TWEEDE BLAD VAN PEEL EN MAAS
Geld Jan.
Stemmen van
Zielzorgers.
FEUILLETON.
Zaterdag 2S Juli 1934
Vijf en vijftigste Jaargang No 30
De practisclie gevolgen
nieuwe steunregeling.
Het ontbreekt nog steeds niet aan
betoogen, dat het met de steunver
lagingen niet zoo erg gesteld is en
dat we vooral niet moeten over
drijven.
Maar het is toch ook wel goed
eens te luisteren naar stemmen van
menscheo, die van dichtbij weten,
hoe het in de gezinnen der aller
armsten momenteel gesteld is. En
wie kunnen daarvan beter op de
hoogte zijn dan de zielzorgers
In de Maasbode schreef kapelaan
J. Langendijk, die in een vólrijke
parochie van Amsterdam belast is
met het huisbezoek, over de stem
ming. welke er momenteel heerscht.
Hij constateerde een bloeiend gods
dienstig leven. De congregaties tellen
zeer vele leden en de geregelde
bijeenkomsten worden druk bezocht.
Die sterke drang naar een ver
diept geestelijk leven kan ook wor
den afgeleid uit de groote deelname
aan bedevaarten en uit het feit dat
zich, toen in deze parochie 'n kerk
en altaarwacht werd opgericht, da
delijk honderd en twaalf menschen
meest uit den arbeidersstand
zich daarvoor hebben opgegeven.
Dat alles bewijst, dat er met de
menschen wel wat te bereiken is,
dat tot nog toe 't geestelijk leven
van de menschen niet is gekneusd,
laat staan verstikt, door te zware
materieele zorgen. Men kan dezen
menschen ook niet niet verwijten,
dat zij opstandig of ontevreden
zijn. Maar na de jongste verlaging
van den steun is hierin toch wel
eenige verandering gekomen.
Er is in vele harten door dezen
regeeringsmaatregel een zekere
verbittering geslopen, Zelfs van
de meest godsdienstige werkloozen
maakt zich thans een zekere moe
deloosheid meester. Ea dat is te
begrijpen, want heel veel van
deze menschen zien geen uitkomst
meer voor de zich opstapelende
moeilijkheden.
Niet alleen immers zijn de
steunbedragen zoodanig gedaald,
dat zij in vele gevallen ontoerei
kend zijn aan alle noodzakelijke
gezinsbehoeften te voldoen, maar
bovendien opeDt zich voor hen
geen enkel perspectief meer, dat
hoop kan geven.
Als tegenover de scherpe daling
vaD het levenspeil tenminste maar
een daarmee gelijken tred. houdende
verruiming van de arbeidsmarkt stond,
zou de toestand niet zoo desolaat
zijn. Maar van een geleidelijke ver
mindering der werkloosheid valt nog
steeds niets te bespeuren.
De meeste werkloozen waarvan
sommigen al vele maanden, sommi
gen zelfs reeds jaren lederen toonen
den arbeid ontberen hebben niet
het minste vooruitzicht om binnen
korteren of langeren tijd aan het
werk te kunnen gaan. Dat is een
troosteloos perspectief, waarvan op
dén duur de moreele gevolgen bijna
niet kunnen uitblijven. En deze mo
reele gevolgen zullen zich nog sterker
doen gelden, naarmate de werkloozen
de laatste bestaansmogelijkheden van
hun gezinnen zien slinken.
Dit geldt wel op de eerste plaats
voor de groote gezinnen, die ver
houdingsgewijs zwaar door de steun
verlaging zijn getroffen.
Van de hoofden van groote
gezinnen wordt op 't oogenblik
een ontzettend groote mate van
deugd geëischt. Men moet eerbied
hebben voor de wijze, waarop zij
Eon plattelandsgescliiedenis
van de Belg.-Limb, grens.
23
Inderdaad, zei de herder. Dit
is, gelijk ik gisteren reeds aan
uw vrouw te kennen gaf, de
eenige geschikte woning. Dit was
sappige honing op Snuffels tong,
die losser en losser werd. Onmid
dellijk wist hij te vertellen, dal
de tolbeambte niet uit de kapelanij
trok. De gemeente had ze hem
nog 't vorige jaar voor een onbe-
paalden termijn verder verhuurd.
Gezien en gelezen had hij de
huurceel. Overigens zou men met
dien vosslimmen tolbeambte, die
veel wetskennis had, niet kunnen
doen wat men wilde.
De pastoor was van meening,
dat, indien het met geweld moest
gezocht worden, er wel een middel
zou zijn. Men kon immers den
tolbeambte doen verplaatsen en
een jonggezel naar hier doen
komen. Dat was maar een kleinig
heid eens eventjes bij de direktie
aangeklopt en naar den bliksem
was de commies. Doch volgens
Snuffels, die het reglement der
tolbeambten gelezen had, kon men
alle tegenslagen en teleurstellingen
ten spijt, hun plichten nakomen,
Maar daaruit mag men niet af
leiden, dat de toestand dus Dog
niet zoo heel nijpend is. Integen
deel. Vele gezinshoofden zijn op
't oogenblik werkelijk aan 't einde
van hun latijn en nog altijd geldt
het woord van S. Thomas, dat
voor de beoefening der deugd een
zekere mate van welvaart onont
beerlijk is.
Herhaaldelijk is mij reeds in de
laatste weken uit allerlei kleine
feitjes gebleken, hoe benard de
toestand in vele gezinnen is en
hoe de gezinshoofden nauwelijks
nog weten hoe zij de eindjes aan
.elkaar moeten knoopen.
Om een voorbeeld te noemen. De
leden van de congregatie van de H,
Familie zijn als zoodanig geabonneerd
op een weekblaadje dezer congre
gatie, waarvan de abonnementsprijs
een dubbeltje per maand bedraagt,
waarlijk geen groot bedrag. Tot nog
toe werd dit abonnementsgeld dan
ook steeds, ook dooi de werklooze
leden der congregatie, trouw betaald
Maar na den eersten Juli heb ik al
van verschillende huismoeders moe
ten hooren: „Heusch, kapelaan, we
kunnen het niet meer missen, 't Zijn
maar 'n paar centen, dat is waar,
maar 't kan er onmogelijk meer af.
Natuurlijk ontvangen die menschen
het orgaan nu gratis. Dat spreekt
van zelf. maar het feit alleen, dat
er menschen zijn, die geen dubbeltje
iu de maand kunnen missen, spreekt
boekdeelen.
En overal waar nu de zielzorger
de woningen der werkloozen bin
nentreedt, hoort hij opDieuw: „Wij
weten niet meer hoe wij er komen
moeten, vooral Diet, wanneer straks
de winter aankomt,"
Velen hunner voorzien reeds nu,
dat zij zich dezen winter niet meer
de weelde van electrisch licht kunnen
permitteeren Zij zullen zich moeten
gaan behelpen met petroleumlicht.
Om van het vuur, dat de woningen
moet verwarmen, nog maar niet eens
te spreken,.
Niet alleen katholieke zielzorgers
consta'eeren deze ernstige verschijn
selen. We hebben voor ons liggen
een schrijven, door de Amsterdam
sche predikanten Ds. van Hoogen-
buyze en Dr. Kromsigt aan Minister
Colijn gericht. Zij waren medeon-
derteekenaars van het bekende ma
nifest der vereenigde Amsterdamsche
predikanten.
Vooral in anti revolutionnaire
bladen was hun deze mede-onder-
teekening zeer kwalijk genomen. Men
herinnerde aan hun vurig ijveren
voor het sterk gezag, voor het ver
bod van revolutionnaire vereenigin
gen. En men begreep ciet. dat ze
nu de Regeering aanvielen. Blijkens
hun open brief gaan ze volkomen
accoord met de maatregelen tot
radicale onderdrukking van het op
roer. Doch dan gaan ze voort
Het oproer is bedwongen en de
orde is hersteld door te schieten,
Diep ontroerd hebben wij beiden bij
het lijk gestaan van een onschuldig
slachtoffer, een vromen jongen van
17 jaar, zoon uit een apostolisch
gezin, die 's avonds om 10 uur uit
zijn kapperszaak kwam, om half 12
paardengetrappel hoorde inde straat,
daar even naar gaat kijken voor het
raam en door een kogel wordt ge
troffen.
Het oproer is bedwongen, maar
het oproer in de harten is niet weg
genomen. De „Manchester Guardian"
schreef dezer dagen „men kan de
wanhoop niet door geweld doen
verdwijnen".
Revolutionnaire elementen hebben
het oproer, dat bedwongen moest
de mannen, die binnen de vijf
jaren recht op pensioen hadden,
niet meer naar een nieuwen post
zenden.
Dit wist de pastoor niet, die
overigens tegen veel omhaal en
liflaffe looperij opzag. Als de
kapelaan, die voor morgen zijn
eerste bezoek aangekondigd had,
tevreden was, dan kon Snuffels
met hem een goed akkoord aan
gaan.
Dit zou gauw en goed geschie
den, meende hij, vooral als men
met defiig volk te doen heeft.
Van beide kanten moet altijd
wat toegegeven worden, zei de
pastoor voorzichtig.
Met goede pachters was dit
wel mogelijk, opperde Jan. Maar
tot heden toe had enkel bocht in
zijn huis gewoond. Slechte be
talers en ruitenbrekers. Doch nu
was hij overgelukkig. De duikel
er uit en een engel er in, vroo-
lijkte hij.
Hi, hi, lachte de pastoor.
En Jan herinnerde nog eens
met bitse woorden hoe de artiest
hem met den stok betaald had.
Dat duivelskind I bromde hij.
Dat is nu voorbij en 't is te
hopen, Snuffels, dat u thans den
juisten man gevonden hebt. Mor
den zal ik met den kapelaan
somen. Wellicht zijt gij beiden
geholpen en ik ben van veel zorg
f.
Hartelijk dankte de boer en stak
den herder vijf frank in zijn hand
worden, veroorzaakt, maar de wan
hoop leeft in de harten van duizen
den, die een te gering inkomen heb
ben om behoorlijk te kunnen bestaan
of zooder werk zijode van steun
moeten leven, te veel om te ver
hongeren en te weinig om behoorlijk
te kunnen.
Wanhoop leeft in die harten om
dat er nood is, een nood die niet
weggenomen is nu het oproer is
bedwongen.
En nu is het met dien nood,
waarmede wij Amsterdamsche predi
kanten dagelijks in aanraking komen,
dat wij diep zijn begaan. Wij waren
het reeds lang, wij hadden al veel
eerder moeten spreken. Het is ons
tot schuld, wij hebben dat erkend,
dat niet eerder gedaan te hebben.
Maar nu was het oproer, door
revolutionnaire elementen aangestookt
dat ons als in eens dien nood in
zijn schrijnenden vorm deed voor
oogen staan. En toen mochten wij
niet zwijgen. Toen moesten wij
spreken.
Men heeft ons verweten dat wij
de regeering in den rug hebben aan
gevallen, dat wij het den gezags
dragers nog moeilijker hebben ge
maakt. Noch het een noch het
ander hebben wij willen doen en ook
niet gedaan.
Wij hebben slechts dit gevraagd,
dat die steuntrekkers voor wie ver
mindering van steun beteekent dat
zij beneden de bestaansmogelijkheid
worden gebracht weder hun ouden
steun mogen terug ontvangen.
En met wat wij zeiden over be-
lastingverhooging van de hoogere
inkomens bedoelden wij uiting te
geven aan onze bereidheid om, indien
dat dan noodig was, ten behoeve
van den algemeenen nood iets meer
bij te dragen.
Is dié belasting verhooging, wat
wij niet kunnen beoordeelen. on
mogelijk, zou er dan niet een middel
kunnen gevonden worden, dat aan
de diaconieën verlof gegeven wordt
om die menschen te helpen, zonder
dat het van hun steun wordt afge
trokken, die van hun steun onmoge
lijk leven kunnen, vooral de groote
gezinnen.
Tegen de revolutie, het Evangelie I
Dat heeft bij ons voorgezeten.
Tegen de revolutie 1 dus het
oproer zoo krachtig mogelijk ge
dempt.
Het Evangelie dus opkomen
voor de onder den zwaarsten druk
verkeerenden, opkomen voor sociale
gerechtigheid. Er wordt geleden,
onzegbaar geleden. Er zijn gezinnen,
talloos vele, die aan den rand van
de bestaansmogelijkheid staan. Wij
predikanten die daar dagelijks mee
in aanraking komeD, kennen ze.
Wat te zeggen als menschen, die
wij kennen als belangstellende god
vruchtige gemeenteleden ons weenen-
de komen vertellen, dat zij met de
grootste zuinigheid den vijfden dag
geen cent meer in huis hebben, en
de twee laatste dagen van de week
voordat de nieuwe steun komt niet
weten hoe zij hun kinderen eten
moeten geven. Dat zijn geen oproer
makers, geen verkwisters, maar men
schen die in hun leven God willen
dienen. „Als wij geen houvast had
den, zouden wij opstandig worden",
heeft men ons meermalen gezegd
Wat moet de Kerk, wat moeten
wij als Evangeliedienaren nu doen
Zeggen „ga heen en wordt warm,
er is niets aan te doen, niemand kan
u, verder helpen, want dan wordt
het van uw steun afgetrokken 1"
Of haar stem laten hooren en
zeggen „Zoo kan en zoo mag het
nietzij die honger lijden, die be
neden de bestaansmogelijkheid zijn
gekomen, moeten geholpen worden
Moet de Kerk het overlaten aan de
socialistische en communistische pers
om op dien noodtoestand te wijzen.
of haar taak als Christelijke Kerk
vervullen en het Evangelie van
barmhartigheid en gerechtigheid
prediken
Deze Amsterdamsche predikanten
getuigen verder nog van hun inzicht,
dat goddeloosheid en revolutiegeest
mede in ons land zijn verwekt,
omdat de Bijbel van de Openbare
School werd weggenomen, omdat de
Staat een neutrale staat is geworden,
omdat het algemeen kiesrecht werd
ingevoerd.
Het is jammer, dat ze niet kunnen
nalaten aldus hun betoog in de
politieke sfeer te brengen.
Doch hun getuigenis inzake den
nood in de gezinnen wordt er niet
door aangetast.
De zielzorgers katholieke en pro-
testantsche, welke hier aan het
woord waren, zijn vermoedelijk niet
precies op de hoogte van de inge
wikkelde details dei steunregeling.
Maar ze zien, dagelijks en van
nabij wat die practisch uitwerkt in
de gezinnen.
En dat getuigenis is van groote
welsprekende waarde
FRANCISCAANSCHE
VONKEN.
Franciscus was een eenvoudige,
ongekunstelde, waarachtige mensch,
Heel zijn verschijning was als een
sprankeling van licht en waarheid
Hoe haatte hij het valsche, het
bedriegelijke. het ijdele dezer wereld.
Hij gaf zich, gelijk hij was in al
de eenvoud zijner onschuldige kin
derlijke natuur.
Hij was een trouwe navolger van
Christus, de menschgeworden Een-
voud-zelf en hartstochelijk verlangde
hij de eenvoud van het Evangelie
te maken tot beginsel van zijn
leven.
Franciscu? was zoo eenvoudig in
zijn bovennatuurlijk leven, omdat dit
niets anders wa3, dan een consequent
beleven van de beginselen van het
Evangelie.
Deze franciscaansche, evangelische
levensopvatting weer te doen zege
vieren in jns denken en doen, deze
geest van eenvoud-Christus spreekt
van de eenvoudigheid van de duif....
van de eenvoudigheid van het kleine
kind weer inprenten in onze gezln-
n.
Die Christus- en dus Franciscus-
beginselen radicaal doorvoeren in ons
en in onze kinderen.
Dat is de heerlijke taak van de
Derde Orde
D.O.R.
De Paus met een
duimstok.
voor een mis met 'n langen
oremus, ook een guei, nietwaar,
heer pastoor
Zeker, zeker, mijn vriend.
Avond
Zoo blij als een kermishond
verliet de boer de pastorie. En
niet minder tevreden was Lisebet
die met open armen haar voldaan
heid uitsloeg.
Dat hebben wij mooi getrof
fen, als 't mannetje lekuit in een
honingtou I Zoo'n heer in ons huis
een gezalfde des Heeren in onze
woning brengt zegen 1
Volgens haar moest hij morgen
ochtend den pastoor nog gauw
een paar jonge duifjes brengen.
Zij zou hier in de kapelanie alles
wel netjes ordenen en schikken.
Intusschen dat Jan naar 't hok
ging om twee jonge dieren te
slachtofferen, begon de Trouw al
over hoekjes en kantjes te poetsen.
Wat zouden nu de jatoersche
menschen zeggen, dacht ze. En
meteen liep ze naar den winkel
om koekjes en suiker te halen,
maar méér om 't nieuws aan de
dazel-bazel-klalspiep in den winkel
te vertellen. Als die het wist, dan
hing het ja aan 't klokzee! 1
Voor een pond koffie of een
doosje lucifers praatte ze iedereen
naar den mond. Nauwelijks waren
de klanten de nog rinkelende
deur uit, of ze begon reeds op de
heengaanden af te geven, meenend
hiermede de nieuw aangekomenen
aangenaam te zijn.
Midden in de spreekkamer stond
ze. In de houding. Op punt van
springen. Tot aan d'r keel toe ge
laden.
Ik had haar nooit gezien, nergens
ontmoet, maar aan haar vonkende
oogen en strak gespannen mond zag
ik direct, dat ze heel wat op haar
hart had en dat ze speciaal gekomen
was met de bedoeling dat eens heel
ongegeneerd kwijt te raken.
Ze was van een prachtige veront
waardiging, die zoo ineens met ééo
geweldigen sprong uit de teugel
schoot. Zooals ze daar stond, ner
veus trillend, moest ik denken aan
'n Arabischen mustang, 'n Arabische
volbloed, si Iderend van geprikkelde
krachtmet gesperde neusvleugels.
Ik heb hier niet de ruimte, en
beschik ook niet over de noodige
memorie om heel haar prachtige
Wat een geluk, wat een eer,
had de winkelierster uitgeroepen.
Met deze gelukwenschen klom-
perde zij naar huis.
's Anderendaags was het volle
»gala" bij Snuffels. Beide gees
telijken deden hun plechtige in
trede. De familie was vereerd met
den jongen kapelaan te mogen
kennis maken en hem als huurder
te mogen begroeten.
Het beste werd uit den kelder
gehaald en aangesproken. En als
de tongen wat gesmeerd waren
werd over het huis en de voor
waarden besproken.
Een bezoek werd aan de nieuwe
kapelanie gebracht. Alles was nu
uitstekend, doen de kamers moes
ten met nieuw papier behangen
worden. Na lang praten en de
bemiddelende tusschenkomst van
den pastoor kwamen eigenaar en
huurder overeen, dat ze ieder de
helft van de verfraaiingskosten
zouden betalen.
Ook krèeg de kapelaan een
apje tuin om groenten te planten.
Dit hadden andere huurders nooit
gehad. En intusschen zou de fa
milie Snuffels hem van hun eigen
geteelde gewassen overvloedig
kunnen geven.
't Akkoord, met veel zoetsappige
woorden gesloten, werd nog eens
onder 't likken van eenige roemers
bevestigd en bekrachtigd.
Na het vertrek der eerwaarde
heeren liep Lisebeth naar de
dorpsschilders, die het verdraaiden
schuimspattende speech, haar woor-
den-Niagara weer te geven.
Haar oogen onder haar donker
klokhoedje flitsten als zonnevonken
in de zee. Ze zal ongeveer 28 jaar
geweest zijn.
Zonder zich voor te stellen, ging
ze direct over tot den aanval, een
prachtig half uur lang, in wel geko
zen woordeo, met venijnige zetten
en kostelijke hatelijkheden aan het
adres van Paus, Bisschoppen, pries
ters, paters, pastoors, kapelaans,
kwezels, fijne Roomschen en schijn'
heilige farizeeërs.
Ze was heel zeker een geboren
redenaar, want met den eersten zin,
met het eerste woord dat ze me
naar het hoofd gooide, als een cow
boy zijn lasso naar het paard dat
hij vangen wil. zaten we midden Id
het onderwerp en wist ik waarover
het ging.
Nogmaals, 't is niet na te vertel
len. Haar eerste woord was: Neemt
u me niet kwalijk maar wat is
dat bij ons voor 'n onhebbelijke be
weging. Wat denken die nonnen
wel 1 Ik zal toch zeker zelf wel
weten hoe ik mijn kinderen kleeden
moet. Laten ze zich maar eens gaan
bemoeien met hun eigen rokken.
Belachelijk gewoon. Moeten mijn
kinderen soms ook loopen met zeven
onderrokken. Maar ik haai ze weg
uit dien Roomschen rommel,
stuur ze naar de neutrale school.
Daar staat tenminste geen Paus met
een duimstok
Die „Paus met een duimstok" vond
ik zoo verbazend geestig, dat ik in
een daverend gelach uitbarstte, met
het gevolg dat de verontwaardigde
mustang nog met edeler vaart ervan
door galoppeerde
Bij ons is 't altijd je mag niet
Wat is dat voor een rare godsdienst
van je mag niet. Je hoort niets
anders als dat mag niet. Korte
rokken dat mag niet. Open blouse
dat mag niet. We hebben toch
zeker allen 'n hals en beenen
maar ze laten zien dat mag niet,
Laatst hebben ze de H. Communie
geweigerd. Dap sta je daar verschut..,
Mag dat dan wel
Als je de eerwaardige heerooms
hoort preeken is 't altijd je mag
niet.
Als je met je huishoudgeld niet
rond kan komen, of je bent te zwak
voor een groot gezin, en je zoekt
een uitweg, dan is 't je mag niet.
Maar ik bedank er voor. Je mag
niet, je mag niet, je mag niet 't
is om gek te wordan. We zijn toch
geen kinderen meer. De wereld is
toch geen bewaarschool. Nu vind
ik 't Roomsche geloof erg mooi,
maar dat eeuwig „je mag niet'
moeten ze nu onderhand maar eens
thuis houden.
Je mag niet 1
't Argument is niet onaardig ge
vonden en men hoort het dikwijls
in het midden gebracht door allerlei
menscheD, die het niet kwaad be
doelen, maar niet verder zien dan
hun neus lang is.
Mijn jeugdige bezoekster van 28
jaar met haar helmhoedje en haar
verontwaardiging was even dwaas
als een gevaarlijk staatsburger zou
zijn, die zijn gedcagingen zon trach
ten te verdedigen met
Wat is dat hier in Nederland
voor een onhebbelijke beweging, 't
Is altijd je mag niet. Rij je met
een vaart van 125 K.M. door de
Priosestraat, dan krijg je de politie
op je dak. Je mag niet. Haal je
's nachts tusschen twee en drie uur
bij Pander stiekum een mooi ameu
blement uit de etalage je ma^
niet. Knijp je je concurrent de strot
toe je mag niet. Wat is dat voor
een raar land en 'n onhebbelijke
beweging.
om bij haar te werken. Zij her
innerden haar, hoeveel moeite zij
hadden moeten doen om eerlijk
betaald te worden.
Als een wervelwind liep de
vrouw door het dorp. Aan ieder
die net hooren wilde, vertelde ze
van den jongen kapelaan. Het
was zoo een nette man. Hij leek
erg bij de hand en geleerd. De
parochie mocht zich wel gelukkig
achten over deze benoeming.
Haastig ruischrokle zij verder,
om links en rechts eerst de lof
trompet oVer den geestelijke te
steken, om dan te kunnen begin
nen over haar huis, dat nu al
haar zorgen vergde. De meubels
waren reeds op weg en haar
kapelanij moest onmiddellijk in
orde gebracht worden. En nu wil
den die leelijke borstelaars niet
komen... zij lieten haar in den
steek. Zij moesten zich schamen
Snuffels verwonderde zich niet
erg, dat de ververs niet wilden
komen. Hij kende die haatdragen
de dorpsmenschen. Doch goede
raad was duur. Waar vaklui ge
haald'? Die van uil de stad waren
veel te duur en wellicht waren
die tegen grof geld nog niet te
krijgen.
Lisebeth sloeg op haar voor
hoofd. Zij tiad net'gevonden. De
kapelaan moest bij de lui gaan.
Hem durfden ze dat niet weigeren.
Zoo gezegd, zoo gedaan.
Jan trok naar de pastorie. Hij
durfde niet zeggen» dat de schil-
De fout in de redeneering van de
spreekkamer-furie en al haar geest
verwanten zit hierin, dat ze 't voor
stelt alsof de Kerk begint met vele
dingen in het wilde weg te ver
bieden alsof ze een soort verbod-
sport er op na houdtlouter uit
machtswellust aan het verbieden gaat
van allerlei dingen die ze evengoed
niet kan verbieden.
De Kerk denkt eigenlijk niet eens
en zeker niet op de eerste plaats
aan verbieden. De Kerk het
Christendom is een instelling, die
een heele massa positieve dingen
doet en laat doen, waarvan het
natuurlijk gevolg is, dat er eenige
dingen zijn, die hier mee in strijd
zijn precies het zelfde als wanneer
mijn spreekkameifurie de ramen zou
laten lappen, waarin van zelf zit
opgesloten, dat de glazenwasscher
ze niet vuil mag maken. Hij zou
haar om deze reden geen onhebbe
lijke mevrouw mogen noemen.
Als alle christenen doodeenvouding
waren wat ze moesten zijn nl.
christenen zooals een tafel een
tafel is, en een stoel een stoel
dan zou de Kerk nooit een verbod
uitvaardigen, behalve in gevallen
waarin het publiek om onwetendheid
zou moeten worden gewaarschuwd.
Een normaal Roomsch mensch
behoeft zich eigenlijk nooit te be
kommeren om een verbod, om de
eenvoudige reden, dat hij levend
volgens de positieve voorschriften,
nooit iets strafwaardigs doen zal,
evenmin als een normaal staatsburger
nooit in aanraking komt met de
politie.
Maar de abnormalen ja die
wél, die krijgen een afstraffing. „Dan
mogen ze zich niet beklagen met
„dat eeuwig, ja mag niet." Dat zou
even dwaas zijn als wanneer iemand
zijn handen in 'n voorbij bliksemend
vliegwiel steekt en als zijn hand
wordt afgerukt zich beklagen zou
met„dat mag ook al niet." Een
normaal mensch steekt zijn hand niet
in een vliegwiel.
Alles komt hier neer op 't roepings-
bewustzijn.
Wie is wat hij wezen moet -
n.l. Christen kleedt zich van zelf
zoo, dal hij geen aanstoot kan geven
denkt niet eens over kinderbeperking
en krijgt dus nooit een Paus of
een Pastoor met een duimstok aan
huis.
H. DE GREEVE, Pr.
Folkloristische
Sprokkels.
Hoe er met iemands lompheid af
en toe den draak wordt gestoken,
bewijst het verhaal, dat ook reeds
door de Gebr. Grimm, de sprookjes-
en sagenverzamelaars bij uitnemend
heid. als motief in een van hun ver
telsels voorkomt.
In de Kempen is het de Lompe
an, die een klap van den molen
beet heeft.
Lompe Jan mocht alleen van z'n
moeder gaan wandelen.
Moeder, vroeg hij, wat moet
ik zeggen tegen de menschen, die ik
onderweg ontmoet
Niets, zei z'n moeder.
Jan ging op weg.
Hij komt bij een visscher, die de
lijn uitwierp.
Niets 1 zei Jan.
Dat moogt ge niet zeggen,
antwoordde de visscher.
Wat moet ik dan zeggen
God zende er veel.
Hij komt aan 't kerkhof, waar ze
er een aan 't begraven zijn.
God zende er veel, zei Lompe
Jan.
Dat moogt ge niet zeggen, zei
iemand.
ders niet wilden komen, omdat
hij vroeger met hen ruzie had
gemaakt.
Door de werkdrukle konden zij
in veertien dagen niet beginnen,
beweerde hij, doch zoo de heer
kapelaan zelf bij hen ging en zei,
dat hij het huis over twee dagen
moest bewonen, dan zouden zij
wel te bewegen zijn.
Pastoor en kapelaan zouden
samen naar de menschen toegaan.
Voor den kapelaan zouden ze
het doen, inaar met voor Snuffels,
zelfs als hij hel driedubbele loon
betaalde. En de geestelijke kreeg
hier heel wat te hooren over zijn
huismeester, die nog geen goed
spier haar op zijn knikkert nad.
Maar van den nood een
deugd gemaakt, lachte ds pastoor.
Den volgenden morgen waren
de arbeiders vroeg in de weerom
do nieuwe kapelanij te verven en
te behangen.
Jan kwam er ook afgeloopen
met hamer, beitels, trektang en
iijmkelellje.
Hij zei vriendelijk goeden mor
gen, maar géén der twee ambachts-
ui antwoordde. Hij monsterde het
papier, vroeg naar den prijs, en
vond dat het veel te duur was.
Daar heb jij U met mede te
bemoeien, bromde Tieske Koud-
huis.
Jawel... jawel... ik moet mee
betalen, mopperde Jan.
Wordt vervolgd.