HU t
Om er bij te weenen.
Het touwtje.
Wat hierbij te
doen
Gemengde Berichten
tijnsche lucere, dat licht geven be-
teekent en b.v. ook in ons lucifer
(lichtdrager) en dergelijke woorden
voorkomt. Ons gewone woord licht
is er ook mee verwant,
We kunnen dit woord lo of loo
(b.v. de plaats 't Loo) dan verge
lijken met 't Duitsche „Lichtung",
dat zeker van „Licht" is afgeleid
en ook beteekent ,,'n open plek in
't bo ch".
Het eerste lid Oir nu is 't zelfde
als 't voorzetsel oor in oorzaak,
oorlog, oorlof, ooibaar (in ouwer
wetsche taal ook nog vaak oirbaar
geschreven) oordeel, oorkonde,
oorsprong. In 't Duitsch vinden we
dit woord terug als Us b.v.
Urlaub, Urteil enz.) Daar is de klank
dus 't zelfde geworden als in het
Venraysch dialect. Dit oir-nu kennen
we reeds in het Gotisch, waar het,
„us werd geschreven en beteekende
„uit van iets weg"; en dergelijke
Deze beteekenis zit nog in al onze
woorden met oor- b.v. (om 'n pear
voor de hand liggende te nemen)
oorsprong is hel punt van waar uit
iets ontspringt: oorkonde is 'n stuk
waar we iets uit kennen, oorlof is
verlof om uit of heen te gaan enz.
Bij de andere woorden met oor-
is 't iets moeilijker, de beteekenis
ven „uit" er nog direct in te onder
kennen, daar deze min of meer een
beteckenisverandering hebben onder
gaan, ofwel iets te maken hebben
roet woorden, die thans uit de taal
verdwenen zijn.
We kunnen hierbij dit nog be
denken „lucus" (van 't genoemde
„lucére") moet in 't Latijn oorspron
kelijk ook „lichte, opengebakte plek
in 't bosch" beteekent hebben en
zoo zien we later 'n „conlucare"
voorkomen, dat „dunnen van
bosch" beteekent. Zoo ook spreekt
de Duitscher van 'n LicbtuDg
open plek in 't bosch, dcch aus
lichten uitdunnen van het bosch,
Derhalve verstaan we Oirlo als 'n
uitgehakte, leeggekapte plek in 't
woud i).
We hebben deze eerste verklaring
nogal uitvoerig toegelicht, goeddeels
ook om te laten zien, dat men bij
zooiets aan veel dingen moet denken
en verschillend vergelijkingsmateriaal
aanwenden. Dan echter wordt 't
ook pas interessant en als -*e niet
zoo voorzichtig zijn, loopen we
groote kans de gekste fouten te
ronken.
i) Als 't waar is, wat sommigen
beweren en ook wel mogelijk is, dat
lo eenvoudig bosch beteekent,
(evenals 't Lat. lucus dat van „open-
gehakte plek in 't bosch" zijn be
teekenis ook eigenaardig ontwikkelde
fot „bosch") dan zou Oirloplaats
buiten 't bosch kunnen beteekenen.
of wellicht toch nog de bovenge
geven beteekenis hebben, daar Oirlo
dan met 'n „erlichlen" zou kunnen
samenhangen, dat toch weer in be
teekenis overeenkwam met „conlu
care". W. J.
349-20
Het is half negen 's morgens. Een
jong soldaatje staat ongeduldig voor
de deur van mijn bureau te wachten.
Bleek, met roode puistjes op een
geel vel, uiterlijk zoo ongelukkig in
zijn afgewasschen kapotjas, wacht hij
op mij zonder mij te kennen, gelijk
iemand die zonder overtuiging zijn
laatste kaart uitspeelt... Hijois hier
natuurlijk door een ander naar toe
gezonden.
Zijt gij... Mijnheer Pastoor
Ja, die ben ik... Wat verlangt
ge
Oh wat ik verlang...
De soldaat heft armen naar om
hoog:
Ik verlang van alles 1
Dat is veel.
Ik druk het niet goed uit ik
ben getrouwd.
Hoe oud zijt gij dan
Twintig jaar!
Ik tracht de drie woorden twintig
jaar, soldaat en getrouwd, samen te
rijmen. Overigens verzwaart hij ze
nog:
Mijne vrouw is 18 jaar zij is
zonder werk en verwacht een kind.
Help mij met wat kantoorwerk, dat
ik 's avonds kan verrichten.
Ik zie hem aan... Arm jongetje
Hij draagt de tering op zijn gezicht,
en zou veel beter doen eenvoudig
weg 's avonds te gaan slapen En
dan, wat voor een kind zal hij heb
ben Ik neem zijn adres, geef hem
een briefken. Dan loopt hij snel
heen, want om 9 uur moet hij bin
nen zijn.
Ik ben overladen met werk. Maar
't is een soldaat, ik wil er het fijne
van weten, 's Namiddags ben ik
klaar en kan ik naar zijn woning
gaan. Een arbeiderswoning, oud,
maar rein. Een buurvrouw duidt mij
het logement aan, op de vierde ver
dieping, 17e deur op den achteruit.
Ik klop aan
Mijn eerste indruk is eenvoudig
slecht, 't Is drie uur en de eenige
kamer is nog niet gedaan Een
opeenhoopen van pakken, van ledige
conserve-doozen flauwe, muffe geur.
Op een hoedendoos staat een bokaal
met twee goudvischjes in smerig
water.
De jonge vrouw draagt een zijden
rok en zijden bloes zij komt uit den
slagerswinkel, waar zij wat lever
pastei gekocht heeft om te middag
malen. Zij schijnt mij hoegenaamd
gegeneerd, herhaalt mij, wat haar
man mij gezegd heeft en dat zij geen
ander kleed heeft om aan te doen.
Ik kan niet naaien...
Kunt gij niet naaien
Neen, ik ben borduurster, en
vind tegenwoordig geen werk.
En 't linnen voor uwen kin-
deruitzet dan
Mijn man zal er mij een zoeken.
Wij zwijgen allebei.
Op een vuil tafel, waar nog over
blijfselen van eten liggen, zie ik een
petroleumlamp staande kleine ver
roeste kachel wordt zeker niet ge
bruikt en het middagmaal wordt bij
den slager gekocht.
Mijn man was als tweede klerk
werkzaam op de Bankhij verdien
de goed geld. Nu is hij soldaat.
En wie zou u kunnen helpen
in uw huishouden
Moeder is er nog maar zij
heeft zieke beenen.
Omdat ik toch op weg ben, ga
ik ook naar de moeder zij is con
cierge in de volgende straat. Daar
tref ik een gansch ander schouwspel
aan. Voor mij staat een brave vrouw
afgesloofd ja, maar die flink moet
geweest zijn aan den arbeid. Terwijl
ik binnenkom is zij bezig de schote
len te wasschen.
Madame, ik ben daar bij uwe
dochter geweesten rechtuit gezegd,
de indruk is echt pijnlijk. Geen orde,
geen zindelijkheid. Om 3 uur was
zij maar eerst het eten voor den
middag gaan halen. En zij is alleen
Hoe gaat zij 't aanleggen als haar
kind zal geboren zijn
Ik begrijp het beter dan wie
ook!
Hebt gij haar zoo opgevoed
Ja ik... 'k had twee dochters,
k heb ze altijd vertroeteld. Ik deed
de keuken, ik waschte het linnen en
naaide de kleeren, ik deed het huis-
spoorweg door het grooie stroom-
dul gelegd werd, was bij met zijn
toen ter lijd pas tien jaar ouden
zoon Willem alszoovele »Sileziërs"
daarheen getrokken, had een kor
ten lijd aan den aanleg der spoor
lijn meegeholpen en was daarna
>n hel dorp aan de lering gestorven.
Een welgestelde boer van hel
dorp nam den \reemden knaap
tot zich en voedde hem op. Aan
de boerderij was hij gebleven en
van ganzendrijver tol koeherder,
van koeherder tot stalknecht, van
stalknecht tot rijknecht geavan
ceerd. Toen de boer dood was,
was hij met diens zoon Johan die
met hem opgevoed en van den
zelfden leeftijd was, in onmin ge
raakt en had daarop de boerderij
verlaten. Een korten lijd had hij
daarop in het bosch gewerkt en
later bij de jacht en boschwach-
tersarbeid geholpen lot hij zijne
driejaren dienen moest. Daar hij
bij de jagers gediend had, en iets
van het bosch wezen verslond en
daarbij niet zonder hersens was,
nam de graaf hem als jager in
dienst en gaf hem &an den hout
vester Buchholz tot medehulp. Hij
woonde bij den houtvester op een
grafelijk erf maar ai in zijn eigen
heiberg. De strooperij was in den
laalsten tijd in de grafelijke bos-
schen zoozeer toegenomen en werd
van de zijde der naburige stad
zou overmoedig gedreven dat
jongere krachten noodig waren j
om deze euveldaden te keer le
gaan.
Willem was groot en slank op
gegroeid. Hij was een schoon man
geworden; het beeld van den
ïaveloozen Sileziër-knsap was in
den man geheel verloren gegaan.
Wanneer hij in zijn engsluitend
jagerspak, met zijn militairen stap
ue dorpstraten door naar 't bosch
ging, loerde menige dorpsschoone
door het vensterglas of door de
op een kier slaande deur, zag hem
na tot het begin van het bosch
en zou, schoon zij het ook niet
bekend zouden hebben, er vol
strekt niet op tegen gehad hebben
wanneer hij haar tot zijn vrouw
had uitgekozen.
Hij hield echter weinig vriend
schap in het dorp, evenmin met
de schoonen als met de boeren
knapen. en wie hem van meer
nabij had leeren kennen, hield
zich gaarne op een afstand.
Men gaf hem na, dat hij listig,
vol streken en zoo haatdragend
was, dat hij het nooit vergaf,
wanneer iemand hem beleedigd
had. Hoe het ook zij, een waar-
achtigen vriend bezat hij niet, men
liet hem links liggen gelijk hij
zelf ook ieder rustig zijn weg liet
gaan.
Wie eenigszins de gave van op
merken verstond, kon in den vin-
nigen oogopslag en in den loeren
den blik een bevestiging van dit
vooroordeel vinden en werkelijk
had het aangezicht van den jongen
jager iets valsch en achterhoudens
houden. Dat kwam mij zoo natuur
lijk voor 1
Maar, ook voor uwe dochters
ware dit zoo natuurlijk geweest.
Ja... maar zij werkten buitens
huis. Als zij terug kwamen deden
zij niets in het huishouden.
Dat is niet veel 1
Zij lazen romans, gingen naar
de cinema. Het was bij hen als een
stelregel geworden, mij nooit te
helpen, uit vrees er mij aan gewoon
te maken.
En gij zcidet haar niets
Och neen. Gij weet, de jonge
dochters van heden zijn niet meer de
jonge dochters van voorheen. Ik
was bang, dat mijne kinderen mij
zouden verlaten, gelijk een hunner
vriendinnen van de eerste verdieping
die is gaan loopen en ze was eeis
15 jaar... Verstaat ge, Mijnheer
Pastoor?... Eerst 15 jaar! Is het niet
om er bij te weenen
De moeder wischt haar armen af
en schijnt te mijmeren...
Haar klein verblijf is net als ecu
nieuwe centde ruiten zijn rein de
gordijnen wit de doozen op orde
gerangschikt blinken op de schouw
de deuren eener eikenkast zijn glad
als glas.
En zoudt ge uw dochter nu
niet kunnen overhalen haar kleinen
thuis beter in orde te houden een
beetje keuken te doen
't Is veel te laat I
Nochtaus, 't is hoog noodig...
En die kleedij
U komt dat alles eenvoudig
voor. Mijnheer Pastoor... Ja, die
kleedij Wel, haar man houdt van
zijden kleeren.
Zelfs om de schotelen te was
schen
Wat wilt ge er aan doen Hij
heeft eene juffrouw getrouwd. Zou
hij ze aantreffen met een gewoon
kleed van een arbeidster, ik schrik
er van Verstaat ge mij
En ik ben weg gegaan, denkende
aan veldslagen van te voren verloren,
aan huizen, die verkeerd gebouwd
zijn... aan haardsteden, die kotten
geworden zijn.
En ik weet waarachtig niet wat
ik dat soldaatje zal zeggen, als hij
morgen, bleekec en meer vermoeid
om een antwoord zal komen, op
mijn bureau.
Met de uitverkochte boterben cp
den rug stapte Boer Klaassen de
herberg Het zwarte Anker straal
voorbij.
Voorbij want sinds de waard
het vijf centsgelag verhoogd had tot
een dubbelje ia ruil voor spiegelrui
ten, een Amerikaaasch buffet en
steedschen kelltter, ging Klaassen
liever verderop en dronk een slap
kop koffie bij Mietekeê In het Var
ken.
Vlak voor de deur Het Zwarte
Anker lag een touwtje. Half onbe
wust, half uit gewoonte grijpt het
zuinig boertje naar het eindje touw
op het eigen oogenblik, dat Jansen
de herbergier zijn deur uitstapte en
grinnekend oversteekt.
's Middags schreeuwt de omroeper
dat er is verloren een poitefeuille
van zwart leer, waarin 500 gulden.
- Den eerlijken vinder wachtte een
genereuze belooning.
Toen ging de omroeper verder.
Men hoorde telkens doffer de
schelle slagen op z'n instrument en
zwakjes de stem van den omroeper,
Lang nog spraken de menschen
over deze gebeurtenis en de kansen
van vader Vermeulen om z'n por
tefeuille al of niet terug te krijgen.
Het eten was afgeloopen.
De koffiepotten leeggeslokt, toen
de brigadier op den drempel van de
herberg verscheen.
Hij vroeg Baas Klaassen van
Ploegdijk, is die hier?
Boer Klaassen, die aan 't eind van
de tafel zat, antwoordde Hier
ben ik.
dat geweldig tegen het oprecht en
open gezicht der landlieden afstak.
Het is waar, de Westfalers zijn
zonder twijfel gemoedelijke lieden,
legen vreemdelingen echter wat
teruggetrokken en zulk een weder
varen kan den jongen, in het
dorp achtergebleven knaap, voor
ingenomen en stug gemaakt heb
ben; maar ook even zoo waar is
het, dal de vooringenomenheid van
het landvolk meestal grond heeft
en dat aan hun algemeen oordeel
veelal een waarheid tot grondslag
ligt.
Bijna een uur zalen de beide
jagers zwijgend op den verweer
den boomstam; onvermoeid dwaal
de het snelle valkenoog van den
bosch wachter over de voor hem
liggende vlakte; peinzend staarde
hij de blauwe rookwolkjes van
zijn pijp na, die zich kringelend
in den helderen en doorzichtigen
ether verloren.
De jager Willem scheen slaperig
na te zitten denken; slechts de
loerende blik dien hij van tijd tot
tijd bliksemsnel op den houtvester
richtte, bewees, dat hij zijn eigene
gedachten had.
- Op hel oogenblik is niets in
zicht, zeide de houtvester en
stond op. De schurken zijn zeker
hier. Zij zullen ons toch niet be
merkt hebben. Laat ons wat ver
der in hot bosch gaan naar de
oude mijlpaal daar beneden. De
jonge klaver die daar gezaaid is,
lokt het wild.
Eu de brigadier zei weerBaas
Klaassen, wilt u zoo goed ziju even
mee te gaan naar 't stadhuis, de
burgemeester moet u spreken.
De boer, verrast, ongerust, dronk
schielijk z'n koffie leeg. stond op en
nog krommer dan 's ochtends, want
de eerste passen na een zitje waren
hem moeilijk, ging ie met den briga
dier op weg.
De burgemeester in z'n leunstoel,
wachtte hem.
Baas Klaassen, zei hij, ze hebben
je vanmorgen de portefeuille zien
oprapen, die baas Vermeulen ver
loren heeft.
De boer, perplex, keek den bur
gemeester aan, bang voor deze ver
denking die hem drukte, zonder dat
ie wist waarom.
Maare.... maare.... heb ik die por
tefeuille opgeraapt..
Ja.... u.... uzelf.
Op mijn eerewoord, burgemeester
ik weet er zelf niks van
Ze hebben u gezien!
Ze hebben me gezien? Wie? Wie
heeft me dan gezien.
Meneer Jansen, de herbergier.
Toen herinnerde de oud® zich het
touwtje, begreep en zei rood van
kwaadheid Zoo, heeft die me
gezien, die schooier Hij heeft me
dit touwtje zien oprapeD, burgemees
ter, dat heeft ie 1
Maar de burgemeester, ongeloovig
schudde z'n hoofd; U kunt me
wijs maken, baas Klaassen, dat me
neer Jansen, die een achtenswaardig
man is, dit touwtje voor een porte
feuille heeft willen aanzien.
De boer, woedend, hief zijn hand
op, spuwde op den vloer om zijn
woorden kracht bij te-zetten en zei:
Toch weet de goede God, dat
het waar is, het is de waarachtige
waarheid burgemeester, daar bij
mijn ziel en mijn zaligheid, ik zeg
het nog eens! Het mannetje hijgde
van verontwaardiging en angst.
Hij werd geconfronteerd met
Jansen, die herhaalde en bevestigde,
wat hij gezegd had.
Ze scholden mekaar een uur lang
uit.
Toen werd Klaassen op eigen ver
zoek gefouilleerd. Niets werd op
hem gevonden.
De burgemeester liet hem toen
gaan hem waarschuwend, dat hij het
gerecht van de zaak zou kennis
geven.
Het nieuwtje was verspreid.
Toen hij het stadhuis uitkwam,
drongen ze om den oude heen,
vroegen hem ernstig of half lachend
wat er gebeurd was, maar niemand
was verontwaardigd.
Hij vertelde de geschiedenis van
het touwtje.
Men geloofde hem niet en lachte.
Hij liep door, ze hielden hem
taande, hij riep kennissen aan, be
gon telkens weer zijn verhaal en
zijn verdediging, trok zijn zakken uit
om te bewijzen dat ie niets bij zich
had.
Zc zeiden Jij, slimmerd.... nou!
Hij maakte zich kwaad, bedroefd
dat men hem niet geloofde, wist
niet wat te doen en vertelde maar
zijn verhaal.
Het werd avond. Hij moest naar
huis.
Met drie buren ging hij op weg
en wees hun de plaats, waar hij het
touwtje had opgeraapt.
Den heelen langen weg vertelde
hij van zijn avontuur, 's Avonds in
zijn eigen dorp ging hij 't iedereen
zeggen. ]Hij aanschouwde slechts
ongeloovige gezichten.
Den volgenden morgen weid door
een aoder, die verklaarde dat hij de
portefeuille op straat gevonden had,
het verloren stuk bij den iegenaar
teruggebracht.
Het nieuwtje werd verspreid en
baas Klaassen ging het dadelijk
iedereen opnieuw vertellen, met het
slot. erbij.
De menschen schenen niet over
tuigd, het was hem of ze achter
zijn rug kwaad spraken.
Hij sprak een boer uit Bovendorp
aan die hem niet eens liet uitspieken.
Die loeg 'm jolig op zijn schoer
Zij braken op. Gemakkelijk en
licht bewogen zij zich door de
struiken.
Halt! zeide de bosehwachter.
Ziedaar
Hij stond voor een tamelijk be
treden pad dat door het bosch
liep. Het was 't zoogenaamde
Marketensterpacï, dat het dorp aan
de andere zijde van het gebergte
met de stad verbond. Hij bezag
nauwkeurig eemige voetsporen die
op den vochtigen bodem waren
afgedrukt. Het spoor isnogversch
van dezen morgen... en laarzen;
het zijn weer stroopers uit de stad
en zij kunnen niet ver zijn.
En ziedaar, twee duidelijk
ingedrukte sporen; het moeten
twee stroopers zijn, de dauw toont
aan, dat het nog pas is getreden
en het neergebogen gras heeft
zich nog niet opgericht.
En daar ofnder leidt het spoor
heen, zeide de houtvester en zag
meteen naar zi^in buks en volgde
de richting naar beneden.
Zie weer een leeken. We
zijn op een nog versch spoor. Een
pas afgebroken beuken tak lag,
met het afgebroken eind de inge
slagen richting aanduidend, op
den weg. Afgebro ken of afgeknot
te takken diene n den jagers en
wilddieven tot wegwijzers.
Dat de duivel de schurken
hale, bromde de l toutvester. Daar
is weer een spoor in den dauw.
Hij schijnt den fgeheelen omtrek
doorgezocht te hqlbben.
en zei hem pardoes in zijn gezicht
O, o, jij oolijkerd!nou
Hij vertelde zijn verhaal weei, nu
in de herberg van Verkerk zoo goed
mogelijk trachtend alles uit te leggen.
Kunststukken, zeien ze. We ken
nen die geschiedenis van jouw
touwtjeOf we 't weten, nou
Klaassen stotterde
Maar ze hebben 'm toch terug
gevonden.
Eén antwoordde Nu hou maar
stil, der is er een die 'm vindt en der
is een die. 'm terugbrengt. Jullie
kennen mekaar natuurlijk niet... nou!
Hij wou er tegen opkomen iedereen
begon te lachen. Hij kon niet verder
eten, ging weg en ze lachten hem
uit.
Thuis kwam ie, beschaamd en
verontwaardigd op van drift....
Hij bleef vertellen, dat hij 't niet
gedaan had.
Kletspraatjes van 'n dief, zeien de
meDSchen.
Hij vermagerde zichtbaar.
De grappenmakers lieten 'm ver
tellen van 't touwtje om jool te
hebbeD, zooals men 'n soldaat laat
vertellen van 'n gevecht.
Al zwakker en zwakker werd hij!
Tegen 't eind van December lag
hij ziek.
Hij stierf in 't begin Januari en in
z'n ijlen, stervend, herhaalde hij nog.
dat hij onschuldig was'n touwtje
wat het... 'n touwtje... kijk maar,
burgemeester... Hier is 't... 'q touwtje.
Lasterpraat is als henneptouw.
Saamgevlochten uit haast onzicht
bare draden, wordt het zoo taai en
sterk, dat men de meest soliede
reputatie en mee door de modder
kan sleepen.
Stellen we ons voor, dat een onzer
dierbaren plotseling door 'n hart
verlamming getroffen wordt. Met 'n
luiden gil zakt hij achterover, z n
gelaat verkleurt, oogen breken, hij
begint te reutelen, nog eenige adem
tochten en hij zal gestorven zijn.
Zoodra we dit zien, moeten we
niet meer aan 't lichaam, de lichame
lijke gezondheid, maar slechts aan de
ziel denken, aan haar overgang Daar
den eeuwigen Rechter, aan haar
zaligheid.
Daarom aanstonds 'n priester roe
pen en dan pas den dokter. Aan het
sterfbed behoort niet op de eerste
plaats de dokter. Wij moeten alles
doen wat mogelijk is, om zoo spoe
dig mogelijk 'n priester aan de zijde
van den stervende te hebben.
Waarom
De geloovige katholiek weet het
De priester heeft de macht de vrij
spraak van zonden mede te deelen
hij kan den stervende 't H. Sacra
ment des Oliesels toedienen dat de
dagelijksche zonden uitwischt en ook
de doodzonden kwijtscheldt, wanneer
wij deze niet meer kunnen biechten.
Dan geeft de priester nog den,
vollen aflaat voor het uur van
sterven, die ook, wanneer hij waar
dig ontvangen wordt, alle tijdelijke
straffen van ons wegneemt, die wij
voor onze zonden nog zouden moe
ten uitboeten.
Bevindt zich 'n ziel aldus be
diend in den toestand van rouw
moedige liefde tot God, aanvaardt
ze den dóód gelaten om Gods wil.
dan kan zij dadelijk den hemel
binnengaan.
Aan het sterfbed is dus de priester
de allernoodzakelijkste en gewich
tigste persoon.
Zoolang echter de priester niet
aan het sterfbed verschijnt, moeten
wij den stervende op den dood voor
bereiden door schietgebedjes vooral
van volmaakt berouw en liefde tot
God voor te bidd n.
Men kan als volgt binden Heer
wees mij genadig, wees mij barm
hartig, vergeef me mijn zonden.
Heer, ik geloof in U ik hoop op
U ik bemin U 1 Jezus, Maria,
Jozeh H. Maria, Moeder Gods, bid
voor ons, - arme zondaars, nu en in
het uur onzer dood.
Met onze tranen is de stervende
niet geholpen, maar wel met ons
voorbidden van vrome opwekkingen
en daardoor, dat ook de andere
aanwezigen oprecht eerbiedig voor
de scheidende ziel bidden. Laat ons
voor haar de barmhartigheid Gods
inroepen. Binnen weinige oogenblik-
ken staat zij voor den eeuwigen
Rechter en wordt over haar lot voor
de gansche eeuwigheid beslist.
Wanneer echter een ziel te midden
van vrome gebeden' ontslaapt, heeft
dat voor haar zeker ontzaglijke
De weg leidde naar een open
vlak. Zij bogen zijwaarts naar het
bosch uit om dit te mijden.
Zacht, .zacht, fluisterde de
boschwachter, het komt mij voor
dat ik iets hoor.
Als katten slopen zij voorwaarts.
Zij waren juist in het midden, van
het bosch, toen er eensklaps een
schot viel. Pif, Paf. Twee scholen
vielen; langzaam stierf de echo
weg. Verschrikt brak een troep
wild zich een'baan door het struik
gewas. Voorwaarts, eer zij op
nieuw laden. Een sprong en hij
was op de open plek, de jager
Kamper hem achter na. Twee ke
rels verdwenen aan den anderen
kant in bosch.
De kruitdamp loste zich lang
zaam in de lucht op.
Wordt vervolgd.
waarde. Zij is in waarheid te benijden.
Hoe gelukkig is zij in tegenstelling
met degecen, welke te midden eere;
ongeloovigeomgeving moeten sterven
Wij moeten den stervende ook 'n
kruisbeeld in dt hand geveD. Reeds
hierdoor wint hij ve'e aflaten, ja zelfs
'n vollen aflaat voor 't oogenblik
van sterven. Ook aan het kusseD
van dit kruis zijn voor den zieke of
stervende aflaten verbonden.
Komt dan de priester, dan laten
wij hem eenige oogenblikken met
den stervende alleen. Wellicht is deze
nog in staat In korte biecht te spreken
of eenige zonden te belijden, die zijn
ziel bijzonder bezwaren Is de zieke
naar opvatting der omstaanders dood,
klopt zijn hart niet meer, als de
pi tester verschijnt, dan mag hij hem
toch nog binnen 1 a 2 uur na het
vermeende afsterven de laatste Heilige
Olie toedienen, hij kan hem nog
voorwaardelijk (als hij nog leeft)
absolveeren en aan den aflaat in het
uur van sterven deelachtig maken.
Het is namelijk niet volstrekt zeker
dat de ziel van den mensch oogen-
blikkelijk van 't lichaam scheidt, als
wij meenen. dat hij sterft. Daarom
staat de Kerk den priester toe 't H.
Oliesel, de absolutie en den stervens-
aflaat ook eenigen tijd na de laatste
ademtochten toe te dienen.
Hieruit volgtbij ieder plotseling I
ge^al van sterven moet men onver
wijld 'n priester bij den betrokkene
roepen.
In welk huis dan ook, waar de
dood binnenkomt, daar behoort zoo
spoedig mogelijk een katholiek pries
ter binnen te treden.
Dit schrijven wij, daar tegenwoor
dig ook practizeerende katholieken
bij onverwachte sterfgevallen dikwijls
veel te veel aan 't lichaam en dik
wijls veel te weinig aan de ziel van
den stervende denken, en er zich niet
van bewust schijnen, dat bij ieder
ernstig stervensgevaar de priester
onmiddellijk geroepen moet worden.
Gebruikt Limburg: che steenkool
Naar de Msb. verneemt, hebben
den Minister van Staaf, Minister
van Binnenlandsche Zaken klachten
bereikt, dat verschillende publiek
rechtelijke lichamen nog niet vol
doende doordrongen zijn van de
wenschelijkheid, dat zooveel mogelijk
gebruik wordt gemaakt van de pro
ducten der Nederlandsche mijnen,
hoewel daarop herhaaldelijk door de
Regeering is gewezen. Ten einde
een zoo groot mogelijken afzet te
bevorderen, heeft de Minister thans
aan den heer Ir. G. F, H. Houben,
opgedragen, zich, in overleg met de
Rijkscommissie voor de Werkver
ruiming, ter zake in verbinding te
stellen met die lichamen, waarvan
het bekend is, dat 2ij nog niet vol
doende aan den wensch der Regee
ring hebben gevolg gegeven.
Ernstige brand.
Zaterdagmorgen brak felle brand
uit in de schuur van den slager W.
te Vierlingsbeek.
In een minimum van tijd stonden
schuur, slagerij, woonhuis en het
café in lichte laaie. De brandweer
wist de aangrenzende perceelen nog
te behouden.
Van de brandende woning is
weinig of niets gered. Verzekering
dekt de schade.
Botsing tusschen twee motoren.
Zondagmiddag omstreeks 5 uur
maakten de deelnemers aan de ICO
K.M.-Sterrit der Blericksche Motor
club een rondrit door Blerick.
Op het wegen-kruispunt nabij
Hout-Blerick is de motorrijder Th.
van Heusden. agent van politie te
Wassenaar op wiens duo mej. D.
Gandevoort eveneens uit Wassenaar
gezeten was, met volle vaart tegen
het motorrijwiel van den heer J. van
Soest, bouwkundige te Baarlo opge
reden.
Van Soest kwam te vallen, waarbij
hij een beenbreuk bekwam en een
ernstige hoofdwonde opliep. Zijn
broer, die als duo-rijder meereed,
kwam er met eenige schrammen
vanaf.
Erger was de toestand van den
heer Th. van Heusden, die evenals
de duo-rijdster van het moterrijwiel
geslingerd werd. Met zware inwen
dige kneuzingen en een ernstige
hersenschudding werd hij opgenomen
Mej. Gandevoort, die met haar hoofd
tegen een boom laogs den weg
terecht kwam, kreeg een gapende
hoofdwonde, een armfractuur en
meerdere schaafwonden.
De drie slachtoffers zijn met den
auto van deD geneeskundigen dienst
naar het R.K. Ziekenhuis te Venlo
overgebracht. De toestand van v. H.
is hopeloos.
Zeker toeken
Mevrouw, schrik niet, zei het
dienstmeisje, maar mijnheer ligt be
wusteloos in de vestibule met een
stuk papier in de eene hand en naast
hem een cartonnen doos.
Hoera! riep mevrouw blij, dan is
mijn nieuwe hoed gekomen.
Nog oon toeken des tflds.
De beschrijvingsbiljetten voor de
Inkomsten-belasting 1933 moeten dit
jaar aanvangen met de volgende 4
nieuwe vragen!
1 Is U in het afgeloopen jaar gefail
leerd?
2 Heeft U in het afgeloopen jaar
surséance van betaling aangevraagd?
3 Heeft U een door assurantie ge-
dekten brand gehad?
Laat toe
O mans ;ho<
Dan
Dit jaar jeer
Voor gr leir
Geeft aa i ge
Dat is i ter