TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS Reisgids der Ned. Spoorwegen Zaterdag 29 Juni 1940 Een en Zestigste Jaargang No 26 OFFICIEELE NOTULEN van de Openbare vergadering van den Raad der gemeente Venray. Gehouden op Vrijdag 5 April 1940, n.m. 7 uur. De heer ODENHOVEN vraagt hierna of, wanneer nu werkelijk blijkt, dat er niets van terecht komt, de jeugdregistratie weer kan worden stop gezet. Als er werk is, zoeken de jongens zelf wel werk. De VOORZITTER antwoordt hierna, dat het bureau niet alleen zal werken in het belang van arbeiderskinderen, doch voor de jeugd uit de verschillende standen. De heer MILLEN meent, dat de heer Odenhoven de zaak zoo donker inziet omdat vanwege de arbeiders-organisatie ook eens getracht is om de jongens naar werkkampen te krijgen, doch die pogiDg is totaal mis lukt. Nu is de zaak echter geheel anders. De VOORZITTER zet uiteen, dat het hier een sociaal werk betreft, dat er met de ouders en met de jongens wordt gepraat over de toe komst, dat de onderwijzers worden ingeschakeld om nadere gegevens omtrent aanleg etc. der kinderen te verkrijgen enz. enz. De jeugdleider wordt slechts aangesteld op arbeidscontract en als later eens werkelijk mocht blijken, dat de zaak een fiasco is hetwelk voorshands werke lijk niet is te voorzien kan hij worden ontslagen. Over het geheele land zijn echter reeds met een 22-tal gemeenten proeven genomen, die tot volle tevredenheid stemmen. Thans is wederom een 22-tal aange wezen, waartoe ook onze Gemeente het voorrecht heeft te behooren. Als ook deze proef slaagt, zal de jeugdregistratie geleidelijk aan over het geheele land worden uitgebreid. De Heer VAN HAREN meent, dat op dit aanbod van het Rijk moet worden ingegaan en dat getracht moet worden om zoover te komen, dat in deze gemeente t.z.t. een ambachtschool kan worden opgericht, De VOORZITTER wijst er hierna op, dat deze jeugdregistratie niet alleen in het belang is van de betrokken jongens, doch ook voor den middenstand en de werkgevers. Bg dit bureau toch zullen zij over be kwaamheden en andere eigenschappen van eventueele gegadigden voor werk, betrouwbare inlichtingen kunnen krijgen. De Heer ODENHOVEN zegt hierna, te hopen, dat hij niet den indruk gewekt heeft als zoude hij niet sympathiek tegenover het voorstel staan, integendeel, hij juicht het zelfs ten zeerste toe; hij is alleen maar bang, dat het hier niet zal opgaan. De VOORZITTER vervolgt, dat het de plicht der overheid is om vooral in deze tijden de jeugd te helpen om zich in de toekomstige maatschap pij een behoorlijk bestaan te verwerven. Zouden deze plannen nu ook al eens falen, dan hebben wij als overheid in elk geval onzen plicht ge daan. Maar, nogmaals, daarvoor bestaat weinig gevaar, want evenals op andere plaatsen zal toch ook met de Venraysche jeugd wel iets aan te vangen zijn. De Heer VAN BOVEN zegt, blij te zijn met de instelling van een dergelijk bureau. Oppervlakkig bezien lijkt hier de jeugdwerkloosheid wel niet zoo groot, doch bij nadere beschouwing blijken er toch ook in Venray nog talloozen met een sigaret in den mond doelloos rond te loopen. Ook op een eventueele industrie-vestiging zal het aanwezig zijn van geschoolde arbeidskrachten van grooten invloed kunnen zijn. De Heer GUELEN meent er ook nog eens op te moeten wijzen, dat het in werkelijkheid met de jeugd niet zoo erg gesteld is, als de Heer Odenhoven wel deed voorkomen. Tot heden is de kans om zich in een of andere inrichting te bekwamen, in Venray te gering geweest. Wij mogen van geluk spreken, dat Venray zoo'n bureau krijgt. De jeugd zal erdoor geïnspireerd worden om niet met de handen in den zak te blijven staan, doch flink mede te werken aan eigen opbouw en welzijn. Zonder hoofdelijke stemming besluit de Raad hierna het noodige ere- diet toe te staan en B. en W. te machtigen de noodige uitvoerings besluiten te nemen. Vervolgens stelt de VOORZITTER aan de orde punt 7 der agenda: .Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van de vergoedingen voor de verschillende lagere scholen en de bijzondere jongensschool voor uitgebreid lager onderwijs over 1937, overeenkomstig het bepaalde in de artt. 101 en 103 der Lager Onderwijswet 1920. Als overeenkomstige gemeenten voor de lagere scholen zijn genomen Wamel met f 6 80, Horst met f 6.05 en Gemert met f 4 58. zoodat wordt voorgesteld de vergoeding te bepalen op f 6 05 per leerling. Als overeenkomstige gemeenten voor de U.L O.-school zijn genomen Roozendaal met f 1512, Avereest met f 14.82 en Kortgene met f 13 65, zoodat wordt voorgesteld de vergoeding te bepalen op f 14 82 per leerling. Zonder hoofdelijke stemming besluit de Raad overeenkomstig dit voorstel, de vergoedingen te bepalen. Hierna Btelt de VOORZITTER aan de orde punt 8 der agenda: „Schrij ven van de Woningvereeniging „St. Oda" alhier, betreffende bouw van arbeiderswoningen, in verband met de ingetreden verhooging van de bouwkosten". In dit schrijven wordt verzocht, dat de Gemeente zich tot den Minis ter zal wenden om de bijdrage a fonds perdu te verhoogen met f 5000.- De Heer ODENHOVEN had gedacht, dat achter deze zaak meer spoed gezet zou zijn. Hij hoopt, dat thans in elk geval de meest moge lijke Bpoed betracht zal worden. Als er één gemeente in Limburg is, waar groote woningnood heerscht, is dit toch zeker Venray. Het ware te hopen, dat van particuliere zijde hier iets meer gedaan werd. De Heer VAN HAREN dringt ook aan om de zaak zooveel mogelijk te bespoedigen. Spreker vreest, dat de woningnood in deze gemeente na een eventueele demobilisatie van het leger, gezien het groote aantal huwelijken, dat thans gesloten wordt, nog grooter zal worden. De VOORZITTER zegt het roerend met den Heer van Ha en eens te sijn, doch de Bchuld, dat een en ander zoolang heeft geduurd, ligt niet bij Burgemeester en Wethouders. Spreker hoopt, dat na goedkeuring der plannen spoedig aanbesteding zal kunnen volgen. In verband met dit punt wil Spreker nog even wijzen op de mogelijk heid van particulieren tot het verkrijgen van 2de hypotheek bij nieuw bouw. Dit is een nieuwe regeling, welke voor de bouwers zeer groote voordeelen biedt. Zoo wordt er ook van Rijkswege bijgedragen in de krotopruiming en verbetering van woningen. Deze beide genoemde Rijksbijdragen zijn nog betrekkelijk nieuw en er is door bekendmaking in „Peel en Maas" publiciteit aan gegeven, doch er is nog nooit iemand geweest, die omtrent deze regeling nadere Inlichtingen heeft ingewon nen. Er schijnt dus weinig animo voor te bestaan. Zouden de Raads leden echter personen weten, die met financieels moeilijkheden bij het bouwen van dergelijke woningen tobben, dat ze hen dan maar eens aanraden, om naar de Secretarie te gaan, waar hun alle mogelijke in lichtingen dienaangaande kunnen worden verstrekt. De Heer van Haren wijst er nog op, dat bijv. in de Gemeente Maas hees talrijke woningen worden gesticht ingevolge de Landarbeiderswet en dat ook daarvan hier hoegenaamd geen gebruik wordt gemaakt, Hier moeten toch ook wel menschen zijn, die daarvoor in aanmerking komen. De VOORZITTER antwoordt, dat daar z.i. inderdaad wel mser per sonen voor in aanmerking komen, maar dat geen aanvragen worden Ingediend Eisch blijft echter, dat het inderdaad landarbeiders zijn in den zin der wet. De Heer MILLEN voert in dit verband aan, dat bij de totstandkoming van de Landarbeiderswet, verschillende aanvragen ter Secretarie zijn gedaan, doen dat telkens werd geantwoord, dat zij niet in aanmerking kwamen. Wellicht heerscht daaromtrent thans een andere opvatting. Zonder hoofdelijke stemming besluit de Raad hierna, overeenkomstig het verzoek, een verhoogde bijdrage k fonds perdu aan te vragen. Vervolgens stelt de VOORZITTER aan de orde punt 9 der agenda „Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot verbetering van den weg Venray—Wanssum". Op de Gemeentebegrooting voor 1940 is voor deze verbetering uitge trokken een bedrag van f 120.000.Nu eene gespecificeerde begrooting der kosten is opgemaakt deze ligt voor de Heeren Raadsleden ter inzage blijkt mede en vooral ook tengevolge der stijging van de materiaalprijzen, dat bedrag lang niet voldoende, doch zal dit korf naar de twee ton loopen (f 194325.14). Het wegvak van de Hofstraat tot aan de Landbouwschool, waarvoor de kosten zijn geraamd op f 37175.26, komt geheel voor rekening van de Gemeente, terwijl in de kosten van het overig gedeelte eene bijdrage a fonds perdu der pro vincie mag worden verwacht van 50 pCt. Zuiver voor rekening van de Gemeente blijft derhalve voor den ge- heelen weg volgens de raming f 115 750 20, waaronder ook alles dan (als verlegging kabels S.V.M., gasleidingen, trottoirbanden, beplanting, rioleering) mede is begrepen. Aannemende, dat voor het geheel een leening kan worden aangegaan van 4y3 af te lossen in 25 jaren, zal dit met accressleve aflossingsbedragen, dus annuïteitsgewgs bere kend, ongeveer f 7800.per jaar kosten aan de gemeentekas, waarin dan echter nog een bijdrage uit het wegenfonds mag verwacht worden yan circa f 4000,- per jaar. Burgemeester en Wethouders stellen den Raad voor te besluiten tot verbetering van genoemden weg en hun college voor zoover noodig te machtigen tot uitvoering van dit besluit. De Heer STEEGHS zegt, het voorstel gelezen te hehben, doch hui verig te zijn voor zoo'n groote uitgave. Er zjjn nog zooveel bqitenwegen, die er slecht bij liggen en Spreker vraagt zich af, of deze tengevolge van die hooge lasten zoo niet zullen moeten blijven liggen. Bekijken we echter het onderste gedeelte van het voorstel en bevat het daaromtrent de bijdrage uit het Wegenfonds medegedeelde, waarheid, ja, dan zal het toch nogal schikken. Maar het verschil tusschen het bij de begreoting geraamde bedrag en hec thans bij de definitieve uitwerking der plannen geraamde bedrag is wel enorm groot. De Heer CAMPS vraagt, of in deze kosten het maken van een rij wielpad is inbegrepen. De VOORZITTER antwoordt bevestigend. De Heer V AN' HAREN vraagt om eenige inlichtingen aangaande de trottoirbanden en de rijwielpaden, ook of er tot Oostrum een apart rijwielpad komt. De VOORZITTFR stelt in verband hiermede voor den Directeur van Gemeentewerken ter vergadering te laten komen, daar deze met de technische bijzonderheden op de hoogte is. De Directeur komt hierna ter vergadering en zet uiteen op welke wijze de weg zal aangelegd en uitgevoerd worden. De Provinciale Wa terstaat wil echter geen toestemming verleenen om langs het gedeelte weg vanaf de Hofstraat tot achter Oostrum rijwielpaden te maken, daar dit gedeelte weg als komweg moet worden beschouwd. De Heer VAN HAREN acht het toch beter, dat aan eene zijde van den weg een rijwielpad komt en aan de andere zijde een trottoir, dan om aan beide zijden trottoirs te maken, anders is deze dure wegver- betering nog niet afdoende. De VOORZITTER meent, dat op een weg met een wegdek van 8 Meter breedte voor de fietsers toch voldoende ruimte over is. De Heer VAN HAREN is het hier in zooverre mee eens, dat de ruimte voldoende is, doch gezien het feit, dat nog maar al te vaak niet rechts van den weg, of wat nog veel meer gebeurt met drieën naast elkaar gereden wordt en vaak midden over den weg, meent Spreker gerust te mogen verklaren dat de fietsers een gevaar op den weg zijn. Hij geeft toe, dat er ook roekelooze automobilisten zijn, doch het groot ste gevaar, het zij herhaald, komt toch van de zijde der wielrijders. De Heer ODENHGVEN zegt, zich volkomen met het gezegdo van den Heef Steeghs te kunnen vereenigen. Ook hij was werkelijk bijna achter over geslagen bij het zien van een zoo groote som. Spreker stelt zich voor, dat van het verbeteren van andere wegen niet veel zal kunnen komen, als zoo'n groot bedrag aan den Stationsweg wordt beBteed. En de belastingbetalers wonen toch niet alleen aan den Stationsweg. Als de Gemeente rijk was, ja... maar thans, nu we op het randje der nood- lijdecdheid zijn....? Zou het voor de Gemeente niet beter zijn om iets goedkoopers te maken, dat tóch voldoende is De Heer VAN BOVEN is eveneens geschrokken, zooals de Heeren Steeghs en Odenhoven. Hij zou het voorstel ten zeerste hebben toege juicht, als de Gemeente dik in de centen zat, maar nu...? Spreker zou zoo zeggen: een arbeider moet niet in een villa gaan wonen en een gemeente als Venray moet niet dergelijke luxueuse wegen gaan maken en dit nog te meer niet, waar er nog zooveel andere wegen zijn, die er veel slechter bg liggen. Wij moeten thans met zoo weinig mogelijk geld zooveel mogelijk verbeteringen aanbrengen in de geheele gemeente. Spreker durft zijn stem dan ook niet aan dit voorstel geven. De Heer PIJLS zegt, dat Venray vooruit moet. Spreker zou willen, dat het gedeelte vanaf de Hofstraat tot aan de Landbouwschool ge maakt werd met aan beide zijden trottoirs en verder aan de eene kant een trottoir en aan den anderen een rijwielpad. Het is een weg, die reusachtig druk bereden wordt. De Heer MILLEN vindt ook, dat de kosten inderdaad hoog zijn, doch vraagt, of het wel noodzakelijk is, om tot in Oostrum trottoirbanden te leggen. Er zal misschien heel lang geen onderhoud aan die weg komen, maar om aan dit voorstel nu zoo maar direct zijn stem te geven, daartoe kan Spreker toch nog moeilijk besluiten. De DIRECTEUR VAN GEMEENTEWERKEN wijst er hierna nog maals op, dat Burgemeester en Wethouders oorspronkelijk gedacht hadden om bet wegdek 6 Meter breed te maken, doch dat de Provincie eischt, dat het 8 Meter breed wordt. Een breedte van 2 Meter is ver der absoluut noodig voor het bergen der rioleering, electrische leidin gen, gasbuizen en later eventueel waterleiding. Deze werken kunnen niet gelegd worden onder een verhard rijwielpad. Persoonlijk is Spreker ook voor een rijwielpad, doch de Provincie wil er niet aan. De VOORZITTER wijst er op, dat het hier een van Provinciaal belang verklaarde weg betreft, waarvoor de Gemeente reeds jaren en jaren provinciaal subsidie heeft ontvangen. Als die subsidie's waren opgespaard, hadden wrj den weg thans ongeveer daarmee kunnen betalen. De kosten zijn inderdaad hooger geworden dan was gedacht. Hetgeen echter in het voorstel is vermeld in verband met de kosten, berust op waarheid en aan het adres van den Heer Steeghs wil Spreker opmerken, dat hij de zaak niet voor moet stellen alsof den Raad maar een rad voor de oogen wordt gedraaid. Als men verder nagaat, dat de kosten in vijf en twintig jaar kunnen worden afgeschreven en er practisch geen onderhoud aan deh weg komt in al dien tijd, dan is de Gemeente in werkelijkheid toch nog niet zoo duur uit met dezen weg. Er kan wel een goedkooper weg dek gemaakt worden, maar dan was het waarschijnlijk dat op den duur de kosten nog hooger zullen worden dan nu voorgesteld. De Provinciale Waterstaat wil trouwens, dat de weg op deze wijze wordt aangelegd, en dat die in den aanleg zeggenschap wil hebben, is toch niet zoo gek hij geeft zijn bijdrage niet voor niets. Naar Sprekers meening is een bedrag van f 3000.f 4000.— per jaar voor zoo'n weg toch zeker niet te veel. De Heer VAN HAREN vraagt, of er dus geen kans is, om aan de eene zijde van de weg een trottoir en aan de andere zijde een rijwielpad te krijgen. De VOORZITTER antwoordt, dat dit nog wel eens geprobeerd kan worden, doch vreest, dat de weg dan nog breeder zal moeten worden en dus nog duurder zal komen. De Heer VAN HAREN meent, dat het niet noodzakelijk is om den weg breeder te gaan maken. Er zijn toch ook vele Rijkswegen met slechts 2 verkeersbanen. De DIRECTEUR VAN GEMEENTEWERKEN oppert nog de moge lijkheid om gewoon een witte streep voor afscheiding te trekken, of' schoon hij erkent, dat dit slechts een iapmiddel is. De Heer VAN HAREN vindt ook dat hier inderdaad van een lapmid del gesproken moet worden, want roekelooze autobestuurders ontzien die streep toch niet, terwijl van den anderen kant ook zeker de wiel rijders er zich niet aan zullen houden. De DIRECTEUR VAN GEMEENTEWERKEN wijst verder op de moeilijkheden, die thans reeds ondervonden zijn bij den grondafstand door particulieren, waarbij thans nog betrekkelijke medewerking onder vonden is, doch die, indien de weg nog breeder moet worden, wel eens op tegenwerking zou kunnen uitdraaien. De Heer VAN HAREN blijft bij zijn standpunt en vindt het hoogst ondoelmatig en onverantwoord, om dezen weg te gaan maken zonder rijwielpad. De kwestie is van zeer groot belang en er kan met de Provincie toch wel eens over gepraat worden. De Heer MILLEN vraagt nog hoe de Voorzitter tegenover het voor stel van den Heer van Haren staat. De VOORZITTER antwoordt, dat B. en W. het aan den Provincialen Waterstaat zullen voorleggen, doch terzake geen enkele toezegging kunnen doen. De Heer MILLÉN zou dan willen voorstellen, dat de Raad besloot tot uitvoering van den weg onder voorwaarde, dat er een rijwielpad langs komt. De Heer STEEGHS veronderstelt dat de weg, ais hij nog breeder moet worden, nog al duurder zal zijn. De DIRECTEUR VAN GEMEENTEWERKEN waarschuwt, dat de producten met den dag duurder worden. Teer en steenslag zijn ongeveer niet meer te koop, terwijl de vrachtprijzen enorm zijn gestegen. De VOORZITTER adviseert nogmaals ernstig om het voorstel ta accepteeren, daar volgens de Provinciale Waterstaat dit werk in dit jaar moet ten uitvoer gebracht worden en anders gevaar bestaat voor verlies van het subsidie. De Heer REINTJES meent ook, dat, wil de gemeente de subsidie niet missen, de knoop thans doorgehakt zal moeten worden. De VOORZITTER merkt nog op, dat indien de Gemeente zelf de geheele kosten moest betalen, aan uitvoering van dit werk niet zou zjjn gedacht door B. en W., doch dat nu de provincie zoo'n ruime bijdrage ln het werk geeft, dit op voordeelige wijze voor de gemeente ten uit voer kan worden gebracht. De Heer CAMPS vraagt of het niet mogelijk is, dat nog een grooter subsidie wordt toegekend. De VOORZITTER antwoordt, dat daaraan niet gedacht behoeft te worden. Er zijn ook bjj de Provincie grenzen. De Heer VAN HAREN zegt het jammer te vinden, dat het er naar toe moet, zooals de Provincie decreteert. Het was nog veel gemakke lijker als ze maar ineens zeiden: „Gemeenteraad, zoo moeten jullie be sluiten". Spreker wil echter nog vragen, of de mogelijkheid niet bestaat, dat het onverharde trottoir, waarin die kabels komen te liggen, van een goedkoope verharding werd voorzien, die desnoods eens opengebro ken kan worden en dat er dus op die manier practisch toch een rijwiel pad komt. De Heer CAMPS vreest, dat we dan eenzelfde soort pad krijgen als langs den WanBsumsche weg en dat is toch heelemaal niets. De Heer GUELEN meent, dat er op zoo'n heel breede weg voor de fietsers toch wel ruimte genoeg zal overblijven. De Heer VAN BOVEN blijft er bij, dat langs den weg een rijwielpad moet komen. De fietsers hebben recht op deze wijze van bescherming. De Heer CLAESSENS vindt, dat, als er slechts aan ééne zijde een rijwielpad komt, dit toch niet het gewenschte effect zal hebben, daar de menschen dan herhaaldelijk zullen moeten oversteken. De Heer MILLEN maakt van zjjn idéé hierna een voorstel, n.l. dat de Raad zal besluiten tot aanleg van den weg, onder voorwaarde, dat B. en W. nogmaals alles in het werk zullen stellen, om te bewer ken, dat er een rijwielpad komt. De VOORZITTER antwoordt, dat niet toegezegd kan worden, dat de weg met een rijwielpad uitgevoerd wordt. Wel, zegt Spreker toe, dat B. en W. hun uiterste best zullen doen, om in dien geest bjj den Pro vincialen Waterstaat nog iets te bereiken. De Heer MILLEN vraagt, of het bg den Provincialen Waterstaat niet meer indruk zou maken, als de Gemeenteraad besloot tot aanleg van den onderhavigen weg, onder voorwaarde, dat er een rijwielpad langs komt. De VOORZITTER vreest, dat dan weer een heele tjjd voorbij zal gaan en later nog eens opnieuw een besluit genomen zal moeten worden, waarvoor de Raad dan eerst weer eens bijeen moet komen, hetgeen allemaal veel tjjd vergt. De Heer PIJLS zegt, dat uit de besprekingen gebleken is, dat men het er unaniem over eens is, dat op den weg zooveel mogelijk moet bezuinigd worden en dat er, als het eenlgszins kan, een rijwielpad langs moet komen. Maar als dit allemaal niet kan gevonden worden, zou Spreker willen advlseeren, om te besluiten, zooals door B. en W. voor gesteld. De Heer MILLEN zou dan dan toch willen, dat de Raad zich uit sprak, opdat in het begeleidend schrijven aan Ged. Staten kon worden medegedeeld, hoeveel Raadsleden wenschen dat een rijwielpad langs de weg gemaakt wordt. De VOORZITTER zegt aan te nemen, dat de geheele Raad daar zelfs voor is, maar betwijfelt dat de de Provinciale Waterstaat van zijn inge nomen standpunt zal afwijken. De Heer MILLEN merkt op dat dan toch ook bljjkt, dat de Raad in deze niets te zeggen heeft. De VOORZITTER meent dat de Provincie, als harerzijds voor zoo'n groot bedrag wordt bijgedragen, toch ook wel recht op medezeggen schap heeft. De Heer MILLEN zegt ja, we hebben ons er maar bij neer te leggen. De Heer VAN HAREN meent, dat als de Provincie daar inderdaad een goeden, aan de elschen van het verkeer voldoenden weg wil maken, zij er absoluut rijwielpaden bjj moet maken. Het is ook in het geheel niet noodzakelijk, dat de weg daarvoor breeder wordt. De Heer VAN BOVÉN bljjft tegen het geheele voorstel, daar de kos ten te hoog zjjn. Hij wil echter wel adviseeren om, als het voorstel om den weg te maken wordt aangenomen, van het wegdek van 8 M., 2 M. te bestemmen voor rijwielpad en dit gedeelte af te scheiden door middel van blokjes; als de weg er komt. dient op een of andere wijze een aparte baan voor de wielrijders te komen. De Heer VAN HAREN vreest, dat als de Provincie met een bepaalde bedoeling een wegdek eischt van 8 Meter breedte, zjj niet zal kunnen goedvinden, dat daarin blokjes komen te liggen. De VOORZITTER merkt nog op, dat in de steden de wielrijders en automobilisten toch ook van denzelfden weg gebruik maken en dit daar toch niet tot zulke moeilijkheden en gevaren geleid heeft, als hier blijkbaar worden verwacht. De Heer VAN BOVEN gelooft ook wel, dat het rijden van 3 of meer wielrijders naast elkaar tot het verleden behoort en als de weg eenmaal gereed is en de politie houdt er wat streng de hand aan in het begin, en maakt eens enkele processen-verbaal, dan zullen spoedig geen mis bruiken op dat gebied meer bestaan. Maar ook afgezien daarvan blijft het gevaarlijk zonder afzonderlijk rijwielpad. Als Spreker den weg zou willen het eenige motief, dat hg zal tegenstemmen, zg'n uiteraard de hooge kosten zou dat een zijner eerste eischen zijn. De DIRECTEUR VAN GEMEENTEWERKEN wijst er op, dat de be staande verharding van den weg nu ook slechts 6 Meter breed is, terwijl er verschillende slechte bochten in liggen en dat er toch nog hoogst zelden verkeersongevallen als bedoeld zijn voorgekomen. De Heer VAN -HAREN vindt, dat bg den aanleg van zulke wegen ook aan de toekomst gedacht moet worden en het toch vast staat, dat het verkeer zich in de komende 25 jaren nog enorm zal ontwikkelen. De VOORZITTER meent, dat de zaak wel wat al te zwaar wordt ingezien, en dat een wegdek van 8 Meter breedte voldoende beveiliging biedt. In elk geval zal de zaak nog eens heel ernstig worden besproken met den Provincialen Waterstaat. De Heer CAMPS wijst er op, dat bij Verheggen in Oostrum, waar de weg van het station op den weg Venray—Oostrum komt, een gevaarlijk verkeerspunt is en vraagt of er ook aan gedacht is om op dergelijke punten beveiligende maatregelen te treffen. De DIRECTEUR VAN GEMEENTEWERKEN antwoordt, dat gedacht is om daar een soort vluchtheuvel te maken, doch dat als de weg een maal gereed is nog uitgeprobeerd moet worden, waar deze het meest doelmatig en geschikt gemaakt kan worden. Bij de hierna op verzoek van den Heer ODENHOVEN gehouden hoof delijke stemming wordt het voorstel van Burgemeester en Wethouders met 11 tegen 2 stemmen aangenomen. Voor stemden de Heeren van Haren, Janssen, Camps, Claessens, Guelen, Mlllen, Relntjes, Steeghs, Pijls, Arts en Pubben, tegen stemden de Heeren Odenhoven en van Boven. Vervolgens stelt de VOORZITTER aan de orde punt 10 der agenda „Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging der gemeente begrooting 1940 in verband met bovenbedoelde besluiten. Zonder hoofdelijke stemming wordt algemeen goedgevonden in de gemeentebegrooting de noodige wijzigingen aan te brengen. Hierna stelt de VOORZITTER aan de orde punt 11 der agenda „Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling opnieuw der verordening op de heffing van 75 opcenten op de Gemeentefonds belasting in de gemeente Venray." De verordening welke thans geldt, werd vastgesteld bg Raadsbesluit van 30 December 1938, Nr. 187/45 en goedgekeurd bij K.B. van 23 Febr. 1939, Nr. 31. Ingevolge eene circulaire van den Minister van Blnnen- landsche Zaken d.d, 12 Maart 1936, Nr. 812, afd. B B aan Ged. Staten, mogen verordeningen tot heffing van meer dan 55 opcenten G. F. niet voor onbepaalden tijd worden vastgesteld en in verband daarmede werd de bovengenoemde verordening tot heffing van 75 opcenten slechts gel dend verklaard voor het belastingjaar 1939—1940, zoodat zij thans ver nieuwd moet worden voor het. jaar 19401941. Zonder hoofdelijke stemming besluit de Raad deze verordening opnieuw vast te stellen. De VOORZITTER deelt hierna mede. dat nog een paar puntjes te bespreken zijn, welke niet op de agenda geplaatst konden worden, n.l. op de eerste plaats het aanbrengen van stalen archief rekken in de be staande kluis ter gemeente-secretarie voor het opbergen van het z.g. oud archief. Ged. Staten zijn van oordeel dat de bestaande opberging boven in het gemeentehuls niet voldoende beveiliging tegen brandgevaar biedt. De kosten zullen circa f 400.— bedragen en crediet daarvoor is op de gemeentebegrooting aanwezig op den post verbouwing gemeentehuis. Zonder hoofdelijke stemming vereenigt de Raad zich met dit voorstel. Voorts deelt de VOORZITTER mede, dat heden telefonisch offerte is ingekomen van de firma Mullié en Co. te 's Gravenhage om aan de ge meente een leening te verstrekken groot f 105 000 tegen een rente van 4y4 pet. en een looptijd van 5 jaar. Voorgesteld wordt om op dit aanbod in te gaan, tenzij vóór de goedkeuring van het Raadsbesluit door Gedeputeerde Staten nog een voordeeliger offerte mocht kunnen worden verkregen. Hierna gaat de Raad op voorstel van den VOORZITTER over in be sloten zitting. Na heropening geen der leden nog het woord verlangende, wordt de vergadering gesloten met gebed. verkrijgbaar in den Boekhandel FIRMA VAN DEN MUNCKHOF

Peel en Maas | 1940 | | pagina 5