TWEEDE BI.AD VAN PEEL EN MAAS Geld Jan. PATER EN PETER Vijf 'en vijftigste Jaargang No 34 De overweldiging van België. FEUILLETON. Crisis maken! Zaterdag 25 Augustus"1934 Herinneringen aan de omzwervin gen van een oud-oorlogseorres- pondent tussclien de strydende partyen. DE VUURDOOP. Voor mij is de oorlog van 1914 nog als een feit uit den dag van gisteren. Andere gebeurtenissen van veel meer recenten aard zijn wegge zonken in een nevelig verleden, maar om de oorlogs oaanden van 1914 te herleven, behoef ik de oogen maar te sluiten en me in gedachten te verplaatsen naar Luik, Visé, Leuven en den Yser.... Dan trilt m'n wezen nog na en moet ik nog schudden met de schouders, gelijk men dat doet wan neer men versch leed niet kwijt kan raken en het poogt af te stooten. Als oorlogscorrespondent heb ik „geboft" in 1914. Ik was tegelijk met de eerste Duitschers tot Luik kunnen doordringen, toen alle forten nog in banden der Belgen waren; ik was in Visé, toen dit stadje werd verwoest; ik was in Leuven, toen deze stad brandde; in Leuven ben ik gevangen genomen en ik ben er voor generaal Von Manteuffel ge leid, die het vonnis over Leuven liet voltrekken; ik heb de verdediging der Belgen gezien aan den Yser Zonder overdrijving mag ik vast stellen, dat ik, althans van het oor- logsbegin, méér heb gezien en mee gemaakt dan welke Nederlandsche journalist ook. Omdat ik zoo dapper was en zoo moedig Onzin 1 Ik geloof niet aan dappere en moedige oorlogshelden. Ik geloof slechts aan geestelijke overspanning, welke het oorlogs monster wekt; ik geloof slechts aan den waanzin, welke den mensch in staat stelt om dingen te doen, waar van een normaal mensch huivert of ontzet is. Ik geloof in vaderlandsliefde, maar ik geloof niet aan den mensch, die rustig, wei-overdacht, terwijl zijD vrouw en kinderen terzijde staan, zich de borst zou ontblooten en zich laat dooden, als hij daarmee zijn vaderland op een of andere wijze zou kunnen helpen. Toen Dollfuss onder moordenaars hand viel, riep hij; „Hilfe 1 Hilfe 1" en ik respecteer er hem niet minder om 1 Toen minister Fey door de Ween- sche muiters gelast werd om naar het balkon van de Bondskanselarij te gaan en van daar een pleidooi voor de opstandelingen te houden, werden twee karabijnen op Fey gericht. Fey verkoos zich Diet te laten doodschieten uit vaderlands liefde, maar hij deed zijn woord voor de muiters 1 Ik achc er Fey niet te minder om en hij is waardig gekeurd om ook weer in de nieuwe Oostenrijksche regeeriog zitting te nemen. Toen ik in het begin van Augus tus 1914 op me nam om een Ne- derlandsch dagblad als oorlogscor respondent te dienen, wist ik eigen lijk niet precies, tot wat ik me alle maal had verplicht. Ik wist niet, wat een oorlog wel beteekende en dit wisten eveDmin de honderdduizenden jonge mannen, die zingend, opgetooid met groen en bloemen, naar het front gingen. Maar nauwelijks had ik vanuit de verte nog maar één blik op het oorlogsmonster, zooals het er in werkelijkheid uitzag, kunnen wer pen, of ik was bang Bang zooals u en een ander bang zouden zijn geweest en zooals al die honderd- Een plattelandsgcschiedenis Yan de Belg.-Limb, grens. 27 Tevreden over zijn arbeid, legde hij de bommen buiten en nu om «werkeiijk" gestolen te worden. Zóó de dieven nog den lust en den moed hadden dit hoopje hout mede te nemen, dan zou hij met voldoening hooren spreken van «ontploffingen", van »in-de lucht- springen." Heel het dorp zou in opschudding komen. Zijn verbeel ding schiep hem zelfs de leukste tafereelen. Bij zijn ontwaken ging hij eiken morgen eerst een bezoek brengen, aan zijn ontplofbare kachelknabben. Maar als hij zag, dat ze nog geen beenen gekregen hadden, kropte de spijt hem in de keel. Was er verraad in 't spel Zouden ze lont geroken hebben Dat kon niet. Niemand had hij er over gesproken en ook niemand had iets van zijn voornemen kunnen gewaar worden. Vurig hoopte hij en verlangde hij dat de dieven nog eens zouden terugkomen, «1 was 't maar één duizenden jonge soldaten bang zijn gewordeD, toen ze het eerste werke lijkheidsbeeld van den oorlog aan schouwden. Zij en ik zijn van onze bangheid, onze vrees, slechts „genezen" door den waanzin. Toen we zóóver waren vond men mij „dapper" en de sol daten waren „helden" geworden. Op den 7den Augustus 1914 was ik in Maastricht aangekomen. Daar hoorde ik voor het eerst het gedreun der kanonnen in den wereldoorlog. De stad was overvuld met jammer lijke vluchtelingen van over de grens en ook de Maastrichtenaren waren onrdaaD, want algemeen was men bevreesd in die dagen, dat de Dnit- sche legers het Limburgsche gebied niet zouden ontzien. Ik passeer een lange stoet huif karren en andere boerenwagens de eerste gewondeD, Duitschers en BeigeD, liggen op versch stroo ge spreid; op de karren wappert de Roode Kruisvlag. De vluchtelingen doen elkaar opgewonden verhalen of informeeren beangstigend naar zoekgeraakte familieleden. 's Avonds hebben dichte drommen menschen zich tot een processie vereenigd, welke zich biddend in de richting van O L.Vr.-kerk beweegt, waar het miraculeuze beeld van Maria, de Sterre der Zee, wordt vereerd. De processie is eindeloos lang; ze vult alle straten en pleinen van de binnenstad. Allen bidden luid en smeekend: Onze Lieve Vrouw, Stene der Zee, bid voor ons 1 bid voor ons 1 Op het plein vóór de kerk staat pastoor Jacobs. Hij predikt tot de compacte schare, spreekt een woord van bemoediging, hoop en vertrou wen. Hij wekt de menschen op om een smeekbede te sturen tot den Almachtige, een bede om vrede. Als hij weer even uitgesproken is, klinkt uit duizende kelen een lied tot Maria, een smeekzang om toch Voorspreekster te zijn bij Haar Almachtigen Zoon ten behoeve van de beangstigde menschheid. Nauwelijks zijn de laatste tonen verstorven, of daar klinkt weer het doffe boem boem van over de grens. In de lucht hangt een dof gebrom als van ballen over een kegelbaan. 's Anderendaags trok ik 's morgens heel vroeg, loopende langs 't kanaal in de richtiog van de Belgische grens welke ik bij de gemeente Petit Lanay overschreed. Ik werd aangehouden door een Belgischen tolbeambte, die mijn papieren in orde bevond, doch me aanraadde om niet verder meer te gaan. De Duitschers waren nog niet tot hier doorgedrongen, maar ik hoor de eerste gruwelverhalen. Een eindje verder, bij Haccourti zouden drie menschen, waaronder een joDgen van 14 jaar, aan een boom zijn opgehangen door de Duit schers, die ze van franc tireursdaden hebben beticht. De tolbeambte ontkent hardnekkig, dat de burgerbevolking zich zou hebben verzet. Zoo juist nog, zegt heb ik een circulaire ontvangen van den Minister van Binneolandsche ZakeD, meldende, dat non combat tanten, die op den vijand schieten, zich aan gevaar blootstellen en hun medebewoners aan weerwraak prijs geven. De man raadt me nog eens om niet verder te gaan, want zoo gauw de Duitschers een burger zien, daD schieten ze.... I Ik werd.... bang 1 Niet ver van me lag het fort Pontisse en ik hoor de het geschut der tegenstanders voortdurend in actie; door een eigen aardig fluitend geluid meende ik zelfs de richtiog te kunnen aanwijzen, keer, hoe leelijk hij ze anders in het diepste zijner ziel verwenschte. En zij kwamen weder... Den vijfden morgen waren de »knabben" spoorloos verdwenen. Van tevredenheid bonsde zijn hart feller en zijn breede kaken span den zich ditmaal van blijde lach lust open. Het zou nu gaan bliksemen en donderen, knetteren en knallen. Dien dag werkte hij met veel lichter gemoed en schepte reeds behagen in hetgeen komen moest. Zware vermoedens had hij tegen twee zijner buren. Meer dan eens was hij er met een looze bood schap even gaan buurten, nauw lettend of ze de kachel niet op stookten met zijn »knabben". Ze leken er wonder goed op, maar vast bewijzen kon hij hel niet, ofschoon hij toch heel goed wist, dat die menschen dergelijk slooksel nergens anders dan bij hem konden halen. Ze waren immers maar klein sukkelboerljes en waar zouden zij zoo'n goed brandhout anders vin den. En toch moest hij doen of hij niets bemerkte en geweld op zijn eigen babbeligen mond doen. Zoo hij er maar met één enkel woordje over repte, dan kon hij iets te hooren krijgen van die lui, die niet op hun tong gevallen waren. Hel uur der wrake was nabij en licht zou er nu komen I Ofschoon het niet in zijn ge- waarin de granaten door het lucht ruim gingen. Ik heb m'n tanden op elkaar ge klemd en ben dóórgeloopen. Ik ging langs volkomen verlaten wegen in de richting van de Maas, aan wel ker oever ik, tegenover het Neder landsche grensdorp Eijsden. een café vind, een „estaminet". Ik ga er bin nen om informaties te nemen, maar hoe ik ook roep, stomp en klop, niemand komt opdagen. Toch meen ik iets te hooreD.... Ik doe een deur open, welke toegang tot den kelder blijkt te geven en nu hoor ik van beneden een klein koor van bevende stemmen; men bad er gezamelijk het rozenkransgebed. Bevend over al zijn ledematen kwam de waard naar boven en het duurde nog geruimen tijd voor we zijn vertrouwen hadden gewonnen. De man smeekte ons haast om toch vooral niet verder te gaan. De Duit schers zouden me overhoop schieten voor ik nog een woord had kunnen zeggen. Slechts tien minuten verder op, bij Lixhe, zouden ze bezig zijn een brug over de Maas te slaan. De derde al 1 vertelde hij. Van het fort uit wordt de brug telkens stukge schoten 1 't is vreeseiijk 1 kreunt hij Er moeten veel dooden vallen, want we hebben al lijken in de Maas gezien.... Om me nu maar als een hond te laten doodschieten, daar voelde ik niets voor. Aan den overkant van de Maas, in Eysden zag ik Neder landsche soldaten staan en een hoop volk. Ik ging naar buiten en ik schreeuwde ze toe, zoo hard ik koD, dat ze me zouden halen met een boot, die ik daar zag liggen en in normalen tijd voor een veerdienst wordt gebruikt. Ik was. ja lezer, ik was bang geworden 1 Van den anderen kant werd terug geschreeuwd, maar het „onderhoud had geea resultaat. In de eerste oor logdagen wist niemand, wat men als Nederlander kon of mocht doen, dan wel had na te laten. Mij werd van de overzijde beduid, dat Neder land „neutraal" was en geen ver zekeringen van mijn kant, dat ik eveneens neutraal en Nederlander was, kon onze gewapende macht in Eysden bewegen om met een roei boot naar den Belgischen oever te komen. Ik keek in de verte naar Lixhe en den toren van Visé Ik zag nu Dultsche militairen gaan in druk be weeg; ik zag rook, hoorde het ge donder van het geschut; ik snoof iets op van kruitdamp. Het was, of er iets in mij veranderde; of iets wilds m'n ziel binnendrong. Mijn ademhaling ging sneller. Ik moest terug en laf zija, seinen aan mijn blad, dat ik me niet waagde als oorlogscorrespondent, of ik moest vooruit, het gevaar tegemoet, dat me begon te pakkeD. Ik ging terug naar den waard, schudde hem de hand, stapte de deur uit, keek éventjes nog naar de overzijde, waar de Neder landsche driekleur aan den Maas oever was geplant en stapte daarop met driftige passen in de richtiDg Visé. Enkele honderden meters verder maakte de rivier een bocht: toen ik deze voorbij was, bevond ik me heel kort voor de schipbrug van Lixhe, door de Duitschers geslagen. Troepen, kanonnen, proviand- en munitiewagens trokken er overheen. Opzij uit een boschje klonken zware knallen op en rook steeg omhoog; blijkbaar een Duitsche artilleriestel ling. Lixhe is een klein dorp; alle behuizingen stonden in lichte laaie, deels waren de woningen in brand geschoten door de Belgische artil lerie vanuit het fort Pontisse, deels hadden de Duitschers den brand woonte lag, was hij van plan alle avonden te gaan buurten bij de personen, die hem het meest ver dacht voorkwamen. Ondanks, dat hij in onvrede met de lui leefde, zou hij iets verzinnen om mei fatsoen binnen te geraken, want hij wilde vol strekt oog- en oorgetuige van een verschrikkelijke ontploffing zijn. Bij Driek, die een stuk land van hem in pacht had en naar zijn meening de langste vingers had, zou hij van avond eens gaan loeren. Die man stookte als een hellevuur en meest houtblokken, die lang tegenhielden en het ijzer roodbrandden. Hij wisi van hooren zeggen, dat de buurlui achter zoo'n kachel met gloeienden romp tot laat in den avond warmpjes bleven zitten praten. Drieks huis was het clubhuis van het dorp. De plaatselijke po litiek werd er besproken en be twist. Er kon in of buiten de gemeente niets voorvallen of het nieuws werd er verteld, gerekt en rondgelogen. Wat daar beoordeeld werd, dat vloog 's anderendaags als licht stuifzand door de dorpshuizen. Onder veel bepeinzingen kroop de dag traag voorbij. Met de zwartheid van den avond werd het Jan nu en dan benauwd om zijn lijf. En met de duisternis voelde hij zwarte gedaanten in gesticht. Het eerste oorlogsgeweld had de soldaten dol gemaakt. Woest liepen de manschappen, die met het brugge- onderhoud waren belast, dooreen. Hun tunieken hadden ze op dezen warmen zomerdag opengetrokken aan den hals; het zweet liep ze van d'r gezichten; wild stonden de oogen, rood doorloopen. Verschillenden hielden zich onledig met een zinneloos werk; uit de brandende huizen sleepten ze, wat mooi en misschien kostbaar was, beelden, spiegels, vazen enz., om dat alles bulten in gruizelementen te gooien I Verstikkend nu en dan was de rook der brandende huizen, als die neersloeg, prikkelend was de kruit damp, zwaar het gevloek en getier der mannen, die hun paarden over de brug ranselden, waar moeizaam en schokkend de voertuigen over heen rolden. Dof sloegen hier en daar de granaten in: een knal, stof, rook en alweer werd de aandacht getrokken voor een andere ontplof fing. Brancardiers liepen af en aan met gewonden. Hóóg spatte het water, als daarin een granaat terecht kaam. Ik loop door en.... niemand hin< derde me. Ik zag er trouwens niet uit als een gewoon burger: ik was gekleed in sportcostuum, droeg een rugzak en had een veldflesch aan een riem over den schouder hangen. M'n angst was..,, weg. In dit dol lemanshuis kende ik mezelven niet meer. Onder die wilden werd ik óók wild; de kruitdamp drong ook in mijn neus; de rook verstikte ook mijn adem. De dood, welke al die mannen beloerde, benaderde ook mij. En in die hel, in die andere wereld, waar in ik was neergeploft, vond ik den dood niet vreeseiijk meer. Je ver baast je niet over den dood, als je in den oorlog zit, zoomin als men zich erover verbaast, dat men nat 'wordt, als je in den regen loopt. Ik werd „dapper", zooals al die joDge soldaten, die zich daar als wildemannen aanstelden, dapper waren geworden. Ik zag aan den overkant een granaat inslaan In een troep soldaten en toen damp en stof waren opgetrokken, zag ik 8 9 mannen liggen.... op het veld van eer En het schokte me niet. Plots zag ik me omsloten door een troep soldaten, die dreigend met hun bajonetten gebaarden en me toeriepeD, dat ik m'n handen zou omhoog sreken. Ik deed het en ik was niet bang.... De oorlog had me al „dapper" gemaakt.... Md. N.B. Bovenstaande schets is de eerste van een serie, welke we in wekelijksche vervol gen zullen afdrukken. I. Peter. Wat denkt U wel van de muiterij op de „Zeven Provinciën Pater. Dat het een treuiig geval is. Peter. Een dwaze onderneming. Hoe dom toch van een handjevol menschen te meenen en te verwach ten, dat zij 't hoofd zouden kunnen blijven bieden aan heel het land 1 En daarbij te vergeten aan welke zware straffen zij zich blootstelden. Pater. Ja, aan jarenlange, mis schien levenslange gevangenis. Peter. Zij moeten bepaald ge meend hebben, dat de straffen niet op hen toegepast zouden worden, zijn geest ronddwalen. Er moesten eens menschen hij verongelukken. Had hij daar maar eerder over gedacht. Zoo er dan doodelijke ongelukken gebeurden, had hij menschenlijken op zijn geweten liggen en had hij zich misschien ook nog voor 't gerecht te verantwoorden. Dat zou te erg zijn. Moeten brommen. Dat waren de stoof- knabbetjes toch niet waard. Een rilling voer hem door de leden. Angstzweet brak hem uil; hij wilde bij verschillende lieden aanloopen en huu zeggen dal ze op moesten passen met de houtknabben, er slak dynamiet in 1 Maar waar ging hij dat zeggen Hij zou misloopen. En de dieven moesten toch gestraft worden. De ontploffing zou ook wel geen vulkaanuitbarsting zijn. Het zou een greoten knal geven en de lui zouden er met den schrik wel afkomen. Een geweldige schok, zonder raenschelijke verwondingen zou hun leeren aan andermans goed te raken. Pijprookend slenterde hij op Drieks woning af, die lusschen andere kleine huisjes lag, droo- mend in den stillen wintervrede. Uit de nederige gebouwen dreunde geroezemoes van stemmen. De maan stond als een dreigend gouden puntig kromzwaard aan den hemel om de dieven te straf fen. Dat is hel voorteeken 1 Snel dreven eenige lage wolken langs dat het vanwege de regeering bij bedreigingen zoude blijven en dat zij den dans zouden ontspringen. Pater. Schepelingen dienen toch het scheepsrecht te kennen. De eerste de beste bom, die op hun hoofden nederkwam, 22 kameraden doodde en 21 verwondde, bracht hen gauw tot de werkelijkheid terug; ze gaven zich op genade over. Peter. 't Is zielig. Pater. 't Is een waarschuwing en een les voor U en voor mij, Peter en voor iedereen. Peter. Hoezoo Wij zijn toch geen schepelingen. Pater. Jawel, dat zijn we alle maal op de wereld- en op de levens zee. Allen zijn we varensgezellen. We varen uit bij onze geboorte om eerst aan vasten wal te komen in de eeuwigheid. Peter. Ja, maar dat is enkel een manier van spreken. Pater. Zijn beeldspraken geen beelden der werkelijkheid Zooniet, dan moet ge al de beeldspraken van de H. Schrift, al de vergelijkingen van OL.H. afschaffen. Het geestelijk en bovennatuurlijk leven, dat onze zinnen te» boven gaat, kan ons enkel door vergelijkingen en beelden, aan het zichtbare ontleed, bijgebracht en verklaard worden. Daarom sprak O.L.H., bij 't volk vooral, enkel in parabels, gelijkenissen en beelden overal ter wereld spreekt niemand zooveel in beelden als juist het ge wone volk. Peter. Nu gij 't zegt, wij spreken inderdaad van het schip der Kerk, met Sint Petrus als kapitein. Pater. Ik zal U wel niet hoeven te zeggen, dat door Sint Petrus heden de Paus moet verstaan worden. Peter. En wie zijn dan de officieren Pater. De Bisschoppen. Peter. En de onderofficieren Pater. De Pastoors en hunne helpers, de kapelaans, in één woord, de zielzorgers of Geestelijken. Peter. En de matrozen, de schepelingen Pater. Dat zijn de leeken of gewone geloovigen. Peter. En als dezen in opstand komen tegen Paus. Bisschoppen, en Geestelijkheid, zijn het dan muiters Pater. Wis en zeker. Immers het gezag en de leiding is door O.L H. aan de Geestelijkheid en niet aan de leeken, toevertrouwd. Peter. Ja, maar de Paus is toch alleen onfeilbaar, en nog wel als hij spreekt voor heel de kerk over geloofszaken of zeden. Pater. Dat is zoo. En daarom moeten en Bisschoppen en Geeste lijken de uitspraken en voorschriften, dus de leiding van den Paus volgen, net zoo goed als de officieren en onderofficieren de leiding en bevelen moeten volgen van de scheeps kapiteins. Anders zijn ook zij muiters. Maar de schepelingen moeten ook gehoorzamen aan officieren en onder officieren. zoolang dezen niet duidelijk tegen den wil van den kapitein ingaan. En zoo moeten de geloovi gen ook doen jegens hunne Geeste lijkheid, wel te verstaan in geloofs- en zedeleer, of ze houden op katho liek te denken en te handelen Peter. Maar ze worden toch niet gebombardeerd gelijk de muiters van de Zeven Provinciën. Peter. Asjeblief. Maar door O.L.H., die tij I en geduld genoeg heeft om ze af te wachten in de haven der eeuwigheid. Als Hij hun het woord herhalen zal, dat Hij sprak tot zijne Apostelen en hun opvolgers Wie naar U luistert, luistert naar mij, en hun vragen zal Waarom hebt gij mijne gezagvoer ders niet gevolgd? Zal dat geen bom zijn, en van't zwaarste kaliber Peter. Dan maar geen muiterij aan boord van 't schip der kerk, den slanken kerktoren over de donkere huizen. Jan naderde Drieks erf. Een oogenblik waande hij zich mede onder de puinen bedolven en bleef weifelend stilstaan.Dan manhaf tig vooruitstappend, verjoeg hij die nare en dwaze gedachten. Zoo'n geweldige kracht konden die dingetjes niet hebben I 't Zou maar een rammelende vogelver schrikker zijn. Hopelijk ook wer den heden avond zijn knetter- knabbetjes niet afgestoken of ook ergens anders. Zijn heelen moed bijeenschar relend ging hij op de deur aan. Met 'n goeien avond strompelde Jan in de kamer, vervuld met stemmengedruisch van de gewone huurlieden en met donkerblauwe tabakswolken, zich kringelend tegen de lage zoldering. Hij liet zich zuchtend neer op een stoel, dicht bij de deur. Snuffels zou dichter bij de kachel komen, meenden baas en bazin. En stoelen werden ramme lend opgeschoven. Maar Jan bleef als vastgeschroefd zitten. Hij had het niet koud en als de lui goed stookten was het overal warm. Nieuws wist hij ook niet alhoewel hij anders zijn venijge tong niet behoefde te smeeren, want liefst jokte hij over afwezige menschen, met wie hij iels aan de hand had gehad. Dan kon hij zoo heimelijk schampen. Er werd over weer en wind want daar staan ook zeker de zwaar ste straffen op. Pater. Beter doen wij dikwijls met verstand en overtuiging het artikel van ons katholieke Credo te herhalenIk geloof in de ééne, heilige, Apostolische en Katholieke Kerk, en naar dat geloof te haodelen. S. H. PEETERS, M.S.C. FRANCISCAANSCHE VONKEN. Ach, onze moderne wereldbeschou wing is zoo wanhopig gecompliceerd 1 Daar verschijnen dagelijks nieuwe boeken over opvoedkunde nieuwe, nieuwere en nieuwste banen worden ons aangetoond. En verre dit ai te keuren het kan allemaal nuttig zijn, als men de oude beproefde baan maar niet vergeet. Het Evangelie is toch zoo een voudig, zoo simpel, zoo bevattelijk. Als wij die beginselen, die Fran- ciscus zoo helder en klaar voor den geest stonden en waarmede hij de wereld van zijn lijd hervormd heeft, maar konden terugbrengen in het gezin, dan hadden wij het gered 1 Dat Evangelisch leven van Fran- ciscus leert ons Godsvertrouwen gezag en gehoorzaamheid als weder- zijdsch liefdebetoonsoberheid, ver sterving als voorwaarden van e<;ht levensgeluk oprechtheid en waar achtigheid in ons verkeer met elkan der; Godsliefde en naastenliefde als hoogste levensnormen. Franciscus terug in het gezin, dat zou een weldaad zijn 1 D.O.R, In het „Centraal Orgaau v.d. handel in Aardappelen Groenten en Fruit" wordt de laatste weken scherp geageerd tegen de crisisheffing op aardappelen. De vakbladen worden uit den aard der zaak slechts door de betreffende vakgenooten gelezen, voor dezen is dit echter geen nieuws, zij onder vinden het wel aan den lijve. Daar om schreef P. Eijpe, Bussum, hier over gaarne eens iets in „De Maas bode", opdat het tot het publiek en ook tot de hoogere instanties eens moge doordringen hoe men bezig is crisis te maken waar geen crisis is. En dat tot schade van producent, van den handel en wat erger is, tot groote schade van den consument. Uit een artikel in de „Tuinderij" van 3 Aug. j.l. over „Onze Aard- appelenpolitiek" blijkt ook dat de producenten niet tevreden zijn. Wij lezen hierin o.a. „Staan wij reeds zoo ver van de bedrijfsvrijheid af, dat wij uit pure vijandschap ten aanzien van die vrij heid, of uit machtswellust der Ctisis- organen, ons niet meer kunnen losmaken van maatregelen, die toch naar onze opvatting aileen maar ge wettigd zijn, als de nood het vordert Latïn wij toch voorzichtig zijn. Los laten wat losgelaten kan worden, moet het eerste gebod zijn voor den land- en tuinbouw, ook al gaat dit met een kloppend hart. omdat het de weg terug zal vergemakkelijken, die wij toch straks met althans een groot gedeelte der maatregelen zullen moeten gaan. Wij kunnen en zullen als land- en tuinbouw niet kunstmatig in het leven gehouden kunnen worden. Laten de boeren en de tuinders nooit vergeten, dat met het klatergoud der crisismaatregelen geen gezonde boeren- en tuindersstand kan worden verkregen. Daarom moet de blik op de toekomst gericht blijven, vooral gesproken, over Klingels koe, die »op kapot gaan" lag. Maar Snuf fels hoorde daar niets van, hij staarde naar de kachel en knab- betjes en schrok even toen het vuur opeens brommend snorde onder het windgezucht en den vuurkring, die op den sleenen vloer zich breeder uitdeinde. Telkens als de wind met klaag* waaiende rukken door den schouw bolderde, voelde Jan zich het hart beklemmen..,. Nu gaat 't hache lijke ding komen... Nu springt het heele boeltje boeltje uit elkaar.... En nog knalde niets 1 Maar toen de vrouw, na drie, vier andere het vuur nog met een nieuwen knab aanwakkerde, ver schoot zijn gezicht. Ja, dat was zeker een van die gevulde 'knab beltjes'! Hemel, was hij maar uit de knip weg 1 Hij wrong en rekte zich. Een benauwd zweet parelde op zijn voorhoofd. Hij voelde zich onwel, maar durfde niets laten blijken De plotseling heftig geworden wind huilde door de pijp en deed het vuur knetteren. O wee, nu zal het komen I.... Bevend op zijn stoel, hield hij maar strak de roode kachel met haar brullende pijp in 't oog. Het kwam als de brandklok in den nacht, als donder bij helderen hemel. Pang 1 Paaf 1 knalde de barstende kachel. De waterketel tuimelde verbrijzeld op den grond.

Peel en Maas | 1934 | | pagina 5