TWEEDE BI.AD VAN PEEL EN MAAS
Geld Jan.
PATER EN PETER
Vijf 'en vijftigste Jaargang No 34
De overweldiging
van België.
FEUILLETON.
Crisis maken!
Zaterdag 25 Augustus"1934
Herinneringen aan de omzwervin
gen van een oud-oorlogseorres-
pondent tussclien de strydende
partyen.
DE VUURDOOP.
Voor mij is de oorlog van 1914
nog als een feit uit den dag van
gisteren. Andere gebeurtenissen van
veel meer recenten aard zijn wegge
zonken in een nevelig verleden, maar
om de oorlogs oaanden van 1914 te
herleven, behoef ik de oogen maar
te sluiten en me in gedachten te
verplaatsen naar Luik, Visé, Leuven
en den Yser....
Dan trilt m'n wezen nog na en
moet ik nog schudden met de
schouders, gelijk men dat doet wan
neer men versch leed niet kwijt kan
raken en het poogt af te stooten.
Als oorlogscorrespondent heb ik
„geboft" in 1914. Ik was tegelijk
met de eerste Duitschers tot Luik
kunnen doordringen, toen alle forten
nog in banden der Belgen waren;
ik was in Visé, toen dit stadje werd
verwoest; ik was in Leuven, toen
deze stad brandde; in Leuven ben
ik gevangen genomen en ik ben er
voor generaal Von Manteuffel ge
leid, die het vonnis over Leuven
liet voltrekken; ik heb de verdediging
der Belgen gezien aan den Yser
Zonder overdrijving mag ik vast
stellen, dat ik, althans van het oor-
logsbegin, méér heb gezien en mee
gemaakt dan welke Nederlandsche
journalist ook.
Omdat ik zoo dapper was en zoo
moedig Onzin 1 Ik geloof niet aan
dappere en moedige oorlogshelden.
Ik geloof slechts aan geestelijke
overspanning, welke het oorlogs
monster wekt; ik geloof slechts aan
den waanzin, welke den mensch in
staat stelt om dingen te doen, waar
van een normaal mensch huivert of
ontzet is.
Ik geloof in vaderlandsliefde, maar
ik geloof niet aan den mensch, die
rustig, wei-overdacht, terwijl zijD
vrouw en kinderen terzijde staan,
zich de borst zou ontblooten en zich
laat dooden, als hij daarmee zijn
vaderland op een of andere wijze
zou kunnen helpen.
Toen Dollfuss onder moordenaars
hand viel, riep hij; „Hilfe 1 Hilfe 1"
en ik respecteer er hem niet minder
om 1
Toen minister Fey door de Ween-
sche muiters gelast werd om naar
het balkon van de Bondskanselarij
te gaan en van daar een pleidooi
voor de opstandelingen te houden,
werden twee karabijnen op Fey
gericht. Fey verkoos zich Diet te
laten doodschieten uit vaderlands
liefde, maar hij deed zijn woord
voor de muiters 1
Ik achc er Fey niet te minder om
en hij is waardig gekeurd om ook
weer in de nieuwe Oostenrijksche
regeeriog zitting te nemen.
Toen ik in het begin van Augus
tus 1914 op me nam om een Ne-
derlandsch dagblad als oorlogscor
respondent te dienen, wist ik eigen
lijk niet precies, tot wat ik me alle
maal had verplicht.
Ik wist niet, wat een oorlog wel
beteekende en dit wisten eveDmin
de honderdduizenden jonge mannen,
die zingend, opgetooid met groen en
bloemen, naar het front gingen.
Maar nauwelijks had ik vanuit
de verte nog maar één blik op
het oorlogsmonster, zooals het er
in werkelijkheid uitzag, kunnen wer
pen, of ik was bang Bang zooals
u en een ander bang zouden zijn
geweest en zooals al die honderd-
Een plattelandsgcschiedenis
Yan de Belg.-Limb, grens.
27
Tevreden over zijn arbeid, legde
hij de bommen buiten en nu om
«werkeiijk" gestolen te worden.
Zóó de dieven nog den lust en
den moed hadden dit hoopje hout
mede te nemen, dan zou hij met
voldoening hooren spreken van
«ontploffingen", van »in-de lucht-
springen." Heel het dorp zou in
opschudding komen. Zijn verbeel
ding schiep hem zelfs de leukste
tafereelen.
Bij zijn ontwaken ging hij
eiken morgen eerst een bezoek
brengen, aan zijn ontplofbare
kachelknabben.
Maar als hij zag, dat ze nog
geen beenen gekregen hadden,
kropte de spijt hem in de keel.
Was er verraad in 't spel
Zouden ze lont geroken hebben
Dat kon niet. Niemand had hij er
over gesproken en ook niemand
had iets van zijn voornemen
kunnen gewaar worden.
Vurig hoopte hij en verlangde
hij dat de dieven nog eens zouden
terugkomen, «1 was 't maar één
duizenden jonge soldaten bang zijn
gewordeD, toen ze het eerste werke
lijkheidsbeeld van den oorlog aan
schouwden.
Zij en ik zijn van onze bangheid,
onze vrees, slechts „genezen" door
den waanzin. Toen we zóóver waren
vond men mij „dapper" en de sol
daten waren „helden" geworden.
Op den 7den Augustus 1914 was
ik in Maastricht aangekomen. Daar
hoorde ik voor het eerst het gedreun
der kanonnen in den wereldoorlog.
De stad was overvuld met jammer
lijke vluchtelingen van over de grens
en ook de Maastrichtenaren waren
onrdaaD, want algemeen was men
bevreesd in die dagen, dat de Dnit-
sche legers het Limburgsche gebied
niet zouden ontzien.
Ik passeer een lange stoet huif
karren en andere boerenwagens
de eerste gewondeD, Duitschers en
BeigeD, liggen op versch stroo ge
spreid; op de karren wappert de
Roode Kruisvlag. De vluchtelingen
doen elkaar opgewonden verhalen
of informeeren beangstigend naar
zoekgeraakte familieleden.
's Avonds hebben dichte drommen
menschen zich tot een processie
vereenigd, welke zich biddend in de
richting van O L.Vr.-kerk beweegt,
waar het miraculeuze beeld van
Maria, de Sterre der Zee, wordt
vereerd. De processie is eindeloos
lang; ze vult alle straten en pleinen
van de binnenstad. Allen bidden luid
en smeekend: Onze Lieve Vrouw,
Stene der Zee, bid voor ons 1 bid
voor ons 1
Op het plein vóór de kerk staat
pastoor Jacobs. Hij predikt tot de
compacte schare, spreekt een woord
van bemoediging, hoop en vertrou
wen. Hij wekt de menschen op om
een smeekbede te sturen tot den
Almachtige, een bede om vrede. Als
hij weer even uitgesproken is, klinkt
uit duizende kelen een lied tot
Maria, een smeekzang om toch
Voorspreekster te zijn bij Haar
Almachtigen Zoon ten behoeve van
de beangstigde menschheid.
Nauwelijks zijn de laatste tonen
verstorven, of daar klinkt weer het
doffe boem boem van over de grens.
In de lucht hangt een dof gebrom
als van ballen over een kegelbaan.
's Anderendaags trok ik 's morgens
heel vroeg, loopende langs 't kanaal
in de richtiog van de Belgische grens
welke ik bij de gemeente Petit Lanay
overschreed. Ik werd aangehouden
door een Belgischen tolbeambte, die
mijn papieren in orde bevond, doch
me aanraadde om niet verder meer
te gaan. De Duitschers waren nog
niet tot hier doorgedrongen, maar
ik hoor de eerste gruwelverhalen.
Een eindje verder, bij Haccourti
zouden drie menschen, waaronder
een joDgen van 14 jaar, aan een
boom zijn opgehangen door de Duit
schers, die ze van franc tireursdaden
hebben beticht.
De tolbeambte ontkent hardnekkig,
dat de burgerbevolking zich zou
hebben verzet. Zoo juist nog, zegt
heb ik een circulaire ontvangen van
den Minister van Binneolandsche
ZakeD, meldende, dat non combat
tanten, die op den vijand schieten,
zich aan gevaar blootstellen en hun
medebewoners aan weerwraak prijs
geven.
De man raadt me nog eens om
niet verder te gaan, want zoo gauw
de Duitschers een burger zien, daD
schieten ze.... I
Ik werd.... bang 1 Niet ver van
me lag het fort Pontisse en ik hoor
de het geschut der tegenstanders
voortdurend in actie; door een eigen
aardig fluitend geluid meende ik zelfs
de richtiog te kunnen aanwijzen,
keer, hoe leelijk hij ze anders in
het diepste zijner ziel verwenschte.
En zij kwamen weder...
Den vijfden morgen waren de
»knabben" spoorloos verdwenen.
Van tevredenheid bonsde zijn hart
feller en zijn breede kaken span
den zich ditmaal van blijde lach
lust open.
Het zou nu gaan bliksemen en
donderen, knetteren en knallen.
Dien dag werkte hij met veel
lichter gemoed en schepte reeds
behagen in hetgeen komen moest.
Zware vermoedens had hij tegen
twee zijner buren. Meer dan eens
was hij er met een looze bood
schap even gaan buurten, nauw
lettend of ze de kachel niet op
stookten met zijn »knabben".
Ze leken er wonder goed op,
maar vast bewijzen kon hij hel
niet, ofschoon hij toch heel goed
wist, dat die menschen dergelijk
slooksel nergens anders dan bij
hem konden halen.
Ze waren immers maar klein
sukkelboerljes en waar zouden zij
zoo'n goed brandhout anders vin
den. En toch moest hij doen of
hij niets bemerkte en geweld op
zijn eigen babbeligen mond doen.
Zoo hij er maar met één enkel
woordje over repte, dan kon hij
iets te hooren krijgen van die lui,
die niet op hun tong gevallen
waren.
Hel uur der wrake was nabij
en licht zou er nu komen I
Ofschoon het niet in zijn ge-
waarin de granaten door het lucht
ruim gingen.
Ik heb m'n tanden op elkaar ge
klemd en ben dóórgeloopen. Ik ging
langs volkomen verlaten wegen in
de richting van de Maas, aan wel
ker oever ik, tegenover het Neder
landsche grensdorp Eijsden. een café
vind, een „estaminet". Ik ga er bin
nen om informaties te nemen, maar
hoe ik ook roep, stomp en klop,
niemand komt opdagen. Toch meen
ik iets te hooreD.... Ik doe een deur
open, welke toegang tot den kelder
blijkt te geven en nu hoor ik van
beneden een klein koor van bevende
stemmen; men bad er gezamelijk het
rozenkransgebed.
Bevend over al zijn ledematen
kwam de waard naar boven en het
duurde nog geruimen tijd voor we
zijn vertrouwen hadden gewonnen.
De man smeekte ons haast om toch
vooral niet verder te gaan. De Duit
schers zouden me overhoop schieten
voor ik nog een woord had kunnen
zeggen. Slechts tien minuten verder
op, bij Lixhe, zouden ze bezig zijn
een brug over de Maas te slaan. De
derde al 1 vertelde hij. Van het fort
uit wordt de brug telkens stukge
schoten 1 't is vreeseiijk 1 kreunt hij
Er moeten veel dooden vallen, want
we hebben al lijken in de Maas
gezien....
Om me nu maar als een hond te
laten doodschieten, daar voelde ik
niets voor. Aan den overkant van
de Maas, in Eysden zag ik Neder
landsche soldaten staan en een hoop
volk. Ik ging naar buiten en ik
schreeuwde ze toe, zoo hard ik koD,
dat ze me zouden halen met een
boot, die ik daar zag liggen en in
normalen tijd voor een veerdienst
wordt gebruikt.
Ik was. ja lezer, ik was bang
geworden 1
Van den anderen kant werd terug
geschreeuwd, maar het „onderhoud
had geea resultaat. In de eerste oor
logdagen wist niemand, wat men als
Nederlander kon of mocht doen,
dan wel had na te laten. Mij werd
van de overzijde beduid, dat Neder
land „neutraal" was en geen ver
zekeringen van mijn kant, dat ik
eveneens neutraal en Nederlander
was, kon onze gewapende macht in
Eysden bewegen om met een roei
boot naar den Belgischen oever te
komen.
Ik keek in de verte naar Lixhe
en den toren van Visé Ik zag nu
Dultsche militairen gaan in druk be
weeg; ik zag rook, hoorde het ge
donder van het geschut; ik snoof
iets op van kruitdamp. Het was, of
er iets in mij veranderde; of iets
wilds m'n ziel binnendrong. Mijn
ademhaling ging sneller. Ik moest
terug en laf zija, seinen aan mijn
blad, dat ik me niet waagde als
oorlogscorrespondent, of ik moest
vooruit, het gevaar tegemoet, dat
me begon te pakkeD.
Ik ging terug naar den waard,
schudde hem de hand, stapte de
deur uit, keek éventjes nog
naar de overzijde, waar de Neder
landsche driekleur aan den Maas
oever was geplant en stapte daarop
met driftige passen in de richtiDg
Visé.
Enkele honderden meters verder
maakte de rivier een bocht: toen ik
deze voorbij was, bevond ik me heel
kort voor de schipbrug van Lixhe,
door de Duitschers geslagen.
Troepen, kanonnen, proviand- en
munitiewagens trokken er overheen.
Opzij uit een boschje klonken zware
knallen op en rook steeg omhoog;
blijkbaar een Duitsche artilleriestel
ling. Lixhe is een klein dorp; alle
behuizingen stonden in lichte laaie,
deels waren de woningen in brand
geschoten door de Belgische artil
lerie vanuit het fort Pontisse, deels
hadden de Duitschers den brand
woonte lag, was hij van plan alle
avonden te gaan buurten bij de
personen, die hem het meest ver
dacht voorkwamen.
Ondanks, dat hij in onvrede
met de lui leefde, zou hij iets
verzinnen om mei fatsoen binnen
te geraken, want hij wilde vol
strekt oog- en oorgetuige van
een verschrikkelijke ontploffing
zijn.
Bij Driek, die een stuk land van
hem in pacht had en naar zijn
meening de langste vingers had,
zou hij van avond eens gaan
loeren. Die man stookte als een
hellevuur en meest houtblokken,
die lang tegenhielden en het ijzer
roodbrandden.
Hij wisi van hooren zeggen, dat
de buurlui achter zoo'n kachel
met gloeienden romp tot laat in
den avond warmpjes bleven zitten
praten.
Drieks huis was het clubhuis
van het dorp. De plaatselijke po
litiek werd er besproken en be
twist. Er kon in of buiten de
gemeente niets voorvallen of het
nieuws werd er verteld, gerekt en
rondgelogen.
Wat daar beoordeeld werd, dat
vloog 's anderendaags als licht
stuifzand door de dorpshuizen.
Onder veel bepeinzingen kroop
de dag traag voorbij. Met de
zwartheid van den avond werd
het Jan nu en dan benauwd om
zijn lijf. En met de duisternis
voelde hij zwarte gedaanten in
gesticht.
Het eerste oorlogsgeweld had de
soldaten dol gemaakt. Woest liepen
de manschappen, die met het brugge-
onderhoud waren belast, dooreen.
Hun tunieken hadden ze op dezen
warmen zomerdag opengetrokken
aan den hals; het zweet liep ze van
d'r gezichten; wild stonden de oogen,
rood doorloopen.
Verschillenden hielden zich onledig
met een zinneloos werk; uit de
brandende huizen sleepten ze, wat
mooi en misschien kostbaar was,
beelden, spiegels, vazen enz., om
dat alles bulten in gruizelementen te
gooien I
Verstikkend nu en dan was de
rook der brandende huizen, als die
neersloeg, prikkelend was de kruit
damp, zwaar het gevloek en getier
der mannen, die hun paarden over
de brug ranselden, waar moeizaam
en schokkend de voertuigen over
heen rolden. Dof sloegen hier en
daar de granaten in: een knal, stof,
rook en alweer werd de aandacht
getrokken voor een andere ontplof
fing. Brancardiers liepen af en aan
met gewonden. Hóóg spatte het
water, als daarin een granaat terecht
kaam.
Ik loop door en.... niemand hin<
derde me. Ik zag er trouwens niet
uit als een gewoon burger: ik was
gekleed in sportcostuum, droeg een
rugzak en had een veldflesch aan
een riem over den schouder hangen.
M'n angst was..,, weg. In dit dol
lemanshuis kende ik mezelven niet
meer. Onder die wilden werd ik óók
wild; de kruitdamp drong ook in
mijn neus; de rook verstikte ook
mijn adem.
De dood, welke al die mannen
beloerde, benaderde ook mij. En in
die hel, in die andere wereld, waar
in ik was neergeploft, vond ik den
dood niet vreeseiijk meer. Je ver
baast je niet over den dood, als je
in den oorlog zit, zoomin als men
zich erover verbaast, dat men nat
'wordt, als je in den regen loopt.
Ik werd „dapper", zooals al die
joDge soldaten, die zich daar als
wildemannen aanstelden, dapper
waren geworden. Ik zag aan den
overkant een granaat inslaan In een
troep soldaten en toen damp en stof
waren opgetrokken, zag ik 8 9
mannen liggen.... op het veld van
eer En het schokte me niet.
Plots zag ik me omsloten door een
troep soldaten, die dreigend met
hun bajonetten gebaarden en me
toeriepeD, dat ik m'n handen zou
omhoog sreken. Ik deed het en ik
was niet bang....
De oorlog had me al „dapper"
gemaakt.... Md.
N.B. Bovenstaande schets is de
eerste van een serie, welke
we in wekelijksche vervol
gen zullen afdrukken.
I.
Peter. Wat denkt U wel van
de muiterij op de „Zeven Provinciën
Pater. Dat het een treuiig
geval is.
Peter. Een dwaze onderneming.
Hoe dom toch van een handjevol
menschen te meenen en te verwach
ten, dat zij 't hoofd zouden kunnen
blijven bieden aan heel het land 1
En daarbij te vergeten aan welke
zware straffen zij zich blootstelden.
Pater. Ja, aan jarenlange, mis
schien levenslange gevangenis.
Peter. Zij moeten bepaald ge
meend hebben, dat de straffen niet
op hen toegepast zouden worden,
zijn geest ronddwalen.
Er moesten eens menschen hij
verongelukken. Had hij daar maar
eerder over gedacht. Zoo er dan
doodelijke ongelukken gebeurden,
had hij menschenlijken op zijn
geweten liggen en had hij zich
misschien ook nog voor 't gerecht
te verantwoorden.
Dat zou te erg zijn. Moeten
brommen. Dat waren de stoof-
knabbetjes toch niet waard. Een
rilling voer hem door de leden.
Angstzweet brak hem uil; hij wilde
bij verschillende lieden aanloopen
en huu zeggen dal ze op moesten
passen met de houtknabben, er
slak dynamiet in 1 Maar waar
ging hij dat zeggen Hij zou
misloopen. En de dieven moesten
toch gestraft worden.
De ontploffing zou ook wel geen
vulkaanuitbarsting zijn. Het zou
een greoten knal geven en de lui
zouden er met den schrik wel
afkomen. Een geweldige schok,
zonder raenschelijke verwondingen
zou hun leeren aan andermans
goed te raken.
Pijprookend slenterde hij op
Drieks woning af, die lusschen
andere kleine huisjes lag, droo-
mend in den stillen wintervrede.
Uit de nederige gebouwen dreunde
geroezemoes van stemmen.
De maan stond als een dreigend
gouden puntig kromzwaard aan
den hemel om de dieven te straf
fen. Dat is hel voorteeken 1 Snel
dreven eenige lage wolken langs
dat het vanwege de regeering bij
bedreigingen zoude blijven en dat
zij den dans zouden ontspringen.
Pater. Schepelingen dienen toch
het scheepsrecht te kennen. De eerste
de beste bom, die op hun hoofden
nederkwam, 22 kameraden doodde
en 21 verwondde, bracht hen gauw
tot de werkelijkheid terug; ze gaven
zich op genade over.
Peter. 't Is zielig.
Pater. 't Is een waarschuwing
en een les voor U en voor mij,
Peter en voor iedereen.
Peter. Hoezoo Wij zijn toch
geen schepelingen.
Pater. Jawel, dat zijn we alle
maal op de wereld- en op de levens
zee. Allen zijn we varensgezellen.
We varen uit bij onze geboorte
om eerst aan vasten wal te komen
in de eeuwigheid.
Peter. Ja, maar dat is enkel een
manier van spreken.
Pater. Zijn beeldspraken geen
beelden der werkelijkheid Zooniet,
dan moet ge al de beeldspraken van
de H. Schrift, al de vergelijkingen
van OL.H. afschaffen. Het geestelijk
en bovennatuurlijk leven, dat onze
zinnen te» boven gaat, kan ons enkel
door vergelijkingen en beelden, aan
het zichtbare ontleed, bijgebracht en
verklaard worden. Daarom sprak
O.L.H., bij 't volk vooral, enkel in
parabels, gelijkenissen en beelden
overal ter wereld spreekt niemand
zooveel in beelden als juist het ge
wone volk.
Peter. Nu gij 't zegt, wij spreken
inderdaad van het schip der Kerk,
met Sint Petrus als kapitein.
Pater. Ik zal U wel niet hoeven
te zeggen, dat door Sint Petrus
heden de Paus moet verstaan worden.
Peter. En wie zijn dan de
officieren
Pater. De Bisschoppen.
Peter. En de onderofficieren
Pater. De Pastoors en hunne
helpers, de kapelaans, in één woord,
de zielzorgers of Geestelijken.
Peter. En de matrozen, de
schepelingen
Pater. Dat zijn de leeken of
gewone geloovigen.
Peter. En als dezen in opstand
komen tegen Paus. Bisschoppen, en
Geestelijkheid, zijn het dan muiters
Pater. Wis en zeker. Immers
het gezag en de leiding is door
O.L H. aan de Geestelijkheid en niet
aan de leeken, toevertrouwd.
Peter. Ja, maar de Paus is toch
alleen onfeilbaar, en nog wel als hij
spreekt voor heel de kerk over
geloofszaken of zeden.
Pater. Dat is zoo. En daarom
moeten en Bisschoppen en Geeste
lijken de uitspraken en voorschriften,
dus de leiding van den Paus volgen,
net zoo goed als de officieren en
onderofficieren de leiding en bevelen
moeten volgen van de scheeps
kapiteins. Anders zijn ook zij muiters.
Maar de schepelingen moeten ook
gehoorzamen aan officieren en onder
officieren. zoolang dezen niet duidelijk
tegen den wil van den kapitein
ingaan. En zoo moeten de geloovi
gen ook doen jegens hunne Geeste
lijkheid, wel te verstaan in geloofs-
en zedeleer, of ze houden op katho
liek te denken en te handelen
Peter. Maar ze worden toch
niet gebombardeerd gelijk de muiters
van de Zeven Provinciën.
Peter. Asjeblief. Maar door
O.L.H., die tij I en geduld genoeg
heeft om ze af te wachten in de
haven der eeuwigheid. Als Hij hun
het woord herhalen zal, dat Hij
sprak tot zijne Apostelen en hun
opvolgers Wie naar U luistert,
luistert naar mij, en hun vragen zal
Waarom hebt gij mijne gezagvoer
ders niet gevolgd? Zal dat geen
bom zijn, en van't zwaarste kaliber
Peter. Dan maar geen muiterij
aan boord van 't schip der kerk,
den slanken kerktoren over de
donkere huizen.
Jan naderde Drieks erf. Een
oogenblik waande hij zich mede
onder de puinen bedolven en bleef
weifelend stilstaan.Dan manhaf
tig vooruitstappend, verjoeg hij
die nare en dwaze gedachten.
Zoo'n geweldige kracht konden
die dingetjes niet hebben I 't Zou
maar een rammelende vogelver
schrikker zijn. Hopelijk ook wer
den heden avond zijn knetter-
knabbetjes niet afgestoken of ook
ergens anders.
Zijn heelen moed bijeenschar
relend ging hij op de deur aan.
Met 'n goeien avond strompelde
Jan in de kamer, vervuld met
stemmengedruisch van de gewone
huurlieden en met donkerblauwe
tabakswolken, zich kringelend
tegen de lage zoldering. Hij liet
zich zuchtend neer op een stoel,
dicht bij de deur.
Snuffels zou dichter bij de
kachel komen, meenden baas en
bazin. En stoelen werden ramme
lend opgeschoven. Maar Jan bleef
als vastgeschroefd zitten. Hij had
het niet koud en als de lui goed
stookten was het overal warm.
Nieuws wist hij ook niet alhoewel
hij anders zijn venijge tong niet
behoefde te smeeren, want liefst
jokte hij over afwezige menschen,
met wie hij iels aan de hand had
gehad. Dan kon hij zoo heimelijk
schampen.
Er werd over weer en wind
want daar staan ook zeker de zwaar
ste straffen op.
Pater. Beter doen wij dikwijls
met verstand en overtuiging het
artikel van ons katholieke Credo te
herhalenIk geloof in de ééne,
heilige, Apostolische en Katholieke
Kerk, en naar dat geloof te haodelen.
S. H. PEETERS, M.S.C.
FRANCISCAANSCHE
VONKEN.
Ach, onze moderne wereldbeschou
wing is zoo wanhopig gecompliceerd 1
Daar verschijnen dagelijks nieuwe
boeken over opvoedkunde nieuwe,
nieuwere en nieuwste banen worden
ons aangetoond. En verre dit ai te
keuren het kan allemaal nuttig zijn,
als men de oude beproefde baan
maar niet vergeet.
Het Evangelie is toch zoo een
voudig, zoo simpel, zoo bevattelijk.
Als wij die beginselen, die Fran-
ciscus zoo helder en klaar voor den
geest stonden en waarmede hij de
wereld van zijn lijd hervormd heeft,
maar konden terugbrengen in het
gezin, dan hadden wij het gered 1
Dat Evangelisch leven van Fran-
ciscus leert ons Godsvertrouwen
gezag en gehoorzaamheid als weder-
zijdsch liefdebetoonsoberheid, ver
sterving als voorwaarden van e<;ht
levensgeluk oprechtheid en waar
achtigheid in ons verkeer met elkan
der; Godsliefde en naastenliefde als
hoogste levensnormen.
Franciscus terug in het gezin, dat
zou een weldaad zijn 1
D.O.R,
In het „Centraal Orgaau v.d.
handel in Aardappelen Groenten en
Fruit" wordt de laatste weken scherp
geageerd tegen de crisisheffing op
aardappelen.
De vakbladen worden uit den aard
der zaak slechts door de betreffende
vakgenooten gelezen, voor dezen is
dit echter geen nieuws, zij onder
vinden het wel aan den lijve. Daar
om schreef P. Eijpe, Bussum, hier
over gaarne eens iets in „De Maas
bode", opdat het tot het publiek en
ook tot de hoogere instanties eens
moge doordringen hoe men bezig is
crisis te maken waar geen crisis is.
En dat tot schade van producent,
van den handel en wat erger is, tot
groote schade van den consument.
Uit een artikel in de „Tuinderij"
van 3 Aug. j.l. over „Onze Aard-
appelenpolitiek" blijkt ook dat de
producenten niet tevreden zijn. Wij
lezen hierin o.a.
„Staan wij reeds zoo ver van de
bedrijfsvrijheid af, dat wij uit pure
vijandschap ten aanzien van die vrij
heid, of uit machtswellust der Ctisis-
organen, ons niet meer kunnen
losmaken van maatregelen, die toch
naar onze opvatting aileen maar ge
wettigd zijn, als de nood het vordert
Latïn wij toch voorzichtig zijn.
Los laten wat losgelaten kan worden,
moet het eerste gebod zijn voor den
land- en tuinbouw, ook al gaat dit
met een kloppend hart. omdat het de
weg terug zal vergemakkelijken, die
wij toch straks met althans een groot
gedeelte der maatregelen zullen moeten
gaan.
Wij kunnen en zullen als land- en
tuinbouw niet kunstmatig in het
leven gehouden kunnen worden.
Laten de boeren en de tuinders nooit
vergeten, dat met het klatergoud der
crisismaatregelen geen gezonde
boeren- en tuindersstand kan worden
verkregen. Daarom moet de blik op
de toekomst gericht blijven, vooral
gesproken, over Klingels koe, die
»op kapot gaan" lag. Maar Snuf
fels hoorde daar niets van, hij
staarde naar de kachel en knab-
betjes en schrok even toen het
vuur opeens brommend snorde
onder het windgezucht en den
vuurkring, die op den sleenen
vloer zich breeder uitdeinde.
Telkens als de wind met klaag*
waaiende rukken door den schouw
bolderde, voelde Jan zich het hart
beklemmen..,. Nu gaat 't hache
lijke ding komen... Nu springt het
heele boeltje boeltje uit elkaar....
En nog knalde niets 1
Maar toen de vrouw, na drie,
vier andere het vuur nog met een
nieuwen knab aanwakkerde, ver
schoot zijn gezicht. Ja, dat was
zeker een van die gevulde 'knab
beltjes'! Hemel, was hij maar uit
de knip weg 1
Hij wrong en rekte zich. Een
benauwd zweet parelde op zijn
voorhoofd. Hij voelde zich onwel,
maar durfde niets laten blijken
De plotseling heftig geworden
wind huilde door de pijp en deed
het vuur knetteren. O wee, nu zal
het komen I.... Bevend op zijn
stoel, hield hij maar strak de
roode kachel met haar brullende
pijp in 't oog.
Het kwam als de brandklok in
den nacht, als donder bij helderen
hemel.
Pang 1 Paaf 1 knalde de
barstende kachel. De waterketel
tuimelde verbrijzeld op den grond.