten had. Voor den korporaal vond ik
schoenen die ook niet te slecht waren,
alsmede eene kapoot die nog min of
meer aaneen hing- Ik liet niets verloren
gaan van al hetgeen ons kon te pas
komen, en stak mijn ransel vol lijnwaad
en allerlei lappen
Sommige vluchtelingen sloegen ver
wonderd al mijn bewegingen gade. Zij
konden maar niet begrijpen, dat ik mij
zooveel moeite gaf om mijn ellendig
bestaan een weinig te verlengen.
Gij hebt meer moed dan ik, zeide een
oude soldaat, gij houdt den strijd vol
tot het laatste oogenblik. Hier sterven
of eenige uren verder, is het niet altijd
hetzelfde spel
Wie verzekert u dat ik leger jniet
zal achterhalen
Gij zij er wel mede! Het leger
reist snel vooruit, en, daar gij er geen
adjudant hebt heen gestuurd, zal het u
niet blijven afwachten.
(Wordt vervolgd)
Lotgevallen van eeu
Belgischen soldaat.
16.
Naast den kapitein stond een jonge
heelmeester, aan wien de roovers niets
anders hadden gelaten dan zijn hemd
en een paar versleten laarzen waar zijne
voeten doorstaken; hij had den moed,
den wil of de kracht niet om eenen
enkelen stap vooruit te gaan.
De Kozakken konden hem stooten
of stampen, hij bleef roerloos als een
steenen beeld. Bedreigingen noch mis
handelingen deden geen enkele spier
van zijn aangezicht bewegen. Een stamp
in den buik deed hem omver vallen,
doch niet de minste klacht kwam uit
zijn mond. Toen wij voorttrokken lag hij
roerloos uitgestrekt.
Men ziet het, onze beulen waren
overal en in alle omstandigheden de
zelfde.
Te zwak om ons te verdedigen, half
dood van honger, bevend van koude,
stonden wij daar als een kudde mach-
telooze lammeren bewaakt door ziel-
looze herders en bloeddorstige honden.
Niemand van ons dacht er zelfs aan
om de slagen af te weren die ons toe
gebracht werden; wij hadden nauwelijks
den noodigen moed om ons recht te
houden, de noodige zielskracht om aan
de wanhoop te weerstaan.
Waarschijnlijk oordeelende dat wij
talrijk genoeg waren om een reis naar
Siberië te ondernemen, sprongen de
beulen te paard, dwongen ons als een
kudde redeloos vee vooruit te stappen,
sloegen en stampten met hunne lansen
om ons te dwingen bijeen te blijven.
Wee den ongelukkige die den stoet
niet volgen konMen spaarde hem de
zweepslagen niet, men gebiuikte zelfs
de lans, en, indien dit niet hielp, sloeg
men hem dood en men liet zijn lijk
achter voor de raven.
De woestaards hadden mij de wollen
lappen laten houden, die ik om mijn
voeten had gebonden Mijn gescheurde
broek en mijn versleten kapoot had ik
ook behouden, en zelfs mijnen ransel
had een Kozak mij toegeworpen na hem
eerst zorgvuldig geledigd te hebben.
AI die voorwerpen hadden voor de
roovers geene hoegenaamde waarde,
waarde, maar voor mij was het de
warmte, het was het leven. Sterker en
moediger dan het grootste getal mijner
gezellen, ging ik vooruit gedurig een
middel zoekende om mij uit de voeten
te maken, zoodra de gelegenheid zich
daartoe zou aanbieden.
Ik had vernomen, dat men ons naar
het verre Siberië bracht, of beter, dat
men voorgenomen bad ons van koude
en gebrek te doen sterven.
En weg zou ik loopen, al waren er
tienmaal zooveel Russen om mij te be
waken 1
II
DE DOODSTRIJD.
Van tijd tot tijd keerde ik mij om.
ten einde mij ie verzekeren of ik bij de
gevangenen geen kennissen zou aan
treffen.
Allen gingen stilzwijgend voort, met
de handen onder de oksels, het hoofd
gebogen, bleek, uitgehongerd moede
loos. Van tijd tot tijd was er een arme
soldaat die neerviel en weigerde op te
te staan hoe zeer ook de Kozakken
hem mishandelden.
Een stoot met.de lans verlostte hem van
zijn ellendig leven, zijn gezellen stap
ten over zijn lijk, en de kraaien, die
onze achterhoede uitmaakten, vonden
een prooi te meer.
Hoeveel ongelukkigen zag ik aldus
vallen die niet meer opstonden Er was
zoo weinig noodig om die arme mar
telaars te dooden; zij hadden geen bloed
meer in de aderen en het lijden had
hunne krachten uitgeput.
Zonderling contrastterwijl wij van
honger sterven, staan gezondheid en
levenslust op het aangezicht onzer ge
leiders, of beter gezegd, onzer beulen
te lezen. Zij hadden dikke, warme man
tels, aten en dronken zooveel zij wilden
zongen lustig en lachtten met onze
ellende. Zelfs hunne paarden, goed ge
voed en behoorlijk verzorgd, schuimden
en hinnikten van ongeduld en blonken
van weelde.
Ik keerde mij misschien voor de hon
derdste maal om, en ik was op het
punt alleen weg te vluchten, toen ik
met vreugde bemerkte dat mijn vriend,
de jonge korporaal, die mij sedert lang
in 't oog had, gedurig van gelid ver
anderde, zonder dat zulks door zijne
gezellen bemerkt werd, en mij welhaast
had ingehaald.
Hoe verheugd was ik toen ik zijn
hand in de mijne voelde. Nu was ik
niet meer alleen 1
Gij moet wat voorzichtiger zijn,
sprak de kaporaal; indien gij zoo ge
durig blijft omzien naar het woud, zal
men uw voornemen gispen.
Wat wilt gij zeggen vroeg ik.
Speel de slimme niet... Gij zijt niet
meer dan ik voornemens de wandeling
tot aan de mijnen van Siberië voort te
zetten.
- Gij zoudt dus willen
- Wel drommelsVraag mij niet
wat ik begeer, gij weet het zoowel als
ik. Wij willen van hier weg, en, al moes
ten wij dag en nacht voortloopen, bij
onze vrienden komen die naar het vader
land reizen. Is het zoo niet
- Daar is mijne hand.
Daar is de mijne.
- Dus, bij de eerste gelegenheid
springen wij het bosch in. Kunt gij nog
loopen
Gelijk een haas, nu vooral ik niets
meer te dragen heb Die bliksemsche
Kozakken hebben mij alles afgenomen.
Maak u dus gereed. Ziet gij ginder
ver die groote doornstruiken Daar
draait de weg links af, wij loopen rechts,
het woud is dicht bewassen, in eenige
oogenblikken zullen wij in veiligheid
zijn.
Wij komen aan de gezegde plaats;
ik zie omzichtig achter mij. Geen leids
man, geen beul ziet ons. Ik stoot mijnen
vriend legen den arm
Zijt gij bereid
Ja...
Vooruit!...
Wij sprongen over een gracht, liepen
om den adem te verliezen en moedig
den elkander aan. Zoo hielden wij het
wel twintig minuten lang uit. Dan liet
de korporaal zich neervallen, mij smee-
kende dat ik hem toch niet zou ver
laten.
Niemand had ons achtervolgd. Men
had ons dus niet zien wegvluchten';
misschien ook hadden de Kozakken ge
dacht dat het nutteloos was zich lan
ger met ons bezig te houden. Wij be
zaten immers niets meer wat hnn roof-
lust kon bekoren en zij hoopten wel
dat honger en koude ons welhaast
zouden schadeloos maken.
In alle geval, wij waren nog eens vrij,
en dit was voor het oogenblik het bij
zonderste. Nu moesten wij zien op den
goeden weg te geiaken; het was ook
noodig dat wij eenige kleedingstukken
vonden om onze verstijfde ledematen te
bedekken en een weinig voedsel om
onzen honger te stillen
Een half uur nadien waren wij uit
het woud en terug op den weg dien
wij daareven als krijgsgevangenen be
wandelden. Op de lijken onzer ver
moorde gezellen vonden wij eenige
die ons min of meer verwarmden.
Doch welhaast werd de korporaal
zoo zwak, dat ik groote moeite had