HU t Om er bij te weenen. Het touwtje. Wat hierbij te doen Gemengde Berichten tijnsche lucere, dat licht geven be- teekent en b.v. ook in ons lucifer (lichtdrager) en dergelijke woorden voorkomt. Ons gewone woord licht is er ook mee verwant, We kunnen dit woord lo of loo (b.v. de plaats 't Loo) dan verge lijken met 't Duitsche „Lichtung", dat zeker van „Licht" is afgeleid en ook beteekent ,,'n open plek in 't bo ch". Het eerste lid Oir nu is 't zelfde als 't voorzetsel oor in oorzaak, oorlog, oorlof, ooibaar (in ouwer wetsche taal ook nog vaak oirbaar geschreven) oordeel, oorkonde, oorsprong. In 't Duitsch vinden we dit woord terug als Us b.v. Urlaub, Urteil enz.) Daar is de klank dus 't zelfde geworden als in het Venraysch dialect. Dit oir-nu kennen we reeds in het Gotisch, waar het, „us werd geschreven en beteekende „uit van iets weg"; en dergelijke Deze beteekenis zit nog in al onze woorden met oor- b.v. (om 'n pear voor de hand liggende te nemen) oorsprong is hel punt van waar uit iets ontspringt: oorkonde is 'n stuk waar we iets uit kennen, oorlof is verlof om uit of heen te gaan enz. Bij de andere woorden met oor- is 't iets moeilijker, de beteekenis ven „uit" er nog direct in te onder kennen, daar deze min of meer een beteckenisverandering hebben onder gaan, ofwel iets te maken hebben roet woorden, die thans uit de taal verdwenen zijn. We kunnen hierbij dit nog be denken „lucus" (van 't genoemde „lucére") moet in 't Latijn oorspron kelijk ook „lichte, opengebakte plek in 't bosch" beteekent hebben en zoo zien we later 'n „conlucare" voorkomen, dat „dunnen van bosch" beteekent. Zoo ook spreekt de Duitscher van 'n LicbtuDg open plek in 't bosch, dcch aus lichten uitdunnen van het bosch, Derhalve verstaan we Oirlo als 'n uitgehakte, leeggekapte plek in 't woud i). We hebben deze eerste verklaring nogal uitvoerig toegelicht, goeddeels ook om te laten zien, dat men bij zooiets aan veel dingen moet denken en verschillend vergelijkingsmateriaal aanwenden. Dan echter wordt 't ook pas interessant en als -*e niet zoo voorzichtig zijn, loopen we groote kans de gekste fouten te ronken. i) Als 't waar is, wat sommigen beweren en ook wel mogelijk is, dat lo eenvoudig bosch beteekent, (evenals 't Lat. lucus dat van „open- gehakte plek in 't bosch" zijn be teekenis ook eigenaardig ontwikkelde fot „bosch") dan zou Oirloplaats buiten 't bosch kunnen beteekenen. of wellicht toch nog de bovenge geven beteekenis hebben, daar Oirlo dan met 'n „erlichlen" zou kunnen samenhangen, dat toch weer in be teekenis overeenkwam met „conlu care". W. J. 349-20 Het is half negen 's morgens. Een jong soldaatje staat ongeduldig voor de deur van mijn bureau te wachten. Bleek, met roode puistjes op een geel vel, uiterlijk zoo ongelukkig in zijn afgewasschen kapotjas, wacht hij op mij zonder mij te kennen, gelijk iemand die zonder overtuiging zijn laatste kaart uitspeelt... Hijois hier natuurlijk door een ander naar toe gezonden. Zijt gij... Mijnheer Pastoor Ja, die ben ik... Wat verlangt ge Oh wat ik verlang... De soldaat heft armen naar om hoog: Ik verlang van alles 1 Dat is veel. Ik druk het niet goed uit ik ben getrouwd. Hoe oud zijt gij dan Twintig jaar! Ik tracht de drie woorden twintig jaar, soldaat en getrouwd, samen te rijmen. Overigens verzwaart hij ze nog: Mijne vrouw is 18 jaar zij is zonder werk en verwacht een kind. Help mij met wat kantoorwerk, dat ik 's avonds kan verrichten. Ik zie hem aan... Arm jongetje Hij draagt de tering op zijn gezicht, en zou veel beter doen eenvoudig weg 's avonds te gaan slapen En dan, wat voor een kind zal hij heb ben Ik neem zijn adres, geef hem een briefken. Dan loopt hij snel heen, want om 9 uur moet hij bin nen zijn. Ik ben overladen met werk. Maar 't is een soldaat, ik wil er het fijne van weten, 's Namiddags ben ik klaar en kan ik naar zijn woning gaan. Een arbeiderswoning, oud, maar rein. Een buurvrouw duidt mij het logement aan, op de vierde ver dieping, 17e deur op den achteruit. Ik klop aan Mijn eerste indruk is eenvoudig slecht, 't Is drie uur en de eenige kamer is nog niet gedaan Een opeenhoopen van pakken, van ledige conserve-doozen flauwe, muffe geur. Op een hoedendoos staat een bokaal met twee goudvischjes in smerig water. De jonge vrouw draagt een zijden rok en zijden bloes zij komt uit den slagerswinkel, waar zij wat lever pastei gekocht heeft om te middag malen. Zij schijnt mij hoegenaamd gegeneerd, herhaalt mij, wat haar man mij gezegd heeft en dat zij geen ander kleed heeft om aan te doen. Ik kan niet naaien... Kunt gij niet naaien Neen, ik ben borduurster, en vind tegenwoordig geen werk. En 't linnen voor uwen kin- deruitzet dan Mijn man zal er mij een zoeken. Wij zwijgen allebei. Op een vuil tafel, waar nog over blijfselen van eten liggen, zie ik een petroleumlamp staande kleine ver roeste kachel wordt zeker niet ge bruikt en het middagmaal wordt bij den slager gekocht. Mijn man was als tweede klerk werkzaam op de Bankhij verdien de goed geld. Nu is hij soldaat. En wie zou u kunnen helpen in uw huishouden Moeder is er nog maar zij heeft zieke beenen. Omdat ik toch op weg ben, ga ik ook naar de moeder zij is con cierge in de volgende straat. Daar tref ik een gansch ander schouwspel aan. Voor mij staat een brave vrouw afgesloofd ja, maar die flink moet geweest zijn aan den arbeid. Terwijl ik binnenkom is zij bezig de schote len te wasschen. Madame, ik ben daar bij uwe dochter geweesten rechtuit gezegd, de indruk is echt pijnlijk. Geen orde, geen zindelijkheid. Om 3 uur was zij maar eerst het eten voor den middag gaan halen. En zij is alleen Hoe gaat zij 't aanleggen als haar kind zal geboren zijn Ik begrijp het beter dan wie ook! Hebt gij haar zoo opgevoed Ja ik... 'k had twee dochters, k heb ze altijd vertroeteld. Ik deed de keuken, ik waschte het linnen en naaide de kleeren, ik deed het huis- spoorweg door het grooie stroom- dul gelegd werd, was bij met zijn toen ter lijd pas tien jaar ouden zoon Willem alszoovele »Sileziërs" daarheen getrokken, had een kor ten lijd aan den aanleg der spoor lijn meegeholpen en was daarna >n hel dorp aan de lering gestorven. Een welgestelde boer van hel dorp nam den \reemden knaap tot zich en voedde hem op. Aan de boerderij was hij gebleven en van ganzendrijver tol koeherder, van koeherder tot stalknecht, van stalknecht tot rijknecht geavan ceerd. Toen de boer dood was, was hij met diens zoon Johan die met hem opgevoed en van den zelfden leeftijd was, in onmin ge raakt en had daarop de boerderij verlaten. Een korten lijd had hij daarop in het bosch gewerkt en later bij de jacht en boschwach- tersarbeid geholpen lot hij zijne driejaren dienen moest. Daar hij bij de jagers gediend had, en iets van het bosch wezen verslond en daarbij niet zonder hersens was, nam de graaf hem als jager in dienst en gaf hem &an den hout vester Buchholz tot medehulp. Hij woonde bij den houtvester op een grafelijk erf maar ai in zijn eigen heiberg. De strooperij was in den laalsten tijd in de grafelijke bos- schen zoozeer toegenomen en werd van de zijde der naburige stad zou overmoedig gedreven dat jongere krachten noodig waren j om deze euveldaden te keer le gaan. Willem was groot en slank op gegroeid. Hij was een schoon man geworden; het beeld van den ïaveloozen Sileziër-knsap was in den man geheel verloren gegaan. Wanneer hij in zijn engsluitend jagerspak, met zijn militairen stap ue dorpstraten door naar 't bosch ging, loerde menige dorpsschoone door het vensterglas of door de op een kier slaande deur, zag hem na tot het begin van het bosch en zou, schoon zij het ook niet bekend zouden hebben, er vol strekt niet op tegen gehad hebben wanneer hij haar tot zijn vrouw had uitgekozen. Hij hield echter weinig vriend schap in het dorp, evenmin met de schoonen als met de boeren knapen. en wie hem van meer nabij had leeren kennen, hield zich gaarne op een afstand. Men gaf hem na, dat hij listig, vol streken en zoo haatdragend was, dat hij het nooit vergaf, wanneer iemand hem beleedigd had. Hoe het ook zij, een waar- achtigen vriend bezat hij niet, men liet hem links liggen gelijk hij zelf ook ieder rustig zijn weg liet gaan. Wie eenigszins de gave van op merken verstond, kon in den vin- nigen oogopslag en in den loeren den blik een bevestiging van dit vooroordeel vinden en werkelijk had het aangezicht van den jongen jager iets valsch en achterhoudens houden. Dat kwam mij zoo natuur lijk voor 1 Maar, ook voor uwe dochters ware dit zoo natuurlijk geweest. Ja... maar zij werkten buitens huis. Als zij terug kwamen deden zij niets in het huishouden. Dat is niet veel 1 Zij lazen romans, gingen naar de cinema. Het was bij hen als een stelregel geworden, mij nooit te helpen, uit vrees er mij aan gewoon te maken. En gij zcidet haar niets Och neen. Gij weet, de jonge dochters van heden zijn niet meer de jonge dochters van voorheen. Ik was bang, dat mijne kinderen mij zouden verlaten, gelijk een hunner vriendinnen van de eerste verdieping die is gaan loopen en ze was eeis 15 jaar... Verstaat ge, Mijnheer Pastoor?... Eerst 15 jaar! Is het niet om er bij te weenen De moeder wischt haar armen af en schijnt te mijmeren... Haar klein verblijf is net als ecu nieuwe centde ruiten zijn rein de gordijnen wit de doozen op orde gerangschikt blinken op de schouw de deuren eener eikenkast zijn glad als glas. En zoudt ge uw dochter nu niet kunnen overhalen haar kleinen thuis beter in orde te houden een beetje keuken te doen 't Is veel te laat I Nochtaus, 't is hoog noodig... En die kleedij U komt dat alles eenvoudig voor. Mijnheer Pastoor... Ja, die kleedij Wel, haar man houdt van zijden kleeren. Zelfs om de schotelen te was schen Wat wilt ge er aan doen Hij heeft eene juffrouw getrouwd. Zou hij ze aantreffen met een gewoon kleed van een arbeidster, ik schrik er van Verstaat ge mij En ik ben weg gegaan, denkende aan veldslagen van te voren verloren, aan huizen, die verkeerd gebouwd zijn... aan haardsteden, die kotten geworden zijn. En ik weet waarachtig niet wat ik dat soldaatje zal zeggen, als hij morgen, bleekec en meer vermoeid om een antwoord zal komen, op mijn bureau. Met de uitverkochte boterben cp den rug stapte Boer Klaassen de herberg Het zwarte Anker straal voorbij. Voorbij want sinds de waard het vijf centsgelag verhoogd had tot een dubbelje ia ruil voor spiegelrui ten, een Amerikaaasch buffet en steedschen kelltter, ging Klaassen liever verderop en dronk een slap kop koffie bij Mietekeê In het Var ken. Vlak voor de deur Het Zwarte Anker lag een touwtje. Half onbe wust, half uit gewoonte grijpt het zuinig boertje naar het eindje touw op het eigen oogenblik, dat Jansen de herbergier zijn deur uitstapte en grinnekend oversteekt. 's Middags schreeuwt de omroeper dat er is verloren een poitefeuille van zwart leer, waarin 500 gulden. - Den eerlijken vinder wachtte een genereuze belooning. Toen ging de omroeper verder. Men hoorde telkens doffer de schelle slagen op z'n instrument en zwakjes de stem van den omroeper, Lang nog spraken de menschen over deze gebeurtenis en de kansen van vader Vermeulen om z'n por tefeuille al of niet terug te krijgen. Het eten was afgeloopen. De koffiepotten leeggeslokt, toen de brigadier op den drempel van de herberg verscheen. Hij vroeg Baas Klaassen van Ploegdijk, is die hier? Boer Klaassen, die aan 't eind van de tafel zat, antwoordde Hier ben ik. dat geweldig tegen het oprecht en open gezicht der landlieden afstak. Het is waar, de Westfalers zijn zonder twijfel gemoedelijke lieden, legen vreemdelingen echter wat teruggetrokken en zulk een weder varen kan den jongen, in het dorp achtergebleven knaap, voor ingenomen en stug gemaakt heb ben; maar ook even zoo waar is het, dal de vooringenomenheid van het landvolk meestal grond heeft en dat aan hun algemeen oordeel veelal een waarheid tot grondslag ligt. Bijna een uur zalen de beide jagers zwijgend op den verweer den boomstam; onvermoeid dwaal de het snelle valkenoog van den bosch wachter over de voor hem liggende vlakte; peinzend staarde hij de blauwe rookwolkjes van zijn pijp na, die zich kringelend in den helderen en doorzichtigen ether verloren. De jager Willem scheen slaperig na te zitten denken; slechts de loerende blik dien hij van tijd tot tijd bliksemsnel op den houtvester richtte, bewees, dat hij zijn eigene gedachten had. - Op hel oogenblik is niets in zicht, zeide de houtvester en stond op. De schurken zijn zeker hier. Zij zullen ons toch niet be merkt hebben. Laat ons wat ver der in hot bosch gaan naar de oude mijlpaal daar beneden. De jonge klaver die daar gezaaid is, lokt het wild. Eu de brigadier zei weerBaas Klaassen, wilt u zoo goed ziju even mee te gaan naar 't stadhuis, de burgemeester moet u spreken. De boer, verrast, ongerust, dronk schielijk z'n koffie leeg. stond op en nog krommer dan 's ochtends, want de eerste passen na een zitje waren hem moeilijk, ging ie met den briga dier op weg. De burgemeester in z'n leunstoel, wachtte hem. Baas Klaassen, zei hij, ze hebben je vanmorgen de portefeuille zien oprapen, die baas Vermeulen ver loren heeft. De boer, perplex, keek den bur gemeester aan, bang voor deze ver denking die hem drukte, zonder dat ie wist waarom. Maare.... maare.... heb ik die por tefeuille opgeraapt.. Ja.... u.... uzelf. Op mijn eerewoord, burgemeester ik weet er zelf niks van Ze hebben u gezien! Ze hebben me gezien? Wie? Wie heeft me dan gezien. Meneer Jansen, de herbergier. Toen herinnerde de oud® zich het touwtje, begreep en zei rood van kwaadheid Zoo, heeft die me gezien, die schooier Hij heeft me dit touwtje zien oprapeD, burgemees ter, dat heeft ie 1 Maar de burgemeester, ongeloovig schudde z'n hoofd; U kunt me wijs maken, baas Klaassen, dat me neer Jansen, die een achtenswaardig man is, dit touwtje voor een porte feuille heeft willen aanzien. De boer, woedend, hief zijn hand op, spuwde op den vloer om zijn woorden kracht bij te-zetten en zei: Toch weet de goede God, dat het waar is, het is de waarachtige waarheid burgemeester, daar bij mijn ziel en mijn zaligheid, ik zeg het nog eens! Het mannetje hijgde van verontwaardiging en angst. Hij werd geconfronteerd met Jansen, die herhaalde en bevestigde, wat hij gezegd had. Ze scholden mekaar een uur lang uit. Toen werd Klaassen op eigen ver zoek gefouilleerd. Niets werd op hem gevonden. De burgemeester liet hem toen gaan hem waarschuwend, dat hij het gerecht van de zaak zou kennis geven. Het nieuwtje was verspreid. Toen hij het stadhuis uitkwam, drongen ze om den oude heen, vroegen hem ernstig of half lachend wat er gebeurd was, maar niemand was verontwaardigd. Hij vertelde de geschiedenis van het touwtje. Men geloofde hem niet en lachte. Hij liep door, ze hielden hem taande, hij riep kennissen aan, be gon telkens weer zijn verhaal en zijn verdediging, trok zijn zakken uit om te bewijzen dat ie niets bij zich had. Zc zeiden Jij, slimmerd.... nou! Hij maakte zich kwaad, bedroefd dat men hem niet geloofde, wist niet wat te doen en vertelde maar zijn verhaal. Het werd avond. Hij moest naar huis. Met drie buren ging hij op weg en wees hun de plaats, waar hij het touwtje had opgeraapt. Den heelen langen weg vertelde hij van zijn avontuur, 's Avonds in zijn eigen dorp ging hij 't iedereen zeggen. ]Hij aanschouwde slechts ongeloovige gezichten. Den volgenden morgen weid door een aoder, die verklaarde dat hij de portefeuille op straat gevonden had, het verloren stuk bij den iegenaar teruggebracht. Het nieuwtje werd verspreid en baas Klaassen ging het dadelijk iedereen opnieuw vertellen, met het slot. erbij. De menschen schenen niet over tuigd, het was hem of ze achter zijn rug kwaad spraken. Hij sprak een boer uit Bovendorp aan die hem niet eens liet uitspieken. Die loeg 'm jolig op zijn schoer Zij braken op. Gemakkelijk en licht bewogen zij zich door de struiken. Halt! zeide de bosehwachter. Ziedaar Hij stond voor een tamelijk be treden pad dat door het bosch liep. Het was 't zoogenaamde Marketensterpacï, dat het dorp aan de andere zijde van het gebergte met de stad verbond. Hij bezag nauwkeurig eemige voetsporen die op den vochtigen bodem waren afgedrukt. Het spoor isnogversch van dezen morgen... en laarzen; het zijn weer stroopers uit de stad en zij kunnen niet ver zijn. En ziedaar, twee duidelijk ingedrukte sporen; het moeten twee stroopers zijn, de dauw toont aan, dat het nog pas is getreden en het neergebogen gras heeft zich nog niet opgericht. En daar ofnder leidt het spoor heen, zeide de houtvester en zag meteen naar zi^in buks en volgde de richting naar beneden. Zie weer een leeken. We zijn op een nog versch spoor. Een pas afgebroken beuken tak lag, met het afgebroken eind de inge slagen richting aanduidend, op den weg. Afgebro ken of afgeknot te takken diene n den jagers en wilddieven tot wegwijzers. Dat de duivel de schurken hale, bromde de l toutvester. Daar is weer een spoor in den dauw. Hij schijnt den fgeheelen omtrek doorgezocht te hqlbben. en zei hem pardoes in zijn gezicht O, o, jij oolijkerd!nou Hij vertelde zijn verhaal weei, nu in de herberg van Verkerk zoo goed mogelijk trachtend alles uit te leggen. Kunststukken, zeien ze. We ken nen die geschiedenis van jouw touwtjeOf we 't weten, nou Klaassen stotterde Maar ze hebben 'm toch terug gevonden. Eén antwoordde Nu hou maar stil, der is er een die 'm vindt en der is een die. 'm terugbrengt. Jullie kennen mekaar natuurlijk niet... nou! Hij wou er tegen opkomen iedereen begon te lachen. Hij kon niet verder eten, ging weg en ze lachten hem uit. Thuis kwam ie, beschaamd en verontwaardigd op van drift.... Hij bleef vertellen, dat hij 't niet gedaan had. Kletspraatjes van 'n dief, zeien de meDSchen. Hij vermagerde zichtbaar. De grappenmakers lieten 'm ver tellen van 't touwtje om jool te hebbeD, zooals men 'n soldaat laat vertellen van 'n gevecht. Al zwakker en zwakker werd hij! Tegen 't eind van December lag hij ziek. Hij stierf in 't begin Januari en in z'n ijlen, stervend, herhaalde hij nog. dat hij onschuldig was'n touwtje wat het... 'n touwtje... kijk maar, burgemeester... Hier is 't... 'q touwtje. Lasterpraat is als henneptouw. Saamgevlochten uit haast onzicht bare draden, wordt het zoo taai en sterk, dat men de meest soliede reputatie en mee door de modder kan sleepen. Stellen we ons voor, dat een onzer dierbaren plotseling door 'n hart verlamming getroffen wordt. Met 'n luiden gil zakt hij achterover, z n gelaat verkleurt, oogen breken, hij begint te reutelen, nog eenige adem tochten en hij zal gestorven zijn. Zoodra we dit zien, moeten we niet meer aan 't lichaam, de lichame lijke gezondheid, maar slechts aan de ziel denken, aan haar overgang Daar den eeuwigen Rechter, aan haar zaligheid. Daarom aanstonds 'n priester roe pen en dan pas den dokter. Aan het sterfbed behoort niet op de eerste plaats de dokter. Wij moeten alles doen wat mogelijk is, om zoo spoe dig mogelijk 'n priester aan de zijde van den stervende te hebben. Waarom De geloovige katholiek weet het De priester heeft de macht de vrij spraak van zonden mede te deelen hij kan den stervende 't H. Sacra ment des Oliesels toedienen dat de dagelijksche zonden uitwischt en ook de doodzonden kwijtscheldt, wanneer wij deze niet meer kunnen biechten. Dan geeft de priester nog den, vollen aflaat voor het uur van sterven, die ook, wanneer hij waar dig ontvangen wordt, alle tijdelijke straffen van ons wegneemt, die wij voor onze zonden nog zouden moe ten uitboeten. Bevindt zich 'n ziel aldus be diend in den toestand van rouw moedige liefde tot God, aanvaardt ze den dóód gelaten om Gods wil. dan kan zij dadelijk den hemel binnengaan. Aan het sterfbed is dus de priester de allernoodzakelijkste en gewich tigste persoon. Zoolang echter de priester niet aan het sterfbed verschijnt, moeten wij den stervende op den dood voor bereiden door schietgebedjes vooral van volmaakt berouw en liefde tot God voor te bidd n. Men kan als volgt binden Heer wees mij genadig, wees mij barm hartig, vergeef me mijn zonden. Heer, ik geloof in U ik hoop op U ik bemin U 1 Jezus, Maria, Jozeh H. Maria, Moeder Gods, bid voor ons, - arme zondaars, nu en in het uur onzer dood. Met onze tranen is de stervende niet geholpen, maar wel met ons voorbidden van vrome opwekkingen en daardoor, dat ook de andere aanwezigen oprecht eerbiedig voor de scheidende ziel bidden. Laat ons voor haar de barmhartigheid Gods inroepen. Binnen weinige oogenblik- ken staat zij voor den eeuwigen Rechter en wordt over haar lot voor de gansche eeuwigheid beslist. Wanneer echter een ziel te midden van vrome gebeden' ontslaapt, heeft dat voor haar zeker ontzaglijke De weg leidde naar een open vlak. Zij bogen zijwaarts naar het bosch uit om dit te mijden. Zacht, .zacht, fluisterde de boschwachter, het komt mij voor dat ik iets hoor. Als katten slopen zij voorwaarts. Zij waren juist in het midden, van het bosch, toen er eensklaps een schot viel. Pif, Paf. Twee scholen vielen; langzaam stierf de echo weg. Verschrikt brak een troep wild zich een'baan door het struik gewas. Voorwaarts, eer zij op nieuw laden. Een sprong en hij was op de open plek, de jager Kamper hem achter na. Twee ke rels verdwenen aan den anderen kant in bosch. De kruitdamp loste zich lang zaam in de lucht op. Wordt vervolgd. waarde. Zij is in waarheid te benijden. Hoe gelukkig is zij in tegenstelling met degecen, welke te midden eere; ongeloovigeomgeving moeten sterven Wij moeten den stervende ook 'n kruisbeeld in dt hand geveD. Reeds hierdoor wint hij ve'e aflaten, ja zelfs 'n vollen aflaat voor 't oogenblik van sterven. Ook aan het kusseD van dit kruis zijn voor den zieke of stervende aflaten verbonden. Komt dan de priester, dan laten wij hem eenige oogenblikken met den stervende alleen. Wellicht is deze nog in staat In korte biecht te spreken of eenige zonden te belijden, die zijn ziel bijzonder bezwaren Is de zieke naar opvatting der omstaanders dood, klopt zijn hart niet meer, als de pi tester verschijnt, dan mag hij hem toch nog binnen 1 a 2 uur na het vermeende afsterven de laatste Heilige Olie toedienen, hij kan hem nog voorwaardelijk (als hij nog leeft) absolveeren en aan den aflaat in het uur van sterven deelachtig maken. Het is namelijk niet volstrekt zeker dat de ziel van den mensch oogen- blikkelijk van 't lichaam scheidt, als wij meenen. dat hij sterft. Daarom staat de Kerk den priester toe 't H. Oliesel, de absolutie en den stervens- aflaat ook eenigen tijd na de laatste ademtochten toe te dienen. Hieruit volgtbij ieder plotseling I ge^al van sterven moet men onver wijld 'n priester bij den betrokkene roepen. In welk huis dan ook, waar de dood binnenkomt, daar behoort zoo spoedig mogelijk een katholiek pries ter binnen te treden. Dit schrijven wij, daar tegenwoor dig ook practizeerende katholieken bij onverwachte sterfgevallen dikwijls veel te veel aan 't lichaam en dik wijls veel te weinig aan de ziel van den stervende denken, en er zich niet van bewust schijnen, dat bij ieder ernstig stervensgevaar de priester onmiddellijk geroepen moet worden. Gebruikt Limburg: che steenkool Naar de Msb. verneemt, hebben den Minister van Staaf, Minister van Binnenlandsche Zaken klachten bereikt, dat verschillende publiek rechtelijke lichamen nog niet vol doende doordrongen zijn van de wenschelijkheid, dat zooveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de pro ducten der Nederlandsche mijnen, hoewel daarop herhaaldelijk door de Regeering is gewezen. Ten einde een zoo groot mogelijken afzet te bevorderen, heeft de Minister thans aan den heer Ir. G. F, H. Houben, opgedragen, zich, in overleg met de Rijkscommissie voor de Werkver ruiming, ter zake in verbinding te stellen met die lichamen, waarvan het bekend is, dat 2ij nog niet vol doende aan den wensch der Regee ring hebben gevolg gegeven. Ernstige brand. Zaterdagmorgen brak felle brand uit in de schuur van den slager W. te Vierlingsbeek. In een minimum van tijd stonden schuur, slagerij, woonhuis en het café in lichte laaie. De brandweer wist de aangrenzende perceelen nog te behouden. Van de brandende woning is weinig of niets gered. Verzekering dekt de schade. Botsing tusschen twee motoren. Zondagmiddag omstreeks 5 uur maakten de deelnemers aan de ICO K.M.-Sterrit der Blericksche Motor club een rondrit door Blerick. Op het wegen-kruispunt nabij Hout-Blerick is de motorrijder Th. van Heusden. agent van politie te Wassenaar op wiens duo mej. D. Gandevoort eveneens uit Wassenaar gezeten was, met volle vaart tegen het motorrijwiel van den heer J. van Soest, bouwkundige te Baarlo opge reden. Van Soest kwam te vallen, waarbij hij een beenbreuk bekwam en een ernstige hoofdwonde opliep. Zijn broer, die als duo-rijder meereed, kwam er met eenige schrammen vanaf. Erger was de toestand van den heer Th. van Heusden, die evenals de duo-rijdster van het moterrijwiel geslingerd werd. Met zware inwen dige kneuzingen en een ernstige hersenschudding werd hij opgenomen Mej. Gandevoort, die met haar hoofd tegen een boom laogs den weg terecht kwam, kreeg een gapende hoofdwonde, een armfractuur en meerdere schaafwonden. De drie slachtoffers zijn met den auto van deD geneeskundigen dienst naar het R.K. Ziekenhuis te Venlo overgebracht. De toestand van v. H. is hopeloos. Zeker toeken Mevrouw, schrik niet, zei het dienstmeisje, maar mijnheer ligt be wusteloos in de vestibule met een stuk papier in de eene hand en naast hem een cartonnen doos. Hoera! riep mevrouw blij, dan is mijn nieuwe hoed gekomen. Nog oon toeken des tflds. De beschrijvingsbiljetten voor de Inkomsten-belasting 1933 moeten dit jaar aanvangen met de volgende 4 nieuwe vragen! 1 Is U in het afgeloopen jaar gefail leerd? 2 Heeft U in het afgeloopen jaar surséance van betaling aangevraagd? 3 Heeft U een door assurantie ge- dekten brand gehad? Laat toe O mans ;ho< Dan Dit jaar jeer Voor gr leir Geeft aa i ge Dat is i ter

Peel en Maas | 1932 | | pagina 6