TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS Openbare vergadering van den Raad der Gemeente Venray, Zaterdag 27 Januari 1940 Een en Zestigsfe^Jaargang No 4 OFFICIEELE NOTULEN van de gehouden op Woensdag 29 November 1939, des namiddags half vier. Voorzitter: de Heer Mr. A. H. M. Janssen. Secretaris: de Heer A. F. M. van Haaren. Afwezig; de Heeren van Boven en Pyls, beiden met kennisgeving en verder de Heer Camps. De VOORZITTER opent de vergadering met gebed en stelt aan de orde punt 1 der agenda„Notulen der openbare vergaderingen van 2 October 1939 en 14 November 1939 en die der besloten vergadering van 5 September 1939". Deze notulen worden zonder hoofdelijke stemming ongewijzigd goed gekeurd. Hierna stelt de VOORZITTER aan de orde punt 2 der agenda: „Aan bieding verslag over 1938 der Vrijwillige Brandweer". Dit verslag wordt zonder hoofdelijke stemming voor kennisgeving aangenomen. Vervolgens stelt de VOORZITTER aan de orde punt 3 der agenda: „Voorlooplge vaststelling der balans en winst- en verliesrekening per 31 December 1938 van den tak van dienst het bedrijf der Gasfabriek (met rapport der Commissie). Zonder hoofdelijke stemming besluit de Raad, onder dankbetuiging aan de Commissie, deze balans met winst en verliesrekening vast te stellen en wel wat de winst- en verliesreke ning betreft met een nadeelig saldo van f 252312. De VOORZITTER stelt hierna aan de orde punt 4 der agenda: „Vast stelling der rekening 1938 en der begrooting 1940 van het Algemeen Burgerlijk Armbestuur (met rapport der Commissie). Zonder hoofdelijke stemming besluit de Raad, onder dankbetuiging aan de Commissie, deze comptabiliteitsstukken aldus vast te stellen. De VOORZITTER stelt dan aan de orde punt 5 der agenda: „Voor looplge vaststelling der gemeenterekening 1938 (met rapport der Com missie) Zonder hoofdelijke stemming besluit de Raad (eveneens onder dankbe tuiging aan de Commissie), deze rekening over 1938 overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders voorloopig vast te stellen op: Ontvangsten van den gewonen dienst f 440994.34; Uitgaven van den gewonen dienst f 422199.31 en alzoo het batig slot van den gewonen dienst op f 18795.03 en voor wat den kapitaaldienst betref t op f108062 96 in ontvangsten en f 122789.19 in uitgaven, alzoo het nadeelig slot van den Kapitaaldienst op f 14726 23. De beide Wethouders worden geacht zich overeenkomstig de Wet van stemming te hebben onthouden. Vervolgens stelt de VOORZITTER aan de orde punt 6 der agenda: „Behandeling en vaststelling der gemeentebegrooting 1940". Spreker deelt mede, dat de op 14 November 1940 aangeboden begroo ting van Inkomsten en uitgaven van de gemeente en van den tak van dienst het bedrflf der Gasfabriek voor 1939 op denzelfden dag ingevolge artt. 238, en 253 der Gemeentewet op de Secretarie voor eenieder ter lezing zijn nedergelegd en in afschrift tegen betaling der kosten alge meen verkrijgbaar zijn gesteld, van welke nederlegging en verkrijgbaar stelling tegelgkertgd openbare kennisgeving is geschied. Aangezien derhalve de bij het laatste lid van genoemd wetsartikel gestelde termjjn van veertien dagen is verloopen, kan thans behandeling dier begrootiagen plaats hebben en Spreker vraagt, ofeen der Heeren in verband daarmee het woord verlangt. De Heer REINTJES zegt hierna dat, als men de begrooting in haar geheel beziet, wel vaststaat, dat de belastingen, zooals dia het vorig jaar zjjn verhoogd, nog absoluut noodzakelijk zullen zijn voor 1940 en dat van eenige verlaging nog geen sprake kan zijn. In 1940 zal weerde grootste zuinigheid bij het doen van uitgaven moeten worden betracht, doch dit mag vooral geen zuinigheid zijn, die de wijsheid bedriegt. Zoo als Spreker heeft gezien, ligt net in de bedoeling om in 1940 wederom voort te gaan met het voorzien van wegen met een gesloten wegdek, terwfll daarnaast nog een proef zal genomen worden tot het stofvrij maken van wegen met gebruikmaking van teer van de Gasfabriek, welke proef, naar Spreker hoopt, zal slagen, opdat op die wijze dan meer wegen stofvrij kunnen gemaakt worden. Vervolgens dringt Spreker aan op den meest mogelijken spoed bij de uitschrijving van de aanslag biljetten der straatbelasting over 1939, opdat men in 1940 niet te kort achtereen twee aanslagen thuis gestuurd zal krijgen. Wat betreft de hand- en spandiensten, wijst Spreker er op, dat er van verschillende zijden klachten worden geuit tegen het grint rijden, wijl dit veelal moet geschieden voor wegen waar de opgeroepenen zelf weinig of geen belang bij hebben. Liever zouden deze menschen hun aandeel in deze hand- en spandiensten willen bijdragen in den vorm van verbetering van de zandwegen. Dit is ook te billijken gezien hun toe komstige aanslag in de wegenbelasting en mede gezien het feit dat het verbeteren van zandwegen in werkverschaffiug voorloopig geen voort gang kan hebben; met genoegen heeft Spreker intusschenin de begroo ting gezien, dat toch nog 6 KM. zandweg zullen verbeterd worden. Voor de hand- en spandiensten zou Spreker willen in overweging geven slechts een klein althans het kleinste gedeelte te besteden voor grint- rjjden en andere werken aan de verharde wegen, doch het grootste deel aan de zandwegen, liefst zooveel mogelijk in eigen omgeving van de opgeroepenen. In verband met vlgnr. 187 „Onderhoud van wegen, voetpaden en rij wielpaden" merkt Spreker op, dat hierin nogal een vrij groot bedrag ls uitgetrokken voor onderhoud van den weg naar het Veulen, met welk bedrag hij zich wel kan vereenigen, mits toch vooral geen werk wordt verricht, hetgeen later zou blijken weggesmeten geld te zjjn. Het ge deelte, dat verlegd moet worden, kan misschien nu reeds beter al dadelijk verlegd wordeD, terwijl ook de onttrekking aan den openbaren dienst van enkele daarmede in verband staande kleine wegen reeds zou kunnen geschieden. Op het laatste gedeelte van den weg is de fout gemaakt, dat daar te lang geen kantonnier op gewerkt heeft en als daar niet spoedig de noodige reparaties plaats vinden, zal de weg totaal bedorven zijn. Ten aanzien van vlgnr. 193 „Onderhoud van wandelplaatsen, plant soenen en andere beplantingen", vraagt Spreker of niet een klein ge deelte van het onder dit volgnummer geraamde bedrag kan besteed worden voor de z.g. Kuperskoel te Leunen, welk stukje daar nu zoo onooglijk ligt. Tegelijkertijd zou daar dan met zeer geringe kosten een kleine verkeersbetering aangebracht kunnen worden, Bg het verleeDen van Bouwvergunningen etc. wordt steeds groote aandacht aan welstand, passen in de omgeving, landschoon etc. besteed, waartegen natuurlijk geen bezwaren zijn, doch de Gemeente heeft nu toch ook den plicht, om zelf aan dorpsverfraaiïng de noodige aandacht te schenken. In verband met vlgnr. 586 „Opbrengst wegens exploitatie gronden werkverschaffingsplan-Zuid", wijst Spreker er op, dat ook de Commissie, belast met het onderzoek der gemeente-rekening, in haar rapport reeds heeft aangedrongen op het instellen van Commissie's, o.a. ook voor de ontginningen. Zoo het nu niet tot instellen van Commissie's mocht komen, zou Spreker toch gaarne zien, dat aan het College van Bur gemeester en Wethouders iemand werd toegevoegd, en hiervoor komt wel in de eerste plaats in aanmerking de Heer van Dijck, die een zeer bekwaam ontginner is en die buitengewoon goed ter plaatse is bekend. Dit zou werkelijk aan de heele zaak ten goede komen. De hoop uitsprekend, dat Burgemeester en Wethouders aan deze naar vorengebrachte punten de noodige aandacht zullen besteden, eindigt Spreker deze beschouwingen. De Heer NELISSEN verzoekt hierna om de begrooting post voor post te behandelen. De VOORZITTER meent, dat de begrooting spoediger zal zijn afge werkt op de manier, zooals de Heer Relntjes dat heeft gedaan. Elk Raadslid zou op die wijze zijn vragen kunnen stellen of wensehen naar voren kunnen brengen. De Heer ODENHOVEN meent toch, dat dit niet gewenscht is. Als de Voorzitter de Sprekers eerst beantwoordt, als zij allen in eerste in stantie het woord hebben gevoerd, zal dit aan de duidelijkheid niet ten goede komen. Liever zag Spreker dan dat de Voorzitter telkens ant woordde. De VOORZITTER antwoordt, dat de leiding der vergadering bij hem berust en hij dus beoordeelt, op welke wijze de beantwoording zal geschie den. Een andere kwestie is, of de Raad behandeling wenscht, zooals door den Heer Nelissen ls voorgesteld. De Heer STEEGHS meent, dat de begrooting in comité-generaal toch zeer uitvoerig is behandeld en alles goed onder oogen is gezien, zoodat thans de besprekingen zeer kort kunnen zijn. Het voorstel van den Heer Nelissen wordt hierna gesteund door de Heeren van Haren en Millen en vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen, waarna wordt overgegaan tot artikelsgewnze behandeling der begrooting. - 6 Bij vlgnr. 19 „Jaarwedden van de ambteharen en bedienden der ge meentesecretarie, den concierge en de boden en van het kantoor van den gemeente-ontvanger", vraagt de Heer MILLEN of hieruit ook een vergoeding voor de hulpkrachten bij het bureau voor steunverleenlng •n werkverschaffing betaald kan worden. De VOORZITTER antwoordt, dat deze daar niet onder vallen. De Heer MILLEN wil dan voorstellen om dezen post, wijl hij nog al tamelijk ruim is uitgetrokken, eenigszins te verlagen en met het bedrag dezer verlaging de post voor belooning hulpkrachten bureau steunver leenlng te verhoogen. De VOORZITTER ontraadt dit; de post is niet te hoog geraamd, want er moet toch ook altijd eenig credlet aanwezig zijn voor uitgaven, die noodzakelijk zouden worden doordat b.v. in den loop van het jaar een ambtenaar gaat trouwen of promotie zou maken. De Heer MILLEN gaat hier tenslotte mee accoord en wil dan later nog naar dekkingsmiddelen voor zijn voor te stellen verhooging omzien. Bij vlgnr. 23 „Onderhouden en schoonhouden van het gebouw of ver trek bestemd voor de vergadering van den Raad en van Burgemeester en Wethouders en voor de Secretarie der Gemeente, met inbegrip van het kantoor van den Gemeente-Ontvanger en conciërgewoning", vraagt de Heer VAN HAREN, waarom wordt voorgesteld dezen post, die vorig jaar was geraamd op f 675.thans op f 1400.uit te trekken. De VOORZITTER antwoordt, dat dit wel op de eerste plaats zijn oorzaak vindt in het feit, dat de belooning van den stoker der centrale verwarming thans mede onder dezen post is geraamd, terwijl verder gerekend is op het noodzakelijk schilderen van het Raadhuis en en verbetering van het kantoor van den Gemeente-Ontvanger. Bij vlgnr, 81 „Belooning ambtenaren van politie, met inbegrip van toelagen", merkt de Heer VAN HAREN op, dat, naar zijne meening, thans toch ook een besluit behoorde te worden genomen in verband met aanpassing van de gemeentelijke kinderbijslagregeling aan de ter zake bestaande rijksregeling. De gemeentelijke regeling is nadeeligeren daarvan wordt thans reeds een der agenten de dupe. De VOORZITTER antwoordt, dat Burgemeester en Wethouders bin nenkort terzake nadere voorstellen zullen doen. De Heer NELISSEN vraagt of deze vergoeding dan ook met terug werkende kracht kan worden verleend. De VOORZITTER antwoordt, dat dit alsdan zal kunnen worden be zien. Bij vlgnr. 109 „Onderhoud der lantaarns en verdere kosten der ver lichting", vraagt de Heer VAN HAREN waarom deze post f 700.— hooger is geraamd dan het vorig jaar. De VOORZITTER antwoordt, dat dit zijn oorzaak vindt in het bij plaatsen van lantaarns, doch vooral ook omdat nu meer lantaarns den geheelen nacht doorbranden, in verband met de heerschende buitenge wone omstandigheden. De Heer STEEGHS wenscht van deze gelegenheid gebruik te maken om eens met klem aan te driogen op bijplaatsing van een paar lan taarns in Castenray. De VOORZITTER verzoekt den Heer Steegbs maar eens op te geven, op welke punten hij deze lantaarns wenscht, dan kan dit door Burge meester en Wethouders eens worden bezien. De Heer ARTS wijst er op, dat ook aan den Maasheescheweg een betere verlichting heel hoognoodig is, vooral wegens den aanleg van het nieuwe rijwielpad. Het is daar nu erg gevaarlijk en erg duister, zoodat de wielrijders er niets kunnen zien. De VOORZITTER antwoordt, dat elk rijwiel van een goedbrandende lantaarn voorzien moet zijn; zoodat dit door het geachte lid bedoelde gevaar wel niet zoo groot zal zijn: bij gelegenheid kan echter wel eens bezien worden of bijplaatsing van lantaarns daar noodzakelijk is. De Heer NELISSEN verzoekt om in Klein-Oirlo een straatlantaarn bij te plaatsen. De VOORZITTER antwoordt, dat veel lantaarns ook veel geld kosten, doch dat ook dat eens zal worden bezien. De Heer REINTJES merkt op, dat aan de Heide nog in het geheel geen straatverlichting is en acht het wenschelijk om de straatverlichting eens in haar geheel te bezien. De kosten der straatverlichting zijn hier abnormaal hoog en de gemeente is nu wel een goede afnemer van haar noodlijdende gasfabriek, doch met dezelfde kosten zou hier een veel uitgebreider verlichting tot stand gebracht kunnen worden. De VOORZITTER antwoordt, dat dit inderdaad juist is, doch de Gemeente zit nu eenmaal met het gasbedrijf. In elk geval zullen Bur gemeester en Wethouders deze aangelegenheid eens grondig bezien. Bij vlgnr. 169 „Heffing voor het gebruik van openbare gronden en wateren" en mede in verband met vlgnr. 207 „Precariorechten" stelt de Heer VAN HAREN voor, de Precario-verordening in te trekken, wijl zij toch nog niet is goedgekeurd. De VOORZITTER antwoordt, hiertegen geen bezwaar te hebben, mits de Heer van Haren dan maar een nieuwe bron-jvan Inkomsten In de plaats daarvan aanwijst. Bij vlgnr. 174 „Belasting wegens gebouwde eigendommen en daarbij behoorende erven, die aan openbare land- of waterwegén in de ge meente belenden, of in de onmiddellijke nabijheid daarvan gelegen zijn. en wegens ongebouwde eigendommen, die aan deze wegen belenden of op deze wegen uitgang hebben", vraagt de Heer VAN HAREN of deze belasting meer zal opbrengen dan oorspronkelijk werd verwacht. De VOORZITTER antwoordt, dat Burgemeester en Wethouders van oordeel zijn, dat het inderdaad verantwoord is de opbrengst f 2000. hooger te ramen dan vorig jaar, daar, naar het zich thans laat aanzien, de opbrengt volgens het bij de verordening vastgestelde percentage hooger zal zijn dan f 20.000 Bjj vlgnr. 187 „Onderhoud van wegen, voetpaden en rijwielpaden", vraagt de Heer NELISSEN of niet elk jaar bij het opmaken der be grooting rekening kan gehouden worden met de voor den sintelweg in Klein-Oirlo benoodigde sintels, zonder dat de belanghebbenden daarvoor telkens een verzoek moeten indienen en doet een voorstell n dien geest. De VOORZITTER zegt bereid te zijn hiervan aanteekening te doen en in het vervolg daarmede rekening te houden. De Heer STEEGHS merkt op hier het vorig jaar ook reeds over ge sproken te hebben. Het moest niet noodig zijn, dat die menschen daar telkens als het ware om moeten bedelen; Spreker steunt het voorstel Nelissen. De Heer VAN HAREN kan z*ch nog steeds niet vereenigen met de toegepaste wegenpolitiek. Elk jaar worden massa'j grint op de wegen gebracht, maar met dat al blijft de totale afwerking onvoldoende. De wegen moeten in zoodanigen staat gebracht worden, dat we van het onderhoud af zijn. Zoo wordt nu bijv. de weg naar het Veulen weer gedeeltelijk opgeknapt. Dit kost weer enkele duizenden guldens en het is niets waard. Onbegrijpelijk is het verder, dat de Provincie wel bij draagt in de kosten van vernieuwing van den weg naar Wanssum, die nog in vrij goeden staat is, terwijl voor wegen als naar Geijsterén en naar Oirlo, die werkelijk in ellendig slechte conditie verkeeren, geen bijdragen worden verleend. Spreker kan zijn stem aan de begrooting, tengevolge van bovenge schetste z.i. onjuiste wegenpolitiek, dan ook niet geven. De Heer MILLEN meent, dat het beter is, om den weg naar het Veulen direct na het walsen te spramexen. In deze gemeente zijn ver schillende wegen, die op deze wijze zijn behandeld, zooals bijv. vroeger de Merselosche weg tot aan het Ziekenhuis en dat kan geschieden met zeer weinig kosten, terwijl het toch jaren lang meegaat. In deze tijden zal aan groote verbeteringen niet gedacht kunnen worden, wijl dit te kostbaar is, doch de wegen spramexen, dat kan de Gemeente betalen. De aanleg' behoeft niet zoo ontzettend zwaar te zijn, want de wegen lijden tegenwoordig meer van het snelverkeer dan van het zware vrachtverkeer. De Heer ODENHOVEN meent, dat er wel geen gemeente in Limburg te vinden zal zijn met een zoo uitgestrekt wegennet als Venray en vindt, dat men hiermede in Maastricht ook rekening moest houden. Naar Sprekers meening, had de aanleg van den weg naar Merselo op veel goedkoopere manier gekund, vooral daar dit toch ^eeu doorgangs weg is. -to 6 Wat de kwestie der sintel wegen betreft, is Spreker huiverig om deze op te nemen in de gewone onderhoudsbegrooting. Er zijn hier verschil lende kleine stukjes sintelweg en als men nu eens voor al die wegen zou komen Men schept hierdoor een gevaarlijk precedent. De Heer REINTJES zegt zich geheel met het standpunt van de Heeren Millen en van Haren te kunnen vereenigen. Wat de Merselosche weg betreft, de aanleg hiervan had ook naar Sprekers meening voor- deeliger gekund. Maar ja, hierover zijn de deskundigen het niet eens en wie het aan het recht eind heeft Naar Sprekers meening is de voor genomen verbetering van den Wanssumsche weg en den weg naar Oirlo voor dit jaar wel genoeg, want al zouden nog meer wegen in de plan nen opgenomen worden, Spreker vreest, dat deze dan toch niet uitge voerd zullen kunnen worden. Tenslotte is Spreker het, wat de kwestie sintelwegen betreft, geheel eens met den Heer Oöenhoven: het is toch niet zoo'n groot bezwaar om telkenjare even een verzoekje in te dienen, als men meent in aan merking te kunnen komen. De Heer ARTS wijst er op, dat, als men den Akkerweg gaat ver- beteren, die scherpe bocht er uit genomen dient te worden, want het Is al eens gebeurd, dat daar een wagen stroo is omgekanteld De weg naar Wanssum, juist over de spoorlijn, moet ook noodzakelijk spoedig gerepareerd worden. 6 De VOORZITTER antwoordt hierna de Heeren Nelissen en Steeghs dat zl. met het onderhoud van bedoelde sintelweg, juist zooals de Heer Odenhoven heeft gezegd, beter op de oude wijze kan werden voortge- gaan. Voor het onderhoud van bedoelden weg is door B. en W. goed gezorgd en zal zoo noodig ook gezorgd worden. Wat de opmerkingen van den Heer van Haren betreft, antwoordt Spreker, dat de post voor onderhoud wegen zeker verbazend hoog is. Ook Spreker zou gaarne zien, dat alle daarvoor in aanmerking komen de wegen verhard waren, en dat, indien zulks mogelijk ware, alles binnen den t^d van een jaar van een kunstmatig verhard wegdek voorzien werd. Doch dit gaat nu eenmaal niet; zulks moet geleidelijk gebeuren. Onze gemeente heeft circa 75 K.M. verharde wegen en dit jaar wordt toch alweer een flink stuk voor vêrbetering voorgedragen. Het onder houd van wegen, die voorloopig nog niet afdoende verhard kunnen worden, is nu toch geen weggegooid geld. En wat de weg naar het Veulen betreft, de behandeling daarvan geschiedt juist overeenkomstig het uitdrukkelijk verlangen en volgens besluit van den Gemeenteraad. De plannen voor verbetering van den weg OirloCastenray zgn reeds sinds Juni of Juli naar den Provincalen Waterstaat te Maastricht. De Provinciale Waterstaat heeft juist om de gemeente te helpen, de voor bereiding van die verbetering op zich genomen. Maar we kunnen geen gzer met handen breken. Wat het voorstel van den Heer Millen betreft, om verschillende wegen eenvoudig te spramexen, dit zal eens grondig bezien worden. De opmerkiDg van den Heer Arts, in verband met voorgenomen ver betering van den Akkerweg, raakt juist de kern van de voorbereiding en de reden, waarom deze zoo lang kan tegenhouden. De heele weg moet vaak opnieuw geprojecteerd worden en daarbij komt dan veelal te pas grondafstand etc?, waarbij de medewerking van de grondeigenaren soms veel te wensehen overlaat. In Oostrum zal het eventueel dringend noodzakelijk onderhoud aan den weg plaats vindeD, dat geen oogenblik uitstel gedoogt, want al het meerdere is weggegooid geld, aangezien immers over enkele maanden de heele weg tot "Wanssum toe wordt onderhanden genomen. De Heer STEEGHS meent, dat de gemeente er, wat de verbetering van wegen betreft, tamelijk goed voorstaat en als op dezen voet wordt voortgewerkt, komt het best in orde. Maar wat de verbetering van den sintelweg in Klein-Oirlo betreft, kan Spreker zich met de vorige sprekers niet vereenige*. Het gaat hier niet over een klein stukje, dat meer speciaal voor deze of gene boerderij van belang is, doch over 'c weg ter lengte van 2 KM. waarvan ge heel Klein-Oirlo profiteert. Die menschen hebben nu spijt, dat «ij inder tijd niet een grintweg hebben aangelegd, dan had de Gemeente het onderhoud voor hare rekening genomen. Spreker stelt dan ook voor om dezen weg voor de gewone onderhoudskosten op de begrooting te brengen. De Heer MILLEN meent ook, dat de bewoners van Klein-Oirlo net zoo veel recht hebben op onderhoud van hun weg als de bewoners aan grintwegen. De wijze waarop deze weg tot stand is gekomen, is dezelf de geweest als die, welke geregeld wordt gevolgd bij den aanleg van kleine stukjes grintweg. Groote onkosten zal de weg ook niet met zich meebrengen en als de directeur van gemeentewerken er dan ge regeld controle op uitoefende, zouden de kosten wellicht nog minder zijn. De Heer ODENHOVEN merkt nog op, dat hij die menschen een goede weg niet misgunt, doch dat h\j het een zeer gevaarlijk precedent acht. Spreker is er persé tegen om het onderhoud der kiezelwegen uit te breiden met het onderhoud van sintelwegen. Wat overigens de wegen betreft, hoopt Spreker, dat niet alleen de vregen in het uitbreidingsplan zullen verbeterd worden, cj00*1 even goed andere. Niet alles voor het Venraysch veld, de andere buurten hooren ook tot de gemeente Venray De Heer VAN HAREN wijst er hierna op, dat de Commissie voor onderzoek der gemeenterekening bij haar aandrang tot het instellen van Commissies, speciaal gedoeld heeft op het iostellen van een Com missie van openbare werken, op welker noodzakelijkheid Spreker hier nogmaals de aandacht wil vestigen. Als hier een dergelijke Commissie was, zou dit voor den Raad gemakkelijk zijn. Massa's wegen komen voor afdoende verharding in aanmerking, zoo b.v. de Oude Oostrumsche weg en de Landweerdweg, twee voor de toekomst voorname doorgangs wegen. Verder de Gassiraat en niet te vergeten deLangeweg, waarvan een gedeelte in ellendig slechten toestand is blijven liggen. Hiervoor moest men zoo spoedig mogelijk plannen opmaken en dan het geheel openbaar aanbesteden. Waarom zou dat hier niet kunnen Een op zichter van de provincie heeft toch een nog veel uitgebreider wegennet onder zijn toezicht. Da Heer NELISSEN wijst er, in verband met het gezegde van den Heer Millen nog op, dat belanghebbenden in Klein-Oirlo zelf den weg vroeger geheel hebben betaald. Verder deelt Spreker nog mede, dat de Heer van Keulen, van den Provincialen Waterstaat, hem vóór enkele dagen heeft gezegd, dat de plannen voor den weg Oirlo-Castenray geheel gereed zijn, en dat nu nog slechts gewacht wordt op de Ge meente. Spreker hoopt, dat deze plannen nu spoedig in daden zullen worden omgezet. De VOORZITTER stelt hierna aan de orde het voorstel van den Heer Steeghs, gesteund door de Heeren Millen en Nelissen. Uit de gehouden stemming blijkt, dat dit voorstel met 7 tegen 5 stemmen is verworpen. Vóór stemden de Heeren Guelen, Steeghs, van HareD, Millen en Nelissen, tegen stemden de Heeren Arts, Reintjes, Odenhoven, Claessens, Pubben, JaDssen en van Dijck. De VOORZITTER antwoordt hierna den Heer van Haren, dat een en ander goed zal worden nagegaan, doch dat het voorbereiden van weg- verbeteringen langen tijd en zeer veel werk vergt. In elk geval zal de grootst mogelijke spoed betracht worden. Wat de mededeeling van den Heer Nelissen betreft, antwoordt Spre ker, dat het hem pleizier doet te hooren dat de plannen van den weg OirloCastenray gereed zga, doch dat hem hiervan nog niets bekend is. Bg vlgnr. 188, ^Onderhoud van waterlossingen, slooten, duikers, enz." wijst de Heer STEEGHS op een waterlossing in Castenray, die reeds eenmaal voor verbetering op de begrooting is geraamd, doch die tot heden nog niet gereed gemaakt is. Burgemeester en Wethouders hebben die zaak al eens ter plaatse bezien, maar tot heden werd nog niets gedaan, zoodat thans de heele zaak totaal dichtgegroeid is. Hierin dient spoedig verbetering te worden gebracht. Bij de verpachting van de gronden is aan de pachters ook toegèzegd, dat de waterlossing in orde gemaakt zou worden. De heele fout is, dat deze waterlossing niet direct op den legger is gebracht en Spreker hoopt, dat dit alsnog in 1940 zal geschieden. De VOORZITTER antwoordt, dat het in orde brengen van bedoelde waterlossing op het werkprogram heeft gestaan, doch niet is ten uit voer gelegd, omdat de Inspectie van den Rijksdienst voor werkver ruiming geen werkkrachten voor bedoeld werk wilde beschikbaar stel len. Er is al eenige malen geprobeerd om daarvoor toch toestemming te krijgen, doch het resultaat was steeds nul op het request. De Heer STEEGHS meent, dat het dan toch kan gebeuren door een paar gewone gemeente arbeidershet is twee a drie dagen werk. De VOORZITTER antwoordt, dat deze zaak bij B. en W. wel in overweging is, doch dat er meer aan vast schijnt te zitten. De Heer NELISSEN merkt nog op, dat tijdens zijn wethouderschap het College van B. en W. tot tweemaal toe ter plaatse is geweest de eenige reden van nog niet uitgevoerd zijn van dat werk, is de stop zetting van de werkverschaffing. Bij vlgnr. 189 „Onderhoud van markten, beurzen en hallen", vraagt de Heer STEEGHS hoe het staat met het plan voor verbetering der veemarkt. De VOORZITTER antwoordt, dat deze plannen zijn doorgegeven aan de Commissie voor Marktwezen van de Vereeniging Venray Vooruit, doch dat daarop tot heden nog niets is gehoord. In verband met Hoofdstuk VII van den gewonen dienst, merkt de Heer MILLEN op, dat het z. i. beter was vlgnr. 546 van den kapitaal dienst „Opbrengst dunsel van de bo3chcultuur" over te brengen naar den gewonen dienst. De opbrengst daarvan is over 1939 al een aardig bedrag geweest en ook voor 1940 zal dit wel weer een meevaller zgn. De Heer ODENHOVEN zegt, dat dit punt ook zgne aandacht ge trokken heeft, doch dat hjj betwijfelt of Gedeputeerde Staten deze wijze van boeking dier gelden wel zullen goedkeuren. Overigens voelt Spreker er wel voor, aangezien het eenige verlichting van den belasting druk zou beteekenen. De Heer VAN DIJCK vreest, dat het wel weer het laatste jaar zal zgn, dat de opbrengst hiervan zal meevallen. De VOORZITTER adviéeert de opbrengst ten bate van den Kapitaal dienst te laten. Het is nu weliswaar een buitenkansje geweest, doch dat geld kan belegd worden en dan hebben wg er blijvend de profijten van. De meening van den Heer Odenhoven, dat dan de belastingen ver laagd zouden kunnen worden, is bovendien onjuist, want, zooals te begrgpen is, als de inkomsten van het hout tep bate van den gewonen dienst gebracht worden, moeten ook de kosten van de dunning etc. ten laste van dien dienst komen en dan zou het op den duur wel eens averechts uit kunnen komen. De Heer MILLEN meent, dat voor 1940 een aardig bedrag van de opbrengst ten bate van den gewonen dienst gebracht zou kunnen wer den. Hierdoor kan weliswaar geen belastingverlaging plaats vinden, doch het zou toch een inkomstenvermeerdering beteekenen, die thans niet te versmaden valt. Dat voorheen de opbrengst der dunning lager is geweest dan de kosten van onderhoud der bosschen, vindt zijn oor zaak in het feit, dat er toen niet sterk genoeg gedund is. Spreker stelt dan ook voor vlgnr. 546 over te brengen naar den gewonen dienst. De VOORZITTER merkt op dat dan vlgnr. 549 „Kosten van bebos- sching zonder renteloos voorschot" ook overgebracht behoort te worden.

Peel en Maas | 1940 | | pagina 5