Tweed.© Blad -van „PJEDBLi EN MAAS
De man, de stoep
en de Overheid.
FEUILLETON.
De ondergang
der Bokruiters.
Bezoek in een
leproserie.
Naar 't Apachendom.
Zaterdag 21 October 1933
Vier en vijftigste Jaargang No. 42
If
Een slechte week
voor onze gezinnen.
Geen klacht en geen verwijt
wij constateeren slechts.
Deze week is een slechte week
voor onze gezinnen, en op die
slechte zullen veel slechte volgen.
De suiker zal door de nieuwe
crisisheffiag zeker vijf cent per pond
duurder worden wie een pond
suiker koopt zal zestien centen neer
tellen voor den Staat der Nederlan
den als accijns en een dubbeltje
voor de waarde van de suiker
product, arbeidsloon en winst tot
in de derde of vierde hand
Het rundvleesch zal door de
accijnsverhooging met 200 percent
in plaat? van 10 percent van de
waarde van het rund zal in het ver
volg aanvankelijk 30 percent accijns
worden geheven we zeggen aan
vankelijk, omdat niet vaststaat dat
men met 30 percent zal uitkomen
om de rundvee destructie te fiaan-
cieren weer gemiddeld acht cent
per pond duurder worden.
De omzetbelasting zal straks ook
de suiker en het rundvleesch treffen
en de prij i zal de stijgende lijn heb
ben te volgen.
Laat men, dit alles noodzakelijk
en onvermijdelijk achtend en denkend
aan andere artikelen en eerste levens
behoeften, die reeds eerder duurder
zijn geworden, in het vervolg niet
meer gewagen van het goedkoops
en lage levenspeil en afstand doen
van een beroep daarop om verdere
loon- en salaiiskortingen te motivee-
ren.
Maar we zijn er nog niet.
In het naaste verschiet ligt een
heffing op koffie (van de verhooging
van den tabaks-accijns spreken we
in het gezinsverband niet. wel hebben
wij daar overwegend bezwaar tegen
uit het oogpunt van behoud van
werkgelegenheid) en een coupon-
belastiog.
Dat een koffie accijus het gezin
treft, zal men zonder eenige moeite
toegeven, maar bij de ccupoobelas-
ting zweeft eerder het beeld voor
den geest van den welgedane» rente
nier, die geen ander verzet kent dan
het hanteeren der couponschaar.
Maar denkt men wel ooit aan de
weduwe met een groot gezin, d'.«
voor bet levensonderhoud en de op*
voeding harer kindeten heeft t«
zorgen en daarvoor geheel of ten
deele afhankelijk is van de opbrengst
van haar effecten bezit
Zoo kan dan ook de couponbe
lasting, gevoegd bij al het overige
weer een nieuwe druk we zeggen
niet voor het gezin, maar voor een
aantal gezinnen beteekenen.
We hebben reeds verzekerd dat
we niet zouden klagen, het zal
toch genoeg gedaan woiden want
al die veelvouden van centen bijeen
gevoegd en met de dagen in het
jaar Vermenigvuldigd geven een be
drag aan guldens waar men versteld
van zal staan.
Nog eens de lasten moeten wor
den opgelegd, men kan niet buiten
de prijsverhooging van suiker en
vleesch van aardappelen en koffie.
Maar die lasten drukken oneven
redig en onbillijk zwaar op de
groote gezinnen, die.voor de meer
derheid, naar den stoffelijken maat
staf gemeteD, niet de meest wel
varende zijn.
Zij kunnen dien last niet blijven
dragen, en het is ook niet redelijk
dat zij door al die accijzen en
indirecte heffingen onrechtvaardig
worden belast in vergelijking met de
kleine en vaak meer welgestelde ge
zinnen.
Zal nu bij een herziening der in
komstenbelasting met de kinderrijke
gezinnen worden rekening gehouden,
en spoedig, want elk jaar, elke lucht in. orgelgebergte... En hoog boven alles
maand dat de verhoogde last zonder j O zoo 1 zei de man van de vlamt de geweldige Braziliaansche
tegenwicht blijft is een strop stoep, gij zijt zeker van den natten j zou. We bestijgen een kleinen heuvel
Maar bovendien, zal met een zoo i Waterstaat op wiens top een wit kloosterachtig
royaal mogelijken aftrek voor de Neen heer! antwoordde de gebouw ligt Achter een lagen muur
groote gezinnen, met volledige kwijt- man zonder pet, ik ben van de strekt zich de tuin uit. Op de daken
Waterleiding.
schelding zelfs in bepaalde gevallen,
worden hersteld, wat aan de groote
gezinnen die het niet kunnen missen
is ontnomen
Moet daarvoor Diet in een andere
richting worden gekeken, in de
richting van een rijkskinderfonds
waarvoor vorige week dr. Korten-
horst te Breda heeft getuigd
En moet onze Kamerfractie niet
met de regeering en met andere
partijen voeling houden om te trach
ten. hetgeen tot dusver theorie en
toekomstmuziek was tot practijk en
werkelijkheid te maken
Onze gfoote gezinnen kunnen,
om een bekend woord van dr.
Kuyper ten aanzien van de arbei
dersverzekering te bezigen, niet
wachten geen dag en geen nacht.
Het Huisgezin.
Het leven is gecompliceerd en de
Overheids machinerie is navenant.
Doch de simplistisch denkende burger
kan dat niet allemaal begrijpen, wes
halve er geschiedenissen voorvallen
als dewelke bet Limburgsche Dag
blad er dezer dagen een verhaalde:
Er was eens een man, die een
stoep bezat aan den provincialen weg
van Ergenshuizenpaar Nergeoshuizen.
De stoep blonk in den zomer
zonneschija en glom in den najaars
regen, en was zóó glad en schoon,
dat men er rijstebrij van eten kon
met zilveren lepels.
Toen kwamen enkele dienstknech
ten deD weg at, op wier petten in
roode letters het opschrift prijkte:
„Provinciale Waterstaat."
Vriend, vroeg de man van de
stoep aan een hunner, waar staat het
water, waarvoor gij te zorgen hebt
Heer, antwoordde de dienst-
koecht, gelieve te bedenken, dat wij
Diet behooreu tot den natten, maar
tot den drogen Waterstaat!
En ijverig begon hij te graven met
zijn trawantenen hij wierp alle
plavuizen van de stoep door elkaar
en maakte een diepe gleuf voor
zware buizen van beton, en legde
vlondertjes van hout over de gleuf
om den toegang tot de woningen
vrij te houden.
Toen kwamen andere dienstknech
ten en vulden de gleuf met lossen
grond en legden de plavuizen weer
netjes op hun oude plek.
En de man van de stoep zag het
werk, dat zij gedaan hadden en hij
loofde den provincialen Waterstaat.
Maar drie dagen later kwamen
wederom andere dienstknechten, op
wier petten in zilveren letters het
opschrift prijkte: S.V.M.
En naarstig begonnen zij te gra
ven en zij wierpen alle plavuizen
van de stoep door elkaar en maak
ten een diepe gleuf voor een zware
kabel, dien zij onder het uitstooten
van Indianenkreteo, telkens een eind
verder trokken.
Toen zij gereed waren, vulden zij
de gleuf met lossen grond en legden
de plavuizen weer ongeveer op hun
vroegere plaats.
En de man van de stoep zag het
werk, dat zij gedaan hadden en
prees de S.V.M.
Maar drie dagen later kwam er
een dienstknecht zonder pet; bij ging
geruischloos aan het graven, wierp
alle plavuizen door elkaar en eeDige
uren later spoot het water uit een
buis in den kuil, dien hij gemaakt
had, met een forschen straal de
Een half uur later hield de fon
tein op met spuiten, de dienstknecht
maakte de gleuf weer dicht en leg
de de plavuizen in den modder.
En de man van de stoep zag het
werk, dat de petlooze dienstknecht
gedaan had en hij schold op de
Waterleiding....
Maar drie dagen later kwamen er
wederom andere dienstknechten, dit
maal met leeren petten en dito over
jassen en zware brillen.
Zij lieten hun handlangers graven
en alle plavuizen voor den vierden
keer door elkander werpen en toen
reden zij een wagentje met twee
langwerpige luchtbommen naderbij,
terwijl een hunner met een venijnig
sissende steekvlam gaten boorde in
stalen buizen, welke hun trawanten
in de gegraven gleuf hadden neer
gelegd.
Doch inmiddels naderde een don
derwolk en goot het hemelwater
over het land. De mannen vluchtten
en de gleuf met drabbig vocht ge
vuld en de moJder stroomde over
de gehavende stoep.
En de man van de stoep zag het
onheil, dat was aangericht en hij
hief zijn handen ten hemel om wraak
over de ongerechtigheden dezer aarde.
Dit alles was nu dezer dagen drie
maanden geleden. En de man van
de stoep keek soms weemoedig Daar
de in huiten en bulten liggende
plavuizen en poogde zich te troosten
met de gedachte, dat de wegen der
Overheid onnaspeurlijk zijn.
Maar daar ziet bij dezen eigen
ochtend zoowaar voor de vijfde
maal zijn stoep opengebroken, dit
maal door dienstknechten van den
Staat der Nederlanden met een
bliksemschicht op hun pet. En weer
graven zij een gleuf en weer werpen
zij alle plavuizen door elkaar.
Maar nu heeft de man van de
stoep, rustig en ordelievend burger
als hij steeds was, toch een duren
eed gezworen: wanneer zijn stoep
voor de zesde maal wordt gehavend
dan wordt* hij liberalist en socialist,
communist en fascist en anarchist te
gelijk. Want dit is meer dan
menscheDgedu'd vermag te dragen.
Een zonderlinge Historie.
Naar het Duitsch.
Van den diefslal wisl ik wel
af, zeide Feslenralh, maar uit de
tweede hand, en van mij heeft
Bokelman niets vernomen. Heeft
Carsten je niet gevraagd, of je mij
niet een pil wilde geven, die de
chirurg zou draaien?
Duivels. neen, daarover is
in 't ge ïeel niet gesproken! riep
Vliet bijna verschrikt uit.
Werkelijk niet? Nu, dan zal
het nog wel komen, zeide de ka
pitein.
Als-ze je dat vragen, zeg dan
maar gerust ja en geef mij dan
later de pil of het fleschje maar.
Ik heb je immers vannacht al ge
zegd, dat de heeren mij niet erg
genegen zijn. Zij bespeuren in mij
een nieuwen leider, maar met dit
onderscheid dat ik niet met hen,
maar met anderen zal deelen, bij
wie jij ook zult behooren, als je je
voordeel weet te begrijpen. Bezorg
mij in de eerste plaats maar een
je onder een groote of een kleine
bijeenkomst
De groote vergaderingen had
den tot nu toe bij de eenzame ka
pel plaats, maar zij zullen nu er
gens anders worden gehouden, ant-
Vliet. Op zulke bijeenkomsten
kan iedereen komen. De kleine
vergaderingen worden op verschil
lende plaatsen gehouden, en daar
op worden alleen maar bepaalde
In eeD der Zuid Amerikaansche
bladen kon men dezer dagen het
bericht lezen dat in de Rua dos
Patriotas een melaatsche een zaak in
levensmiddelen drijftHet blad merkt
Daar aanleiding van dit geval zeer
lakoniek op, dat de BraziiiaaDSche
Regeeriog het bestaan van meer dan
200.000 melaatschen blijkbaar een
voudig ignoreertTenslotte spoort
de schrijver het publiek aan. om,
waar de Regeering te kort schiet,
zijn toevlucht te nemen tot eigen
hulp.
,Wilt u onze leproserie misschien
eens bezoeken vroeg mij mijn vriend,
de jonge dokter Almeida, toen ik
hem deze geschiedenis vertelde. En
den volgenden dag reeds reden wij
naar de Cais dos ËstraDgeiros, waar
de Rijks-leproserie ligt. Dit is aan
een der schoonste parken aan de
Rio-befai. Langs de oevers een over
vloed van tropische planten eD
palmen. In het brakwater staan man
groven (wortelboomen). Honderden
zeevogels scheren onvermoeid over
de schitterende vlakte. In de verte
is het grandiose beeld omlijst door
de terrasvormige keten van het
zitten onbeweeglijk zwarte aasgieren,
Een gier, met wijd open bek. ver
draaide oogen, krast tegen de zon...
Een struik met groote roode bessen
verspreidt een zoete geur. EeD staal
blauwe vlinder, zoo groot als een
band tuimelt a's bedwelmd door de
lucht.
De zwarte portier in wit linnen
kiel opent de deur, verzoekt een
oogenblik in de voorkamer te wach
ten. Direct daarop verschijnt Prof.
F. de Directeur van het asyl met
zijn assistenten. Men begroet ons en
dan begint de rondgang. „Maar
houd a.u.b. uw bandschoenen aan",
zegt onze vriendelijke gids waar
schuwend.
Wij komen eerst in de afieelrng
waar slechts „lichte gevallen" zijn
ondergebracht. In een witte zaal
staan rieten leunstoelen en rustban
ken. Vensters en deuren zijn naar
den tuinkant geopend. Er zijn slechts
vijf mannen, onder wie twee negers
in de zaal. Zij dragen allemaal lange
properen linnen jassen, die aan dok-
tersjassen herinneren, De professor
wenkt een van hen. Het is een jonge
typische Caboclo met bruingeel ge
zicht. Hij ontbloot zijn reebtervoor
arm. En wij zien juist onder den
elleboog een licht bleekrood gezwel.
„De menschen hebben veel kans
weer gezond te worden. Wij be
handelen hen met Röntgenbestraling
en met een kruidensoep. een oud
Indiaansch recept verklaard de
assistent. Daarnaast in een kamer
liggen twee magere gestalten in bed,
heelcmaal in doeken gewikkeld, het
lijken wel mummies. Men kan de
gezichten nauwelijks onder het
muskietennet onderheiden. Maar ais
ik mij nieuwsgierig eenigszins voor
over buig. deins ik ontsteld terug.
Een ontvleeschde doodskop met
grijnzende tanden staart mij tegen.
In de bloedige roode oogkassen lig
gen onbeweeglijk de olauwachtige
oogappels. De Deus is verdwenen,
men kijkt door een opening in de
mondholte. Een doordringende lucht
van verrotting en medicamenten ver
pest de atmosfeer rond dit bed. En
voor het blauwe gazen venster
zwermen, aangetrokken door de
reuk, tallooze vliegen. De professor
zegt zacht enkele goedige woorden
van troost en de zieke dankt met
een afgrijslijke grimas die een lachje
moet beteekenen. In de operatie
kamer zien wij een heele rij patiën
ten. Alie rassen van Brazilië zijn hier
vertegenwoordigd. Daar is een
grijsaard, een onmiskenbaar Iodianen-
type wien de vreeschelijke ziekte de
teenen weggevreten heeft. Een Por
tugees heeft ooren en lippen ver
loren. Een Caboclo. het is nog
een heel joDge kerel heeft op zijn
rug en dijen tal van groote wonden.
Een Mulatin heeft door deze vreese
lijke ziekte hei licht der oogen ver
loren. Velen kunnen niet meer loopen.
Het is een vreeselijke doodendans
met visionnaire gezichten in bruin,
geel, zwait en wit. Sommigen be
proeven zelfs te lachen. Ik voel een
brok in de keel... En de professor
vertelt „Het ziet er erger uit dan
het is. De menschen hebbeD geen
pijn. Zij voelen zich alleen afgemat
teren langzaam uit. Maar wij
hebben hier patiënten, die ondanks
de melaatschheid 80 jaar geworden
zijn"'.
„Is melaatschheid eigenlijk besmet
telijk vroeg ik.
„In zich ja. Toch zijn deze geval
len zeldzamer dan men denkt. De
meeste melaatschen in Brazilië heb
ben hun ziekte overgeërfd of miDS
tens een zekeren aanleg er voor
meegebracht."
„Welk ras is volgens uw meeniDg
het meest aan besmettingsgevaar
blootgesteld
„In het algemeen de inlanders
meer dan de blaoken. Hier speelt
wel meer de overerving de rol. Ook
bezitten de inboorlingen meestal
lichamelijk en geestelijk niet zooveel
weerstand als de blanken. Volgens
mijne meening speelt vooral het
geestelijk moment, een gewichtige
wellicht zelfs de gewichtigste rol bij
het ziekte-proces der melaatschheid".
Langzaam gaan wij door den tuin.
De professor vertelt van een plan
der Regeering, dat de interneéring
van alle melaatschen in Brazilië ten
doel heeft. Men wil ze op een groot
eiland biengen, hun alle hulpmidde
len der moderne beschaving ter
beschikking stellen Zij zullen alle
vrijheid hebben, om zoo te zeggen
een eigen staat in den staat vormen.
Maar zij blijven dan nog des te
meer paria's, uitgestootenen eener
menschbeid, die haar afschuw slechts
met moeite onder de geste van mede
lijden verbergt.
In denk aan dit alles, en terwijl
ik toevallig omhoog kijk. zie ik in
de eerste verdieping aan het open
raam een jong meisje, dat met een
kat speelt en geheel in dit spel op
gaat. Zij lacht hartelijk over de dolle
sprongen van het miniatuur-roofdier
Haar lippen vormen in een gesprek
met zich zelf zachte woorden van
teederheid.
De professor begrijpt mijn blik
verkeerd „De kleine daarboven is
ongeneeslijk borstlepra ze is pas
16 jaar en heeft de ziekte van haar
ouders geërfd. Maar het kan nog
lang duren eer zij door den dood
uit haar lijden verlost wordt.
Wij bedanken den professor voor
zijn welwillendheid. „Niets te danken"
zegt hij. „Ik doe slechts iets heel
gewoons. Erger is, dat de weten
schap hier tenslotte toch nog slechts
handlangersdiensten verrichten kan
hier zijn, is die veiligheid heel
wal verminderd. Als hel nu een
groote vergadering was, don zou
ik u gerust mee willen nemen
Daar vraagt men niet zoo precies
naar ieder afzonderlijk. Maaralle
duivels, ik heb irame-s gezworen,
dat ik niemand mag binnensmok
kelen, die geen lid der bende is.
Het is mij feitelijk zonderling te
moede, mijnheer Meisner....
personen uitgenoodigd, met wie] Zoo? En hebben de anderen
men iets wil bespreken. Op een
kleine bijeenkomst kunt u niet
goed tegenwoordig zijn. Daar kent
men elkander precies iedereen
moet zijn naam noemen ik
zou het niet graag durven wagen
om u daarheen mee te nemen.
Maar ik geloof.dat het een groote
vergadering zal zijn. Maar zij zal
niet bij de eenzame kapel worden
belegd, dat schijnt ie gevaarlijk
te zijn. Het is den laatsten keer
verraden en dat zuu weer kunnen
gebeuren.
Wie heeft dal dan verraden
vroeg de kapitein. Is dat bekend?
Men weet niet precies wie,
alleen maar, dat de een of ander
aan Bokelmann heeft verteld, dat
er enkele mannen uit Hertogen-
rade in de richting van de een
zame kapel waren gereden, ant
woordde Vliet. De kapel was uit
gekozen, omdat men gelooft, dat
het daar spookt. Voor de bewoners
uit deze streek is men daar veilig
valschen baard en andere kleeding, j Niemand durft daar 's nachts te
niet gezworen alles eerlijk te
deelen en houden zij hun woord?
Dat is waar, zei Vliet, weer
moed vattend. Hot zijn schurken,
zij moeten bedrogen worden. Maar
hoe weet u dat toch allemaal, als
u nog niet bent opgenomen
Festenralh wachtte zich wel om
den waard le zeggen, dat men
zich dat nogal gemakkelijk voor
kan stellen, want alle soortgelijke
benden rooven en plunderen on
der het wachtwoord: alles zullen
we eerlijk deele".
Ik heb misschien ergens
anders wel iemand ontmoet, die
daar meer van wist, antwoordde
hij. Dus je denkt, dat je me naar
een kleine bijeenkomst niet mee
kunt nemen Zou dal dan in
geheel niet mogelijk zijn, als ik
me eens heel goed vermomde en
mijn rol naar mijn behaoren
speelde
Neen, neer,, riep Vliet, zijn
hand afwerend omhoogheffend.
Daarmee laat ik me niet in, het
(Naar Pierre L'Ermite door B. E.)
'k Heb juist een van m'n pa
rochiaoen bezocht. Een van m'r
parochianen 1 Dat is maar een manier
van spreken, want ze zet nooit een
voet in de kerk, behalve bij een
huwelijk nu en daD, leest wat haar
goeddunkt en gelooft slechts aan de
Mode, 't Geld en 't Genot.
Maar eofin, ze behoort toch bij
mijn parochie en zonder er nu juist
de deur plat te loopen. bezoek ik
haar toch nu en daD. als ik meen
dat de naastenliefde of mijn plicht
dat vraagt. t
Vanmiddag heb ik haar „geknakt"
aangetroffen, ja. geknakt totalement
't Zijn haar eigen woorden.
Ze had juist de krant gelezen.
Öf ik het al gehoord had inge
broken in een villa niet ver van
baar af. 'n Gemaskerde bandiet
brutaal doorgedrongen in de slaap
kamer en terwijl bij zonder elégance
een revolver gericht hield op het
echtpaar had hij zich meester ge
maakt van goud en juweelen. wel
voor 10.000 gulden
„En verleden week keerde een
lieve familie die ze kende, per auto
terug naar huis. 't Was donker.
De wagen rijdt tegen een ijzeren
draad, die over de weg gespannen
was. De vader en twee dochtertjes
afzichtelijk gewond aan den hals.
Roovers, die achter de boomen
verscholen stonden, hadden ge
makkelijk werk.
Dit alles bedroefde mijn pcrochiane.
U begrijpt, de misdaden zulleD
groeien
Wie weet vandaag of morgen is
die mij ongeveer past. Wat versta komen. Maar sinds de dragonders zou mijn dood beteekenen. Bij 'n
groote vergadering is hetheelwat
anders. Daar kan wel al menigeen
geweest zijn, die er heelemaal
niet thuis behoorde. Maar cp een
kleine bijeenkomst zou je direct
herkend worden en als later het
een of ander niet in den haak
was, je kunt toch nooit weten,
omdat men je zoo weinig kent en
dan zou alle schuld op mij neer
komen.
Je bent me een held I zeide
Festenrath. Ik zou denken, dat ik
er heel wat meer bij te riskeeren
heb Maar laten we dal verder in
het midden laten. En naar ik
hoop zal er morgen misschien
wel een groote bijeenkomst zijn.
Vergeet echter den baard en mijn
vermomming niet. Je rijdt zeker
gewoonlijk naar die bijeenkom
sten
Natuurlijk, wie een paard
heeft, gebruikt het, antwoordde
Vliet. Maar het is de vraag, of
wij morgen mogen rijden, want
dat zou weer de aandacht kunnen
trekken, net als den vorigen keer.
Ik zal u alles bijtijds mededee-
len.
Goed, antwoordde de kapitein
hem strak in de oogen kijkende,
het zal niet tot je schade zijn,
hoe het ook loopen mag I En ga
nu naar beneden, ik ben moe en
wil nog eenige uurtjes siapen.
Als je me wat gewichtigs hebt te
vertellen, wek me dan
Vliet reikte hem de hand en de
kapitein kon haar moeilijk wei
geren. Hij mocht thans een zekere
vertrouwelijkheid met den waard
niet afwijzen.
Het scheen hem toe, dal Vliet
het werkelijk eerlijk met hei
meende. Maar als hij zich eens
vergistte Als Vliet hem eens
aan zijn tegenstanders in handen
speelde
Het kon ongeveer zeven uur
zijn, toen Festenralh vanuil het
venster een goed gekleeden knaap
bemerkte, die vanuit de stad recht
op Vliet's huis aankwam en hem
met een oplettendheid aankeek
die iets ongewoons had.
De jongen bleef voor de huis
deur staan en begon daar, nadat
hij nogmaals naar hel venster
van Festenralh's kamer had om
hoog gekeken, met den een of
ander te praten, dien de kapitein
niet kon zien, maar dien hij aan
de stem als den waard herkende
Hij hoorde hoe de knaap vroeg
of hier niet een zekere meneer
Meisner woonde en toen Vliet
ontwijkend antwoordde, waar
schijn lijk om te weten te komen
wal de jongen hier voor een
boodschap had, of van wien hij
kwam, scheen de boodschappe
verlegen le worden en vroeg of
de heer Meisner niet de persoon
was, die uit het rsam keek.
Ja, ja, dat ben ik, kom naar
boven 1 riep Festenralh vanuil
het venster.
Och, bent u toch boven riep
Vliet thans schijnbaar verwonderd
het mijn beurt.
Inderdaad
Dat zegt U zoo ernstig ik
kan gewurgd worden, doodgeschoten
bestolen.
Maar waarom wilt U, dat ik
tegen het plafond spring
Omdat dat zoo afschuwelijk is.
En toch zoo logisch.
Logisch! Verfoeilijk academisch
of theologisch woord
Neen, Mevrouw, een woord dat
hier toepasselijk is voor 't nuchtere
werkelijke leven. Al die misdaden,
waarvan het aantal zich dagelijks
vermenigvuldigt zijn de vervloekte
oogst vaa wat men al meer dan
vijftig jaar aan het zaaien is.
Mijn parochiane werpt dan onge
duldig haar krant op den grond.
Maar ik. i< heb niets gezaaid.
Pardon, Mevrouw, Zal ik U
niet krenken als ik vrij uitspreek
Hm Ga uw gang
Allons 1 Ik denk, dat U ook
deel van 't slechte zaad heb uit
gestrooid door uw slecht voorbeeld.
k?
Maar zeker, U, door niet naar
de H. Mis te komen, door uw
Paschen niet te houden, door anti
godsdienstige bladen in uw huis te
dulden, die gelezen worden door
uw relaties, door uw dienstboden in
de keuken.
Maar dat gaat mij zeer per
soonlijk aan.
Dat is 'n affaire tusschen mij en
God, als die bestaat.
't Slagveld is nu bepaald en ik
verzet me eens in m'n fauteuil.
Mevrouw, geen enkele zaak is
strikt persoonlijk. U maakt deel uit
van 'n groote sociale gemeenschap.
We zijn solidair tegenover elkander
Als U niet in God gelooft, noch
in 'n toekomstig leven, waarom wilt
dan dat uw dienstboden er in
gelooven
Mijn dienstboden Die gelooven
wat ze willen, laat me koud
En als (ik spreek langzaam) ze op
uw voorbeeld aan niets gelooven
BestDan zullen ze tot zich
zelf zeggen „Waarom Mevrouw
zoo rijk en wij arm Waarom zijn
we bedienden en geen meesters
Mevrouw wil nerveus onder de
greep weg. Laat ze daarover pralen.
Wat deert me dat
Meer dan u meent Men
stelt die vragen rondom u. Me»
stelt ze zelfs, overal in 't land.
Dat is 't wat men noemt socialisme
communisme, bolsjewisme.
Me dunkt toch, dat
O. voor 't oogenblik wordt u
nog beschermd door het geloof, dat
wij, anderen handhaven. Maar onze
vijanden werken hard alle dagen.
Ook zij hebben hun jeugdbonden.
Ze houdcD niet op, uit de kleine
hersenen weg te werken, wat er nog
aan godsdienstige elementen in leeft.
Wanneer alles met zorg verbleekt
is, houd u dan gereed.
Ik moet bekennen, uw conclusie
niet te begrijpen.
Dan zal ik duidelijker zijn.
Volg me. Als God niet bestaat
als er geen, toekomstig leven is,
geen hooger oordeel over onze
dadeD, dan zijn goed en kwaad,
woordeD, waarmee men imbecielen
kan bedriegen. De verstandigen
zeggen, lcten we zooveel mogelijk
genieten. Waarom niet
Om te kunnen genieten is geld
□oodig en hij heeft 't niet 1 Maar
het is zoo eenvoudig. Hij behoeft
slechts 'n revolver te koopen met
patroneD. Dan, op 'n goeden nacht
valt hij bij u binnen, zooals men bij
uw kennissen gedaan heeftMevrouw
ik vraag excuus, dai ik uw slaap
verstoor. Maar ik heb onmiddellijk
10 a 20 duizend gulden noodig.
Geef me aanstonds uw juweelen,
uw sleutels enz. Alleen... geen ge
rucht... of een kogel. Zoo maakt
uit. Ik dacht, dat u was uitge
gaan.
Die schavuit! Ik mag hem
werkelijk niet vertrouwen mom
pelde Feslcr.rath in zichzelf.
Intusschon stelde hij zich gerust
met do gedachte, dat tenslotte de
nieuwsgierigheid bij zulk iemand
te verontschuldigen was en dat
Vliet immers zeil' er een zeker
persoonlijk belang bij had, om le
welen te komen, met wien zijn
zonderlinge gast in verbinding
stond.
De knaap stond inmiddels al
op den gang en Festenralh ging
hem tegemoet.
Zoek je mij en door wien
wordt je gezonden, mijn zoon
vroeg hij.
U bent toch stellig mijnheer
Meisner vroeg de knaap trouw
hartig. Heel zeker? Nietwaar, er
woont verder toch geen andere
vreemde heer hier in het huis
van Vliet
Neen, mijn jongen, ant
woordde de kapitein En ik ben
degene, dien je zoekt. Van wien
kom je
De knaap toonde hem 'n brief,
dien hij uit zijn borstzak haalde,
inplaals van antwoord le geven.
Festenrath herkende direct het
eigenaardige handschrift van An
nette, een ilinke hand want zij
had haar vader dikwijls met zijn
schrijfwerk moeten helpen en
toch sierlijk.
Wordt vervolgd.