Tweed.© Blad -van „PJEDBLi EN MAAS De man, de stoep en de Overheid. FEUILLETON. De ondergang der Bokruiters. Bezoek in een leproserie. Naar 't Apachendom. Zaterdag 21 October 1933 Vier en vijftigste Jaargang No. 42 If Een slechte week voor onze gezinnen. Geen klacht en geen verwijt wij constateeren slechts. Deze week is een slechte week voor onze gezinnen, en op die slechte zullen veel slechte volgen. De suiker zal door de nieuwe crisisheffiag zeker vijf cent per pond duurder worden wie een pond suiker koopt zal zestien centen neer tellen voor den Staat der Nederlan den als accijns en een dubbeltje voor de waarde van de suiker product, arbeidsloon en winst tot in de derde of vierde hand Het rundvleesch zal door de accijnsverhooging met 200 percent in plaat? van 10 percent van de waarde van het rund zal in het ver volg aanvankelijk 30 percent accijns worden geheven we zeggen aan vankelijk, omdat niet vaststaat dat men met 30 percent zal uitkomen om de rundvee destructie te fiaan- cieren weer gemiddeld acht cent per pond duurder worden. De omzetbelasting zal straks ook de suiker en het rundvleesch treffen en de prij i zal de stijgende lijn heb ben te volgen. Laat men, dit alles noodzakelijk en onvermijdelijk achtend en denkend aan andere artikelen en eerste levens behoeften, die reeds eerder duurder zijn geworden, in het vervolg niet meer gewagen van het goedkoops en lage levenspeil en afstand doen van een beroep daarop om verdere loon- en salaiiskortingen te motivee- ren. Maar we zijn er nog niet. In het naaste verschiet ligt een heffing op koffie (van de verhooging van den tabaks-accijns spreken we in het gezinsverband niet. wel hebben wij daar overwegend bezwaar tegen uit het oogpunt van behoud van werkgelegenheid) en een coupon- belastiog. Dat een koffie accijus het gezin treft, zal men zonder eenige moeite toegeven, maar bij de ccupoobelas- ting zweeft eerder het beeld voor den geest van den welgedane» rente nier, die geen ander verzet kent dan het hanteeren der couponschaar. Maar denkt men wel ooit aan de weduwe met een groot gezin, d'.« voor bet levensonderhoud en de op* voeding harer kindeten heeft t« zorgen en daarvoor geheel of ten deele afhankelijk is van de opbrengst van haar effecten bezit Zoo kan dan ook de couponbe lasting, gevoegd bij al het overige weer een nieuwe druk we zeggen niet voor het gezin, maar voor een aantal gezinnen beteekenen. We hebben reeds verzekerd dat we niet zouden klagen, het zal toch genoeg gedaan woiden want al die veelvouden van centen bijeen gevoegd en met de dagen in het jaar Vermenigvuldigd geven een be drag aan guldens waar men versteld van zal staan. Nog eens de lasten moeten wor den opgelegd, men kan niet buiten de prijsverhooging van suiker en vleesch van aardappelen en koffie. Maar die lasten drukken oneven redig en onbillijk zwaar op de groote gezinnen, die.voor de meer derheid, naar den stoffelijken maat staf gemeteD, niet de meest wel varende zijn. Zij kunnen dien last niet blijven dragen, en het is ook niet redelijk dat zij door al die accijzen en indirecte heffingen onrechtvaardig worden belast in vergelijking met de kleine en vaak meer welgestelde ge zinnen. Zal nu bij een herziening der in komstenbelasting met de kinderrijke gezinnen worden rekening gehouden, en spoedig, want elk jaar, elke lucht in. orgelgebergte... En hoog boven alles maand dat de verhoogde last zonder j O zoo 1 zei de man van de vlamt de geweldige Braziliaansche tegenwicht blijft is een strop stoep, gij zijt zeker van den natten j zou. We bestijgen een kleinen heuvel Maar bovendien, zal met een zoo i Waterstaat op wiens top een wit kloosterachtig royaal mogelijken aftrek voor de Neen heer! antwoordde de gebouw ligt Achter een lagen muur groote gezinnen, met volledige kwijt- man zonder pet, ik ben van de strekt zich de tuin uit. Op de daken Waterleiding. schelding zelfs in bepaalde gevallen, worden hersteld, wat aan de groote gezinnen die het niet kunnen missen is ontnomen Moet daarvoor Diet in een andere richting worden gekeken, in de richting van een rijkskinderfonds waarvoor vorige week dr. Korten- horst te Breda heeft getuigd En moet onze Kamerfractie niet met de regeering en met andere partijen voeling houden om te trach ten. hetgeen tot dusver theorie en toekomstmuziek was tot practijk en werkelijkheid te maken Onze gfoote gezinnen kunnen, om een bekend woord van dr. Kuyper ten aanzien van de arbei dersverzekering te bezigen, niet wachten geen dag en geen nacht. Het Huisgezin. Het leven is gecompliceerd en de Overheids machinerie is navenant. Doch de simplistisch denkende burger kan dat niet allemaal begrijpen, wes halve er geschiedenissen voorvallen als dewelke bet Limburgsche Dag blad er dezer dagen een verhaalde: Er was eens een man, die een stoep bezat aan den provincialen weg van Ergenshuizenpaar Nergeoshuizen. De stoep blonk in den zomer zonneschija en glom in den najaars regen, en was zóó glad en schoon, dat men er rijstebrij van eten kon met zilveren lepels. Toen kwamen enkele dienstknech ten deD weg at, op wier petten in roode letters het opschrift prijkte: „Provinciale Waterstaat." Vriend, vroeg de man van de stoep aan een hunner, waar staat het water, waarvoor gij te zorgen hebt Heer, antwoordde de dienst- koecht, gelieve te bedenken, dat wij Diet behooreu tot den natten, maar tot den drogen Waterstaat! En ijverig begon hij te graven met zijn trawantenen hij wierp alle plavuizen van de stoep door elkaar en maakte een diepe gleuf voor zware buizen van beton, en legde vlondertjes van hout over de gleuf om den toegang tot de woningen vrij te houden. Toen kwamen andere dienstknech ten en vulden de gleuf met lossen grond en legden de plavuizen weer netjes op hun oude plek. En de man van de stoep zag het werk, dat zij gedaan hadden en hij loofde den provincialen Waterstaat. Maar drie dagen later kwamen wederom andere dienstknechten, op wier petten in zilveren letters het opschrift prijkte: S.V.M. En naarstig begonnen zij te gra ven en zij wierpen alle plavuizen van de stoep door elkaar en maak ten een diepe gleuf voor een zware kabel, dien zij onder het uitstooten van Indianenkreteo, telkens een eind verder trokken. Toen zij gereed waren, vulden zij de gleuf met lossen grond en legden de plavuizen weer ongeveer op hun vroegere plaats. En de man van de stoep zag het werk, dat zij gedaan hadden en prees de S.V.M. Maar drie dagen later kwam er een dienstknecht zonder pet; bij ging geruischloos aan het graven, wierp alle plavuizen door elkaar en eeDige uren later spoot het water uit een buis in den kuil, dien hij gemaakt had, met een forschen straal de Een half uur later hield de fon tein op met spuiten, de dienstknecht maakte de gleuf weer dicht en leg de de plavuizen in den modder. En de man van de stoep zag het werk, dat de petlooze dienstknecht gedaan had en hij schold op de Waterleiding.... Maar drie dagen later kwamen er wederom andere dienstknechten, dit maal met leeren petten en dito over jassen en zware brillen. Zij lieten hun handlangers graven en alle plavuizen voor den vierden keer door elkander werpen en toen reden zij een wagentje met twee langwerpige luchtbommen naderbij, terwijl een hunner met een venijnig sissende steekvlam gaten boorde in stalen buizen, welke hun trawanten in de gegraven gleuf hadden neer gelegd. Doch inmiddels naderde een don derwolk en goot het hemelwater over het land. De mannen vluchtten en de gleuf met drabbig vocht ge vuld en de moJder stroomde over de gehavende stoep. En de man van de stoep zag het onheil, dat was aangericht en hij hief zijn handen ten hemel om wraak over de ongerechtigheden dezer aarde. Dit alles was nu dezer dagen drie maanden geleden. En de man van de stoep keek soms weemoedig Daar de in huiten en bulten liggende plavuizen en poogde zich te troosten met de gedachte, dat de wegen der Overheid onnaspeurlijk zijn. Maar daar ziet bij dezen eigen ochtend zoowaar voor de vijfde maal zijn stoep opengebroken, dit maal door dienstknechten van den Staat der Nederlanden met een bliksemschicht op hun pet. En weer graven zij een gleuf en weer werpen zij alle plavuizen door elkaar. Maar nu heeft de man van de stoep, rustig en ordelievend burger als hij steeds was, toch een duren eed gezworen: wanneer zijn stoep voor de zesde maal wordt gehavend dan wordt* hij liberalist en socialist, communist en fascist en anarchist te gelijk. Want dit is meer dan menscheDgedu'd vermag te dragen. Een zonderlinge Historie. Naar het Duitsch. Van den diefslal wisl ik wel af, zeide Feslenralh, maar uit de tweede hand, en van mij heeft Bokelman niets vernomen. Heeft Carsten je niet gevraagd, of je mij niet een pil wilde geven, die de chirurg zou draaien? Duivels. neen, daarover is in 't ge ïeel niet gesproken! riep Vliet bijna verschrikt uit. Werkelijk niet? Nu, dan zal het nog wel komen, zeide de ka pitein. Als-ze je dat vragen, zeg dan maar gerust ja en geef mij dan later de pil of het fleschje maar. Ik heb je immers vannacht al ge zegd, dat de heeren mij niet erg genegen zijn. Zij bespeuren in mij een nieuwen leider, maar met dit onderscheid dat ik niet met hen, maar met anderen zal deelen, bij wie jij ook zult behooren, als je je voordeel weet te begrijpen. Bezorg mij in de eerste plaats maar een je onder een groote of een kleine bijeenkomst De groote vergaderingen had den tot nu toe bij de eenzame ka pel plaats, maar zij zullen nu er gens anders worden gehouden, ant- Vliet. Op zulke bijeenkomsten kan iedereen komen. De kleine vergaderingen worden op verschil lende plaatsen gehouden, en daar op worden alleen maar bepaalde In eeD der Zuid Amerikaansche bladen kon men dezer dagen het bericht lezen dat in de Rua dos Patriotas een melaatsche een zaak in levensmiddelen drijftHet blad merkt Daar aanleiding van dit geval zeer lakoniek op, dat de BraziiiaaDSche Regeeriog het bestaan van meer dan 200.000 melaatschen blijkbaar een voudig ignoreertTenslotte spoort de schrijver het publiek aan. om, waar de Regeering te kort schiet, zijn toevlucht te nemen tot eigen hulp. ,Wilt u onze leproserie misschien eens bezoeken vroeg mij mijn vriend, de jonge dokter Almeida, toen ik hem deze geschiedenis vertelde. En den volgenden dag reeds reden wij naar de Cais dos ËstraDgeiros, waar de Rijks-leproserie ligt. Dit is aan een der schoonste parken aan de Rio-befai. Langs de oevers een over vloed van tropische planten eD palmen. In het brakwater staan man groven (wortelboomen). Honderden zeevogels scheren onvermoeid over de schitterende vlakte. In de verte is het grandiose beeld omlijst door de terrasvormige keten van het zitten onbeweeglijk zwarte aasgieren, Een gier, met wijd open bek. ver draaide oogen, krast tegen de zon... Een struik met groote roode bessen verspreidt een zoete geur. EeD staal blauwe vlinder, zoo groot als een band tuimelt a's bedwelmd door de lucht. De zwarte portier in wit linnen kiel opent de deur, verzoekt een oogenblik in de voorkamer te wach ten. Direct daarop verschijnt Prof. F. de Directeur van het asyl met zijn assistenten. Men begroet ons en dan begint de rondgang. „Maar houd a.u.b. uw bandschoenen aan", zegt onze vriendelijke gids waar schuwend. Wij komen eerst in de afieelrng waar slechts „lichte gevallen" zijn ondergebracht. In een witte zaal staan rieten leunstoelen en rustban ken. Vensters en deuren zijn naar den tuinkant geopend. Er zijn slechts vijf mannen, onder wie twee negers in de zaal. Zij dragen allemaal lange properen linnen jassen, die aan dok- tersjassen herinneren, De professor wenkt een van hen. Het is een jonge typische Caboclo met bruingeel ge zicht. Hij ontbloot zijn reebtervoor arm. En wij zien juist onder den elleboog een licht bleekrood gezwel. „De menschen hebben veel kans weer gezond te worden. Wij be handelen hen met Röntgenbestraling en met een kruidensoep. een oud Indiaansch recept verklaard de assistent. Daarnaast in een kamer liggen twee magere gestalten in bed, heelcmaal in doeken gewikkeld, het lijken wel mummies. Men kan de gezichten nauwelijks onder het muskietennet onderheiden. Maar ais ik mij nieuwsgierig eenigszins voor over buig. deins ik ontsteld terug. Een ontvleeschde doodskop met grijnzende tanden staart mij tegen. In de bloedige roode oogkassen lig gen onbeweeglijk de olauwachtige oogappels. De Deus is verdwenen, men kijkt door een opening in de mondholte. Een doordringende lucht van verrotting en medicamenten ver pest de atmosfeer rond dit bed. En voor het blauwe gazen venster zwermen, aangetrokken door de reuk, tallooze vliegen. De professor zegt zacht enkele goedige woorden van troost en de zieke dankt met een afgrijslijke grimas die een lachje moet beteekenen. In de operatie kamer zien wij een heele rij patiën ten. Alie rassen van Brazilië zijn hier vertegenwoordigd. Daar is een grijsaard, een onmiskenbaar Iodianen- type wien de vreeschelijke ziekte de teenen weggevreten heeft. Een Por tugees heeft ooren en lippen ver loren. Een Caboclo. het is nog een heel joDge kerel heeft op zijn rug en dijen tal van groote wonden. Een Mulatin heeft door deze vreese lijke ziekte hei licht der oogen ver loren. Velen kunnen niet meer loopen. Het is een vreeselijke doodendans met visionnaire gezichten in bruin, geel, zwait en wit. Sommigen be proeven zelfs te lachen. Ik voel een brok in de keel... En de professor vertelt „Het ziet er erger uit dan het is. De menschen hebbeD geen pijn. Zij voelen zich alleen afgemat teren langzaam uit. Maar wij hebben hier patiënten, die ondanks de melaatschheid 80 jaar geworden zijn"'. „Is melaatschheid eigenlijk besmet telijk vroeg ik. „In zich ja. Toch zijn deze geval len zeldzamer dan men denkt. De meeste melaatschen in Brazilië heb ben hun ziekte overgeërfd of miDS tens een zekeren aanleg er voor meegebracht." „Welk ras is volgens uw meeniDg het meest aan besmettingsgevaar blootgesteld „In het algemeen de inlanders meer dan de blaoken. Hier speelt wel meer de overerving de rol. Ook bezitten de inboorlingen meestal lichamelijk en geestelijk niet zooveel weerstand als de blanken. Volgens mijne meening speelt vooral het geestelijk moment, een gewichtige wellicht zelfs de gewichtigste rol bij het ziekte-proces der melaatschheid". Langzaam gaan wij door den tuin. De professor vertelt van een plan der Regeering, dat de interneéring van alle melaatschen in Brazilië ten doel heeft. Men wil ze op een groot eiland biengen, hun alle hulpmidde len der moderne beschaving ter beschikking stellen Zij zullen alle vrijheid hebben, om zoo te zeggen een eigen staat in den staat vormen. Maar zij blijven dan nog des te meer paria's, uitgestootenen eener menschbeid, die haar afschuw slechts met moeite onder de geste van mede lijden verbergt. In denk aan dit alles, en terwijl ik toevallig omhoog kijk. zie ik in de eerste verdieping aan het open raam een jong meisje, dat met een kat speelt en geheel in dit spel op gaat. Zij lacht hartelijk over de dolle sprongen van het miniatuur-roofdier Haar lippen vormen in een gesprek met zich zelf zachte woorden van teederheid. De professor begrijpt mijn blik verkeerd „De kleine daarboven is ongeneeslijk borstlepra ze is pas 16 jaar en heeft de ziekte van haar ouders geërfd. Maar het kan nog lang duren eer zij door den dood uit haar lijden verlost wordt. Wij bedanken den professor voor zijn welwillendheid. „Niets te danken" zegt hij. „Ik doe slechts iets heel gewoons. Erger is, dat de weten schap hier tenslotte toch nog slechts handlangersdiensten verrichten kan hier zijn, is die veiligheid heel wal verminderd. Als hel nu een groote vergadering was, don zou ik u gerust mee willen nemen Daar vraagt men niet zoo precies naar ieder afzonderlijk. Maaralle duivels, ik heb irame-s gezworen, dat ik niemand mag binnensmok kelen, die geen lid der bende is. Het is mij feitelijk zonderling te moede, mijnheer Meisner.... personen uitgenoodigd, met wie] Zoo? En hebben de anderen men iets wil bespreken. Op een kleine bijeenkomst kunt u niet goed tegenwoordig zijn. Daar kent men elkander precies iedereen moet zijn naam noemen ik zou het niet graag durven wagen om u daarheen mee te nemen. Maar ik geloof.dat het een groote vergadering zal zijn. Maar zij zal niet bij de eenzame kapel worden belegd, dat schijnt ie gevaarlijk te zijn. Het is den laatsten keer verraden en dat zuu weer kunnen gebeuren. Wie heeft dal dan verraden vroeg de kapitein. Is dat bekend? Men weet niet precies wie, alleen maar, dat de een of ander aan Bokelmann heeft verteld, dat er enkele mannen uit Hertogen- rade in de richting van de een zame kapel waren gereden, ant woordde Vliet. De kapel was uit gekozen, omdat men gelooft, dat het daar spookt. Voor de bewoners uit deze streek is men daar veilig valschen baard en andere kleeding, j Niemand durft daar 's nachts te niet gezworen alles eerlijk te deelen en houden zij hun woord? Dat is waar, zei Vliet, weer moed vattend. Hot zijn schurken, zij moeten bedrogen worden. Maar hoe weet u dat toch allemaal, als u nog niet bent opgenomen Festenralh wachtte zich wel om den waard le zeggen, dat men zich dat nogal gemakkelijk voor kan stellen, want alle soortgelijke benden rooven en plunderen on der het wachtwoord: alles zullen we eerlijk deele". Ik heb misschien ergens anders wel iemand ontmoet, die daar meer van wist, antwoordde hij. Dus je denkt, dat je me naar een kleine bijeenkomst niet mee kunt nemen Zou dal dan in geheel niet mogelijk zijn, als ik me eens heel goed vermomde en mijn rol naar mijn behaoren speelde Neen, neer,, riep Vliet, zijn hand afwerend omhoogheffend. Daarmee laat ik me niet in, het (Naar Pierre L'Ermite door B. E.) 'k Heb juist een van m'n pa rochiaoen bezocht. Een van m'r parochianen 1 Dat is maar een manier van spreken, want ze zet nooit een voet in de kerk, behalve bij een huwelijk nu en daD, leest wat haar goeddunkt en gelooft slechts aan de Mode, 't Geld en 't Genot. Maar eofin, ze behoort toch bij mijn parochie en zonder er nu juist de deur plat te loopen. bezoek ik haar toch nu en daD. als ik meen dat de naastenliefde of mijn plicht dat vraagt. t Vanmiddag heb ik haar „geknakt" aangetroffen, ja. geknakt totalement 't Zijn haar eigen woorden. Ze had juist de krant gelezen. Öf ik het al gehoord had inge broken in een villa niet ver van baar af. 'n Gemaskerde bandiet brutaal doorgedrongen in de slaap kamer en terwijl bij zonder elégance een revolver gericht hield op het echtpaar had hij zich meester ge maakt van goud en juweelen. wel voor 10.000 gulden „En verleden week keerde een lieve familie die ze kende, per auto terug naar huis. 't Was donker. De wagen rijdt tegen een ijzeren draad, die over de weg gespannen was. De vader en twee dochtertjes afzichtelijk gewond aan den hals. Roovers, die achter de boomen verscholen stonden, hadden ge makkelijk werk. Dit alles bedroefde mijn pcrochiane. U begrijpt, de misdaden zulleD groeien Wie weet vandaag of morgen is die mij ongeveer past. Wat versta komen. Maar sinds de dragonders zou mijn dood beteekenen. Bij 'n groote vergadering is hetheelwat anders. Daar kan wel al menigeen geweest zijn, die er heelemaal niet thuis behoorde. Maar cp een kleine bijeenkomst zou je direct herkend worden en als later het een of ander niet in den haak was, je kunt toch nooit weten, omdat men je zoo weinig kent en dan zou alle schuld op mij neer komen. Je bent me een held I zeide Festenrath. Ik zou denken, dat ik er heel wat meer bij te riskeeren heb Maar laten we dal verder in het midden laten. En naar ik hoop zal er morgen misschien wel een groote bijeenkomst zijn. Vergeet echter den baard en mijn vermomming niet. Je rijdt zeker gewoonlijk naar die bijeenkom sten Natuurlijk, wie een paard heeft, gebruikt het, antwoordde Vliet. Maar het is de vraag, of wij morgen mogen rijden, want dat zou weer de aandacht kunnen trekken, net als den vorigen keer. Ik zal u alles bijtijds mededee- len. Goed, antwoordde de kapitein hem strak in de oogen kijkende, het zal niet tot je schade zijn, hoe het ook loopen mag I En ga nu naar beneden, ik ben moe en wil nog eenige uurtjes siapen. Als je me wat gewichtigs hebt te vertellen, wek me dan Vliet reikte hem de hand en de kapitein kon haar moeilijk wei geren. Hij mocht thans een zekere vertrouwelijkheid met den waard niet afwijzen. Het scheen hem toe, dal Vliet het werkelijk eerlijk met hei meende. Maar als hij zich eens vergistte Als Vliet hem eens aan zijn tegenstanders in handen speelde Het kon ongeveer zeven uur zijn, toen Festenralh vanuil het venster een goed gekleeden knaap bemerkte, die vanuit de stad recht op Vliet's huis aankwam en hem met een oplettendheid aankeek die iets ongewoons had. De jongen bleef voor de huis deur staan en begon daar, nadat hij nogmaals naar hel venster van Festenralh's kamer had om hoog gekeken, met den een of ander te praten, dien de kapitein niet kon zien, maar dien hij aan de stem als den waard herkende Hij hoorde hoe de knaap vroeg of hier niet een zekere meneer Meisner woonde en toen Vliet ontwijkend antwoordde, waar schijn lijk om te weten te komen wal de jongen hier voor een boodschap had, of van wien hij kwam, scheen de boodschappe verlegen le worden en vroeg of de heer Meisner niet de persoon was, die uit het rsam keek. Ja, ja, dat ben ik, kom naar boven 1 riep Festenralh vanuil het venster. Och, bent u toch boven riep Vliet thans schijnbaar verwonderd het mijn beurt. Inderdaad Dat zegt U zoo ernstig ik kan gewurgd worden, doodgeschoten bestolen. Maar waarom wilt U, dat ik tegen het plafond spring Omdat dat zoo afschuwelijk is. En toch zoo logisch. Logisch! Verfoeilijk academisch of theologisch woord Neen, Mevrouw, een woord dat hier toepasselijk is voor 't nuchtere werkelijke leven. Al die misdaden, waarvan het aantal zich dagelijks vermenigvuldigt zijn de vervloekte oogst vaa wat men al meer dan vijftig jaar aan het zaaien is. Mijn parochiane werpt dan onge duldig haar krant op den grond. Maar ik. i< heb niets gezaaid. Pardon, Mevrouw, Zal ik U niet krenken als ik vrij uitspreek Hm Ga uw gang Allons 1 Ik denk, dat U ook deel van 't slechte zaad heb uit gestrooid door uw slecht voorbeeld. k? Maar zeker, U, door niet naar de H. Mis te komen, door uw Paschen niet te houden, door anti godsdienstige bladen in uw huis te dulden, die gelezen worden door uw relaties, door uw dienstboden in de keuken. Maar dat gaat mij zeer per soonlijk aan. Dat is 'n affaire tusschen mij en God, als die bestaat. 't Slagveld is nu bepaald en ik verzet me eens in m'n fauteuil. Mevrouw, geen enkele zaak is strikt persoonlijk. U maakt deel uit van 'n groote sociale gemeenschap. We zijn solidair tegenover elkander Als U niet in God gelooft, noch in 'n toekomstig leven, waarom wilt dan dat uw dienstboden er in gelooven Mijn dienstboden Die gelooven wat ze willen, laat me koud En als (ik spreek langzaam) ze op uw voorbeeld aan niets gelooven BestDan zullen ze tot zich zelf zeggen „Waarom Mevrouw zoo rijk en wij arm Waarom zijn we bedienden en geen meesters Mevrouw wil nerveus onder de greep weg. Laat ze daarover pralen. Wat deert me dat Meer dan u meent Men stelt die vragen rondom u. Me» stelt ze zelfs, overal in 't land. Dat is 't wat men noemt socialisme communisme, bolsjewisme. Me dunkt toch, dat O. voor 't oogenblik wordt u nog beschermd door het geloof, dat wij, anderen handhaven. Maar onze vijanden werken hard alle dagen. Ook zij hebben hun jeugdbonden. Ze houdcD niet op, uit de kleine hersenen weg te werken, wat er nog aan godsdienstige elementen in leeft. Wanneer alles met zorg verbleekt is, houd u dan gereed. Ik moet bekennen, uw conclusie niet te begrijpen. Dan zal ik duidelijker zijn. Volg me. Als God niet bestaat als er geen, toekomstig leven is, geen hooger oordeel over onze dadeD, dan zijn goed en kwaad, woordeD, waarmee men imbecielen kan bedriegen. De verstandigen zeggen, lcten we zooveel mogelijk genieten. Waarom niet Om te kunnen genieten is geld □oodig en hij heeft 't niet 1 Maar het is zoo eenvoudig. Hij behoeft slechts 'n revolver te koopen met patroneD. Dan, op 'n goeden nacht valt hij bij u binnen, zooals men bij uw kennissen gedaan heeftMevrouw ik vraag excuus, dai ik uw slaap verstoor. Maar ik heb onmiddellijk 10 a 20 duizend gulden noodig. Geef me aanstonds uw juweelen, uw sleutels enz. Alleen... geen ge rucht... of een kogel. Zoo maakt uit. Ik dacht, dat u was uitge gaan. Die schavuit! Ik mag hem werkelijk niet vertrouwen mom pelde Feslcr.rath in zichzelf. Intusschon stelde hij zich gerust met do gedachte, dat tenslotte de nieuwsgierigheid bij zulk iemand te verontschuldigen was en dat Vliet immers zeil' er een zeker persoonlijk belang bij had, om le welen te komen, met wien zijn zonderlinge gast in verbinding stond. De knaap stond inmiddels al op den gang en Festenralh ging hem tegemoet. Zoek je mij en door wien wordt je gezonden, mijn zoon vroeg hij. U bent toch stellig mijnheer Meisner vroeg de knaap trouw hartig. Heel zeker? Nietwaar, er woont verder toch geen andere vreemde heer hier in het huis van Vliet Neen, mijn jongen, ant woordde de kapitein En ik ben degene, dien je zoekt. Van wien kom je De knaap toonde hem 'n brief, dien hij uit zijn borstzak haalde, inplaals van antwoord le geven. Festenrath herkende direct het eigenaardige handschrift van An nette, een ilinke hand want zij had haar vader dikwijls met zijn schrijfwerk moeten helpen en toch sierlijk. Wordt vervolgd.

Peel en Maas | 1933 | | pagina 7