TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS Stop dien hoest ABDIJSIROOP Terug tot de werkelijkheid. FEUILLETON. Jonge kracht op ouden grond Het behoud van het geloof in God. Dankbaar Rooy. Zaterdag 17 September 1938 Negen en vijftigste Jaargang No'38 Het Nederlandsche volk in zijn eenheid. In afwachting van het „verlossende woord". Belangstelling voor het parlementaire leven. Nederland heeft het veertig jarig regeeringsjubilé van zijn beminde Koningin gevierd op een wijze, die ondubbelzinnig en overtuigend heeft getoond, hoe verknocht het Nederlandsche volk is aan Oranje. Wij verheugen ons over de vele bewijzen van genegenheid, welke de Koningin van haar volk heeft ontvangen en die Haar hart moeten hebben verkwikt na de vele zorgen, die tijdens een re geering van veertig jaren op haar hebben gedrukt. Zorgen in eigen gezin, door den dood van een dierbare moe der en echtgenoot; zorgen om haar eenig kind en de toekomst der dynastie, welke zorgen zijn weggevaagd door een gelukkig huwelijk van Prinses Juliana en door de voortzetting der Oranje's in een nieuw geslacht, dat de hoop in zich besluit voor een verre toekomst; zorgen in oor logstijd, toen Nederland gelukkig bleef als een oase in de woes tijn van haat en verwording; zorg in langdurigen crisistijd, die nog altijd voortduurt. De natie onthoude van deze jubileumfeesten hare kracht inde eenheid, waarmede zij staat om den Nederlandschen koningstroon De herinnering aan deze jubel dagen zal het volk sterken in de toekomst. Wij keeren nu terug tot de werkelijkheid, die haar eischen stelt. Hetdagelijksch leven vraagt zijn aandacht. In de politiek is dat vooreerst de a.s. opening van het nieuwe parlementaire jaar op Dinsdag 20 September, wanneer wij in de Troonrede ongetwijfeld een naklank zullen hooren der prachtig geslaagde feesten. Maar die Troonrede zal meer behelzen dan een terugblik. Het gaat in de eerste plaats over de toekomst van ons volk, die onder den druk der ongekende werk loosheid in onzekerheid blijft. De voorzitter van de Kath. Staatspartij, mr. dr. Verschuur, schreef in het maandorgaan der partij: „Er zal zeker in het belang rijke staatsstuk, dat wij op den derden Dinsdag gaan hooren, iets verlossends moeten klin ken. Er zal moeten blijken, hoe men van regeeringszijde beseft, dat deze vraagstukken, goed deels ultra de grenzen gaan van onze goede begrippen, waarmee men ze niet zal aan kunnen." Wij zouden wel eens te klein kunnen blijken, meent de voor zitter, doordat wij aan de oude maten, die bij deze ultra-wereld niet passen, nog te zeer vast houden. Inderdaad tegenover groote kwalen passen groote remedies. door PAUL KUYPEKS. (Nadruk verboden) 32 Nou moest hij toch weer aan Nelly's denken. Zij schreuwde af en toe had z'n vriend, de journalist, gezegd. Ze schreuwde nou misschien ook wel weer op dezen Zondagavond, dat hij eigenlijk naast haar zitten moest op den divan. Hij kwam in de stad terug Als hij nou eens terugging naar Nelly's, vanavond nog? Kom gekke- werk, nog 'ns 'n keer flateren Hij ging '11 klein cafétje binnen, Niemand kende hem daar Aan den toog dronk hij 'n paar borrels, zoo maar vlug achtereen. Hij was alweer weg. Hij deed zoo nog enkele café's aan. Nadien voelde hij wat slaap over zich komen. Hij zou maar naar huis gaan. Ais hij sliep was alle leed, alle teleurstelling in eenen keer weg. Morgen zou er weer 'n dag komen. Dan kon hij overleggen wat hij zou doen in dit troosteloos geval met hem in de laatste weken, waarin hij niets dan leed en ongemak ondervond. Hij liep langs het kanaal. Het trok hem, om langs de buitenwegen naar de boerderij terug te gaan. Hij liep langs den rechten weg met eikenboomen. Het werkte gelijk in zijnen kop. Het leed, de drank, het gezamenlijk onge noegen over alle nuttelooze dagen, die hij bij Nelly's had doorgebracht, over alle leege dagen op het kantoor. Er is buitengewoon veel gedaan, maar er zal nog ontzaglijk veel gedaan moeten worden. Eerst leven en dan philosopheeren. Regeering en parlement zullen er volkomen van doordrongen moeten zijn, dat de volkshuis houding op de eerste plaats komt en aan de staatshuishouding voorafgaat. Degelijke financieele politiek blijft noodig, maar in tijden van grooten nood wijken voor een tijd de regelen der over-secure voorzichtigheid en moet ferm worden doorgehakt. De meening van een afzonderlijken minister mag daarbij niet overwegend zijn. Maar wij zijn overtuigd, dat wij met een gerust hart den derden Dinsdag tegemoet kunnen gaan. Wij heboen reden, groot vertrou wen te stellen in het kabinet, dat den volksnood dieper kan peilen dan wie ook van ons allen en daartegenover de middelen zal stellen, die tot de verlossing van het Nederlandsche volk uit de diepte der zorgen, sterk zal bij dragen. De statistieken hebben aange toond, dat op het oogenblik over de geheele wereld wederom even veel arbeiders werken als bij den aanvang van de crisis. Natuurlijk hadden er bij een gewone verdere ontwikkeling der welvaart veel meer werk moeten vinden. Maar dat het oude aantal weer aan het werk is, mogen we als een lichte toename van een langzaam voortschrijdende op leving beschouwen. Nederland deelt in die ver betering echter nog slechts met mondjesmaat. Het aantal werk- loozen is tot nu toe langzaam blijver, dalen. Ook dit zegt wel iets, omdat Nederland elk jaar opnieuw een tachtig tot honderd duizend jongelui in het arbeids proces moet opnemen. Maar in vergelijking met de overige wereld komt Nederland nog achteraan. Des te meer reden is er d voor het nemen van groote maat regelen. Dat de regeering in dit punt waakzaam is, bleek trouwens in het voorjaar, toen de Minister van Sociale Zaken zijn bekende rondschrijven richtte tot de ge meentebesturen omtrent het op geven van werkverschaffingsob jecten. Wachten we dus met vertrouwen af, welke maatregelen het nieuwe parlementaire jaar zal brengen. De Kieskring Limburg der Ka tholieke Staatspartij heeft zooals men weet mede ter voorlichting der gemeenten, medegewerkt aan het opsporen van werkverschaf fingsobjecten. Wij stellen ons voor, een volgenden keer onze mededeelingen daaromtrent voort Links had ge de donkere diepte van het kanaal, rechts het lichtende water vlak van den trekberm. Hij liep niet zoo vast op zijn beenen, dezen avond. Het duizelde hem in zijnen kop. De drank kreeg z'n werking nou pas. Hij ging over de kanaalbrug. Overal hadt ge hier water, slooten kanalen, 'n riviertje, koud verkwikkend verlossend. Ja zeker, hij kon 't ongeluk krijgen, dat hij in 't water viel. Hij was tot niks in staat op dit oogenblik, dan om te liggen en te rusten, dat hij dit vergeten zou hij had een goed meiske laten zitten, bij de andere was hij de deur uitgezet. Hij als jonge boer, dat was eigenlijk een schande voor de familie, Ginds lag nou de boerderij. Vader en moeder hadden er hun leven ge sleten, ze waren er grijs geworden, terwille van hun jongens, opdat zij dit bezit zouden overnemen, voortzetten en uitbouwen. Ze hadden daartoe alleen nog hun jongste zoon. Er was niemand meer, die met den naam Davids het bedrijf kon voortzetten. De eenige die het zou kunnen liep hier met kinderachtige, dolle gedachten aan meisjes langs de wegen, iangs het water. Hij moest thuis zien te komen, want hij werd zoo dol en draaierig. Het was nogai gevaarlijk langs dit water. De bermsloot, ginds de rivier, waar hij een eind langs moest ioopeil. Hij werd ziek Alles kroop in hem omhoog. Hij prangde zijn keel dicht boven een duwend en rommelend ongemak in zijn lijf. De omtrekken rond hem heen van hoornen, sloot en weg vervaagden Hij werd zoo dol. Hij had rust noodig. Ellendig wat 'il ongemak I Z'n eerste meisje schreuwde misschien wel, de tweede, waar hij z'n gedachten op had gezet, had hem de deur gewezen. Bert zwijmelde wat in zijn stap. Hij kwam bezijden het fietspad teloopen. Daar kon hij de verloren richting nog te zetten. Behalve de Troonrede verschijnt op 20 September a.s. een andere statistiek de Millioenennota, waarop wij ter politieke ontwik keling, evenzeer de aandachtvan den lezer vestigen. Een goed inzicht in den finan- cieelen toestand is een uitste kend hulpmiddel ter beoordeeling van regeeringsvoorstellen en re- geeringsdaden. Bij den aanvang van het par lementaire jaar wenschen wij oudergewoonte de katholieken van Limburg opnieuw aan te sporen, om de zittingen der Ka mers en de wetsontwerpen, welke er aan de orde komen, met aan dacht te volgen. De staatkundige piactijk blijft een uitstekend middel voor het opdoen van politieke ontwikke ling. En de Katholieke Staats partij vreest geen ontwikkelde katholieken, maar wel sommigen die van ons staatkundig leven niet het minste besef hebben, zoodat zij gemakkelijk een speel bal worden van personen en stroomingen, die hun met mooi gepraat een rad voor de oogen trachten te draaien. Belangstelling voor de daden van regeering en volksvertegen woordiging is ook het beste middel om in het leven voordeel te doen met de lessen onzer politieke scholen, waarvoor wel dra het nieuwe seizoen weer zal aanbreken. Werken wij dan verder voort aan de voortdurende versterking onzer politieke organisaties in Limburg, welke in het a.s. voor jaar alweer verkiezingen zal hebben te leiden, die voor de Provinciale Staten en den Ge meenteraad. Het Kringbestuur zal voorgaan met fermen pas ROELAND. Tegenover dwalingen van onzen tijd. In dezen tijd van verwarring des geesten spoort Z,H. de Paus, zooals wij gezien hebben in de Eucycliek ..Mit brennender Sorge" dringend aan tot het zuiver en onvervalscht vasthouden aan de groote waarheden des Geloofs. Voorop stelt Pius XI het be zwaren van het Geloof in God. Hier volgen in vertaling 's- Pausen gedachten, welke woord voor woord ons alleraandachtige overweging verdienen „Een in God geloovend mensch is niet hij, die het woord God in de spreektaal gebruikt, maar slechts degene, die aan dit verheven woord het ware en verheven Godsbegrip verbindt. Wie in pantheïstische vaag heid God met het heelal ge lijkstelt, God in de wereld verwereldlijkt en de wereld in God vergoddelijkt, behoort niet tot de in God geloovenden. niet terug vinden.... Hij viel in den bermsloot. In een keer sloot het water boven hem. Hij kwam subiet happend lijk 'n visch weer boven met zijn kop. Hij greep een biesbosch langs den slootkant in zijn kroon vast en trok zich omhoog den weg op. Hoelang had dit geduurd Bertje snakte en gaapte nog maar steeds naar adem bij dit kille bad in den moddersloot. Hij was bekoeld, nee nou dacht hij ineens andershij had net zoo goed dood kunnen zijn, als hij zoo in het kanaal was gevallen of in het rivierke. Hij was doornat en smerig. Dat kon hij niet verbergen thuis. Hij zou toch verschooning moeten hebben. Ze zou den misschien al te bed zijn. Nee, Marie deed nadien de deur voor hem open, zooals ze altijd placht te doen. Marie verschoot. Bertje was kletsnat, van onder toe boven, hij had in 't water gelegen. Bertje zeurde den laatsten tijd nogal over 't meiske....? 't Waaide nogal op den dijk, ik ben in de sloot gewaaid, moeder En Marie haalde ander dingen. Hij moest maar warm te bed kruipen en dezen trubbel vergeten. Dezen trubbel vergeten Dat had Marie gezegd. Ze kon zelf het beeld niet kwijt worden van haren Bert, toen hij Zondagsavonds zoo nat, zoo dol en zonder verstand was thuis gekomen. Hij was in het water gewaaid, lijk hij zei. Loog hij daar niet om Nee, later op dien avond was hij vreeswekkend geweest. Hij had gevloekt, toen zij aan bleef houden, dat hij zich over z'n geheimzinnig gedrag uitspreken zou tegenover haar. Zij was toch zijn moeder! Zij kon begrijpen dat 't hem hard gevallen was, die scheiding met Nelly's. Hij had 't èvel zelf gewild. Nou moest hij niet flauw zijn, zoo jongensachtig! Wie volgens zoogenaamd oud-Germaansche vóór-christe lijke voorstelling het sombere oppersoonlijke noodlot in plaats van den persoonlijken God stelt, loochent Gods wijsheid en Voorzienigheid, die „vol kracht en goedheid van het eene einde der wereld tot het andere regeert en alles ten goede leidt. Zoo iemand kan er geen aanspraak op maken, tot de in God geloovenden gerekend te worden. Wie het ras, of het volk, of den staat, of den staatsvorm, de dragers der staatsmacht of andere fundamenteeie waarden van menschelijke gemeens- schapsvorming die binnen het kader der aardsche ordening een wezenlijke en eerbied af dwingende plaats innemen uit deze haar aardsche waar debepaling losmaakt, ze tot de hoogste norm van alle waarden, ook de religieuse, maakt, en in afgodendienst vergoddelijkt, die keert de door God geschapen en bevolen ordening der dingen om en vervalscht ze. Zulk een mensch is ver verwijderd van het ware Godsgeloof en van een met zulk een geloof over eenstemmende levensopvatting. Slaa' acht, Eerbiedwaardige Broeders, op het in woord en geschrift toenemende misbruik, den driewerf heiligen naam Gods te gebruiken als zinledige etikette voor een min of meer willekeurig stelsel van men- schelijk zoeken en verlangen. Brengt uwe geloovigen ertoe, dat zij zulk. een misgreep met de ernstige afwijzing bejegenen, die zij verdient. Onze God is de persoonlijke, boven het menschelijke veihevene almach tige, oneindig volmaakte God, één in de Drieënheid der Per sonen, drievoudig van personen in de eenheid van het goddelijk wezen, de Schepper van al het geschapene, de Heer en Koning en laatste Voltooier der wereld geschiedenis, die geen afgoden naast zich duldt, noch kan dulden. Deze God heeft in souverei- nen vorm ons Zijne geboden gegeven. Zij gelden onafhanke lijk van tijd en ruimte, van land en ras. Zooals Gods zon schijnt over alles, wat een menschelijk aanschijn vertoont, zoo kent ook Zijn wet geen voorrechten en uitzonderingen. Regeerders en geregeerden, gekroonden en ongekroonden, hoog en laag geplaatsten, rijk en arm zijn op gelijke wijze onderworpen aan Zijn Woord Uit de totaliteit van Zijn Schep persrechten vloeit vanzelf de totaliteit van Zijn aanspraak voort op gehoorzaamheid, die Hij doet gelden op de menschen afzonderlijk en op alle soorten van gemeenschappen. Deze aanspraak op gehoorzaamheid strekt zich uit over alle terrei nen des levens, waarin zedelijke vraagstukken een toetsing aan de wet Gods eischen en daar mede de ordening van veran Bert had zich verschoond. Nadien was hij weer van de zolderkamer naar beneden gekomen. Hij was tegen de staldeuren gaan hangen en ie had overgegeven. Hij had daar misschien kou geleden. Nou lag hij daarvan al eenige dagen te bed, en nog had hij niet willen zeggen wat hem dien Zondagavond overkomen was. Sprak hij zich toch maar 'ns uit tegenover haar. Bertje deed het tegen moeders niet. Toen Frans 'n keer bij z'n bed kwam zitten, had Bert 't voornemen om te zeggen, dat hij geen rust zou hebben, voordat hij op de boerderij terug zou zijn, om achter vaders aan te komen, om hem op te volgen, want hij was toch zijne jongste. Als hij weer terug was, kon de knecht gemist worden, dan had hij in eenen keer 'n doel voor oogen, dat bereikbaar was voor hem. 't Was schoon boer te zijn op oewen grond, te werken met de vruchtbaar heid van den grond, met regen en met droogte, in de wisseling der getijen, Kerstmis, Paschen en Pinksteren, met den zegen van den hemel die ge Zondags gaat vragen. Hij wilde zeggen dat hij de vreugde had leeren kennen van boer zijn, nu hij van 't genieten eivan verstoken was gebleven. Hij had willen vragen wat vader daarvan dacht en hoe hij dacht dat moeder oordeelen zou. Hij wilde 't zeggen, hij durfde 'i èvel niet 1 Frans was voor 't ledikant komen staan. Hij keek Bert recht inde oogen. Het gezicht van zijnen jongen die nou ziek lag, die zijn gezonden opkijk zoo veel verloren had de laatste maanden, dat hij nou naar de stad ging, dit gezicht kon hem misschien hebben aangegrepen. Misschien bedacht hij hierbij heelemaal nog niet, dat hijzelf dit laatste jaar had moeten werken als 'n jonge kerel met den vreemden knecht! in 't vooruitzicht dat hij al derlijke menschenvoorschriften binnen het kader van de on veranderlijke verordening Gods Slechts oppervlakkige geesten kunnen tot de dwaalleer ver vallen, van een nationalen God, van een nationalen godsdienst te spreken; slechts zulken kun nen de waanzinnige poging ondernemen, God, den Schep per van de geheele wereld, den Koning en Wetgever van alle volken, voor Wiens grootheid de naties klein zijn als droppels aan den wateremmer (Is. XL. 15) binnen de grenzen van een enkel volk, in de door het bloed bepaalde engheid van een enkel raste willen inslui ten." Hierna spoort de Paus de Bisschoppen der Kerk van Chris tus aan, er voor te waken, dat zulke verderfelijke dwalingen, welke door nog verderfelijker practijken op den voet plegen gevolgd te worden, in den kring der geloovigen wortel schieten en te zorgen, dat het boetegebed der geloovigen tegenover de god- lochenaars, godverachters en godhaters nimmer verflauwe, het welk als wierook uur na uur tot den Allerhoogste opstijgt en Zijn straffende hand tegenhoudt. 't LÖpt zo stlllekeB an ncr d'n twintigste September, d'n dagwaor- op de urste Zusters Ursuliene mit de hoe-efkar uut Bels kwame. Krek 100 jaor gcli-je. Dat was ien de daag, dat Jan Mop op de Rotse mernte en kermisse stoont um zien moppe mit en gat t'rien vur enne cènt an de man te brengevan diej moppe, diej ge zo moj an de vinger kost stèke en dan roontelum aafknabbele. 't Was ien de daag, dat Pestoo-er Janssen de Rotse schöpkes huujde en ze op de weg nor d'n hemel mojkes vet wis te drieve. Hi-j was tevri-je cv ver zien schööpallie-en de germe, diej won 't nie doen. „Dor hapert iets an, zeej duk bej zien ège, 't is net of t'r genne goeje groond ien zit of ze opgelept zien". Hi-j prakkezierde ovver 't gras en de hèèj en hiee-del aender dinger, mer hi-j begreep mer nie wor 't um ien zitte kos. Op eene goeje méérge liep de Pestoo-er no zien daenkzegging dur de kerrek nor de pasteri-j en zaag Zuster Agnes nog ien de kerrek zitte. Diej proate nog gèèr wat nao mit O. L. Hier, en vroe-eg Um of Hi-j ze nog niet host kwaam hale, of dat Hi-j anders ni-j Zusters nor Rooy zeuj sture. Went zoo-e was 't toch gen bestaon vur eur. Allennig o-evergebleve van 't aeld klo-ester, vuulde ze zieh dorbuute niet mer tuus. Napoleon, dè vlegel, haaj 't klo-es ter laote verkoo-epe. Entrint 400 jaor haaj 't al bestaon, van 1422 aaf, doew twie-e Rotse megjes vur O. L. Hie-er worre gon léve op en boer- deri-j vlak bi-j de kerrek. Ien 't begin zaat 'r gen schot ien ze sukkelde danig mit de o-everste en han veul laest van de Rotse wèvers, die concurrente ien de Zus ters zage. Went de Zusters pFebier- de mit wève urre ko-est te verdiene en dor worre os wèvers nie fan ge diend. As ze dan en potje te veul op han, en ien den tied spi-jde ze d'r nie ien, dan lie-epe ze de Zusters aachternao mit de kniep en s'ake die, onder en hie-el litteni-j vloeke, ien de vurdeur. Wat zun diej Zus- werkende aan z'n dood kwam. Daarna zou er geen Davids meer zijn op de hoeve Hij kon zich aan zijn werk geven, alsof hij verjongd was, maar voor wien Mogelijk dat hij in deze gedachten tegen Bert zei Jongen, wat ge allemaal aange vangen hebt, ge zegt 't niet. 't is niet plezierig voor moeders en mij. We hebben alles willen doen, dat gij in 't leven vooruit gingt, zoo ge wilde. We hebben oe van ons weg laten gaan, oe werk overgevat, ikkezelf nog wel. Nou ligt ge hier al. Ik weet niet hoe 't allemaal is gekomen, maar hier thuis hadt ge 'n koning kunnen zijn, lijk ik er eene ben. 'n Koning! Daar moest Bert om lachen. 'n Koning zeker, als ge vrij bent in oew land, als niemaad oe drijft, al wat ge doet voor oew eigen is, als ge zelf den trubbel draagt en zelf de voldoe ning, dan noem ik me 'n koning. Met Gods hulp zaaien we dezer dagen rog, die op onzen grond voor óns opgroeit. Te lente drijven we de koeien weer buiten De zon laat't gras groeien, van de zon zal alles leven. Als ik hier rondga op de boerderij meen ik, dat ik een koning ben. Na deze woorden wachtte hij mis schien op een antwoord van Bertje's. Toen die bleef zwijgen besloot Frans daar zeker uit, dat hij met z'n woorden Bert niet naar den zin gepraat had en ie begon weer: Ik heb 't gezegd, zoo ik 't meende, maar als gij nog denkt op dezen weg te moeten voortgaan, zal ik oe daarop uiet tegenhouden. Als ge braaf blijft, zooals 't ons volk past, dan blijfde ge naar de stad gaan, gerust. Ge hebt daarin zelf het eerste woord, maar als ik oe met grijze haren kom zeggen, dat ik me op mijnen grond 'n koning voel, dan weet ge dat ik in m'n leven tevreden ben ik heb hierin m'n doel welke U overdag kwelt en 's nachts belet te slapen. Stop dien hoest direct, maar bedenk dat die, harclnëkkige hoest-buien alleen maar kunnenjwor- den verdreven door een krachtig en uiterst doeltreffend werkend middel: de nieuwe verstèrkte Abdijsiroop, Abdijsiroop is vanouds een natuurlijk kruidenmiddel, bereid uit oude beproefde geneeskruiden, welker verrassende wer king op aandoeningen der .Ademhalings organen wordt erkend en geroemd. Boven dien echter is in de nieuwe Abdijsiroop nu nog toegevoegd de krachtigste hoest-be- dwingende stof welke er bestaat, namelijk de „codeïne". De nieuwe versterkte Akker's Abdijsiroop'vereenigt dus nu in zich de zachte maar grondige werking der genees kruiden en de snelle zeer krachtige werking der codeïne en daarom noemt men Abdij siroop: ,,'s Werelds béste Hoest-siroop". AKKER 's verstèrkte Flac. 90 ct., f 1.50, f 2.40, f 4.20. Overal verkrijgbaar. Hoe grootcr flacon, hoe voordceliger het gebruik. terkes duk ien engst gezète hebbe Mer as ze dan enne goeje Rekter en en goej o-everste gekrege hebbe, ea d'n hertog van Gelder, wor Rooy doew bi-j heurde, is flink tigge de wèvers op komme speule, dan vluugd 't klo-ester vuruut.'t Werdt en hie-el ri-j staatse gebouwe, wor en paar honderd jaor degelukke en hèllige Zusters ien woonde, totdat ze 't zich ien de achtiende ie-ew wat gemèkkelukker en pleziereger ginge make. Ze zate d'r wèèrmkes bi-j en worre wel wat al te bang, dat ze verkèlt zun werre. Napoleon joe-eg ze 't klo-ester uut en verko-echt 't latter. Veuren nao stierve de Zusters en allie-en Zuster Agenees en Rots bleef ien léve.1) Doew de Pestoo-er ur daor zaag zitte, kreeg ie ienens 't langver- waachte antwoord van d'n hemel ge mot Zusters hebbe vur ow germkes, ow megjes. En doew an 't hu-ere nor goej Zusters, diej schol gave an mesjes. De bèèste, diej d'r zien mot ik hebbe, zèèj bi-j zien ège. En ie wis ze te viende. Zoo-e kwame de urste Zusters Ursuliene uut Bels nor Rooy en begosse dèzelfde winter nog en schol. Pestoo-er Janssen kos rööstig stèrve, zien germkes worre ien goej haend. Honderd jaor lang hit Rooy an diej goej haend geloo-epe, d'r ont- zaggeluk veul van gekrege. Ik goj ow dat nie allemol vurciefere. Lot ow ège memorie mer en oo-egenblik werreke en ge wet zat, mie-er dan zat um ow verplicht te vuule 't kommend fie-est zo schon meugelijk te viere. Al was 't allie-en mer de honderdduuzende kie-ere, dat ze ur geduld mit os wisse te beware, dat zeuj al nie um te berèkene zien. Lot ieder mer is an zien ège dènke. Zeker d'r worre en hie-el del zuute jeungskes en matjes bi-j, mer ok ennen hoo-ep, diej gen höör béter worre dan ik. Ik zal ow en klèèn stukske van miene confiteor veur- bidde. Ik bin nor de klèèn endegroo-ete bewaarschol gewist. De urste paar daag zaat ik op de derde baank, umdal de Zuster nog nie wis wat ze an mi-j haaj. Doew verhuusde ik nor de èchterste en bleef tor vort zitte, umdat ik nie wie-er aachter- uut gezatte kos werre. Ik mugde dukzat nor veur komme, mer dan was tat um ien d'n hoe-ek te gon staon, dèD ik béter kende as mien boksetesse. Ge liet enne klomp uut- vallen op en oo-egenblik as de Zus ter wooj hebbe, dat 't zó stil was, bereikt, al ben ik koning in m'n land zonder opvolger. Ik geef m'n kracht zoolang ik kan. Maar van onzen kant zal er geen jonge kracht meer achter me aankomen. Bertje antwoordde niks anders, dan dat het heel goed gebeuren kon, dat er toch nog 'n jonge kracht was, om net als vader koning te zijn op zijnen ouden grond. Een lente op het land Een lente op 't kantoor? Deze keuze hield Bertje's bezig in de maanden die volgden op z'n ziekte, op zijn teleurstelling om Nelly's op de koude ontgoocheling met het tweede meisje, dat hij gevraagd had. Een lente op het kantoor? Gaf hij daaraan gevolg, dan zou het hem, nadat hij weer 'n jaar gezeten had, misschien duidelijker voor oogen staan, dat hij op 't land pas weer goed tot nieuw leven en gaven uitbloei komen zou. Maar daartoe moest hij weer een jaar heel de beproeving doorstaan van aangetrokken te worden door de boer derij, gestuwd te worden door de tegen- en meestroomende beweging in zijn hart, in hulpelooze onzekerheid. Na een jaar zou het dubbel moeilijk zijn om alles af te leggen, wat hij in de stad had verworven, z'n vrienden en clubs, z'n ontspanning, z'n studie gelegenheden, het verkeer met de stad. Dan zou Marie nog meer bezwaren hebben, als zij en Frans zich zoo'n langen tijd hadden ingespannen om het gemis van hem op de boerderij, met vreemd volk, met zich behelpen van dag tot dag weg te werken. Zij zou dit wellicht als vergecfsch werk gaan opnemen. Zij zou er zich daarom misschien tegen gaan verzetten, dat hij zoo rondzocht, zoo wisselvallig was in zijn bedoeling Zij zou niet zeker zijn j van zijn standvastigheid, als hij dan weer op de boerderij terug was. Na eenigen tijd kon hij dan wel weer naar 'de stad willen. Wordt vervolgd.

Peel en Maas | 1938 | | pagina 5