TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS
AKKERTJE
Wij worden langer.,
FEUILLETON.
Jonge kracht op
ouden grond
De sage van den
weerwolf.
Qndediouufkaaden
Krakelingen.
Zaterdag 21 Mei 1938
Negen en vijftigste Jaargang No 21
Wij worden langer, dit is een
van de conclusies, die wij uit de
cijfers kunnen putten, die het
Centraal Bureau voor de Stati
stiek in haar Statistisch Zakboek
over 1937 heeft gepubliceerd.
De ingeschrevenen voor den
dienstplicht worden gemeten en
overeenkomstig hun lengte in
groepen ingedeeld. Vergelijken
wij nu het jaar 1865 met't thans
afgeloopen jaar 1937, dan zien
wij, dat zij die kleiner dan 1.55
meter waren, dus bij wijze van
spreken onder den maat waren,
in 1865 nog 10.67 van het aantal
genietenen uitmaakten tegen nu
slechts 0.66 pet.
Het aantal „kleintjes" is dus
sterk afgenomen.
De helft van het aantal lote-
lingen was toen nog tusschen
de 1.60 en 1.69 meter lang, ter
wijl 1 vierde gedeelte 1.70 meter
en meer was. Op het oogenblik
zijn deze percentages reso. 29.75
en 67.56 pet.
De langste soldaten schijnen
verder uit steden met een aantal
inwoners van 20.000 tot 50.000
te komen, immers daar waren
bijna 70 pet. van het aantal in
geschrevenen langer dan 1.70
meter.
Wij worden dus een lang volk
en zij, die in het buitenland
geweest zijn konden constateeren
dat vooral de Zuidelijke volken
heel wat korter dan de Neder
landers zijn.
De bovenstaande gegevens heb
ben alleen betrekking op een
bepaalde groep mannen, maar wij
kunnen gerust aannemen, dat de
mannen, die niet onder de meting
vielen en de vrouwen ook groi
ter zijn geworden.
Worden wij langer, wij worden
ook steeds ouder. Iemand, die
in de jaren 1870/79 geboren
werd, leefde gemiddeld 38,4 jaar,
een jonggeborene van thans heeft
gemiddeld 61.9 jaar te leven, dus
23'Is jaar langer
Het blijkt verder dat een be'
langrijk deel van deze leeftijds
verlenging veroorzaakt wordt dat
de enorme afname van de zuige
lingensterfte, immers in 1875/1884
stierven er van de kinderen van
het mannelijk geslacht beneden
het jaar er 238,1 van de 1000,
thans nog slechts 57,7. Het is
dan ook geen wonder dat het
verschil in levensduur van iemand
die de gevaarlijke leeftijd gepas
seerd was, in vergelijking met
vroeger niet zooveel grooter is.
Iemand van 5 jaar werd in 1870/79
gemiddeld 60 jaar oud, tegen 68
jaar thans, een verschil dus van
8 jaar.
Uit een er. ander blijkt,duide
lijk welk een gunstigen invloed
de betere zuigelingenverzorging
heeft gehad en hoe ook de
algemeene betere verzorging der
menschen en de vooruitgang van
de hygiënische toestanden den
gemiddelden levensduur hebben
verlengd. Ook blijkt dat de zui
gelingensterfte onder devrouwe-
door PAUL KUYPERS.
(Nadruk verboden)
15
Het kwam goed uit dat de merrie
al 'n heelen tijd op stal had gestaan,
ze zou vreed zijn in haren gang, de
grond was wat hardgevroren op den
weg.
Ze hebben in de slaapkamer alle
maal bij dat wonder gestaan-
Ze hoorden den naderenden roffel
van paardenpooten op den weg. Dit
geluid groeide. Ge hoorde den roep
van Frans, die z'n paard aanzette. Er
kwam beweging in het groote lijf van
Klaas, toen hij z'n oogen open deed.
Hij zat recht met z'n armen achteruit
in de kussens toe 'n steun
Z'n ingevallen oogen stonden starend
naar buiten gericht, toen het paard
voor het raam door kwam en de dreef
in viervoetste.
Frans zat op 't galoppeerend paard
geklemd, ze was nog nooit bereden
dore jonge merrie.
Dat is onze Frans op 't los pèrd,
wat 'n pèrdenman is dat toch
Glimlachend is Klaas nadien in zijn
kussens terug gezakt.
Hij was wakker geweestHij had
geglimlacht 1 Hij had gesproken 1 Nu
sliep hij weer met hijgenden adem.
Marie zat daarbij te schreeuwen.
De dokter keerde daar terug.
Het is er niet beter op geworden
dat hij wakker werd, hij heeft een
nieuwe beroerte gehad op dat moment.
Maar dan toch, schreeuwde de
lijke baby's geringer is dan die
onder hun mannelijke soortge-
nooten en dat vrouwen in door
snee wat langer leven dan man
nen.
Wij hebben dus gezien, dat
de Nederlanders langer en ouder
worden, maar zij nemen ook
sterk in aantal toe. Ruwweg ge
zegd kunnen wij aannemen, dat
onze bevolking ieder jaar met
een 100.000 zielen vooruit gaat.
Telde ons land in 1829 nog maar
2.613.487 inwoners, op 1 Januari
1937 waren het er al meer dan
8V2 millioen. Daarbij hebben zich
nog eenige bijzonderheden voor
gedaan steeg het aantal levend
aangegeven jongens op 100 meis
jes van 105,6 in 1840/49 tot 106,3
in 1936, wanneer wij de totale
bevolking nemen, komen er thans
nog maar 1007 vrouwen op 1000
mannen voor, tegen nog 1045 in
1829.
Alleen Den Haag bezit nog
een groot vrouwenoverschot van
ongeveer 36 000, een getal dat
vrij constant blijft, in Nederland
zijn er echter op het oogenblik
nog maar ruim 28.500 meer
vrouwen dan mannen.
Door de groote toename van
de bevolking en de slechts ge
ringe vergrooting van ons gebied
door inpolderingen nam de dicht
heid van 80,2 inwoners per K.M.2
in 1829 toe tot 260,3 in 1936, de
onderlinge afstand in meters
daalde van 120 tot 67 in 1936.
Zuid-Holland is wel de aller
dichtste provincie van ons land,
immers daar wonen zelfs 717
inwoners per K.M.2, terwijl 1/1
van de Nederlandsche bevolking
een woonplaats in deze provincie
heeft gevonden.
Worden wij langer, ouder en
grooter in aantal, wij worden
ongetwijfeld ook ongodsdiensti-
ger. Omstreeks 1900 kwamen er
op 20.000 inwoners 452 personen
voor, die opgaven tot geen kerke
lijke gezindte te behooren, in
1930 was dit aantal reeds ge
stegen tot 2.886. Voor de groote
steden zijn deze getallen nog
aanmerkelijk hooger.
Zooals deze leefde in het
Limburgsche land.
Ouden van dagen en ook menschen
van middelbaren leeftijd zullen met
genoegen terugdenken aan de huise-
lijken haard, die in de winteravonden
het middelpunt vormde van het gan-
sche huisgezin en waar de huisge-
nooten met open mond luisterden
naar verhalen van spoken en weer
wolven, welke vader en buur onder
het rooken van een lekker prjpje
daar opdischten. Een weervolven-
geschiedenis uit het dorp Kessenich,
even over de Belgische grens, die ik
in mijn jeugd heb hooren vertellen,
heb ik thans in een maandschrift
van 1919 gevonden. Als een bijdrage
voor folklore wil ik deze in 't kort
verhalen.
Het is wellicht een geschiedenis
met een grond van waarheid, maar
van mond tot mond overgeleverd
werd ze langzamerhand uitgebreid.
Weerwolven waren menschen, die
zich in wolven konden veranderen
boei in.
Ge haalt den pastoor er maar bij,
zei de dokter in den herd.
De pastoor kwam. Het was nieuwe
trubbel zoo'n bediening. De pastoor
zat den heelen middag naast Marie's
aan het bed. Ze zeien af en toe een
woord bijwijlen dat de pastoor wacht
te, dat Klaas efkes bij kennis zou ko
men, om hem te biechten.
Gij zijt 'n dochter van Driek de
Zwart
Ja meneer Pastoor.
Ik ken oew vader goed, durske.
Dat zal zijn zei Marie.
Het ging toch niet, 't praten aan 't
bed van iemand, die doodziek was.
Klaas kwam dien dag niet meer bij
kennis, maar den volgenden voormid
dag, toen Marie nieuw ijs aan den kop
van Klaas had gelegd, schoot de boer
ineens wakker, met het pijnlijk vertrek
ken van zijn gezicht, dat eerst in on
bewogen rust gelegen had.
De pastoor, die dezen morgen al
vroeg weer gekomen was, deed een
teeken aan Marie, dai ze nou wel weg
kon gaan.
De pastoor ging weg en keerde
nadien terug met Ons Heer onder zijnen
toog.
Op dezen gang begeleidde hem de
zon en de eerste winterwind, die van
het noorden komt.
Klaas werd bediend en nadien rustte
hij.
Z n zoons kwamen binnen. Daar
kwam geel licht over het scherpe
gezicht van den boer. Z'n baard tee-
kende zich grauw op z'n kin af. Die
kin stond zoo scherp gelijnd aan zijnen
kop, de hooge neus, de oogen die
waren terug gaan liggen, z'n voorhoofd
dat daarboven weer de hoogte in
welfde. Dat was vader. De zoons
gingen maar weer. Het kon nog lang
duien met vaders, hij rustte nou.
Maar toen het goed en wel avond
was, toen kwam er woeling in 'theele
lijf. Hij spolkte z'n voeten onder de
en. zich dan bij donkeren avond door
eenvoudige menschen lieten dragen
en andere verwonderlijke dingen uit
voerden. Op zekeren dag van het
jaar 1596 kwamen verschilende pach
ters bg den schout Rutger Volquins
klagen, dat hun des nachts hoenders,
konijnen, eenden en lammeren ge
stolen waren. De pachter van Stock-
broeck, Bertus Geelen, vertelde zelfs,
dat zijn schaapshond aan zijn kooi
geworgd lag, De klauwen van een
roofdier, misschien wel van een wolf,
waren op zijn strot zichtbaar. Nooit
had men in het stille dorp Kessenich
van roof hooren spreken en daarom
heerschte er thans groote verslagen
heid.
De schout stelde dadelijk den heer
des dorps, baron de Waes, met deze
diefstallen in kennis, die nog den
zelfden dag een verordening liet
afkondigen, waarbij hij een belooning
van honderd Hornsche guldens uit
loofde aan hem, die den dief dood
of levend in handen van het gerecht
zou overleveren.
Onmiddellijk zette men zich aan
het 't werk: de weerbare mannen
doorzochten velden en bosschen, en
deden 's nachts de rondte door het
dorp. Honderd gulden belooning voor
hem, die den dief aanhield, was voor
zeker een niet te versmaden buiten
kansje.
Gedurende acht dagen gebeurde
er niets. Ondertusschen werden reeds
namen genoemd. Het is de weerwolf,
zei de ander, die weldra ook kin
deren zal verslinden, e /enals de
weerwolf Prickelken te Maesseyck,
die bij zrjne verbranding bekende
5 jongens en 7 meisjes te hebben
geworgd.
Den negenden dag na den diefstal
gebeurde er iets waaruit bleek, dat
de misdadiger zich in de omstreken
van Kessenich schuil hield. In dien
tijd woonde te Kessenich een zeer
brave maar arme vrouw, oud Stieneke
genoemd. Hare hut lag aan het uit
einde van het dorp bij een bosch,
waar zich thans een huis bevindt,
dat de JMooieman genoemd wordt.
Een arm weesje van acht jaar, Ma
rieke genaamd, was haar grootste
schat. Ook had zij eene geit, die naar
hartelust in den omtrek mocht grazen.
Ofschoon zij wel had hooren spreken
van diefstallen, die hadden plaats
gehad, had zij er zich toch weinig
om bekommerd en geen enkel oogen
blik gedacht, dat hare geit gestolen
kon worden.
Op bovengenoemden dag was het
vrouwtje uitgegaan om watdorhoui
te sprokkelen en ging Marieke met
de geit naar buiten. Zij zette zich
op een grasheuvel, terwijl het dier
op eenigen afstand het malsche gras
afgraasde.
Eensklaps verschrikte de geit; zij
maakte vervaarlijke sprongen en
zocht haar heil in de vlucht. Het
meisje opspringende, zag een vier-
pootig monster met grimmige oogen,
dat de geit den buik openreet, zich
drenkte met het warme bloed, dat
uit de wonden vloeide en daaina er
mee in 't bosch verdween, om het
arme dier op zijn gemak te verslin
den. Van ontsteltenis waren hare
beenen verstijfd en kon zij geen
woord uitbrengen. Op hetzelfde
oogenblik kwam haar grootmoeder
van de tegenovergestelde richting
uit het bosch; zij zag nog juist den
wolf met de geit tusschen de strui
ken verdwijnen.
Nadat zij zich overtuigd had, dat
Marieke geen ongeluk was overko
men, bracht zij dit naar huis, sloot
de deur en spoedde zich naar het
dorp om de menschen met het ge
beurde in kennis te stellen.
Onmiddellijk waren schout en
schepenen, boeren en schutters, met
flinten, rieken en pieken gewapend,
op de been, om onder geleide van
Stieneke het Vijverbosch te door
zoeken. Men dacht, dat men den
wolf wel zou vinden, maar behoudens
eenige kleine bloedplassen aan den
rand van het bosch, vond men ner
gens eenig spoor van het monster,
hoe men het bosch ook in alle rich
tingen doorkruiste.
dekens uit. Z'n handen vatten met snuk-
ken over het bed heen Ze vatten iets
vast. Ze voelden. Ze lieten weer los
Ze vatten den bedrand Daar bleven
ze langer om samengeklemd. De boerin
was weg. De zoons waren weg. Frans
was ook weggegaan.
Marie riep de boerin.
Vader sterft, roep de jongens toch.
De boerin luisterde en kloefte weer
den herd in op haar vermoeide klom
pen.
Marie stond op om van de bedplank
het kruisbeeld te vatten. Haar jak
streek langs zijn handen.
In zijn greep vatte Klaas met ge
sloten oogen Marie's om haar smallen
rug. Hij trok ze neer. Haar jak streek
langs zijn handen.
In zijn greep vatte Klaas met ge
sloten oogen Marie's om haar smallen
rug. Hij trok ze neer Haar beschreuwd
gezicht tegen zijn witte kaken in een
benauwde, gesnoerde omhelzing. Het
moet zijn, dat Marie van angst gegild
heeft, want Frans stond achter haar
en maakte den arm los rond Marie's
rug.
Toen ze zich oprichtte en zich voor
het bed terugtrok, wentelde de kop
van Klaas met de oogen naar voren,
bezijden uit. Toen de zoons en de
boerin binnenkwamen maakte dat eenig
gerucht.
Klaas opende nog eventjes z'n oogen.
Daar lag angst in. Ze braken, ze doof
den. Toen de boerin den kop op het
kussen terug legde snikte Klaas 'n
keer en begon voor goed te rusten.
In deze dagen had Marie dieper het
leven in gekeken, dan ooit tevoren. Ze
had gezien, hoe 't afscheid was geweest
van iemand, die voor het aardsche
maar één wensch had, toen hij stierf
dat zij, die zijnen naam zouden dragen,
ook boeren zouden zijn.
Ze had gewerkt bij Davids. Ze wist
wat daar boer zijn beteekende en ze
moest toegeven, dat zij de vreugde en
Het wordt eene spookgeschiedenis,
zei schout Volquins tot den eersten
schepen, toen ze het bosch verlieten
en het Vrjverbroek naar het kasteel
Kessenich trokken, waar de slotheer
met ongeduld den uitslag der klop
jacht verbeidde. Laten wij een klei
nen omweg maken, om den schaap
herder, die daar ginds met zijn
schapen in het veld is, te vragen, of
hij niets van het roofdier bespeurd
heeft.. Het is een jongen uit het
Gulikerland, die zich sedert eenige
weken bij Snijckers op kasteelshof
verhuurd heeft en den linkerduim
in een gevecht tegen de Turken ver
loren heeft.
Hola, Pruis, hebt gij hier nergens
een wolf gezien De geit van 't oud
Stieneke, wier huis aan gene zijde
van het Vijverbosch ligt, is door het
roofdier weggevoerd.
Wat kan mij de geit van Stieneke
schelen, zei de Pruis; mijne schapen
zijn alle bijeen en dat is mg genoeg.
Een leelijke vent, die Pruis, zei de
schepen, toen ze verder gingen, ik
zou hem niet graag alleen tegen
komen.
Ik ook niet, vervolgde de schout,
wij moeten trachten dien kerel uit
het dorp te krijgen,
Dit gebeurde nog gauwer dan ze
dachten.
De graaf van den Bergh, heer van
Stevensweert, was op de jacht der
wilde eenden, die in het voorjaar in
groote menigte de rivieren bezoeken.
Hij was de Maas over gevaren om
in het Kessenicher Oe zijn jacht-
geluk te beproeven. Hij mikte juist
op een vlucht watervogels, toen hij
van achteren door een wolf werd
aangegrepen. Het woeste dier sloeg
de voorpooten om zijne leden en
drukte de sterke klauwen in zgn
borst. Het geweer ontviel aan zijne
handen. Alle verdediging was onmo-
gelijk. De graaf zou stellig door den
wolf gesmoerd zijn, wanneer hij niet
zijne tegenwoordigheid van geest
behouden had. Met een uiterste
krachtsinspannings ontwringt hij zijn
rechterhand aan de klauwen van het
beest, grijpt het jachtmes uit zijn
gordel en hakt hem den linkerpoot
af. Dewolf laat zijn prooi los en
verdwijnt jankende in het kreupel-
bosch.
Een half uur later trad de graaf
de poorten van het slot Kessenich
binnen. Hij was zeer vermoeid en
wenschte daar te overnachten. Met
open armen werd hij door Baron de
Wres ontvangen en ten avondeten
genoodigd, dat juist op tafel stond.
Terwijl de graaf zich van zijn wa
penen en goed gevulde weitasch ont
deed. bemerkte de baron, dat de
handen en kleeren van zijn vriend
met bloed bevlekt waren. Er is u
foch geen ongeluk overkomen, vroeg
de Baron ontsteld. Bijna, doch laat
mij eerst de handen wasschen in
frisch water.
Aan tafel deed de jager dapper
mee en liet zich de reebout wel
smaken. Ondertusschen vertelde hij
zijn avontuur. Ik ben, zoo verhaalde
hij, aangeval'en door een wolf: hij
greep mij van achteren aan en zou
mij te pletter hebben gedrukt, had
ik niet op tijd mijn jachtmes kun
nen grijpen en hem den klauw afslaan.
En waar is de wolf gebleven
Kermende verdween hij in het
kreupelhout.
En de klauw
Die is in mijn weitasch. Hier is hg.
Het is een menschenhand. De
weerwolf, de weerwolf, het is de
hand van den weerwolf, zei Baron
de Waes; nu zgn de wandaden van
de laatste dagen opgehelderd.
Zoo denk ik er ook over, antwoordde
de graaf van den Bergh; wg hebben
hier te doen met een echten weerwolf,
welke verblijf houdt te Kessenich.
Bemerkt gij ook, dat de duim aan
de hand ontbreekt
Hij kan ons dus niet ontsnappen.
Morgen zal ik den schout verwittigen
en de schepenbank doen vergaderen.
Voor vandaag kunnen wij de zaak
laten rusten. Ik drink nogmaals op
de gezondheid van den kloeken jager.
En de drinkscholen werden gevuld
en even snel geledigd.
Eenige minuten later waren allen
in een diepen slaap gedompeld en
een volkomen stilte heerschte over
het kasteel Kessenich.
Den volgenden dag vergaderde de
schepenbank. De gerechtsbode legde
de afgesneden hand in het midden
der vierschaar.
Toen nam de schout het woord
In naam van onzen gebiedenden
heer Walraven de Waes, vrijheer van
Kessenich, verklaar ik deze buiten
gewone vergadering geopend. Aan
de orde van den dag is de poging
tot moord op den graaf Hendrik
van den Berg, heer van Stevensweert,
generaal in Spaanschen dienst, gou
verneur der Spaansche landen van
Overmaas. Deze koene ridder was
gisteren het slachtoffer van een
vuigen sluipmoord, doch, Gode zij
dank, dreef hij den aanvaller op de
vlucht na hem den linkerklauw te
hebben afgehouwen. Gelieve op te
merken, dat deze hand maar vier
vingers heeft, de duim ontbreekt.
Kent gij in de vrij heerlijkheid Kesse
nich iemand, die een duim af heeft.
't Is de hand van den scheper van
kasteelshof, murmelde de bode. Ik
herken die hand de Pruis heeft een
duim verloren in een gevecht tegen
de Turken.
Neem hem in hechtenis, beval de
schout.
Vrouw Snijckers, zeide Peters de
bode, is de Pruis hier, of is hij met
de schapen uit
Hg ligt nog te bed. Toen ik hem
dezen morgen ging wekkén, zei hij
nog wat te blijven slapen. Hg was
zeer koortsig en vroeg om een glas
water. Sedert heb ik niets meer van
hem gehoord. Ga maar naar zijn
kamertje naast den schaapsstal.
De bode gaat de kamer van den
herder binnen, grijpt hem bij den
strot en scheurt, zonder zich om zgn
geschreeuw en weerstand te bekom
meren, de windsels los, die zijn arm
omgeven. Zijn linkerhand was afge
sneden....
De Pruis werd nu aan het gerecht
overgeleverd. Hg bekende zijn schuld.
Hij was het, die den graaf had aan
gerand, Stienekes geit had verslon
den, vier schaapshonden had gewurgd
en al de andere euveldaden had be
dreven.
Ook kwamen nu nog andere
misdaden, die hij op zijn kerfstok
had, aan den dag. Zoo verklaarde
hg, dat hij drie jaren lang te midden
eener kudde andere wolven had rond-
geloopen, dat hg in die hoedanigheid
zijn menschen verstand behouden,
maar het vermogen van te kunnen
spreken gemist had. Een dier wolven
was de duivel zelf. Deze had hem
den duim afgebeten, omdat hij ge
weigerd had een Christusbeeld te
verbrijzelen.
Op de vraag van een schepen, of hij
het vermogen van gedaante verwis
seling had verkregen door de kracht
van kruiden, antwoordde hij, dat het
alleen door de kracht was van een
leeren gordel, dien hij om de lendenen
droeg en hem de duivel geschonken
had. Ook vond men in zijn zak een
tooverboek vol geheimzinnige woor
den en bezweringen, die hij in de
maand Februari moest uitspreken.
Toen de schout dat boekje in den
haard wierp jankte en kermde de
rook als een op de vlucht gedreven
wolf.
Daar hij alles bekende, werd hij
door de schepenbank veroordeeld en
volgens de wetten dier tijden aan
een paal geworgd en vervolgens op
den brandstapel verbrand.
N.K. L. H.
de voldoening van het leven bij de
Davidsen niet begrij; en kon, ten volle.
Frans deelde in dat leven en met
hem zou ze de toekomst ingaan.
Ze had haar hunker gekregen zulk
een wezen te bezittendat ze mét
Frans de vreugde en den trubbel dragen
kon, zooals hij dat had aangeleerd van
Klaas Ze stond sterk in haar voor
nemen. Zij droomde van de toekomst,
van den tijd dat hun eerste rog toe
rijpheid zou zijn gekomen. Frans had
hem in den herfst al gezaaid. Ze zou
verheugd zijn als ze vee u on verzorgen
dat van hun tweeën was. Ze zou de
koeien melken voor hun kostwinning.
Ze zou met hem de blijdschap hebben
van de eerste verwachting als moeder.
Ze zou kinderen hebben. Kinderen
zooals Frans.
Het leven ging bij de Davidsen thuis
voort Klaas had de zoons werken ge
leerd. Ze volgden hem op met toe
wijding.
De lente kwam.
De trouw van Marie en Frans moest
toch doorgang hebben, want de boer
derij was eenmaal gehuurd.
Op de bruifoft werd koffie en nadien
'n borrel gepresenteerd. Toen ging 't
volk zijns weegs naar huis en Marie
en Frans, ze voeren met hun gespan,
de jonge merrie en de nieuwe èrdkar
van de „Laaghoeve" naar hun boerderij.
Ge zaagt gauw genoeg de schouw
rooken boven het dak.
's Middags leerde Frans op het
weegske vóór de boerdeiij fietsen op
de fiets, die hij van Driek gekregen
had en Marie ging naar dat fietsen
staan kijken.
Ze boerden zooal ginds in, Frans
en Marie. Ze werkten samen op het
land. Tegen den middag zaagt ge
Marie's naar huis gaan. Dan begon de
schouw te rooken, dat het een lust
was. Het middageten kwam verrig. Het
middageten van eenen boer is niet zoo
veelzijdig. Ge hebt aardappels met
levert goedkoop
Drukkerij van den Munckhof
Telef. 51 Grootestraat 28
Neéttt dadelijk 'n
Stop die razende kiespijn!
"AKKERTJES" zijn onfeilbare pijn
stillers en bevrijden U direct van
zenuwpijnen, spierpijnen, hoofdpijn.
Onschadelijk. Let op t AKKER-merk.
Per koker van 12 stuks - 12 stuivers.
Per doos van 2 stuks -• 2 stuivers.
Zorg er voor altijd "AKKERTJES"
m huis te hebben, dan hebt Ge ze
bij de hand, want vannacht nog kunt
Ge ze noodig hebben, bij pijnen, sla
peloosheid of als koorts U overvalt!
VERLOREN ILLUSIE.
Er zijn meerdere families, in welke
legenden ontstaan en worden leven
dig gehouden, zooals ook elke stad
en elk dorp haar legenden heeft.
Om van de volkeren te zwijgen
De familielegenden loopen meestal
over verloren rijkdom. En omdat
het zoo mooi lijkt, wat had kunnen
zijn, daarom gelooven ook velen aan
die verhalen. Quae volumus..., niet
waar. Wat we wenschen, dat nemen
we gemakkelijk aan.
Vaak komt het voor, dat zulke
familie eindelijk een proces inspant
om het verloren geluk te herwinnen.
Natuurlijk verliest ze de zaak, maar
de kinderen pakken haar later weer
aan!
De „erfgenamen van Neeltje Pater"
zgn wijzer geweest. Twee jaar gele
den stichtten ze een hechte organi
satie en die ging op degelrjken grond
slag werken.
De heer Westerveld werd belast
met een diepgaand onderzoek en
ondanks het negatieve resultaat
daarvan, verdiende hij den lof, welke
hem in een dezer dagen gehouden
vergadering der „erfgenamen" werd
gebracht.
Er is een lijvig dossier onstaan uit
afschriften van authentieke akten,
opgediept uit verspreide archieven,
Toen kwam zonneklaar vast te
staan, dater geen cent meer te
halen was en ook in de toekomst
niets meer te bereiken viel.
Neeltje Pater had twee en een half
millioen gulden in baar geld nage
laten en vier en twintig pakhuizen
in Amsterdam. Ook waren er talrijke
landerijen bij de nalatenschap. Op
wettelijke wijze was dit echter onder
de erfgenamen verdeeld. Maar er
was nog meer, n.l. geld op de Bank
van Engeland en effecten die zich
daar in een Kluis bevonden. En dit
vermogen, dat zich in het buiten
land bevond, heeft de gemoederen
in bewegingg gezet. Steeds heeft
men bestreden dat het op de juiste
bestemming was terechtgekomen.
Eenige jaren na den dood van
Neeltje Pater is dit geld echter op
wettige wijze opgevraagd en ook
aan de rechthebbenden uitgekeerd.
De leden van de erfgenamen-
vereeniging hebben hun luchtkastee-
len inéén zien storten. Het laatste
sprankje hoop op een deel van den
vetten buit is vervlogen. Ze hebben
spek, ge hebt karnemelk nadien.
Hoe gauw is dat niet verrig.
Het klein vee aan huis
verzorging. Daarna waren ze weer
samen naar het veld. Zoo ging het den
eersten tijd maar het bleef niet aan
Onderhand zei Frans, dat Marie thuis
moest blijven. Er was zat te doen,
daar! Stoppen, wasschen, poetsen, het
waren allemaal dingen die anders
's avonds moesten gebeuren. Frans had
ook altijd geen zin als de werkdag ten
eind was, binnen nog eens te gaan
helpen. Ze konden beter neveneen gaan
zitten voor het raam aan de tafel. Ze
vonden dan hun praat wel De uren
van den korten avond waren zoo
voorbij.
Vroeg of laat moest Marie toch thuis
blijven en dan zou Frans toch ook
alleen op den akker staan voor al het
werk
Zoo deed het Marie dan ook. Ze
bleef thuis.
Ze was er een pronte boerin.
Marie verzorgde al het vee in de
boerderij, de koeien, het mestkalf, de
varkens en dan de hennen. Ze kon dat
Ze had er haar liefde voor, en ze had
er haar voldoening af. Ze informeerde
bij Frans, hoe de vruchten stonden op
den akker, verderaf. Ze prees hem als
Zondagsmiddags samen naar het
land gingen, om dat te bekijken.
Ze hing klein aan zijnen arm. Hij
praatte niet veel, Frans Hij liep met
't gezicht naar den grond, zooals z'n
vader deed. Als zij van hem stuitte,
dan begon zijn gezicht langzaam aan
een stillen lach. Daar keek hij z'n
Marie mee aan. Hij moest omlaag'
kijken, omdat ze zoo klein naast hem 1
was. Marie zag wezenlijk niet graag, j
dat hij met zijnen kop omlaag liep.
Het kan zijn, dat Frans, nou hij ge- j
trouwd was, de verantwoording van
zijn eigen bedrijf wat te zwaar opnam.
Hij prakkezeerde.
Hij liep met Marie langs de wegen.
Hij vatte haar wel bij de hand somtijds
en hij waarschuwde haar als er iets op
den weg lag, waarover ze vallen kon.
Hij wees wel 'ns op 'n schoonen plak
rogge, die daar stond maar tusschen-
beide prakkezeerde hij, net z'n vader.
Driek kwam hen op zoo'n Zondag
middag opzoeken Hij had een nieuwe
gedachte. Frans kon een stuk grond
van hem hebben, om er geel zand uit
te varen naar de stad, 'n paar dagen
in de week. Voor dat geld kon hij
gauw genoeg een knecht huren.
Marie had het niet gehoord, dat
Driek dit aan Frans voorstelde. Nou
vader gekomen was, moest zij toch
voor koffie zorgen.
Driek had z'n voorstel gedaan. Hij
had hier iets te zeggen. Hij had Frans
en Marie zoowat boer gemaakt. Hij
had recht van spreken in dezen herd.
Frans voelde voor dat voorstel. Zeker,
hij kon dan een knecht huren. Hij kreeg
geld in handen. Daarmee kon hij beter
boeren. Dan was het leven hendig zat.
Ge vaarde naar de stad, daar kocht
ge in de lente kunstmest. Ge had er
geen werk aan. Zoo werd 't besloten.
Frans zou beginnen met zand varen
naar de stad. Driek wist nieuwbouwen
zat, waar ze zijn geel zand wilden
koopen, hij zat overal in. Marinus en
Jan voeren al zoo lang zand. Ge ver
diende er schoon geld mee, dat was
toch maar de hoofdzaak
Marie was daarover binnengekomen.
Ze stond met haar handen aan den
koffiepot bijwijlen dat Driek en Frans
hadden te praten. Och, haar hart was
er zoo tegen. Frans in de stad, hij
hoorde achter de ploeg. Er was toch
werk zat voor hem op het land. Kon
zij iets zeggen? Ze zou de verant
woording op zich hebben, zoo gauw
ze Frans van zijn bedoeling afbracht.
De verdiensten van don boerderij
vielen tegen Ze hadden al 'n koe weg
moeten doen en er moet altijd bij eer
ge weer een nieuwe hebt.
Wordt vervolgd.