DE VLOTKERELS
VAN ANGERMANA LO
W- HELDEN OP DRIJVEND HOUT
Hagenbeek vertelt
Bet is een niet te loochenen frit, dat het hooge Noorden, de onherbergzame streken van Scandinavië, ons
Nederlanders in de laatste jaren bijzonder veel belang inboezemt. Dat het werk van 'n Gnlbranssen en 'n
Haldor Laxness vertaald werd, zal tot die verlevendigde belangstelling niet weinig bijgedragen hebben.
Algemeen kont men de Noren als een volk dat zoowel naar geest ais lichaam krachtig is. In de onherberg
zame wonden van Noorwegen werken de vlotkerels op de snelle gevaarlijke stroomen.
ten van de boomstammen, de golven spe
len met het hout, dat losgeraakt naar het
dal drijft
De vlotkerels vormen onder de stokjon-
gens de elite. Verschillende van deze jon
gens staan tesamen onder een voorman. Er
zijn veel van dergelijke vlotgroepen bij het
houttransport in het Noorden, die vaak
10.000 en meer kilometers rivier afvaren.
Hun zware werk duurt tot ver in den zo
mer, want eerst als de winter weer zijn
komst aankondigt, verdwijnen de stammen
van het water.
Na een langdurige tournée door Zuid-
Amerika gemaakt te hebben keerde Hagen-
beck's beroemde circus naar het Europee-
sche continent terug. En nu kan men weer
zitten in de reuzentent, die gestaan heeft
in Indië, in Japan, aardbevingen heeft ge
trotseerd, in China aan den taifoen bloot
gesteld is geweest. Op de pampa's van
Zuid-Amerika heeft een wervelstorm de
tent radicaal opgenomen.
Nog op het oogenblik vindt Hagenbeek
in zijn wagens zwermen sprinkhanen; hij
heeft zelfs millioenen en billioenen dieren
meegebracht op een film althans. Zon
der deze gezien te hebben, kan men zich
geen voorstelling vormen van de catastro
fale uitwerking, die een sprinkhanenplaag
kan veroorzaken. En wanneer men die film
ziet, meent men reeds den mond te moeten
sluiten en den neus dicht te knijpen uit
angst, dat de sprinkhanen naar binnen zul
len vliegen. Echter het is maar een film.
Voor onze vogels was het een waar lui
lekkerland; zij behoefden slechts den sna
vel,te openen, of ontbijt, lunch en middag
eten vlogen naar binnen.
Levende reisherinneringen.
Wanneer een circus, als dat van Hagen
beek een wereldtournee onderneemt, kan
men er zeker van zijn, dat het van allerlei
levende have medebrengt, waarmee het
niet van huis is gegaan. Wij kijken eens
om ons heen, naar de nieuwe aanwinsten.
Prachtige paarden uit de Argentijnsche
pampa, een half dozijn struisvogels uit de
steppen, wilde zwijnen en brulapen. En
wat wij hier niet zien, is ondergebracht in
het Stellinger dierenpark. Poema's, zilver
leeuwen uit den Andes, jaguars uit de Gran
Chaco, tapirs, verder nog tallooze apen en
papegaaien en reptielen, slangen en kro
kodillen.
Terwijl Lorenz Hagenbeek, de oudste
chef van het circus, zijn Zuid-Amerikaan-
sche buit eens nagaat, onderbreek ik hem
met de voor de hand liggende vraag: „Hebt
TJ ook een van de dieren zelf gevangen?"
„Ja,' geeft hij lachend ten antwoord.
„Een reuzenhagedis, met een eenigszins
voorwereldlijk voorkomen, die maximaal
ongeveer twee meter lang kan worden. En
weet U waarmee ik het dier gevangen heb?
Wel hiermede". En hij liet zijn wandelstok
zien.
De zaak heeft zich aldus toegedragen. In
het waterreservoir van een farm, ongeveer
dertig kilometer van Buenos Aires verwij
derd, zwom deze hagedis. Ik zag dadelijk,
dat hij geen staart meer had, en daarom
had hij voor mij verder geen waarde. Maar
men wil tenslotte nog het leven van zulk
een dier redden. En toen 't beest langzaam
naar den oever roeide, begon ik er naar
WAT MENIGEEN NIET WEET.
De „Komsomolskaja Prawda", het
gaan van de communistische Sowjetjeugc
verzet zich hevig tegen de nieuwe mode
der jonge Russinnen, die thans ook begin
nen hun haar platina-blond te kleuren. He
blad schrijft, dat ieder logisch-denkem
mensch zich instinctief zal verzetten tegei
deze onnatuurlijke neiging.
In Anoeradhapoera, een oude Boeddhis
tische stad op Ceylon, staat een boom, wel
ke een buitengewoon aantrekkingspun
vormt voor Boeddhistische bedevaartgan
gers. Het is n.l. de heilige Bo-boom, di<
volgens de overlevering reeds in 288 v. Chr.
zou zijn geplant. Anoeradhapoera zelf
thans niet meer dan een stad van grootsche
ruïnes werd omstreeks 450 jaar v. Chr. ge
bouwd. r
Bij de Grieken bestond de gewoonte o»
een hoofdbedekking te dragen alleen bi
zieken en bij lieden uit de lagere volksklas
sen, en hun hoofddeksel met uitzondering
van den Thessalischen vilten hoed der on
mondige jongelingen, welken zij droegen
om het hoofd tegen den zonnegloed te be
veiligen, geleek zeer weinig op het onz*
Een lid van de „Rumpa".
te hengelen met mijn wandelstok. Na veel
mislukte pogingen had ik het handvat van!4
den stok om het dier geslagen. Met eenit
ferme wip lag het dier het volgend oogen-j
blik op het droge.
Het geheim van de koffer.
il
Naast de schrijftafel van den woonwagen
van Lorenz Hagenbeek, staat zijn reiskof
fer, de echte reiskoffer met tallooze plak
katen er op uit alle oorden der wereld.
„Op een goeden dag kom ik uit de Cha
co", vertelt hij, „en wanneer ik bezig ben
mijn koffer uit te pakken, glibbert plotse
ling iets glads naar buiten. Een slang en
nog wel een giftige van de gevaarlijkste
soort. Het dier glipt van de tafel en ver
schuilt zich ergens in een hoek van den
bureauwagen. Groote opwinding onder het
personeel. De secretaresse wordt doods
bleek, maar ook voor ons was het niet zoo
leuk. Daar komt nog bij, dat een slangen-
jacht in een circuswagen een heele toer is.
Elk stukje ruimte is hier namelijk uitge
buit, alles is in elkaar gebouwd en kan niet
even weggenomen of verschoven worden.
De jacht duurde urenlang, totdat plotseling
in den papiermand een geritsel werd ge
hoord. Maar die hadden wij reeds van te-
voren onderzocht. Zou het dier er dan toch
ingekropen zijn? Het liep op een teleur- l
stelling uit, want het was maar een hage- i
disje. Dus de slangenjacht werd voortgezet.
Met den zaklantaarn keken wij alle hoek
jes na en inderdaad daar lag de slang in
een gekronkeld.
In dezen wagen hebben wij reeds ve- J
lerlei beleefd", vertelde Hagenbeek. Zoo-
als ik hier nu voor U zit, zat ik ook eens
in Voor Indië, toen plotseling d(^ heele wa-fl
gen begon te wankelen, de schilderijen aanjt
den wand schommelden heen en weer, een,t
kopje koffie rolde om en viel op den grondj.
aan stukken. Een hevige aardbeving hadl1
de streek bezocht. Merkwaardig was, datll
de dieren niets gaven om de aardbeving,
terwijl men altijd hoort zeggen, dat de die-L
ren hierdoor zeer verschrikt doen. Geenl
hond heeft gehuild, geen leeuw heeft ge-r
bruid en geert olifant heeft zijn trompstge-3:
luid laten hooren. -
BIJ DE
ILLUSTRATIES:
Links:
Aan het werk in
den stroom.
Rechts:
Voorman en man
schappen midden
in het kokende
water tosscben
de lange balken.
Onder:
Dynamiet is het
laatste middel te
gen de macht der
elementen.
hun bijl met de typische gebogen schacht
gezwaaid, nu dragen zij de lange vlotter-
stokken, de fiere „stokjongens".
Duizenden en nog eens duizenden stam
men, die men gedurende den winter heeft
geveld en naar de bedding van rivieren,
beken en meren heeft gebracht en liggen
op het ijs opgestapeld en moeten in de
vaart komen. Dat is de eenige mogelijk
heid, om de geweldige houtmassa's uit de
verlaten boschstreken naar de fabrieken
aan de riviermondingen en meren te bren
gen. Hier wordt de kracht en behendigheid
van den mensch nog zeer in eere gehou
den, hier heeft men sterke kerels noodig.
En het laat zich aanzien, dat hun gespier
de armen wel nooit door de machines zul
len worden vervangen. Er zyn daar zeer
scherpe bochten, zgn. haarspeldbochten,
waar het hout wordt opgestuwd, rotsen on
der water, waarop tienduizenden witte
stammen zich tot een reusachtige hindernis
opstuwen. Daar worden de colonnes ijzer-
sterke „flottkarlar" (vlotkerels) aan het
werk gezet. De door wind en weer geharde
jonge mannen zijn hier en daar op bepaal
de plaatsen opgesteld, om op het transport
van het hout te letten, en steeds tot in
grijpen bereid te zijn. Maar in elke rivier
of stroom komt slechts eens een uitgezoch
te colonne van de beste en handigste woud-
1 Deze stok jongens leven in een prachtige
kameraadschap onder elkaar. Maar dat
hebben zij ook hoodig, want zij moeten
'steeds aan elkaar gewend zijn en kunnen
rekenen op eikaars steun, zoo zij die me-
j dewerking behoeven.
j Wanneer zij met'zijn drieën of meer mid-
1 den tusschen gevaarlijk over elkaar heen-
schuivende houtmassa's van een opstuwing
I staon en juist met krachtige hand de be-
j slissende stam, die de zaak blokkeert, eruit
trekken. Dan kan het gemakkelijk gebeu-
j ren, dat een vlot. van 50 of 100 stammen
plotseling in den-stroom komt, en naar het
dal drijft. Het komt er dan op aan, dat men
met levensgevaar van de eene spiegelglad
de. ronde stam op de andere springt, om
het leven te redden. Als het gelukt, bereikt
men nog juist bijtijds den reddenden oever.
Of wie nog meer geluk heeft, komt zelfs
nog levend uit de natte hel van waterval
len te voorschijn, zooals de lange, overmoe
dige Holger Andersson deel uitmakende
der Rumpa van den machtigen Angerman-
Elf in Noord-Zweden. Deze had niet meer
op tijd den oever kunnen bereiken, en voer
eenzaam recht opjde brullende stroomver
snelling af. De kameraden stonden met
angstig hart aan den kant en staarden naar
ce wilde wervelstroom. Het is afgeloopen,
dachten allen en fnaakten al een boot on
der aan de waterval in orde om tenminste
het lijk op het droge te brengen. Maar eeni
ge minuten later kwam uit de draaikolken
van den rotstrechter weer het hoopje
mensch samen met een aantal verfomfaai
de boomstammensen werkelijk Holger be
gon met armen en beenen wild te roeien
en naar de kant te zwemmen. Hij werd
door zijn kameraden aan land getrokken,
druipend als een natten poedel, maar met
een glimlach op «ijj| ^-koffiebruin gezicht.
Het eenige wat hy zèi was: „Allemachtig,
dat was geen pretje, ik heb niet veel zin,
dat tochtje nog eens te maken."
Rumpa jongens zijp de meesters van den
vlothaak. Hun geschoold oog weet terstond
waar de stok met stalen haak ingeduwd
moet worden, om de opgestuwde boomstam
men weer op gang te brengen. Deze ke
rels staan even vast op één enkelen ron
den stam $ls wij op den beganen grond.
Ja, de handigheid van de vlotkerels is
telkens weer ophieuw verbazingwekkend.
Vooral de Aquisslanfors maakt het hun
bijzonder moeilijk. Voortdurend stuwen
daar ontelbare stammen tegen de rots, die
onder aan een waterval staat, op tot een
schier onontwarbare knoedel. Daar moet
zelfs de ervaren en onverschrokken voor
man Erik zich eens achter het oor krab
ben en de situatie bekijken. Tenslotte ba
lanceert hij met een paar van zijn mannen
op eenige stammen rond, brengt de een of
andere stam en hier en daar ook een heele
kluit in beweging. Maar zoo gaat het niet,
men moet de zaak laten springen. Met veel
zorg worden op-zes of zeven plaatsen pa
tronen aangebracht. Misschien zullen er
wel een paar stammen bij deze operatie
versplinteren, maar met dat beetje schade
mag men wel rekening houden. Erik staat
hoog daar boven aan den oever en geeft
het teelcen, dat de lonten kunnen worden
aangestoken. De mannen daar beneden ge
ven het antwoord, met lange, veerende
sprongen rennen, zij naar den vlonder en
zoeken in allerijl dekking aan den oever.
Rangmet een geweldig lawaai gaan
de ladingen hout vrijwel gelijktijdig om
hoog, een steile waterfontein staat een paar
seconden lang boven den warwinkel van
lange stammen, stukken hout vliegen door
de lucht en de, echo van het schot davert
ver rondom, hqt lawaai van den dichtbij
zij nden:' .w^tervaj;.,wordt er een oogenblik
volkomen door overstemd. Dan komen
eenige boomen "in beweging, meer en meer,
een geyfëltfïgë'gölf'vart stammen stuwt
voort. Tusschefrihet geloei van het water
hoort men nu het doffe tegen elkaar stoo-
BIJNA zonder overgang komt de zo
mer in het hooge Noorden van Zwe
den. En dan begint ook weer de
mooie tijd van de „Witte nachten"
van ononderbroken Noorderlicht, en de
menschen, die den winter in hun warme
blokhuizen hebben doorgebracht, komen
naar buiten. Uit de stilte van de reusachti
ge, schier onbegaanbare oerwouden komen
plotseling de krachtige gestalten van de
houthakkers te voorschijn. Hun kleeren
zitten vol scheuren en gaten en zien zwart
van het vuur van de blokhutten, in hun
rugzak dragen zij hun heele hebben en
houden met zich mede.
's Winters hebben ze met gespierde vuist
loopers. Dat is-„Rumpa", in het Hollandsch.
beteekent dat eigenlijk het .einde. De rum
pa volgt den loop van den rivier tot den
laatsten stam en ruimt eiken hoek, waarin
nog zoo'n boom kan zijn blijven hangen,
zorgvuldig schoon. Vele weken drijven zij
met hun lichte bootjes door de stroomver
snellingen, roeien de meren over, altijd
met den langen haak in de vuist. Pijlsnel
schieten de smalle stevens door de wervel-
stroomen van het wilde water in de berg-
engten, dan weer dragen zij op den schou
der hun boot en uitrusting om de schui
mende Forsen (watervallen) heen. Hier en
daar staan hun tenten in den lichten zo
mernacht.
De reis van de stammen is ten einde. Aan de mondingen der rivieren liggen de
stapelplaatsen. Hier wachten de stammen het oogenblik af, dat zij verder bewerkt
zullen worden.