TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS
PATER EN PETER
Vijf en vijftigste Jaargang No 44
FEUILLETON.
Mattesen Ties
de Kiesjeskèl
De overweldiging
van België.
Zaterdag 3 November 1934
6.
Peter. U had me nog wat te
zeggen over heiligheid en priesters.
U was nog niet uitgepraat.
Pater. Bij lange niet. Ik wil U
vandaag een vraag stellen, en wel
deze. Als alle katholieken niet slech
ter waren dan hunne parochiegeeste
lijken, Pastoors en Kapelaans, zou
't er dan niet anders uitzien in ons
landje, anders en beter.
Peter. Dat zou ik meenen't
Zou haast te mooi zijn.
Pater. Dus, dan kunnen de
katholieken, wat deugd en heiligheid
betreft, nog heel wat leeren van de
Geestelijkheid. Wat dunkt U Zou
de H. Paulus tot de geloovlgen van
onzen tijd kunnen herhalen wat hij
aan de Hebreërs aanbevalGedenkt
uwe voorgangers, die U het woord
Gods verkondigd hebben; zie naar
hunnen levenswandel, en volgt hun
geloof na. (XIII. 7.)
Peter. Ja, gerust Onze Geeste
lijken mogen gezien worden, en alle
oprechte katholieken zijn er fier op.
Pater. Ze zouden ook wel erg
kieskeurig moeten wezen om 't niet
te zijn. Men moet nu werkelijk een
vreemdeling zijn in de geschiedenis,
om niet te weten, dat er misschien
nooit een betere Geestelijkheid ge
weest is dan in onzen tijd, en speciaal
in ons land.
Zeg, Peter, je keDt toch zeker nog
Faus Leo XII11
Peter. Den Paus der werk
lieden Het licht aan den hemel 1 Eu
of ik dien ken 1
Pater. Mag ik U eens eventjes
voorlezen wat bij in 1899 schreef
aan de Fxanscbe Geestelijkheid
„Wij kennen en heel de wereld
kent met ons de hoedanigheden
die U tot sieraad strekken. Geen
goed werk, waaraan gij niet den
eersten stoot gegeven hebt, of waar
van gij niet de ijverige bevorderaars
zijt. Overeenkomstig de lessen, door
ons gegeven in onze Encycliek Rerum
Novarum, gaat gij tot het volk, tot
de arbeiders, tot de armen. Gij
tracht op alle wijze hun te hulp te
komen, de zedelijkheid van hun leven
te verhoogen en hun lot dragelijker
te maken.Met dat doel belegt gij
vergaderingen en congressen gij
sticht patronaten, vereenigingeo, land-
bouwkassen, fondsen en arbeids
beurzen voor de werklieden. Gij
spant uwe krachten in om op econo
misch en sociaal gebied hervormin
gen in te voeren, en aarzelt niet bij
dezen moeilijken arbeid aanzienlijke
offers te breugen vaD tijd en geld.
Te dien einde schrijft gij ook boeken
of artikelen in de dagbladen en* tijd
schriften."
Wat dunkt U, Peter
Peter. Dat dit compliment ook
nog aan onze parochiegeestelijken
gegeven kan worden, dubbel en
dwars, want sinds 1899 is er heel
wat meer komen kijken op sociaal
gebied, bonden en vereenigingen
zonder tal en zonder end.
Pater. Als nu eeDS al de Katho
lieken daaraan ook maar een tiende
part deden en overhadden voor de
sociale questie, zouden we dan geen
groot eind verder zijn
Peter. Dan was ze al lang
opgelost, denk ik.
Pater. O zoo 1 Dus zijn onze
priesters toch nog ergens goed voor,
zelfs om een mensch waardig bestaan
aan de arbeidende klas te verzekeren.
Zij mogen het dus O.L.H. in alle
Oorspronkelijk verhaal van de
Noord-Limburgsche grenzen
door BERNARD VIELER.
6
V.
En de kompeleraenten van
vrouw van Duunkoven.
De Zigeuners en Nimrodzonen
van den Sterrenberg, die door den
vorigen, streng optredenden en
vitterigen boschwachter strak in
loom gehouden waren, wilden nu
toch eens weten, hoe het er met
den nieuwen boschwachler voor
stond en welke gedragslijn ze
tegenover dezen aan ie nemen
hadden.
Ze kregen er echter spoedig
hun bekomst van. Al waren de
Sterrenbopgers nog zoo glad en
geslepen, Mattesen Ties overblufte
hen altijd en, of zij alleen of met
meerderen uitgingen om te stroo
pen, bijna geregeld liepen zij er
tegen aan.
Onder de gladde jongens van
den Sterrenberg was »'t stille
Wieske" ontegenzeggelijk de glad
ste.
Hij had zijn bijnaam niet te
danken aan de omstandigheid, dat
hij naar den heiligen koning van
Frankrijk, Lodewijk, of naar den
heiligen Aloysius gedoopt was,
bescheidenheid nazeggen Ik heb
medelijden met de schare.
Peter. Beslist, hoor.
Pater. Nog een vraag. Zijn 't
ook echte zielzorgers Zorgen zij
ook voor goede zeden en godsdienst
zin Verdienen zij nog den naam
van geestelijke herders
Peter. Wie anders dan zij 't
Zou er uitzien, als zij er niet waren 1
Pater. Weet ge wat de heilige
Pastoor "an Ars er van zei Een
heilige, boor, een groote heilige, die
niet sprak over zich zeiven, daar
voor was hij veel te nederig
maar over de priesters in 't algemeen.
Peter. Neen hoe zou ik dat
weten
Pater. Wel. weet het dan nu,
en onthoud net voor goed. Zoo
sprak hijAls er geen priesters
waren, zouden de menscheu na een
twintig jaar de beesten aanbidden.
Peter. Kras gezegd, maar ik
kan 't best aannemen. Ja, ja, de
wereld zou totaal verwilderen.
Pater. Ja, net zoo goed als in
alle heidensche streken... Zijn onze
priesters dan nog ja of neen het
licht der wereld en het zout der
aarde
Begrijpt ge nu waarom al de
vijanden van Kerk en maatschappij
zoo gebeten zijn op onze priesters
Peter. Ja, dat begrijp ik best,
want ze haten het licht, en moeten
niets hebben van bederfwerend zout,
dat ze met kilo's zouden kunnen
gebruiken.
Pater. Maar begrijpt gij ook
dat katholieken hunne priesters af
breken, en belasteren
Peter. Ik kan enkel zeggen dat
het aartsdom is.
Pater. Zeg daarbij onrecht
vaardig en ondankbaar. Kun jij zulke
lui ook heilig verklaren
Peter. Wat ik verklaar Dat 't
overloopers en verraders zijn, op
roerige soldaten, die hun hoofden
en chefs laf in den rug schieten.
Pater. En toch bidden die ver
ongelijkte priesters, vaak dtep gegriefd
ook voor deze verdwaalden Vader,
vergeef 't hun, want zij weten niet
wat ze doen.
S. H. PEETERS, M.S.C.
lijden blijde te dragen, dan zullen
wij ook met Franciscus het lijden
van anderen gaan verzachten.
Derde Orde Raad.
FRANCISCAANSCHE
VONKEN.
We denken over het algemeen te
veel aan eigen leed, te weinig aan
dat van anderen. Eu dat is niet
goed Dat verbittert zo gemakkelijk.
Leed is er overal. De een heeft
meer stoffelijk leed, de ander meer
zieleleed.
Maar lijden is tenslotte ons aller
deel. Wie dat beseft, draagt eigen
leed gemakkelijker.
Zeker, het probleem vaa het lijden
blijft in zijn diepste diepte voor ons
wel een raadsel. Maar boven alles
uit blijft toch het feit staan, dat ons
het lijden trefc en dat God, die het
toelaat, ons hoogste en eeuwig geluk
wil.
Laat ons dat troosten en ook be
moedigen. Als we lijden, weet God
dat we lijden. En Hij wil. dat het
lijden ons tot werkelijk voordeel zijn
zal. Daarom staat Hij ons terzijde
met zijn troost. Vergeten we toch
nooit, dat Jezus allen die lijden, die
belast zijn en beladen, uitnoodigt tot
Hem te komen. Ea dat Hij beloofd
heeft: Ik zal U verkwikken.
Als Hij ons in alle lijden en nood
wil helpen en bemoedigen, laten wij
dan ook anderen naar Zijn voorbeeld
helpen, om hun lijden te verlichten
Durven wij met Franciscus het
want hij heette gewoonweg Wil
helm Janssen, n.aar veeleer aan
het feit, dat, als hij ergens dronken
in de herberg zal en dat ge
beurde hem stelselmatig en donder
fout als hij centen in den zak had
de aanwezigen steeds aanzocht
een stil deunlje met hem te zin
gen, welk verzoek echter altijd in
het Duilsch gedaan werd
Nun wollen wir noch einmal
eine stille Weise singen en dan
begon hij te brullen als 'n leeuw,
van hou je maar vast, dar de
glazen rinkelden.
Hij bad die mooie melodie op
gedaan op zijn zwerftochten in
Duilschland, waar. hij met para-
pluies geleurd had.
Overigens had hij een vroolijken
dronk over zich, zooals de men
schen zeiden en hij maakte nooit
herrie of ruzie; ook hinderde hij
niemand, behalve de naaste buren
tot op tien minuten afstand en
den hospes als hij ergens »vasl
zat" en zijn leise, leise, fromme
Weise brulde.
De lui vonden stille Wieske een
grappige kerel en heelemaal niet
slecht, want hij zou nooit jenever
drinken als hij geen centen had,
wat erg verklaarbaar was, daar
er geen enkele kastelein in het
dorp meer was, die hem of zijn
kornuiten nog pofie, zoodat ze
altijd eerst vooruit betalen moes
ten
We kunnen hierbij nog ver
melden, dat er geen verhouding
beslond lusschen de gestalte en
den naam van Stille Wieske,
want Wieske was volstrekt geen
klein menneke, maar de langste
slungel, die er uren in den om
Herinneringen aan de omzwervin
gen van een oud-oorlogscorres
pondent tusschen de strydende
party en.
TER VERKLARING.
Nu we het eerste hoofdstuk van
de beschrijving onz^r herinneriogen
hebben afgesloten, volge thans aller
eerst een woord „ter verklaring."
Waarom heb ik deze oude her
inneriogen opgehaald
Ik meende er een goed werk mee
te doen. De wereldoorlog van 1914
1918 is iets ontzaglijk groots en
droefs in de wereldgeschiedenis ge
weest. Wij, menschen van middel
baren en ouderen leeftijd, hebben
door hetgeen we vernamen en onder
vonden, den oorlog leeren schuwen
en haten. We begrijpen het niet. dat
er weer een jong geslacht is gegroeid,
hetwelk even dom, maar ook even
doeltreffend op een nieuwen oorlog
aanstuurt als in het begin onzer eeuw
de menschheid werd ondernomen.
Is men dan vergeten, wat „oorlog"
beteekent
Toen we dat overdachten, drong
het tot ons door, dat hoe versch
ook het oorlogsgebeuren nog maar
achter ons ligt de helft van ons
volk er zich uit eigen ervaring
slechts weiDig van kan herinneren.
Het zijn al heele mannen en vrou
wen, die de oorlogsjaren slechts als
kinderen beleefden en mlllioenen vaa
ons volk hebben pas na 1914 het
levenslicht aanschouwd.
Die allen hooren wel eens prateD
over den oorlog, maar overigens is
hun kennis ervan een zeer betrekkelijke.
Merkwaardig is ook, datdeoorlogs
lectuur, voor zoover die geschiedenis
wil zijn van den geheelen wereld-
strijd of een gedeelte daarvan, uiter
mate beperkt is. We kennen zelfs
geen enkel zoodanig werk, in de
Nederlandsche taal uitgegeven, dat
een der vele mooie boeken van den
Fransch Duitschen oorlog van '70
nabij komt.
Om xort te gaan we hebben het
geheugen van tijdgenooten nog eens
willeo opfrisschen en aan de jeugd
«en meec reëel inzicht willen brengen
in de afschuwelijke beteekenis van
het oorlogsbegrip.
En we hebben ervaren, dat er
groote belangstelling is voor wat we
ondernamen. Van alle kanten heeft
men mij duidelijk gemaakt, dat mijn
herinneriogen met veel interesse
worden gelezen.
Voor deze betuigingen van instem
mlng ben ik even dankbaar als voor
de bemerking, welke me van ééo
zijde gewerd.
Mijn herinneringen zouden anti-
Duitsch zijc, zoo luidde de bedoelde
critiek.
Ia zekeren zin: jaI In zooverre
de feiten n.I. anti-Duitsch waren,
moesten ook mijn herinneringen het
zijn.
Toen ik in 1914 het oorlogsterrein
betrad, kende ik voor de oorlog
voereoden sympathiën noch anti-
pathiën. Ik ben toevallig bij de
Duitschers terecht gekomen, maar
had ook andersom geweest kunnen
zijn. Ea toen heb ik gezien en
ondervonden. Ik heb Visé zien
branden en daar gewelddaden zien
trek bekend was.
Zijn trouwe makker en bondge
noot Piet van Dommelen
alias Pelje den Bult was een
zwak uitziende jonge vent, met
een groot hoofd, dat diep tusschen
de schouders zat, een kippenborst
van voren en'een bulligen uitwas
op den rug.
Zijn kleine, roodgerande oogen
waren gestadig in beweging en
geen sekonde op hetzelfde voor
werp gevestigd. Handen en voeten
waren klein, bijna niet grooter
dan die van een tienjarig kind
de armen daarentegen buitenge
woon lang; waarschijnlijk omdat
hij er geen beter emplooi voor
had, staken zijn handen bijna
altijd in de broekzakken, waar
door de lang uitstekende ellebogen
een volmaakten driehoek vormden.
Ieder oogenblik overviel hem
een vervaarlijke hoestbui en er
was niet veel menschenkennis
voor noodig om te conststeeren,
dat hij aan tuberculose lijdende
was.
Desniettegenstaande rookte hij
met groote voorliefde de zwaarste
sigaren en dronk zooveel jenever
of foezel als men hem voorzette.
Zfjn aandeel in de gezamenlijke
ondernemingen der Sterrenberg-
,sche kornuiten bestond hoofdza
kelijk in het opsporen der gele
genheden, waar een slag te slaan
was, het onbemerkt verkennen
der terreinen en ook wel in het
verkwanselen van den gemaakten
buit.
Zijn kameraden noemden hem
den adjudant en hij liet zich dien
titel heel gaarne aanleunen.
Op zedelijk en lichamelijk ge
bedrijven tegen de burgerbevolking.
Uit wat ik verder uit mijn herinnerin
gen zal ophalen, kan den lezer blijken,
hoe ik ook de verwoesting mee
maakte vaa Leuven hoe ik 't ge
teisterde Dinant heb bezocht, waar
meer dan 600 mannen, vrouwen en
kinderen werden tesamen gedreven
en toen met mitrailleurs zijn afge
maakt hoe ik, op bezoek bij
Kardinaal Mercier, uit den mond vaa
dezen prelaat de aanklacht van een
gemarteld volk heb moeten noteeren;
en tenslotte hoe ik zelf vijf keer
door de Duitschers gevangen ge
nomen en „be"handeldben geworden.
Mag men van mij verwachten, dat
ik de oorlogs-Duitschers schatjes za!
heeten Moet ik de waarheid ver
zacbten door ze te verkrachten
Mogelijk, dat de Belgen en Fran-
schen bij een inval, in Duitschland
niet anders noch beter zouden hebben
gehandeld. Mogelijk 1 Ware het aldus
geschied en ik hadde het meegemaakt
en beleefd, dau zou ik zulke barbarie
évenzeer hebben gelaakt als ik het
thans van de Duitschers deed en
nog zal doen.
t Is alles „oud zeer", meende
dezelfde criticus.
De wonden van Christus zijn „oud
zeer" van 19 eeuwen en nóg ziet de
menschheid naar Zijn beeld op om
zich te herinneren, wat de Verlosser
voor haar geleden heeft.
Het „oud zeeruit den oorlog
moet ia herinnering blijven, opdat
volgende generaties het zullen weten
en het nimmer leeren vergeten, wat
een duivelsch werk de oorlog is en
welk een menscheiijke schande deze
beteekent. Wie op oorlog aansturen
zijn minder te tellen dan de vaders,
die zelf hun vrouw en kinderen
koelbloedig het staal in d'r lichamen
stooten. Wie op oorlog aansturen,
vermoorden hun vrouw en kinderen
óók, maar ze gebruiken anderen
voor het luguber werk en in vele
gevallen staan ze dan mede nog
schuldig aan de voorafgegane on-
teering.
Als we het „oud zeer" van den
oorlog ophalen, ^doen we dat niet
om de Duitschers te grieven, maar
om te waarschuwen, want al moge
de Duitscher ah „Übermensch" in
zijn geringschatting van andere rassen
en volken hardvochtiger en mee
doogenloozer worden geacht dan een
ander naar Nietzsche is de Duit
scher de wilskrachtige „dionysische"
mensch, die boven goed en kwaad
verheven is toch kan men er van
verzekerd wezen, dat elke oorlog
□iet anders dan beestachtig kan zijn.
Daaraan moet herinnerd blijven.
Aanvankelijk was het mijn bedoe
ling om na de beschrijving van de
verwoesting van Visé, uitvoerig in
te gaan op de Duitsche beschuldi
ging. als zoude de Belgische burger
bevolking door franctireursdaden
haar bestraffing noodzakelijk hebben
gemaakt, maar ik meen, dat ik het
verhaal van mijn ervaringen beter
niet kan onderbreken en bewaar mijn
beschouwingen dan ook liever tot
het slot.
Ik heb de heele franc tireurskwes-
tie grondig bestudeerd en er tijdens
den oorlog ook een boekje over
gepubliceerd, hetwelk In verscheidene
talen is uitgegeven.
Ik wil echter hier reeds vaststel
len, dat ik de franctireur beschuldi
ging voor een besliste leugen houd,
Ik heb den strijd meegemaakt om
de forten van Luik, was bij de
verwoesting van Visé aanwezig, ik
heb Leuven in vlammen zien opgaan,
ik ben in die stad door zes gewa
gende soldaten uit mijn bed gehaald
jeschuldigd van... franc-tireursdaden,
ik heb de gevechten gezien rond
Antwerpen en den strijd aan den
Yzer, maar:
le Nog nooit heb ik iets van een
franc-tireurskrijg waargenomen;
2e Nog nimmer een als franc-tireur
gewapend burgerlijke gevangene
gezien;
3e Nooit van welken Duitschen
militair ook eigen ervaringen van
franc-tireursdaden der burgerbe-
volking hooren vertellen.
4e Nooit op mijn vragen zelfs maar
een enkelen naam van een franc
tireur hooren noemen.
Wél heb ik vastgesteld:
dat reeds in de eerste dagen van
den oorlog in de bladen een uit
Duitsche bron komend bericht over
de verwoesting van Visé verscheen,
waar franc-tireurs zouden 2ijn opge
treden, terwijl de verwoesting inder
daad eerst verscheidene dagen later
plaats greep.
Visé werd op 16 Augustus ver
woest, maar op 14 Augustus schreef
ik reeds in mijn blad (zie „De Tijd"
no, 20457)
r,ln Visé wordt een waar schrik
bewind uitgeoefend. Eergisteren
werd met de bel door de straten
en afgekondigd, dat binnen 24 uur
iedereen zijn fietsen bij de brug
breDgen moest. Werd daarna nog
bij iemand een fiets gevondeD,
dan zou hij gefusilleerd en zijn
huis in brand gestoken worden.
Gistermorgen kondigden de Duit
schers weer af, dat alle wapenen
ook oude, gehrokene en uit elkaar
geoomene, binnen een uur op het
stadhuis moesten worden inge
leverd. Als er daarna nog wapenen
werden gevonden, zouden ze de
inwoners fusilleeren en de stad
verbranden. Voortdurend worden
met bedreiging van verbranding
eet en drinkwaren geëischt en de
inwoners vreezen niets zoozeer,
dan dat den een of anderen dag
iets geëischt^zal worden, wat men
niet kan geven."
Zelfs reeds eerder, den llen Au
gustus n 1., verzond ik een telegram
aan mijn blad (zie no. 20353) waar
in o.m. voorkwam
„In Visé en omgeving slaapt
men 's nacbis nog.in de kelders,
daar voortdurend met brandstich
ting wordt gedreigd."
Voorloopig genoegik ga nu me
moreeren, hoe ik in Riemst werd
gevangen genomen en daar in het
gezelschap van den burgemeester en
den pastoor van het plaatsje werd
opgesloten.
Md. Wordt vervolgd
bied totaal ontaard, was hij niet
anders dan het prototype van een
doortrapt schoelje.
Dan hebben wij nog kennis te
maken met den derden persoon
van een edel drietal, namelijk met
Rooien Albert, de waardige zoon
van Friederich de Kippendief.
De familienaam was Le.usman
maar deze was in Groenrode zoo
goed als onbekend, ofschoon hij
nogal karakteristiek en vooral in
de Duilsche uitspraak gemakkelijk
te onthouden is.
Zoowel vader als zoon behoor
den lot de nfijnste, aanbevelens
waardige merken".
Papa was van Duilsche afkomst
en had in het grosse Vaterland
en ook in »Aarum" herhaaldelijk
in de gevangenis gezeten wegens
diefstal van kjppen en andere
roerende goederen.
Zijn zoon Albert, was een paar
weken geleden teruggekeerd in 't
huis zijns vaders", nadat hij zes
maanden in Arnhem in een re-
traitenhuis had doorgebracht, om
le overwegen cf hij zich niet
heelemaal aan de wereldsche be
koringen zou onttrekken, maar
hij was toch »beu" geworden van
de stille afzondering in dat groote
gesticht.
Da personen, die hem indertijd
naar het retraitehuis in Arnhem
zor.den en misschien verwachtin
gen gekoesterd hadden, daarmede
heilzame uitkomsten bij den rooien
Albert te bereiken, moesten even
wel erkennen, dat die pogingen
faliekant waren uitgekomen, want
een paar dagen geleden had de
brave ex-retraitant alweer een
ontmoeting met de »Kemiezen'
Regeerings bemoeiing
met den Landbouw.
Gaat zy in verkeerde richting
Het vraagstuk der Regeeringsbe-
moeiïng met den landbouw staat
wederom in de volle belangstelling
van ons volk en in de groote dag
bladen wordt weer dag aan dag ge
schreven en gepolemiseerd over de
al dan niet juistheid, of doeltreffend'
heid der genomen maatregelen.
Wij begrijpen dit volkomen en
waardeeren het, omdat het hier in
derdaad gaat om voor ons geheele
volk en voor onzen boerenstand in
het bijzonder, allerbelangrijkste vraag
stukken.
Dat de Regeering maatregelen
genomen heeft om onze boeren en
tuinders door de crisis heen te hel'
pen vindt geen bestrijding.
Het in het begin van de crisis
ingenomen stondpunt „Laat maar
uitzieken" vindt gelukkig geen ver
dedigers meer.
Doch daarnaast is het evident, dat
ons volk, dat groote bedragen moet
opbrengen in den vorm van accijn-
sen of heffiogen, 2ich afvraagt, of
het nu wel noodzakelijk is, dat mll
lioenen kilo's boter voor 30 cent
per KG. naar Eogeiaad moeten
worden uitgevoerd, terwijl in het
eigen land voor de boter f 1.80 en
voor de margarine f 1.20 per KG.
wordt betaald, ofwel dat het bevro
ren varkensvleesch met de grootste
moeite kan worden geëxporteerd
naar Italië voor een netto prijs van
nog geen.... dubbeltje per K.G.
Wanneer toch onze Regeering
steunwetten indient, welke beoogen,
dat den boer wordt gegeven een
minimale kostprijs voor zijn product
en dus uit die overwegingen oszen
boerenstand beschermt tegen een al
dan niet gedumpten internationalen
wereldprijs, dan is deze politiek van
de Regeering volkomen juist, als
zorgende voor het algemeen welzijn.
Dat begrijpt ons volk ook en draagt
dus ook hiervoor bij.
Doch daarnaast is het verklaar
baar, dat waar de Regeeringsmaat-
regelen steeds bij uitstek stonden in
het teeken van „tijdelijke maatregelen",
men zich afvraagt, zooals in het
voorloopig verslag van Hoofdstuk I
der Staatsbegrooting „Meer zouden
de hierbedoelde leden het op prijs
stellen vooral nu een nieuwe
Minister de zorg voor de landbouw
zaken op zich genomen heeft te
vernemen, welke het doel is, dat de
Regeering met haar agrarische politiek
nastreeft."
Vooral moet deze vraög worden
gesteld, nu de kans op een korten
duur, waarin steua moet worden
verleend, wel verkeken zal zijn en
dus de Regeeringspolitiek ten aanzien
van den landbouw moet worden
ingesteld op een te verwachten
langen duur" der steunmaatregelen.
Beziet men de kansen voor onzen
landbouw ten opzichte van het aller
belangrijkste vraagstuk vqn de export
mogelijkheid, dan moet men toch
erkennen, dat het er thaDS wel
hopeloos slecht voorstaat, vooral met
name voor onze twee voornaamste
producten zuivel en vleesch. De
prijzen waarvoor een groot deel
onzer producten de grenzen overgaat,
zijn zoo belachelijk laag, dat men
zich met groote zorg moet afvragen
of niet tot eiken prijs zoodanige
exporten moeten worden voorkomen,
waardoor dus onmiddellijk het vraag
stuk der verminderde productie aan
de orde komt.
Noemen wij de zuivel, waarvan
toch millioenen kilo's boter naar
Engeland worden geëxporteerd voor
even 30 cent per K.G., waaruit
ressorteert een melkprijs van onge
veer 1 cent per K G., dan voelt men
toch, dat de productie van deze
melk, nationaal bezien, verlies brengt
en dat deze melkproductie verkregen
voor een belangrijk deel uit den
import van voedergranen, moet wor
den tegengegaan.
Is het een juiste en rechtvaardige
politiek der Regeering geweest, om
onzen landbouw te redden, door
middel van de accijasen en heffiogen»
door ons volk een nog altijd zeer
lagen prijs te doen betalen voor de
producten welke ons volk noodig
heeft, en kan men in het nationaal
belang met het oog op het behoud
van buitenlandsche markten hierbij
rekeDen op een normalen export
van Groenrode gehad, waarvoor
hij opnieuw voor de Heeren moest
komen.
In tegenstelling met zijn col
lega's, die er de voorkeur aan
gaven Sterrenbergsche renteniers
kleeren te dragen en op klompen
te patrouilleeren, gaf hij zich de
moeite als heer gekleed te gaan
weshalve hij dan ook nooit klom
pen droeg, maar schoenen, a
waren ze er ook naar en een
voorhemdje, al was dat ook in
zes weken niet gewasschen of
gestreken.
De andere Sterrenbergers had
den als hoofddeksel meestal de
«kiepsen" van de allerlaatste mo
dellen, maar hij had altijd een
hoedje van boven op.
Als iels uit het groote Duitsche
vaderland komt, dan zegt men ii
Groenrode: »dat kumt van boave
daarom paradeerde hij geregeld
met een week villhoedje, versierd
met een »metkolleve-vèrke",schuin
op de roode krulharen, waardoor
zijn uiterlijk iets ondernemends
en- aanlokkelijks kreeg, vooral
voor de edele jonkvrouwenschaa
op den Sterrenberg.
Zoowel Mattesen Ties als de
brave Nimrodzonen van den Ster
renberg meenden dezelfde tactiek
te moeten volgen, namelijk dat
het steeds raadzaam is de bewe
gingen der tegenpartij na le gaan,
vooraleer men iets gaat onder
nemen.
Uit dien hoofde trachtte 't edele
drietal Stille Wieske, Pelje den
Bult en Rooien Alben zich op
de hoogte te stellen van de plaats
waar Mattesen Ties zich bevond,
alvorens een avondexpeditie of
een nachtelijken strooptocht te
ondernemen.
Van zijn kant v0Igde Ties pre
cies hetzelfde systeem, met het
kleine verschil, dat hij gewoonlijk
reeds vroeg in de huurt van den
Sterrenberg verdekt op den loer
lag, om te zien waarheen de brave
broeders zich begeven zouden.
Aan de weersgesteldheid, den
stand der maan, de aanwezigheid
van een partij wild op 'n bekende
plaats, vooral echter ook aan de
finanlieele toestand der stroopers
kon hij zoo ongeveer afleiden of
zij er op uittrekken zouden of
niet.
Hadden ze namelijk geld in de
»tes", dar» moest dat eerst worden
opgemaakt en bleven zij dus bij
honk; maar als ze berooid waren
en met hun drieën nog geen half
maatje foesel konden koopen, dan
was de lijd gekomen, om weer
door de een of andere expeditie
voor nieuwe fondsen te zorgen.
Op zekeren morgen had Ties
uit de verte gezien hoe Petje den
Bult langs de Bossche baan slen
terde en tenslotte links in hel hout
verdween.
Ongezien was hij hem nage
slopen en, zooaU hij 't verwacht
had, zag hij op een afstand hoe
Pelje bezig was hier en daar on
der de struiken van een met
eikenhout begroeiden wal, die het
bosch van het bouwland scheidde,
met de handen rond le grabbelen.
Hij liet hem kalm begaan, want
hij wist nu waar het orn ging.
Zoodra de wal afgezocht was,
kuierde Pelje verder in de richting
van den grintweg, die door het
boach liep.