TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS PATER EN PETER. De overweldiging van België. FEUILLETON. Mattesen Ties de Kliesjeskèl Landbouw. Zaterdag 15 December 1934 Vijf en vijftigste Jaargang No 50 NIEUWE GASTARIEVEN. Burgemeester en Wethouders van Venray brengen ter algemeene kennis, dat door den Gemeeoteraad in zijue vergadering van 29 November j.l. zijn vastgesteld de navolgend nieuwe gastarieven: Gewoon en Muntgas 14 ct. per M3. Gasverbruik per'maand boven 10 M3 wordt berekend a 12 ct. per M3. Met vastrecht a 50 ct. per maand: gasprijs 10 ct. per M3. Gasverbruik per maand boven 30 M3. 9 ct. per M3. Met vastrecht a 75 per maand gasprijs 9 ct. per M3. Gasverbruik per maand boven 60 M3 8 ct. per M3. Met vastrecht a f 1 25 per maand: gasprijs 8 ct. per M3. Gasverbruik per maand boven 100 M3 7 ct. per M3. Met vastrecht a f 3.25 per maand: gasprijs 6 ct. per M3. Gasverbruik per maand boven 300 M3 5 ct. per M3. Deze tarieven gaan in met deD dag volgende op dien der eerste meteropneming in Januari 1935. Degenen, die nog geen vastrecht hebben, doch dit wenschen te krijgen, en degenen, die hun vastrecht willen veranderd zien, kunnen zich daartoe opgeven aan de Gasfabriek of bij de eerstvolgende meteropname. Het vastrecht moet worden aan gegaan voor een vol jaar. Venray, 5 December 1934. Burgemeester en Wethouders van Venray O. VAN DE LOO De Secretaris, VAN HAAREN. Herinneringen aan de omzwervin gen van een oud-oorlogscorres pondent tusschen de strijdende party en. SLAAP ZACHT Wanneer men kennis maakt met personen; omtrent wie men zich vooraf eenige voorstelling heeft ge vormd, dan blijken de betrokkenen vaak heel andere figucen te zijn dan men zich had gedacht. Generaal von Maoteuffel had ik me voorgesteld als een groot, zwaar gebouwde Pruis, grof, dom en barsch, T- een bullebak. En daarom kon ik me nauwelijks indenkeo, dat die vriendelijk lachende officier, die daai met mijn papieren in de hand vóór me stond en zich salueerend, beleefd buigend voorstelde von Maoteuffel, dat deze... ja, eigenlijk minzame, blozende, middelmatig-groote salon jonker, de verwoester was van Leuven, de teutoon, die de kost baarste kunstschatten aan de ver nietiging had prijsgegeven, de maD, wiens naam voor eeuwig verbonden zou blijven aan het ergste schandstuk van de z.g. beschaafde oorlogs overweldigers. „Klak," zeiden z'n hakken en het klonk als een revolverschot toen hij bij mijn binnenkomst in de houdiog was gesprongen. „Klak" klonk het. toen hij me een stoel aanschoof. Deze von Maoteuffel was al net als zoovele andere Duitsche bevel hebbers, die ik had ontmoethij toonde zich blij en verheugd, met 'n Nederlandschen journalist op het oorlogsterrein te kunnen kennis maken en zich tegenover hem over Oorspronkelijk verhaal van de Noord-Limbtirgsche grenzen door BERNARD VIELER. 12 En dat zeg ik ow ok nog, Ties, diejen blaag van ow wil ik hier ok nie langer in huus hebbe weej hebbe hier eiges opvrèters genoeg en ik heb gen zin um ok nog andermans kiender groot te brenge. Matlesen Ties, die kalm was gebleven bij de opwinding en hatelijkheden van den metselaar, stond nu op en zei tegen vrouw Siebers: Gef meej 't kiend mer hier Bertha, dan za'k ow der verders nie mer lastig um valle. Mer ge onthald goehd, dat ik 't schaop nie hiergebrocht heb en dat 'l zonder meej te vraoge hier ien huus gekome is. Ik zal 't nao mien zuster Han ien de Roer brenge en dormit uut. Da's allemaol goed en wel, Ties, zei vrouw Siebers, die haar man te goed kende en besefte, dat het vreemde kind daar in huis altijd een twistappel zou blijven, mer vanne naacht blief 't kiend nog beej meej, dan kundet merrege vroeg hier kome hale. Daarmede werd de vrede geslo* het optreden tegen de burgerbevol king te kunnen verontschuldigen. Hij maakte niet den indruk van een intellectueele persoonlijkheid. Hij moge een bekwaam militair zijn ge weest, hij heeft zich als zoodanig zeker boven alle „burgerlijke" weten schappelijkheid verheven geacht. Ik weet zeker, dat hij op het moment, waarop ik hem sprak, nog volstrekt geen inzicht had in de bij zondere uitwerking, welke de ver woesting van een stad als Leuven met bijna al haar kunstschatten, op de wereldopinie zou hebben. Nou ja, hij had order gegeven om de stad in brand te steken en er waren een aantal burgers gedood, welnu, hij zou dezen journalist, thans bij hem op bezoek, wel eens even vertellen, hoe dat gegaan was. Dan kon ie er 'n berichtje van maken en was deze zaak afgedaan. Zóó ongeveer moet von Manteuffel's gedachtengang zijn geweest. Generaal von Manteuffel voerde mij als motief voor de verwoesting der stad de noodzaak aan om een geduchten strafmaatregel te treffen tegen het „verraad" der bevolking. Von Manteuffel beweerde, dat Belgische militairen in burgerkleeren te Leuven waren achtergebleven om bij de eerste de beste gelegenheid het Duitsche leger in den rug te kunnen aanvallen. De bevolking zou deze militairen hebben gehuisvest De militairen in burgerkleeding zouden hun kans hebben benut, toen de Duitsche troepen in een gevecht waren gewikkeld met een Belgisch leger, dat een uitval had gedaan uit 't versterkte kamp van Antwerpen De Duitschers moesten aanvankelijk wijken en kwamen daarbij even buiten Leuven te strijden tegen de oprukkende Belgen. Door de troepen in de stad aan te vallen aldus von Manteuffel meenden de Belgen de Leuvensche bezetting te kunnen verhindïren om hun kameraden ter hulp te komen. Ik sprak den generaal over de verwoesting van de Hallen met den wereldberoemJen boekenkast, maar von Manteuffel scheen het nauwe lijks duidelijk te zijn, waar ik het over had. Wie maakt er zich nou druk over het verbranden van een stelletje boeken Maar wacht dacht von Man teuffel ongetwijfeld ik zal dezen burger boekenmaniak vertelleD, hoe ik bet Leuvensche stadhuis heb ge spaard dan kan hij zien, dat de kunst me heusch niet onverschillig is J Eq hij schilderde me, boe hij naastliggende huizen en gebouwen expres beeft laten opblazen om den brand van het schoone monument te laten afhouden, (Eerst enkele dagen later kwam ik den juisten gang van zaken te weten, toen ik van prof. Noyons, den huidigen Utrechtschen hoogleeraar, vroeger professor aan de Universiteit van Leuven, hoorde vertellen, hoe deze Nederlander zich in doktersjas en onder dekking van de Roode Kruisvlag door de bran dende stad heen naar von Manteuffel bad begeven, om van dezen uit naam van de internationale kunst en wetenschap het behoud van het Leuvensche stadhuis, een wereld beroemd kunstwerk, op te eischen Daar het inmiddels duister begon te worden, vroeg ik von Manteuffel nog, of bij 't gevaarlijk achtte, wanneer ik ging overnachten in de woning van het oude maoDeke, over wien ik hiervoren reeds heb ge schreven. Neen. de generaal vond dat niet gevaarlijk, De stad lag verlateD, zei ten en keerde Maltesen Ties al leen naar zijn nuis terug. Den volgenden morgen was hij reeds tegen zes uur in de woning van den metselaar, die zoo juist naar zijn werk vertrokken was. De vrouw had hel kind goed ver zorgd en legde het op een blauw geruit kussen in de hengselmand, die Ties aan den arm mee had gebracht. Bovendien legde ze nog een paar schoone witte doeken, een speenflesch met melk en nog een extra flesch melk, benevens een groote »bestei" in de mand en dekte over dat alles de groote wollen omslagdoek, die Ties inde korf meegebracht had. De vrouw had dikke tranen in do oogen, toen ze het kleine wurm lekker pakte en zoende, alsof het haar eigen kind was, dat ze daar in de mand legde. Ties bedankte met een paar harlelijke woorden en reikte haar de hand. Ik weet nie Bertha, wanneer we me mekaar wer terug zun zien, went ik haaj gedocht om gunderwiet ien de Roer ok mer werrik te zuuke. Ik bin van plan mit Tieleke dur 't wald te gaon ien Goch op den trein. Now haldow dan mer goehd, Bertha en noggis wel bedankt vur alles wat geej an Steina en 'l kiend gedaon het. God zal 't ow wel vergoeie Gennen dank Ties en goeje reis en de kompelemenlen ok an Hanneke. Alia dan I Daarmee gingen ze uiteen. Ties bleef den weg langs het hout volgen, want hij wilde de bebouw de wegen vermijden, vooraleer hij hij, dus behoefde ik niet te vreezen voor... een overval der bevolking I Ik ging het er op wagen, hopende dat me ook niet van andere zijde een overval zou geworden. De betreffende woning was een eind voorbij het station aan de spoorlijn gelegen er tegenover stond een goederenloods, waar een wacht van soldaten was gelegerd AlvoreDS naar het huis van het oude mannetje te gaan, maak ik 'n praatje met de soldaten. Wanneer ik zeg, zoo denk ik, wie ik ben, en ze meedeel, dat ik van hun generaal toestemming heb om in dat huis te overnachten, dan zal ik er veiliger zijn en kunnen ze waarschuwen als in den loop van den nacht de bran den, die overal om me heen nog woeden, het huis hebben benaderd. De soldaten, die ook al weer half aangeschoten waren, bekeken m'c papieren en aanhoorden mija verhaal ze leeken me niet ongeschikt toe. Ik geef ze wat sigaren en krijg van hen den raad om liever in het naast gelegen huis te gaan slapen, omdat ze niet weten, of het wel in orde is. als ik me met het oude mannetje en diens kleinkind vereenig tot een „samenscholing" van burgers, waar tegen vóór den brand de noodige verordeningen waren uitgevaardigd. Ik zoek het mannetje toch nog even op om hem een kaarslichte te vragen het gewone licht brandde natuurlijk niet. Het oude baasje brengt me met zijn blakertje naar boven Het was niet moeilijk om hier of daar een huis binnen te dringen Van de woningen, die nog niet waren verbraod. stonden alle deuren open ingevolge een bevel, dat steeds overal werd gegeven, als tegen de burgerbevolking moest worden opge treden of een overval der burgerij door de Duitschers werd gevreesd. Toch een eigenaardige situatie: ik had daar eenvoudig bezit genomen van een willekeurig huis en ik stond in een deftige, eenigszios pronkerige slaapkamer, van plan me neer te leggen op een bed, dat klaarblijkelijk den nacht tevoren nog door een of ander, mij onbekend echtpaar, was beslapen. Wie waren dat? Zouden die menschen zelf vannacht wel een bed bebben, waarop ze zich konden neerleggen? Zouden ze... nog leven Het rijk geornamenteerde plafond het was een zeer royale woning waarvan ik bezit had genomen was met kogels doorschoten en de stukken kalk lagen over den vloer en op het bed. Dat laatste was niet „opgemaakt", het lag er precies, zooals het was verlaten, met terug geslagen dek. Ik keek eens uit de ramen en ja, overal brandde het: links en rechts van me en ook achter het huis 1 Enfin, desnoods zouden die soldaten van de goederenloods me wel ko- q waarschuwen; de buitendeur had ik open laten staan. Inderdaad, daar waren ze al. Onder aan de trap riepen ze me toe, dat ik mijn kaarslicht moest uitblazen; de vensters mochten niet verlicht wordeD; patrouilles zouden het huis anders onder vuur kunnen men. In den donker baalde ik thans het bed af en schudde de kalk van lakens en dekens. Zoo goed en zoo kwaad als bet ging en zoo onhandig als men zulke dingen maar doen kan maakte ik het bed op én kroop moe slaperig van mijn 70 kilometers fietsen en mijn klauteren over de Leuvensche ruïnes, onder de wol. aan het Wald kwam. Aan de deur harer woning bleef vrouw Sibbers hem nog lang na kijken, toen hij zich met zijn korf aan den arm verwijderde. Gods gelukke, prevelde de goede ziel bij zichzelf, me belèefl toch wat, dor gaot now den erme kei mit 't onneuzel schaop, wor- van de moeder net begraven is, de wieje wereld ien... en wat zal van allebej terécht komme Maltesen Ties had flink door gemarcheerd en was reeds een heel eind in het bosch, toen zijn dochlerke zacht begon te prutte len en eindelijk wat luider hel verlangen te kennen gaf, dat men zich wat meer met haar bezig houden zou. Hij keek eens rond en zag een prachtige zitgelegen heid, alsof ze voor hem gereed gemaakt was. Eenige schreden van hem verwijderd stond een beukenboom, die even boven den grond door eene speling der natuur in twee stammen uitge schoten was en nu een u-vormige opening vertoonde, die tot uitrusten noodigde. Hij nam er plaats en zette de de mand met het kind naast zich neer. De kleine pruttelde nog steeds. Ze had blijkbaar honger gekregen. Daarom nam hij de »bestel" uit de manden brokkelde eenige heel kleine stukjes af, die hij in het tinnen napje legde, dat vrouw Siebers hem meege geven had, en daarover goot hij wat melk uit het fleschje. Toen de beschuit- of bestelbrokjes goed geweekt waren, nam hij het epeltje, waarmede hij het papje geroerd had, en begon het kind te Dadelijk lag ik in een diepen slaap, maar lang mocht deze welda dige rust niet duren. Tegen 10 uur werd ik wakker door een geweldig geraas op de trap en plotseling verraste me het gezicht van zes gewapende soldaten voor 'n bed; een hunner droeg een brandende petroleumlamp met zich. De kerels waren allen met geweren en opgestoken bajonet gewapend. Ze stelden zich rond m'n bed op... Dat was nu juist geen prettig ontwaken na een uur slapen. Mij werd op barsche wijze bevo len om op te staan, me te kleeden en hen te volgen. Tot op 't bioote lijf werd ik betast en de kleeren, die ik aantrok, werden stuk voor stuk nagekeken. Natuurlijk vroeg ik belangstellend, waaraan ik dat alles had te danken, maar ze wilden me geen enkele in lichting verschaffen. Nadat ik me in hun voortdurend bijzijn had gekleed, gingen drie sol daten de trap af naar beneden; achter hen aan moest ik volgen en daarna kwamen de drie overige kerels. Het was me wel duidelijk, dat ik voor een gevaarlijk sujet werd aangezien, maar ik begreep geenszins van welke misdaad ik wel verdacht moest wordeo, welke het noodig maakte, dat zes zwaar ge wapende soldaten me moesten aires- teeren. Buiten gekomen, werd halt ge houden. Twee soldaten moesten bet oude mannetje, dat me huisvesting had aangeboden, gaan wekken en balen. Na lang wachten komt het baasje, tasschen de soldaten in, naar buiten. Hij huilt erbarmelijk en verklaart voortdurend, dat bij onschuldig is, dat hij mij niet kent en dat bij bij zijn jongske moet blijven, dat hij met alléén kan laten. Och, heerenheeren laat me toch vrij asjeblieft kermde het mannetje. Zelf was ik nogal gerust op den afloop van dit nieuwe avontuur; ik had er nog geen idee van... welk een verschrikkelijken nacht ik tege moet ging Md. Wordt vervolgd. 9. Peter Vreemd toch. Pater Toen ik den vorigen keer van U weg giDg, was ik toch zoo diep overtuigd, dat niemand priester wordt zoo hij niet door God toe geroepen is; terwijl ik trachte, zoo in den loop der week, die overtuiging nog vaster te ankeren, stiet ik op moeilijkheden, die ik zoo maar niet oplossen kan. Pater. Geen waarheid, die nooit bestreden of ontkend werd, en vooral geen geloofswaarheid, die voor ons men&chenverstand geen moeilijkheden biedt. Maar ook die moeilijkheden zijn er om overwonnen te worden. Laat eens hooren wat bezwaren bij U gerezen zijn tegen de goddelijke roeping tot het priesterschap. Peter. Ik dacht aan zooveel priesters, die in den loop der eeuwen afvallige, ja ketters werden, en van welke men zou hunnen zeggen, dunkt mij: Beter waren ze nooit priester geworden. Hoe kan men hierbij nog aannemen dat zulke menschen door God geroepen waren Pater, Meent gij soms dat de roeping Gods tot het priesterschap de menschheid bij den priester weg- eten te geven. Hij dacht daarbij terug aan den tijd toen hij als knaap de jonge vogeltjes, die hij uit de nesten gehaald had, op dezelfde wijze met een houtje vol brood-deeg gevoerd en hoe die beestjes dan aanhoudend met de gele snaveltjes gierig geklapperd hadden, altijd maar vragend toch meer voedsel in hun wijdgeopende rozeroode bekjes te steken. Maltesen Ties genoot bij dit ongewone werk. Mien kiendje is veul zuuter de vuggelkes van vroeger, 't mikt nie zo'n spiktakel, wor mien lieveke 1 't Kleine meisje lag rustig in zijn linkerarm, aanhoudend naar den vreemden man kijkend, die hel telkens een half lepeltje gaf, als het vorige hapje weggemum- meld was. 't Is vrimd, prevelde Ties bij zich zelf, as we net op de wereld zien, mummelen weej omdat we nog gen tand hebbe en as we alt werre, mummele we ok wer um- dat de tand weg zien. Dan nam hij de zuigflesch uit de mand en gaf die nu ter afwis seling aan de kleine, die direct met de poezelige vingertjes den hals der flesch omspande en gretig begon te zuigen. Zoo zat hij daar met zijn klein schatje op de knieën stil te kijken in de heerlijke groene kathedraal met de hooge, slanke pilaren, die de grillige sluiergewelven droegen met de ontelbare mazen, waardoor de zonnestralen op den bodem vielen, waar ze in kaleidosjtoop- vormen rondhuppelden en spar telden. neemt, of hem zóó bevestigt in hei ligheid dat hij onzondig wordt blijft Peter. Maar heeft O.L.H. zelf niet gezegd dat men den boom aan zijn vruchten kent Pater. Zeker heeft Hij dat ge zegd, en daar gaat geen woord of letter van af. Maar zijn nu fouten, zonden, gebreken, slecht gedrag, ja afval, vruchten van de roeping of van de zwakke, zondige menschelijke natuur Zij bewijzen toch hoege naamd niet. dat O.L.H. niet geroe pen heeft, maar wel dat Hij menschen geroepen heeft. Kan men eene waar digheid, ook de hoogste, niet on waardig dragen Peter. Dat is waar ook. Ik ben door de firma als ploegbaas aange steld; veronderstel, ik zou de boel verknoeien en de firma bedriegen; dan blijf ik toch wel geroepen en aangesteld tot baas. al zou ik, niet door baar, maar door mijn eigen schuld, een ploert van een baas zijn. Pater. Dat is wel ronde, maar gezonde taal. Lucifer was door God aangesteld tot engel, maar door eigen schuld viel hij af en werd duivel 'en duivelleider. Adam en Eva waren door God geroepen tot heiligheid en geluk in' 't Paradijs, al vielen zij in zonde en rampen door eigen schuld. Was Jonas niet tot profeet aange steld door God, omdat hij niet naar Ninive boetvaardigheid wilde gaan preken Hield Balaam op profeet Gods te zijD, omdat hij Gods vclk wilde vervloeken uit schraapzucht Was Judas door O.L.H. niet even goed als de overige Apostelen geroe pen en gekozen, omdat hij later zijn Meester verried en zich ophing En Petrus zelf was door O.L.H. geroe pen om het hoofd der Kerk te wor den. al had hij 't ongeluk Hem daarna driemaal te verloochenen. Peter. Allemaal waar; maar O. L H. zelf zei toch van Judas, dat het voor hem beter ware geweest niet eens geboren te zijn. Dat zal toch wel passen op al de priesters, die verraad plegen aan hunne roeping. Pater. Helaas, ja, en wee wij zelf. Maar let goed op de woorden van O.L.H. Hij zegt dat bet voor Judas zelf en persoonlijk beter ware geweest niet eens geboren te zijD Maar zoolang de vrees het begin der wijsheid zal zijn, blijft Judas' diepe val eene heilzame waarschuwing voor iedereen, die nog iets begrijpt van de waarschuwing: Wie staat, zie toe dat hij niet valle. Zijn de borden op gevaarlijke wegen: Gevaarlijke bocht, gevaarlijke helllDg, de opschriften: Hoogspanning, [evensgevaarlijk, de boeien en bakens op zee of op stroomen, eene weldaad of niet voor het wandelend publiek en schippers Peter. Die vraag beantwoordt zich zelf. Pater. Weet gij nu de oplos sing voor die andere vraag, welke gij U zelf gesteld had, n.l. hoe god delijke roeping tot het priesterschap bestaan kan naast menschelijke zwak heid, tot verraad toe aan die roeping Peter. Ja, nu weet ik ze. Pater. En zijt ge nu weer ten volle overtuigd, dat niemand, of hij moet ontoerekenbaar zijo, tot het priesterschap overgaat zonder godde lijke roeping Peter. Ten volle overtuigd. Pater. Die overtuiging had ook de II. Paulus, die, naar zijn bewering, ook den H. Geest iohad, en boven dien uit persoonlijke ervaring kon meespreken Niemand neemt die eere aan, zoo hij er niet toe geroepen is, evenals Aaron. Niemand, niemand 1 Verstaat ge 't wel Daar staat nog iets bij, dat verschrikkelijk mooi is. LuisterZoo heeft Christus zich zelf de eer niet toegeëigend Hooge- priester te worden, maar Hij die tot Hem heeft gesproken Gij zijt Pries ter in eeuwigheid, naar de orde van Melchisedech. Peter, Dat is Inderdaad mooi. De priesters dus, die alleen op god delijk bevel, door de dwingende kracht der goddelijke roeping over gaan tot 't aanvaarden van het priesterlijk ambt. volgen het voor beeld van den Meester. Pater. Maar beseft gij nu ook hoe schrikwekkend het is voor een arm en zondig menschenkind, met even sterk geloof deze twee uitersten zich zelf te moeten aannemen Priester zijt gij in eeuwigheid Mensch blijft gij in eeuwigheid Goddelijk door de U verleende macht, menschelijk door uwe natuurlijke zwakheid. S. H. PEETERS. M.S.C. De plechtige lempalslemming werd nog verhoogd door de mu ziek van het groote natuurorgel, dat nu eens jubelende aria's en halfgefluisterde recitatieven, dan weer veelstemmige koralen met volwerkbegeleiaing deed hooren. De fluit* en hautboisregisters waren toevertrouwd aan de merels vinken, maar de koloratuur- partij had de nachtegaal voor haar rekening genomen. Voor de klanken der zwaardere registers zorgde de wind en hel ruischende gebladerte. 't Was, o zoo slemmig maar de arme Ties hoorde niets van de schoone muziek. Zijn aandacht was plotseling instinktief afgeleid door eenige beweging, die hij in de verte had waargenomen. Het scherpe jagers oog zag op een niet al te grooten afstand een reebok met een kleine kudde groote en kleine reeën, die vreedzaam graasden. De Lok had den vreemden man echtef blijkbaar ook gezien en liet eerst een blatend, daarna een kort sissend geluid hooren, waarop de andere dieren terstond de ooren spitsten en met opgeheven koppen in de richting van den vreemden woudbezoeker keken. Daar deze heel rustig en onbe weeglijk bleef zitten, begonnen ze een korte onderbreking weer vreedzaam te grazen, alleen de bok bleef in gespannen opmerk zaamheid het oog houden op den indringer. Er waren drie jonge reetjes bij den troep, welke van geer» gevaar bewust, de baldadigste dolle sprongen tegen elkander uitvoer- Bodem verschijnselen. Sedert de natuurmest op den achtergrond is geschoven mis schien wel wat al te ver en de kunstmest een geweldige rol is gaan spelen in het boerenbedrijf en een zeer belangrijke post vormt in de bedrijfsboekhouding van den boer en den tuinder, is de studie van den bodem en de verschijnselen, die zich daarin voordoen, vrij omvang rijk geworden. Men moet niet vergeten, dat met het geven van kunstmeststoffen ook stoffen in den bodem gebracht wor den, die men niet bedoelde te geven, doch welke een onafscheidelijk deel van die kunstmeststof zijn. Dit zijn de z.g. ballaststoffen, die daar soms goed, doch ook wel eens minder goed doen. Zoo zijn verschillende moeilijk heden voorgekomen, waar men vroeger niet van wist en die ver moedelijk aan het toenemend kunst- mestgebruik moeten worden toege schreven. De bodem, die vroeger verschillende schommelingen kon opvaogen, verloor wel eens dit „bufferend" vermogen, zooals het genoemd wordt. Hoe zuurder de grond, hoe min der bufferend vermogen deze heeft. Voor een goede bodembewerking heeft de humes in den grond en de kalktoestand van den bodem veel beteekenis. Beide ondersteunen het „bufferen" van den grond. Nu behoeft men bij kalktoestand niet alleen aan kalk te denken. Men kan, als men eens geleerd wil zijn van de basische toestand van den bodem spreken. Dat is het tegen overgestelde van zuur. Zoo wordt deze basische toestand b.v. in de hand gewerkt door het geven van Chili, al bevat Chili heel geen kalk. De stof, die hier werkt, is de natron, die ook basisch is en het ontkalken van den bodem ook krachtig tegengaat. Dat ondanks hoogere prijzen, enkele jaren terug, vele boeren nog altijd bij het gebruik van Chili bleven in plaats van over te gaan tot de goedkoopere en ook als stikstofmest goede andere producten, moet dan ook niet als een conservatisme op gevat worden, zooals het wel eens genoemd werd. Het was niets anders dan het aanvoelen, dat Chili nog een andere werking had dau die van stikstof alleen. Dat was het verbete ren van den bodemtoestand. den, om een oogenblik later heel kalm, maar o zoo licht met zwe vende passen naar de moeder te ijlen, om zich gauw weer eens even te gaan laven. De aanblik van de rustige kud de wild had voor Ties veel meer aantrekkelijkheid dan de groote natuurschoonheid van het woud, ofschoon zijn nimrodshart feller klopte, kwam er toch allengskens eene weeke, teedere stemming over hem. Heel voorzichtig onhoorbaar en onmerkbaar probeerde hij het kindje in een houding te brengen, dat dit de dieren zou kunnen zien. Hij meende, dat het wurm er plezier in zou hebben, niet besef fend, dat kinderen op dien leeftijd meestal nog ongevoelig voor die iudrukken zijn. Heel zachtjes fluisterde hij tot de kleine: Ziede geej ze wel, kiendje, ziede die zuuie dierkes, kiek ze is springe Koste geej ok mer mit springe wor I Och hoe aarig Dan kwam het er zoo ziels- droevig meewarig bij hem uit: - Die dierkes zien toch nog rieker as geej, mien kiendje, went ze hebbe nog en moederke, die vur eur zurgt. En dat hit mien erm kienneke nie mer, zien moe der lit gunderwiet onder de kalde grond. Och mien erm dingske, wie zal der merrege vur ow zur- rege en hoe zudde geej 't ien de vrimde hebbe Er viel een traan uil het oog van Ties op de handjes van het kleine kind, dat daardoor opschrok en de vingertjes in het mondje stak. Wordt vervolgd.

Peel en Maas | 1934 | | pagina 5