TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS AKKERTJE Wij worden langer., FEUILLETON. Jonge kracht op ouden grond De sage van den weerwolf. Qndediouufkaaden Krakelingen. Zaterdag 21 Mei 1938 Negen en vijftigste Jaargang No 21 Wij worden langer, dit is een van de conclusies, die wij uit de cijfers kunnen putten, die het Centraal Bureau voor de Stati stiek in haar Statistisch Zakboek over 1937 heeft gepubliceerd. De ingeschrevenen voor den dienstplicht worden gemeten en overeenkomstig hun lengte in groepen ingedeeld. Vergelijken wij nu het jaar 1865 met't thans afgeloopen jaar 1937, dan zien wij, dat zij die kleiner dan 1.55 meter waren, dus bij wijze van spreken onder den maat waren, in 1865 nog 10.67 van het aantal genietenen uitmaakten tegen nu slechts 0.66 pet. Het aantal „kleintjes" is dus sterk afgenomen. De helft van het aantal lote- lingen was toen nog tusschen de 1.60 en 1.69 meter lang, ter wijl 1 vierde gedeelte 1.70 meter en meer was. Op het oogenblik zijn deze percentages reso. 29.75 en 67.56 pet. De langste soldaten schijnen verder uit steden met een aantal inwoners van 20.000 tot 50.000 te komen, immers daar waren bijna 70 pet. van het aantal in geschrevenen langer dan 1.70 meter. Wij worden dus een lang volk en zij, die in het buitenland geweest zijn konden constateeren dat vooral de Zuidelijke volken heel wat korter dan de Neder landers zijn. De bovenstaande gegevens heb ben alleen betrekking op een bepaalde groep mannen, maar wij kunnen gerust aannemen, dat de mannen, die niet onder de meting vielen en de vrouwen ook groi ter zijn geworden. Worden wij langer, wij worden ook steeds ouder. Iemand, die in de jaren 1870/79 geboren werd, leefde gemiddeld 38,4 jaar, een jonggeborene van thans heeft gemiddeld 61.9 jaar te leven, dus 23'Is jaar langer Het blijkt verder dat een be' langrijk deel van deze leeftijds verlenging veroorzaakt wordt dat de enorme afname van de zuige lingensterfte, immers in 1875/1884 stierven er van de kinderen van het mannelijk geslacht beneden het jaar er 238,1 van de 1000, thans nog slechts 57,7. Het is dan ook geen wonder dat het verschil in levensduur van iemand die de gevaarlijke leeftijd gepas seerd was, in vergelijking met vroeger niet zooveel grooter is. Iemand van 5 jaar werd in 1870/79 gemiddeld 60 jaar oud, tegen 68 jaar thans, een verschil dus van 8 jaar. Uit een er. ander blijkt,duide lijk welk een gunstigen invloed de betere zuigelingenverzorging heeft gehad en hoe ook de algemeene betere verzorging der menschen en de vooruitgang van de hygiënische toestanden den gemiddelden levensduur hebben verlengd. Ook blijkt dat de zui gelingensterfte onder devrouwe- door PAUL KUYPERS. (Nadruk verboden) 15 Het kwam goed uit dat de merrie al 'n heelen tijd op stal had gestaan, ze zou vreed zijn in haren gang, de grond was wat hardgevroren op den weg. Ze hebben in de slaapkamer alle maal bij dat wonder gestaan- Ze hoorden den naderenden roffel van paardenpooten op den weg. Dit geluid groeide. Ge hoorde den roep van Frans, die z'n paard aanzette. Er kwam beweging in het groote lijf van Klaas, toen hij z'n oogen open deed. Hij zat recht met z'n armen achteruit in de kussens toe 'n steun Z'n ingevallen oogen stonden starend naar buiten gericht, toen het paard voor het raam door kwam en de dreef in viervoetste. Frans zat op 't galoppeerend paard geklemd, ze was nog nooit bereden dore jonge merrie. Dat is onze Frans op 't los pèrd, wat 'n pèrdenman is dat toch Glimlachend is Klaas nadien in zijn kussens terug gezakt. Hij was wakker geweestHij had geglimlacht 1 Hij had gesproken 1 Nu sliep hij weer met hijgenden adem. Marie zat daarbij te schreeuwen. De dokter keerde daar terug. Het is er niet beter op geworden dat hij wakker werd, hij heeft een nieuwe beroerte gehad op dat moment. Maar dan toch, schreeuwde de lijke baby's geringer is dan die onder hun mannelijke soortge- nooten en dat vrouwen in door snee wat langer leven dan man nen. Wij hebben dus gezien, dat de Nederlanders langer en ouder worden, maar zij nemen ook sterk in aantal toe. Ruwweg ge zegd kunnen wij aannemen, dat onze bevolking ieder jaar met een 100.000 zielen vooruit gaat. Telde ons land in 1829 nog maar 2.613.487 inwoners, op 1 Januari 1937 waren het er al meer dan 8V2 millioen. Daarbij hebben zich nog eenige bijzonderheden voor gedaan steeg het aantal levend aangegeven jongens op 100 meis jes van 105,6 in 1840/49 tot 106,3 in 1936, wanneer wij de totale bevolking nemen, komen er thans nog maar 1007 vrouwen op 1000 mannen voor, tegen nog 1045 in 1829. Alleen Den Haag bezit nog een groot vrouwenoverschot van ongeveer 36 000, een getal dat vrij constant blijft, in Nederland zijn er echter op het oogenblik nog maar ruim 28.500 meer vrouwen dan mannen. Door de groote toename van de bevolking en de slechts ge ringe vergrooting van ons gebied door inpolderingen nam de dicht heid van 80,2 inwoners per K.M.2 in 1829 toe tot 260,3 in 1936, de onderlinge afstand in meters daalde van 120 tot 67 in 1936. Zuid-Holland is wel de aller dichtste provincie van ons land, immers daar wonen zelfs 717 inwoners per K.M.2, terwijl 1/1 van de Nederlandsche bevolking een woonplaats in deze provincie heeft gevonden. Worden wij langer, ouder en grooter in aantal, wij worden ongetwijfeld ook ongodsdiensti- ger. Omstreeks 1900 kwamen er op 20.000 inwoners 452 personen voor, die opgaven tot geen kerke lijke gezindte te behooren, in 1930 was dit aantal reeds ge stegen tot 2.886. Voor de groote steden zijn deze getallen nog aanmerkelijk hooger. Zooals deze leefde in het Limburgsche land. Ouden van dagen en ook menschen van middelbaren leeftijd zullen met genoegen terugdenken aan de huise- lijken haard, die in de winteravonden het middelpunt vormde van het gan- sche huisgezin en waar de huisge- nooten met open mond luisterden naar verhalen van spoken en weer wolven, welke vader en buur onder het rooken van een lekker prjpje daar opdischten. Een weervolven- geschiedenis uit het dorp Kessenich, even over de Belgische grens, die ik in mijn jeugd heb hooren vertellen, heb ik thans in een maandschrift van 1919 gevonden. Als een bijdrage voor folklore wil ik deze in 't kort verhalen. Het is wellicht een geschiedenis met een grond van waarheid, maar van mond tot mond overgeleverd werd ze langzamerhand uitgebreid. Weerwolven waren menschen, die zich in wolven konden veranderen boei in. Ge haalt den pastoor er maar bij, zei de dokter in den herd. De pastoor kwam. Het was nieuwe trubbel zoo'n bediening. De pastoor zat den heelen middag naast Marie's aan het bed. Ze zeien af en toe een woord bijwijlen dat de pastoor wacht te, dat Klaas efkes bij kennis zou ko men, om hem te biechten. Gij zijt 'n dochter van Driek de Zwart Ja meneer Pastoor. Ik ken oew vader goed, durske. Dat zal zijn zei Marie. Het ging toch niet, 't praten aan 't bed van iemand, die doodziek was. Klaas kwam dien dag niet meer bij kennis, maar den volgenden voormid dag, toen Marie nieuw ijs aan den kop van Klaas had gelegd, schoot de boer ineens wakker, met het pijnlijk vertrek ken van zijn gezicht, dat eerst in on bewogen rust gelegen had. De pastoor, die dezen morgen al vroeg weer gekomen was, deed een teeken aan Marie, dai ze nou wel weg kon gaan. De pastoor ging weg en keerde nadien terug met Ons Heer onder zijnen toog. Op dezen gang begeleidde hem de zon en de eerste winterwind, die van het noorden komt. Klaas werd bediend en nadien rustte hij. Z n zoons kwamen binnen. Daar kwam geel licht over het scherpe gezicht van den boer. Z'n baard tee- kende zich grauw op z'n kin af. Die kin stond zoo scherp gelijnd aan zijnen kop, de hooge neus, de oogen die waren terug gaan liggen, z'n voorhoofd dat daarboven weer de hoogte in welfde. Dat was vader. De zoons gingen maar weer. Het kon nog lang duien met vaders, hij rustte nou. Maar toen het goed en wel avond was, toen kwam er woeling in 'theele lijf. Hij spolkte z'n voeten onder de en. zich dan bij donkeren avond door eenvoudige menschen lieten dragen en andere verwonderlijke dingen uit voerden. Op zekeren dag van het jaar 1596 kwamen verschilende pach ters bg den schout Rutger Volquins klagen, dat hun des nachts hoenders, konijnen, eenden en lammeren ge stolen waren. De pachter van Stock- broeck, Bertus Geelen, vertelde zelfs, dat zijn schaapshond aan zijn kooi geworgd lag, De klauwen van een roofdier, misschien wel van een wolf, waren op zijn strot zichtbaar. Nooit had men in het stille dorp Kessenich van roof hooren spreken en daarom heerschte er thans groote verslagen heid. De schout stelde dadelijk den heer des dorps, baron de Waes, met deze diefstallen in kennis, die nog den zelfden dag een verordening liet afkondigen, waarbij hij een belooning van honderd Hornsche guldens uit loofde aan hem, die den dief dood of levend in handen van het gerecht zou overleveren. Onmiddellijk zette men zich aan het 't werk: de weerbare mannen doorzochten velden en bosschen, en deden 's nachts de rondte door het dorp. Honderd gulden belooning voor hem, die den dief aanhield, was voor zeker een niet te versmaden buiten kansje. Gedurende acht dagen gebeurde er niets. Ondertusschen werden reeds namen genoemd. Het is de weerwolf, zei de ander, die weldra ook kin deren zal verslinden, e /enals de weerwolf Prickelken te Maesseyck, die bij zrjne verbranding bekende 5 jongens en 7 meisjes te hebben geworgd. Den negenden dag na den diefstal gebeurde er iets waaruit bleek, dat de misdadiger zich in de omstreken van Kessenich schuil hield. In dien tijd woonde te Kessenich een zeer brave maar arme vrouw, oud Stieneke genoemd. Hare hut lag aan het uit einde van het dorp bij een bosch, waar zich thans een huis bevindt, dat de JMooieman genoemd wordt. Een arm weesje van acht jaar, Ma rieke genaamd, was haar grootste schat. Ook had zij eene geit, die naar hartelust in den omtrek mocht grazen. Ofschoon zij wel had hooren spreken van diefstallen, die hadden plaats gehad, had zij er zich toch weinig om bekommerd en geen enkel oogen blik gedacht, dat hare geit gestolen kon worden. Op bovengenoemden dag was het vrouwtje uitgegaan om watdorhoui te sprokkelen en ging Marieke met de geit naar buiten. Zij zette zich op een grasheuvel, terwijl het dier op eenigen afstand het malsche gras afgraasde. Eensklaps verschrikte de geit; zij maakte vervaarlijke sprongen en zocht haar heil in de vlucht. Het meisje opspringende, zag een vier- pootig monster met grimmige oogen, dat de geit den buik openreet, zich drenkte met het warme bloed, dat uit de wonden vloeide en daaina er mee in 't bosch verdween, om het arme dier op zijn gemak te verslin den. Van ontsteltenis waren hare beenen verstijfd en kon zij geen woord uitbrengen. Op hetzelfde oogenblik kwam haar grootmoeder van de tegenovergestelde richting uit het bosch; zij zag nog juist den wolf met de geit tusschen de strui ken verdwijnen. Nadat zij zich overtuigd had, dat Marieke geen ongeluk was overko men, bracht zij dit naar huis, sloot de deur en spoedde zich naar het dorp om de menschen met het ge beurde in kennis te stellen. Onmiddellijk waren schout en schepenen, boeren en schutters, met flinten, rieken en pieken gewapend, op de been, om onder geleide van Stieneke het Vijverbosch te door zoeken. Men dacht, dat men den wolf wel zou vinden, maar behoudens eenige kleine bloedplassen aan den rand van het bosch, vond men ner gens eenig spoor van het monster, hoe men het bosch ook in alle rich tingen doorkruiste. dekens uit. Z'n handen vatten met snuk- ken over het bed heen Ze vatten iets vast. Ze voelden. Ze lieten weer los Ze vatten den bedrand Daar bleven ze langer om samengeklemd. De boerin was weg. De zoons waren weg. Frans was ook weggegaan. Marie riep de boerin. Vader sterft, roep de jongens toch. De boerin luisterde en kloefte weer den herd in op haar vermoeide klom pen. Marie stond op om van de bedplank het kruisbeeld te vatten. Haar jak streek langs zijn handen. In zijn greep vatte Klaas met ge sloten oogen Marie's om haar smallen rug. Hij trok ze neer. Haar jak streek langs zijn handen. In zijn greep vatte Klaas met ge sloten oogen Marie's om haar smallen rug. Hij trok ze neer Haar beschreuwd gezicht tegen zijn witte kaken in een benauwde, gesnoerde omhelzing. Het moet zijn, dat Marie van angst gegild heeft, want Frans stond achter haar en maakte den arm los rond Marie's rug. Toen ze zich oprichtte en zich voor het bed terugtrok, wentelde de kop van Klaas met de oogen naar voren, bezijden uit. Toen de zoons en de boerin binnenkwamen maakte dat eenig gerucht. Klaas opende nog eventjes z'n oogen. Daar lag angst in. Ze braken, ze doof den. Toen de boerin den kop op het kussen terug legde snikte Klaas 'n keer en begon voor goed te rusten. In deze dagen had Marie dieper het leven in gekeken, dan ooit tevoren. Ze had gezien, hoe 't afscheid was geweest van iemand, die voor het aardsche maar één wensch had, toen hij stierf dat zij, die zijnen naam zouden dragen, ook boeren zouden zijn. Ze had gewerkt bij Davids. Ze wist wat daar boer zijn beteekende en ze moest toegeven, dat zij de vreugde en Het wordt eene spookgeschiedenis, zei schout Volquins tot den eersten schepen, toen ze het bosch verlieten en het Vrjverbroek naar het kasteel Kessenich trokken, waar de slotheer met ongeduld den uitslag der klop jacht verbeidde. Laten wij een klei nen omweg maken, om den schaap herder, die daar ginds met zijn schapen in het veld is, te vragen, of hij niets van het roofdier bespeurd heeft.. Het is een jongen uit het Gulikerland, die zich sedert eenige weken bij Snijckers op kasteelshof verhuurd heeft en den linkerduim in een gevecht tegen de Turken ver loren heeft. Hola, Pruis, hebt gij hier nergens een wolf gezien De geit van 't oud Stieneke, wier huis aan gene zijde van het Vijverbosch ligt, is door het roofdier weggevoerd. Wat kan mij de geit van Stieneke schelen, zei de Pruis; mijne schapen zijn alle bijeen en dat is mg genoeg. Een leelijke vent, die Pruis, zei de schepen, toen ze verder gingen, ik zou hem niet graag alleen tegen komen. Ik ook niet, vervolgde de schout, wij moeten trachten dien kerel uit het dorp te krijgen, Dit gebeurde nog gauwer dan ze dachten. De graaf van den Bergh, heer van Stevensweert, was op de jacht der wilde eenden, die in het voorjaar in groote menigte de rivieren bezoeken. Hij was de Maas over gevaren om in het Kessenicher Oe zijn jacht- geluk te beproeven. Hij mikte juist op een vlucht watervogels, toen hij van achteren door een wolf werd aangegrepen. Het woeste dier sloeg de voorpooten om zijne leden en drukte de sterke klauwen in zgn borst. Het geweer ontviel aan zijne handen. Alle verdediging was onmo- gelijk. De graaf zou stellig door den wolf gesmoerd zijn, wanneer hij niet zijne tegenwoordigheid van geest behouden had. Met een uiterste krachtsinspannings ontwringt hij zijn rechterhand aan de klauwen van het beest, grijpt het jachtmes uit zijn gordel en hakt hem den linkerpoot af. Dewolf laat zijn prooi los en verdwijnt jankende in het kreupel- bosch. Een half uur later trad de graaf de poorten van het slot Kessenich binnen. Hij was zeer vermoeid en wenschte daar te overnachten. Met open armen werd hij door Baron de Wres ontvangen en ten avondeten genoodigd, dat juist op tafel stond. Terwijl de graaf zich van zijn wa penen en goed gevulde weitasch ont deed. bemerkte de baron, dat de handen en kleeren van zijn vriend met bloed bevlekt waren. Er is u foch geen ongeluk overkomen, vroeg de Baron ontsteld. Bijna, doch laat mij eerst de handen wasschen in frisch water. Aan tafel deed de jager dapper mee en liet zich de reebout wel smaken. Ondertusschen vertelde hij zijn avontuur. Ik ben, zoo verhaalde hij, aangeval'en door een wolf: hij greep mij van achteren aan en zou mij te pletter hebben gedrukt, had ik niet op tijd mijn jachtmes kun nen grijpen en hem den klauw afslaan. En waar is de wolf gebleven Kermende verdween hij in het kreupelhout. En de klauw Die is in mijn weitasch. Hier is hg. Het is een menschenhand. De weerwolf, de weerwolf, het is de hand van den weerwolf, zei Baron de Waes; nu zgn de wandaden van de laatste dagen opgehelderd. Zoo denk ik er ook over, antwoordde de graaf van den Bergh; wg hebben hier te doen met een echten weerwolf, welke verblijf houdt te Kessenich. Bemerkt gij ook, dat de duim aan de hand ontbreekt Hij kan ons dus niet ontsnappen. Morgen zal ik den schout verwittigen en de schepenbank doen vergaderen. Voor vandaag kunnen wij de zaak laten rusten. Ik drink nogmaals op de gezondheid van den kloeken jager. En de drinkscholen werden gevuld en even snel geledigd. Eenige minuten later waren allen in een diepen slaap gedompeld en een volkomen stilte heerschte over het kasteel Kessenich. Den volgenden dag vergaderde de schepenbank. De gerechtsbode legde de afgesneden hand in het midden der vierschaar. Toen nam de schout het woord In naam van onzen gebiedenden heer Walraven de Waes, vrijheer van Kessenich, verklaar ik deze buiten gewone vergadering geopend. Aan de orde van den dag is de poging tot moord op den graaf Hendrik van den Berg, heer van Stevensweert, generaal in Spaanschen dienst, gou verneur der Spaansche landen van Overmaas. Deze koene ridder was gisteren het slachtoffer van een vuigen sluipmoord, doch, Gode zij dank, dreef hij den aanvaller op de vlucht na hem den linkerklauw te hebben afgehouwen. Gelieve op te merken, dat deze hand maar vier vingers heeft, de duim ontbreekt. Kent gij in de vrij heerlijkheid Kesse nich iemand, die een duim af heeft. 't Is de hand van den scheper van kasteelshof, murmelde de bode. Ik herken die hand de Pruis heeft een duim verloren in een gevecht tegen de Turken. Neem hem in hechtenis, beval de schout. Vrouw Snijckers, zeide Peters de bode, is de Pruis hier, of is hij met de schapen uit Hg ligt nog te bed. Toen ik hem dezen morgen ging wekkén, zei hij nog wat te blijven slapen. Hg was zeer koortsig en vroeg om een glas water. Sedert heb ik niets meer van hem gehoord. Ga maar naar zijn kamertje naast den schaapsstal. De bode gaat de kamer van den herder binnen, grijpt hem bij den strot en scheurt, zonder zich om zgn geschreeuw en weerstand te bekom meren, de windsels los, die zijn arm omgeven. Zijn linkerhand was afge sneden.... De Pruis werd nu aan het gerecht overgeleverd. Hg bekende zijn schuld. Hij was het, die den graaf had aan gerand, Stienekes geit had verslon den, vier schaapshonden had gewurgd en al de andere euveldaden had be dreven. Ook kwamen nu nog andere misdaden, die hij op zijn kerfstok had, aan den dag. Zoo verklaarde hg, dat hij drie jaren lang te midden eener kudde andere wolven had rond- geloopen, dat hg in die hoedanigheid zijn menschen verstand behouden, maar het vermogen van te kunnen spreken gemist had. Een dier wolven was de duivel zelf. Deze had hem den duim afgebeten, omdat hij ge weigerd had een Christusbeeld te verbrijzelen. Op de vraag van een schepen, of hij het vermogen van gedaante verwis seling had verkregen door de kracht van kruiden, antwoordde hij, dat het alleen door de kracht was van een leeren gordel, dien hij om de lendenen droeg en hem de duivel geschonken had. Ook vond men in zijn zak een tooverboek vol geheimzinnige woor den en bezweringen, die hij in de maand Februari moest uitspreken. Toen de schout dat boekje in den haard wierp jankte en kermde de rook als een op de vlucht gedreven wolf. Daar hij alles bekende, werd hij door de schepenbank veroordeeld en volgens de wetten dier tijden aan een paal geworgd en vervolgens op den brandstapel verbrand. N.K. L. H. de voldoening van het leven bij de Davidsen niet begrij; en kon, ten volle. Frans deelde in dat leven en met hem zou ze de toekomst ingaan. Ze had haar hunker gekregen zulk een wezen te bezittendat ze mét Frans de vreugde en den trubbel dragen kon, zooals hij dat had aangeleerd van Klaas Ze stond sterk in haar voor nemen. Zij droomde van de toekomst, van den tijd dat hun eerste rog toe rijpheid zou zijn gekomen. Frans had hem in den herfst al gezaaid. Ze zou verheugd zijn als ze vee u on verzorgen dat van hun tweeën was. Ze zou de koeien melken voor hun kostwinning. Ze zou met hem de blijdschap hebben van de eerste verwachting als moeder. Ze zou kinderen hebben. Kinderen zooals Frans. Het leven ging bij de Davidsen thuis voort Klaas had de zoons werken ge leerd. Ze volgden hem op met toe wijding. De lente kwam. De trouw van Marie en Frans moest toch doorgang hebben, want de boer derij was eenmaal gehuurd. Op de bruifoft werd koffie en nadien 'n borrel gepresenteerd. Toen ging 't volk zijns weegs naar huis en Marie en Frans, ze voeren met hun gespan, de jonge merrie en de nieuwe èrdkar van de „Laaghoeve" naar hun boerderij. Ge zaagt gauw genoeg de schouw rooken boven het dak. 's Middags leerde Frans op het weegske vóór de boerdeiij fietsen op de fiets, die hij van Driek gekregen had en Marie ging naar dat fietsen staan kijken. Ze boerden zooal ginds in, Frans en Marie. Ze werkten samen op het land. Tegen den middag zaagt ge Marie's naar huis gaan. Dan begon de schouw te rooken, dat het een lust was. Het middageten kwam verrig. Het middageten van eenen boer is niet zoo veelzijdig. Ge hebt aardappels met levert goedkoop Drukkerij van den Munckhof Telef. 51 Grootestraat 28 Neéttt dadelijk 'n Stop die razende kiespijn! "AKKERTJES" zijn onfeilbare pijn stillers en bevrijden U direct van zenuwpijnen, spierpijnen, hoofdpijn. Onschadelijk. Let op t AKKER-merk. Per koker van 12 stuks - 12 stuivers. Per doos van 2 stuks -• 2 stuivers. Zorg er voor altijd "AKKERTJES" m huis te hebben, dan hebt Ge ze bij de hand, want vannacht nog kunt Ge ze noodig hebben, bij pijnen, sla peloosheid of als koorts U overvalt! VERLOREN ILLUSIE. Er zijn meerdere families, in welke legenden ontstaan en worden leven dig gehouden, zooals ook elke stad en elk dorp haar legenden heeft. Om van de volkeren te zwijgen De familielegenden loopen meestal over verloren rijkdom. En omdat het zoo mooi lijkt, wat had kunnen zijn, daarom gelooven ook velen aan die verhalen. Quae volumus..., niet waar. Wat we wenschen, dat nemen we gemakkelijk aan. Vaak komt het voor, dat zulke familie eindelijk een proces inspant om het verloren geluk te herwinnen. Natuurlijk verliest ze de zaak, maar de kinderen pakken haar later weer aan! De „erfgenamen van Neeltje Pater" zgn wijzer geweest. Twee jaar gele den stichtten ze een hechte organi satie en die ging op degelrjken grond slag werken. De heer Westerveld werd belast met een diepgaand onderzoek en ondanks het negatieve resultaat daarvan, verdiende hij den lof, welke hem in een dezer dagen gehouden vergadering der „erfgenamen" werd gebracht. Er is een lijvig dossier onstaan uit afschriften van authentieke akten, opgediept uit verspreide archieven, Toen kwam zonneklaar vast te staan, dater geen cent meer te halen was en ook in de toekomst niets meer te bereiken viel. Neeltje Pater had twee en een half millioen gulden in baar geld nage laten en vier en twintig pakhuizen in Amsterdam. Ook waren er talrijke landerijen bij de nalatenschap. Op wettelijke wijze was dit echter onder de erfgenamen verdeeld. Maar er was nog meer, n.l. geld op de Bank van Engeland en effecten die zich daar in een Kluis bevonden. En dit vermogen, dat zich in het buiten land bevond, heeft de gemoederen in bewegingg gezet. Steeds heeft men bestreden dat het op de juiste bestemming was terechtgekomen. Eenige jaren na den dood van Neeltje Pater is dit geld echter op wettige wijze opgevraagd en ook aan de rechthebbenden uitgekeerd. De leden van de erfgenamen- vereeniging hebben hun luchtkastee- len inéén zien storten. Het laatste sprankje hoop op een deel van den vetten buit is vervlogen. Ze hebben spek, ge hebt karnemelk nadien. Hoe gauw is dat niet verrig. Het klein vee aan huis verzorging. Daarna waren ze weer samen naar het veld. Zoo ging het den eersten tijd maar het bleef niet aan Onderhand zei Frans, dat Marie thuis moest blijven. Er was zat te doen, daar! Stoppen, wasschen, poetsen, het waren allemaal dingen die anders 's avonds moesten gebeuren. Frans had ook altijd geen zin als de werkdag ten eind was, binnen nog eens te gaan helpen. Ze konden beter neveneen gaan zitten voor het raam aan de tafel. Ze vonden dan hun praat wel De uren van den korten avond waren zoo voorbij. Vroeg of laat moest Marie toch thuis blijven en dan zou Frans toch ook alleen op den akker staan voor al het werk Zoo deed het Marie dan ook. Ze bleef thuis. Ze was er een pronte boerin. Marie verzorgde al het vee in de boerderij, de koeien, het mestkalf, de varkens en dan de hennen. Ze kon dat Ze had er haar liefde voor, en ze had er haar voldoening af. Ze informeerde bij Frans, hoe de vruchten stonden op den akker, verderaf. Ze prees hem als Zondagsmiddags samen naar het land gingen, om dat te bekijken. Ze hing klein aan zijnen arm. Hij praatte niet veel, Frans Hij liep met 't gezicht naar den grond, zooals z'n vader deed. Als zij van hem stuitte, dan begon zijn gezicht langzaam aan een stillen lach. Daar keek hij z'n Marie mee aan. Hij moest omlaag' kijken, omdat ze zoo klein naast hem 1 was. Marie zag wezenlijk niet graag, j dat hij met zijnen kop omlaag liep. Het kan zijn, dat Frans, nou hij ge- j trouwd was, de verantwoording van zijn eigen bedrijf wat te zwaar opnam. Hij prakkezeerde. Hij liep met Marie langs de wegen. Hij vatte haar wel bij de hand somtijds en hij waarschuwde haar als er iets op den weg lag, waarover ze vallen kon. Hij wees wel 'ns op 'n schoonen plak rogge, die daar stond maar tusschen- beide prakkezeerde hij, net z'n vader. Driek kwam hen op zoo'n Zondag middag opzoeken Hij had een nieuwe gedachte. Frans kon een stuk grond van hem hebben, om er geel zand uit te varen naar de stad, 'n paar dagen in de week. Voor dat geld kon hij gauw genoeg een knecht huren. Marie had het niet gehoord, dat Driek dit aan Frans voorstelde. Nou vader gekomen was, moest zij toch voor koffie zorgen. Driek had z'n voorstel gedaan. Hij had hier iets te zeggen. Hij had Frans en Marie zoowat boer gemaakt. Hij had recht van spreken in dezen herd. Frans voelde voor dat voorstel. Zeker, hij kon dan een knecht huren. Hij kreeg geld in handen. Daarmee kon hij beter boeren. Dan was het leven hendig zat. Ge vaarde naar de stad, daar kocht ge in de lente kunstmest. Ge had er geen werk aan. Zoo werd 't besloten. Frans zou beginnen met zand varen naar de stad. Driek wist nieuwbouwen zat, waar ze zijn geel zand wilden koopen, hij zat overal in. Marinus en Jan voeren al zoo lang zand. Ge ver diende er schoon geld mee, dat was toch maar de hoofdzaak Marie was daarover binnengekomen. Ze stond met haar handen aan den koffiepot bijwijlen dat Driek en Frans hadden te praten. Och, haar hart was er zoo tegen. Frans in de stad, hij hoorde achter de ploeg. Er was toch werk zat voor hem op het land. Kon zij iets zeggen? Ze zou de verant woording op zich hebben, zoo gauw ze Frans van zijn bedoeling afbracht. De verdiensten van don boerderij vielen tegen Ze hadden al 'n koe weg moeten doen en er moet altijd bij eer ge weer een nieuwe hebt. Wordt vervolgd.

Peel en Maas | 1938 | | pagina 5