TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS
PATER EN PETER.
De overweldiging
van België.
FEUILLETON.
Mattesen Ties
de Kliesjeskèl
Landbouw.
Zaterdag 15 December 1934
Vijf en vijftigste Jaargang No 50
NIEUWE GASTARIEVEN.
Burgemeester en Wethouders van
Venray brengen ter algemeene kennis,
dat door den Gemeeoteraad in zijue
vergadering van 29 November j.l.
zijn vastgesteld de navolgend
nieuwe gastarieven:
Gewoon en Muntgas 14 ct. per M3.
Gasverbruik per'maand boven 10 M3
wordt berekend a 12 ct. per M3.
Met vastrecht a 50 ct. per maand:
gasprijs 10 ct. per M3.
Gasverbruik per maand boven 30
M3. 9 ct. per M3.
Met vastrecht a 75 per maand
gasprijs 9 ct. per M3.
Gasverbruik per maand boven 60
M3 8 ct. per M3.
Met vastrecht a f 1 25 per maand:
gasprijs 8 ct. per M3.
Gasverbruik per maand boven 100
M3 7 ct. per M3.
Met vastrecht a f 3.25 per maand:
gasprijs 6 ct. per M3.
Gasverbruik per maand boven 300
M3 5 ct. per M3.
Deze tarieven gaan in met deD
dag volgende op dien der eerste
meteropneming in Januari 1935.
Degenen, die nog geen vastrecht
hebben, doch dit wenschen te krijgen,
en degenen, die hun vastrecht willen
veranderd zien, kunnen zich daartoe
opgeven aan de Gasfabriek of bij de
eerstvolgende meteropname.
Het vastrecht moet worden aan
gegaan voor een vol jaar.
Venray, 5 December 1934.
Burgemeester en Wethouders van
Venray
O. VAN DE LOO
De Secretaris,
VAN HAAREN.
Herinneringen aan de omzwervin
gen van een oud-oorlogscorres
pondent tusschen de strijdende
party en.
SLAAP ZACHT
Wanneer men kennis maakt met
personen; omtrent wie men zich
vooraf eenige voorstelling heeft ge
vormd, dan blijken de betrokkenen
vaak heel andere figucen te zijn dan
men zich had gedacht.
Generaal von Maoteuffel had ik
me voorgesteld als een groot, zwaar
gebouwde Pruis, grof, dom en barsch,
T- een bullebak. En daarom kon ik
me nauwelijks indenkeo, dat die
vriendelijk lachende officier, die daai
met mijn papieren in de hand vóór
me stond en zich salueerend, beleefd
buigend voorstelde von Maoteuffel,
dat deze... ja, eigenlijk minzame,
blozende, middelmatig-groote salon
jonker, de verwoester was van
Leuven, de teutoon, die de kost
baarste kunstschatten aan de ver
nietiging had prijsgegeven, de maD,
wiens naam voor eeuwig verbonden
zou blijven aan het ergste schandstuk
van de z.g. beschaafde oorlogs
overweldigers.
„Klak," zeiden z'n hakken en
het klonk als een revolverschot
toen hij bij mijn binnenkomst in de
houdiog was gesprongen. „Klak"
klonk het. toen hij me een stoel
aanschoof.
Deze von Maoteuffel was al net
als zoovele andere Duitsche bevel
hebbers, die ik had ontmoethij
toonde zich blij en verheugd, met
'n Nederlandschen journalist op het
oorlogsterrein te kunnen kennis
maken en zich tegenover hem over
Oorspronkelijk verhaal van de
Noord-Limbtirgsche grenzen
door BERNARD VIELER.
12
En dat zeg ik ow ok nog,
Ties, diejen blaag van ow wil ik
hier ok nie langer in huus hebbe
weej hebbe hier eiges opvrèters
genoeg en ik heb gen zin um ok
nog andermans kiender groot te
brenge.
Matlesen Ties, die kalm was
gebleven bij de opwinding en
hatelijkheden van den metselaar,
stond nu op en zei tegen vrouw
Siebers:
Gef meej 't kiend mer hier
Bertha, dan za'k ow der verders
nie mer lastig um valle. Mer ge
onthald goehd, dat ik 't schaop
nie hiergebrocht heb en dat 'l
zonder meej te vraoge hier ien
huus gekome is. Ik zal 't nao
mien zuster Han ien de Roer
brenge en dormit uut.
Da's allemaol goed en wel,
Ties, zei vrouw Siebers, die haar
man te goed kende en besefte,
dat het vreemde kind daar in
huis altijd een twistappel zou
blijven, mer vanne naacht
blief 't kiend nog beej meej, dan
kundet merrege vroeg hier kome
hale.
Daarmede werd de vrede geslo*
het optreden tegen de burgerbevol
king te kunnen verontschuldigen.
Hij maakte niet den indruk van
een intellectueele persoonlijkheid. Hij
moge een bekwaam militair zijn ge
weest, hij heeft zich als zoodanig
zeker boven alle „burgerlijke" weten
schappelijkheid verheven geacht.
Ik weet zeker, dat hij op het
moment, waarop ik hem sprak, nog
volstrekt geen inzicht had in de bij
zondere uitwerking, welke de ver
woesting van een stad als Leuven
met bijna al haar kunstschatten, op
de wereldopinie zou hebben.
Nou ja, hij had order gegeven
om de stad in brand te steken en er
waren een aantal burgers gedood,
welnu, hij zou dezen journalist,
thans bij hem op bezoek, wel eens
even vertellen, hoe dat gegaan was.
Dan kon ie er 'n berichtje van
maken en was deze zaak afgedaan.
Zóó ongeveer moet von Manteuffel's
gedachtengang zijn geweest.
Generaal von Manteuffel voerde
mij als motief voor de verwoesting
der stad de noodzaak aan om een
geduchten strafmaatregel te treffen
tegen het „verraad" der bevolking.
Von Manteuffel beweerde, dat
Belgische militairen in burgerkleeren
te Leuven waren achtergebleven om
bij de eerste de beste gelegenheid
het Duitsche leger in den rug te
kunnen aanvallen. De bevolking zou
deze militairen hebben gehuisvest
De militairen in burgerkleeding
zouden hun kans hebben benut, toen
de Duitsche troepen in een gevecht
waren gewikkeld met een Belgisch
leger, dat een uitval had gedaan uit
't versterkte kamp van Antwerpen
De Duitschers moesten aanvankelijk
wijken en kwamen daarbij even
buiten Leuven te strijden tegen de
oprukkende Belgen. Door de troepen
in de stad aan te vallen aldus
von Manteuffel meenden de Belgen
de Leuvensche bezetting te kunnen
verhindïren om hun kameraden ter
hulp te komen.
Ik sprak den generaal over de
verwoesting van de Hallen met den
wereldberoemJen boekenkast, maar
von Manteuffel scheen het nauwe
lijks duidelijk te zijn, waar ik het
over had. Wie maakt er zich nou
druk over het verbranden van een
stelletje boeken
Maar wacht dacht von Man
teuffel ongetwijfeld ik zal dezen
burger boekenmaniak vertelleD, hoe
ik bet Leuvensche stadhuis heb ge
spaard dan kan hij zien, dat de
kunst me heusch niet onverschillig
is J
Eq hij schilderde me, boe hij
naastliggende huizen en gebouwen
expres beeft laten opblazen om den
brand van het schoone monument te
laten afhouden, (Eerst enkele dagen
later kwam ik den juisten gang van
zaken te weten, toen ik van prof.
Noyons, den huidigen Utrechtschen
hoogleeraar, vroeger professor aan
de Universiteit van Leuven, hoorde
vertellen, hoe deze Nederlander zich
in doktersjas en onder dekking van
de Roode Kruisvlag door de bran
dende stad heen naar von Manteuffel
bad begeven, om van dezen uit naam
van de internationale kunst en
wetenschap het behoud van het
Leuvensche stadhuis, een wereld
beroemd kunstwerk, op te eischen
Daar het inmiddels duister begon
te worden, vroeg ik von Manteuffel
nog, of bij 't gevaarlijk achtte,
wanneer ik ging overnachten in de
woning van het oude maoDeke, over
wien ik hiervoren reeds heb ge
schreven.
Neen. de generaal vond dat niet
gevaarlijk, De stad lag verlateD, zei
ten en keerde Maltesen Ties al
leen naar zijn nuis terug.
Den volgenden morgen was hij
reeds tegen zes uur in de woning
van den metselaar, die zoo juist
naar zijn werk vertrokken was.
De vrouw had hel kind goed ver
zorgd en legde het op een blauw
geruit kussen in de hengselmand,
die Ties aan den arm mee had
gebracht. Bovendien legde ze nog
een paar schoone witte doeken,
een speenflesch met melk en nog
een extra flesch melk, benevens
een groote »bestei" in de mand
en dekte over dat alles de groote
wollen omslagdoek, die Ties inde
korf meegebracht had.
De vrouw had dikke tranen in
do oogen, toen ze het kleine
wurm lekker pakte en zoende,
alsof het haar eigen kind was,
dat ze daar in de mand legde.
Ties bedankte met een paar
harlelijke woorden en reikte haar
de hand.
Ik weet nie Bertha, wanneer
we me mekaar wer terug zun
zien, went ik haaj gedocht om
gunderwiet ien de Roer ok mer
werrik te zuuke. Ik bin van plan
mit Tieleke dur 't wald te gaon
ien Goch op den trein. Now
haldow dan mer goehd, Bertha
en noggis wel bedankt vur alles
wat geej an Steina en 'l kiend
gedaon het. God zal 't ow wel
vergoeie
Gennen dank Ties en goeje
reis en de kompelemenlen ok an
Hanneke. Alia dan I
Daarmee gingen ze uiteen. Ties
bleef den weg langs het hout
volgen, want hij wilde de bebouw
de wegen vermijden, vooraleer hij
hij, dus behoefde ik niet te vreezen
voor... een overval der bevolking I
Ik ging het er op wagen, hopende
dat me ook niet van andere zijde
een overval zou geworden.
De betreffende woning was een
eind voorbij het station aan de
spoorlijn gelegen er tegenover
stond een goederenloods, waar een
wacht van soldaten was gelegerd
AlvoreDS naar het huis van het oude
mannetje te gaan, maak ik 'n praatje
met de soldaten. Wanneer ik zeg,
zoo denk ik, wie ik ben, en ze
meedeel, dat ik van hun generaal
toestemming heb om in dat huis te
overnachten, dan zal ik er veiliger
zijn en kunnen ze waarschuwen als
in den loop van den nacht de bran
den, die overal om me heen nog
woeden, het huis hebben benaderd.
De soldaten, die ook al weer half
aangeschoten waren, bekeken m'c
papieren en aanhoorden mija verhaal
ze leeken me niet ongeschikt toe. Ik
geef ze wat sigaren en krijg van hen
den raad om liever in het naast
gelegen huis te gaan slapen, omdat
ze niet weten, of het wel in orde is.
als ik me met het oude mannetje en
diens kleinkind vereenig tot een
„samenscholing" van burgers, waar
tegen vóór den brand de noodige
verordeningen waren uitgevaardigd.
Ik zoek het mannetje toch nog
even op om hem een kaarslichte te
vragen het gewone licht brandde
natuurlijk niet. Het oude baasje
brengt me met zijn blakertje naar
boven
Het was niet moeilijk om hier of
daar een huis binnen te dringen
Van de woningen, die nog niet
waren verbraod. stonden alle deuren
open ingevolge een bevel, dat steeds
overal werd gegeven, als tegen de
burgerbevolking moest worden opge
treden of een overval der burgerij
door de Duitschers werd gevreesd.
Toch een eigenaardige situatie: ik
had daar eenvoudig bezit genomen
van een willekeurig huis en ik stond
in een deftige, eenigszios pronkerige
slaapkamer, van plan me neer te
leggen op een bed, dat klaarblijkelijk
den nacht tevoren nog door een of
ander, mij onbekend echtpaar, was
beslapen. Wie waren dat? Zouden
die menschen zelf vannacht wel een
bed bebben, waarop ze zich konden
neerleggen? Zouden ze... nog leven
Het rijk geornamenteerde plafond
het was een zeer royale woning
waarvan ik bezit had genomen
was met kogels doorschoten en de
stukken kalk lagen over den vloer
en op het bed. Dat laatste was niet
„opgemaakt", het lag er precies,
zooals het was verlaten, met terug
geslagen dek.
Ik keek eens uit de ramen en ja,
overal brandde het: links en rechts
van me en ook achter het huis 1
Enfin, desnoods zouden die soldaten
van de goederenloods me wel ko-
q waarschuwen; de buitendeur
had ik open laten staan.
Inderdaad, daar waren ze al.
Onder aan de trap riepen ze me
toe, dat ik mijn kaarslicht moest
uitblazen; de vensters mochten niet
verlicht wordeD; patrouilles zouden
het huis anders onder vuur kunnen
men.
In den donker baalde ik thans het
bed af en schudde de kalk van
lakens en dekens. Zoo goed en zoo
kwaad als bet ging en zoo onhandig
als men zulke dingen maar doen kan
maakte ik het bed op én kroop moe
slaperig van mijn 70 kilometers
fietsen en mijn klauteren over de
Leuvensche ruïnes, onder de wol.
aan het Wald kwam.
Aan de deur harer woning bleef
vrouw Sibbers hem nog lang na
kijken, toen hij zich met zijn
korf aan den arm verwijderde.
Gods gelukke, prevelde de
goede ziel bij zichzelf, me belèefl
toch wat, dor gaot now den erme
kei mit 't onneuzel schaop, wor-
van de moeder net begraven is,
de wieje wereld ien... en wat zal
van allebej terécht komme
Maltesen Ties had flink door
gemarcheerd en was reeds een
heel eind in het bosch, toen zijn
dochlerke zacht begon te prutte
len en eindelijk wat luider hel
verlangen te kennen gaf, dat men
zich wat meer met haar bezig
houden zou. Hij keek eens rond
en zag een prachtige zitgelegen
heid, alsof ze voor hem gereed
gemaakt was. Eenige schreden
van hem verwijderd stond een
beukenboom, die even boven den
grond door eene speling der
natuur in twee stammen uitge
schoten was en nu een u-vormige
opening vertoonde, die tot uitrusten
noodigde.
Hij nam er plaats en zette de
de mand met het kind naast zich
neer. De kleine pruttelde nog
steeds. Ze had blijkbaar honger
gekregen. Daarom nam hij de
»bestel" uit de manden brokkelde
eenige heel kleine stukjes af,
die hij in het tinnen napje legde,
dat vrouw Siebers hem meege
geven had, en daarover goot hij
wat melk uit het fleschje. Toen
de beschuit- of bestelbrokjes goed
geweekt waren, nam hij het
epeltje, waarmede hij het papje
geroerd had, en begon het kind te
Dadelijk lag ik in een diepen
slaap, maar lang mocht deze welda
dige rust niet duren.
Tegen 10 uur werd ik wakker
door een geweldig geraas op de
trap en plotseling verraste me het
gezicht van zes gewapende soldaten
voor 'n bed; een hunner droeg een
brandende petroleumlamp met zich.
De kerels waren allen met geweren
en opgestoken bajonet gewapend. Ze
stelden zich rond m'n bed op...
Dat was nu juist geen prettig
ontwaken na een uur slapen.
Mij werd op barsche wijze bevo
len om op te staan, me te kleeden
en hen te volgen. Tot op 't bioote
lijf werd ik betast en de kleeren,
die ik aantrok, werden stuk voor
stuk nagekeken.
Natuurlijk vroeg ik belangstellend,
waaraan ik dat alles had te danken,
maar ze wilden me geen enkele in
lichting verschaffen.
Nadat ik me in hun voortdurend
bijzijn had gekleed, gingen drie sol
daten de trap af naar beneden;
achter hen aan moest ik volgen en
daarna kwamen de drie overige
kerels. Het was me wel duidelijk,
dat ik voor een gevaarlijk sujet
werd aangezien, maar ik begreep
geenszins van welke misdaad ik wel
verdacht moest wordeo, welke het
noodig maakte, dat zes zwaar ge
wapende soldaten me moesten aires-
teeren.
Buiten gekomen, werd halt ge
houden. Twee soldaten moesten bet
oude mannetje, dat me huisvesting
had aangeboden, gaan wekken en
balen. Na lang wachten komt het
baasje, tasschen de soldaten in, naar
buiten.
Hij huilt erbarmelijk en verklaart
voortdurend, dat bij onschuldig is,
dat hij mij niet kent en dat bij bij
zijn jongske moet blijven, dat hij
met alléén kan laten.
Och, heerenheeren laat me
toch vrij asjeblieft kermde het
mannetje.
Zelf was ik nogal gerust op den
afloop van dit nieuwe avontuur; ik
had er nog geen idee van... welk
een verschrikkelijken nacht ik tege
moet ging
Md. Wordt vervolgd.
9.
Peter Vreemd toch. Pater Toen
ik den vorigen keer van U weg giDg,
was ik toch zoo diep overtuigd, dat
niemand priester wordt zoo hij
niet door God toe geroepen is;
terwijl ik trachte, zoo in den loop
der week, die overtuiging nog vaster
te ankeren, stiet ik op moeilijkheden,
die ik zoo maar niet oplossen kan.
Pater. Geen waarheid, die nooit
bestreden of ontkend werd, en vooral
geen geloofswaarheid, die voor ons
men&chenverstand geen moeilijkheden
biedt. Maar ook die moeilijkheden
zijn er om overwonnen te worden.
Laat eens hooren wat bezwaren bij
U gerezen zijn tegen de goddelijke
roeping tot het priesterschap.
Peter. Ik dacht aan zooveel
priesters, die in den loop der eeuwen
afvallige, ja ketters werden, en van
welke men zou hunnen zeggen, dunkt
mij: Beter waren ze nooit priester
geworden. Hoe kan men hierbij nog
aannemen dat zulke menschen door
God geroepen waren
Pater, Meent gij soms dat de
roeping Gods tot het priesterschap
de menschheid bij den priester weg-
eten te geven. Hij dacht daarbij
terug aan den tijd toen hij als
knaap de jonge vogeltjes, die hij
uit de nesten gehaald had, op
dezelfde wijze met een houtje vol
brood-deeg gevoerd en hoe die
beestjes dan aanhoudend met de
gele snaveltjes gierig geklapperd
hadden, altijd maar vragend toch
meer voedsel in hun wijdgeopende
rozeroode bekjes te steken.
Maltesen Ties genoot bij dit
ongewone werk.
Mien kiendje is veul zuuter
de vuggelkes van vroeger, 't
mikt nie zo'n spiktakel, wor mien
lieveke 1
't Kleine meisje lag rustig in
zijn linkerarm, aanhoudend naar
den vreemden man kijkend, die
hel telkens een half lepeltje gaf,
als het vorige hapje weggemum-
meld was.
't Is vrimd, prevelde Ties bij
zich zelf, as we net op de wereld
zien, mummelen weej omdat we
nog gen tand hebbe en as we alt
werre, mummele we ok wer um-
dat de tand weg zien.
Dan nam hij de zuigflesch uit
de mand en gaf die nu ter afwis
seling aan de kleine, die direct
met de poezelige vingertjes den
hals der flesch omspande en gretig
begon te zuigen.
Zoo zat hij daar met zijn klein
schatje op de knieën stil te kijken
in de heerlijke groene kathedraal
met de hooge, slanke pilaren, die
de grillige sluiergewelven droegen
met de ontelbare mazen, waardoor
de zonnestralen op den bodem
vielen, waar ze in kaleidosjtoop-
vormen rondhuppelden en spar
telden.
neemt, of hem zóó bevestigt in hei
ligheid dat hij onzondig wordt
blijft
Peter. Maar heeft O.L.H. zelf
niet gezegd dat men den boom aan
zijn vruchten kent
Pater. Zeker heeft Hij dat ge
zegd, en daar gaat geen woord of
letter van af. Maar zijn nu fouten,
zonden, gebreken, slecht gedrag, ja
afval, vruchten van de roeping of
van de zwakke, zondige menschelijke
natuur Zij bewijzen toch hoege
naamd niet. dat O.L.H. niet geroe
pen heeft, maar wel dat Hij menschen
geroepen heeft. Kan men eene waar
digheid, ook de hoogste, niet on
waardig dragen
Peter. Dat is waar ook. Ik ben
door de firma als ploegbaas aange
steld; veronderstel, ik zou de boel
verknoeien en de firma bedriegen;
dan blijf ik toch wel geroepen en
aangesteld tot baas. al zou ik, niet
door baar, maar door mijn eigen
schuld, een ploert van een baas zijn.
Pater. Dat is wel ronde, maar
gezonde taal. Lucifer was door God
aangesteld tot engel, maar door eigen
schuld viel hij af en werd duivel 'en
duivelleider. Adam en Eva waren
door God geroepen tot heiligheid en
geluk in' 't Paradijs, al vielen zij in
zonde en rampen door eigen schuld.
Was Jonas niet tot profeet aange
steld door God, omdat hij niet naar
Ninive boetvaardigheid wilde gaan
preken Hield Balaam op profeet
Gods te zijD, omdat hij Gods vclk
wilde vervloeken uit schraapzucht
Was Judas door O.L.H. niet even
goed als de overige Apostelen geroe
pen en gekozen, omdat hij later zijn
Meester verried en zich ophing En
Petrus zelf was door O.L.H. geroe
pen om het hoofd der Kerk te wor
den. al had hij 't ongeluk Hem daarna
driemaal te verloochenen.
Peter. Allemaal waar; maar O.
L H. zelf zei toch van Judas, dat het
voor hem beter ware geweest niet
eens geboren te zijn. Dat zal toch
wel passen op al de priesters, die
verraad plegen aan hunne roeping.
Pater. Helaas, ja, en wee wij
zelf. Maar let goed op de woorden
van O.L.H. Hij zegt dat bet voor
Judas zelf en persoonlijk beter ware
geweest niet eens geboren te zijD
Maar zoolang de vrees het begin der
wijsheid zal zijn, blijft Judas' diepe
val eene heilzame waarschuwing voor
iedereen, die nog iets begrijpt van
de waarschuwing: Wie staat, zie toe
dat hij niet valle. Zijn de borden op
gevaarlijke wegen: Gevaarlijke bocht,
gevaarlijke helllDg, de opschriften:
Hoogspanning, [evensgevaarlijk, de
boeien en bakens op zee of op
stroomen, eene weldaad of niet voor
het wandelend publiek en
schippers
Peter. Die vraag beantwoordt
zich zelf.
Pater. Weet gij nu de oplos
sing voor die andere vraag, welke
gij U zelf gesteld had, n.l. hoe god
delijke roeping tot het priesterschap
bestaan kan naast menschelijke zwak
heid, tot verraad toe aan die roeping
Peter. Ja, nu weet ik ze.
Pater. En zijt ge nu weer ten
volle overtuigd, dat niemand, of hij
moet ontoerekenbaar zijo, tot het
priesterschap overgaat zonder godde
lijke roeping
Peter. Ten volle overtuigd.
Pater. Die overtuiging had ook
de II. Paulus, die, naar zijn bewering,
ook den H. Geest iohad, en boven
dien uit persoonlijke ervaring kon
meespreken Niemand neemt die eere
aan, zoo hij er niet toe geroepen is,
evenals Aaron. Niemand, niemand 1
Verstaat ge 't wel Daar staat nog
iets bij, dat verschrikkelijk mooi is.
LuisterZoo heeft Christus zich
zelf de eer niet toegeëigend Hooge-
priester te worden, maar Hij die tot
Hem heeft gesproken Gij zijt Pries
ter in eeuwigheid, naar de orde van
Melchisedech.
Peter, Dat is Inderdaad mooi.
De priesters dus, die alleen op god
delijk bevel, door de dwingende
kracht der goddelijke roeping over
gaan tot 't aanvaarden van het
priesterlijk ambt. volgen het voor
beeld van den Meester.
Pater. Maar beseft gij nu ook
hoe schrikwekkend het is voor een
arm en zondig menschenkind, met
even sterk geloof deze twee uitersten
zich zelf te moeten aannemen
Priester zijt gij in eeuwigheid
Mensch blijft gij in eeuwigheid
Goddelijk door de U verleende macht,
menschelijk door uwe natuurlijke
zwakheid.
S. H. PEETERS. M.S.C.
De plechtige lempalslemming
werd nog verhoogd door de mu
ziek van het groote natuurorgel,
dat nu eens jubelende aria's en
halfgefluisterde recitatieven, dan
weer veelstemmige koralen met
volwerkbegeleiaing deed hooren.
De fluit* en hautboisregisters
waren toevertrouwd aan de merels
vinken, maar de koloratuur-
partij had de nachtegaal voor haar
rekening genomen.
Voor de klanken der zwaardere
registers zorgde de wind en hel
ruischende gebladerte.
't Was, o zoo slemmig maar
de arme Ties hoorde niets van de
schoone muziek.
Zijn aandacht was plotseling
instinktief afgeleid door eenige
beweging, die hij in de verte had
waargenomen. Het scherpe jagers
oog zag op een niet al te grooten
afstand een reebok met een kleine
kudde groote en kleine reeën, die
vreedzaam graasden.
De Lok had den vreemden man
echtef blijkbaar ook gezien en liet
eerst een blatend, daarna een
kort sissend geluid hooren, waarop
de andere dieren terstond de ooren
spitsten en met opgeheven koppen
in de richting van den vreemden
woudbezoeker keken.
Daar deze heel rustig en onbe
weeglijk bleef zitten, begonnen ze
een korte onderbreking weer
vreedzaam te grazen, alleen de
bok bleef in gespannen opmerk
zaamheid het oog houden op den
indringer.
Er waren drie jonge reetjes bij
den troep, welke van geer» gevaar
bewust, de baldadigste dolle
sprongen tegen elkander uitvoer-
Bodem verschijnselen.
Sedert de natuurmest op den
achtergrond is geschoven mis
schien wel wat al te ver en de
kunstmest een geweldige rol is gaan
spelen in het boerenbedrijf en een
zeer belangrijke post vormt in de
bedrijfsboekhouding van den boer en
den tuinder, is de studie van den
bodem en de verschijnselen, die
zich daarin voordoen, vrij omvang
rijk geworden.
Men moet niet vergeten, dat met
het geven van kunstmeststoffen ook
stoffen in den bodem gebracht wor
den, die men niet bedoelde te geven,
doch welke een onafscheidelijk deel
van die kunstmeststof zijn. Dit zijn
de z.g. ballaststoffen, die daar soms
goed, doch ook wel eens minder
goed doen.
Zoo zijn verschillende moeilijk
heden voorgekomen, waar men
vroeger niet van wist en die ver
moedelijk aan het toenemend kunst-
mestgebruik moeten worden toege
schreven. De bodem, die vroeger
verschillende schommelingen kon
opvaogen, verloor wel eens dit
„bufferend" vermogen, zooals het
genoemd wordt.
Hoe zuurder de grond, hoe min
der bufferend vermogen deze heeft.
Voor een goede bodembewerking
heeft de humes in den grond en de
kalktoestand van den bodem veel
beteekenis. Beide ondersteunen het
„bufferen" van den grond.
Nu behoeft men bij kalktoestand
niet alleen aan kalk te denken. Men
kan, als men eens geleerd wil zijn
van de basische toestand van den
bodem spreken. Dat is het tegen
overgestelde van zuur.
Zoo wordt deze basische toestand
b.v. in de hand gewerkt door het
geven van Chili, al bevat Chili heel
geen kalk. De stof, die hier werkt,
is de natron, die ook basisch is en
het ontkalken van den bodem ook
krachtig tegengaat.
Dat ondanks hoogere prijzen,
enkele jaren terug, vele boeren nog
altijd bij het gebruik van Chili bleven
in plaats van over te gaan tot de
goedkoopere en ook als stikstofmest
goede andere producten, moet dan
ook niet als een conservatisme op
gevat worden, zooals het wel eens
genoemd werd. Het was niets anders
dan het aanvoelen, dat Chili nog
een andere werking had dau die van
stikstof alleen. Dat was het verbete
ren van den bodemtoestand.
den, om een oogenblik later heel
kalm, maar o zoo licht met zwe
vende passen naar de moeder te
ijlen, om zich gauw weer eens
even te gaan laven.
De aanblik van de rustige kud
de wild had voor Ties veel meer
aantrekkelijkheid dan de groote
natuurschoonheid van het woud,
ofschoon zijn nimrodshart feller
klopte, kwam er toch allengskens
eene weeke, teedere stemming
over hem.
Heel voorzichtig onhoorbaar
en onmerkbaar probeerde hij
het kindje in een houding te
brengen, dat dit de dieren zou
kunnen zien.
Hij meende, dat het wurm er
plezier in zou hebben, niet besef
fend, dat kinderen op dien leeftijd
meestal nog ongevoelig voor die
iudrukken zijn.
Heel zachtjes fluisterde hij tot
de kleine:
Ziede geej ze wel, kiendje,
ziede die zuuie dierkes, kiek ze is
springe Koste geej ok mer mit
springe wor I Och hoe aarig
Dan kwam het er zoo ziels-
droevig meewarig bij hem uit:
- Die dierkes zien toch nog
rieker as geej, mien kiendje, went
ze hebbe nog en moederke, die
vur eur zurgt. En dat hit mien
erm kienneke nie mer, zien moe
der lit gunderwiet onder de kalde
grond. Och mien erm dingske,
wie zal der merrege vur ow zur-
rege en hoe zudde geej 't ien de
vrimde hebbe
Er viel een traan uil het oog
van Ties op de handjes van het
kleine kind, dat daardoor opschrok
en de vingertjes in het mondje
stak. Wordt vervolgd.