tweede Blad Tan „F11L El MAASn
puntjes op de i
Bijzonderheden
over Horst.
Naar de klein-
industrie
:rdag 9 Januari 1932
Drie en vijftigste Jaargang No. 2
—B—B—3——HM—I—
staat ook gjj to... gapen
j>n van christelfiken geest."
lar was eens...
jo beginnen alle sprookjes 1
aar wat we nu vertellen gaan.
gedeeltelijk sprookje, gedeeltelijk
lelijkheid. En wat daarvan wer
theid-is, is minder goed.
iar waren eens twee menschen,
(gingen naar de kerk. Naar de
toen er Octoberlof was met
akransgebed. En toen de dienst
ee priester den rozenkrans be-
voor te bidden, haalde de eene
sch ook den rozenkrans voor
dag en begon met den priester
te bidden. Maar de andere
jch nietdie haalde het... kerk-
voor den dag en begon uit het
boek te bidden, terwijl de heele
met den priester den rozenkrans
;ad! En die tweede mensch bad
het kerkboek de... misgebeden.
t is heelemaal mis," zei de andere
Bch, die d'r naast zat. „De
nkrans is nu aan ge moet nu
(rozenkrans bidden."
n dat was zeer juist,
n dat is het eerste sprookje een
sprookje, want d'r zal wel
land zoo dom zijn, om de mis-
iden uit zijn kerkboek te gaan
[en, als de rozenkrans aan is
irende het Octoberlof I
laar nu komt het andere sprookje,
helaas, maar al te zeer werke-
leid is.
laar waren eens... heel veel men
»n, die gingen naar de kerk. Naar
kerk, toen het H. Misoffer des
idags werd opgedragen, het Offer
aanbidding, van dank, van
eking en verzoening. Het offer,
door den onzichtbaren Christus
het Hoofd der geheele Katholieke
k, door den priester in naam van
geloovigen, aan God wordt op-
ragen. Het is daarom, dat de
:ster zegt „Oremus, laten wij
n bidden," het is daarom dat de
ister zegt: „offerimus tibi Domine
allen offeren U den Kelk op
is daarom, dat de misdienaar in
,m en in de plaats van geheel het
zamelde en aanwezige volk ant-
ordt enz. enz.
Welnu, daar waren eens heel veel
jschen, die toen naar de kerk
gen en van die heel veel men
en
varen er veel, die zoo maar wat
nden te kijken en te gapen, met
pet of hoed in de hand
varen er veel, die zoo maar wat
nden te kijken en te gapen, en
ischien aan d'r vingers baden
varen er veel, die aan den rozen-
ms baden, terwijl de Mis aan was
varen er vee!, die uit het kerk-
ïk badenlitanieën en gebeden
or den Zondag en allerlei andere
jeden, die met de Mis in geener-
verband stonden
ivaren er dus allen te samen heel
►1, die met de Mis en de Misge
len en den priester eigenlijk
inig of niets schenen hebben uit
staan en enkele uiterlijke hande
gen (staan bij het Evangelie, op
borst kloppen bij de opheffing)
den, waardoor ze toonden met het
Offer mee te leven.
En toch
Ms de rozenkrans aan is, vindt
i het heel natuurlijk, dat allen den
senkrans meebidden, die in de
tk zijn. Welnu dan,
er is duizendmaal meer reden om
Mis met den priester mee te
üden, wanneer de Mis aan is
Omdat de Mis bet Offer is van
iristus, van de H. Katholieke Kerk
n priester en volk.
Omdat de Mis de gezamenlijke H.
ïerhandeling is en het gezamenlijk
bed van Christus, de H. Katho-
FEUILLETON
q twee werelddeelen
i
Hij hielp hen zelfs met raad en
lad.
Maar zijn blijvens was er niet
midden der menschen.
Hij kon er niet over heen.
Dan ging het legen de Indianen,
ieds de geboren vijanden van
ile blanken, die men hel bezit
twistte hunner wouden en ri-
eren en meeren.
Snel had hij een paard aange-
haft en draafde zoo door de
airien en door de wouden.
Hij zelve werd ook wilder cn
ilder, woester en woester.
Om zijn hart sloot zich vaster
i vaster een korst van gevoel-
osheid, een vergeten van God
Gods geboden, iets ver-
ilderends.
Zijn uiterlijk gaf het beeld van
jn innerlijk.
Hij zag er verwaarloosd uit,
aard en haar hingen warrend
ooreen, zijn gelaat was ge
tuind door zon en weer en wind
f maar gehard en gestaald was
ij ook geworden door dit woeste
sven in Gods natuur.
Maar de stem zijns geweten
oen zwijgen, was hem niet gelukt
lieke Kerk, van priester en volk ter
eere van en tot de H. Drie-eeoheld.
„Goed," zegt ge, „ik ben bekeerd.
Ik behoorde tot nu toe ook tot die
heel veel, die zich eigenlijk weinig
van den priester en het H. Offer
aantrokken en zoo maar mijn eigen
weg ging en deed, wat ik graag
deed, en niet met Onze Moeder de
H. Kerk meebad maar wat moet
ik dan in het vervolg doen?
Met de H. Apostelen zeg ik tot
U „Heer, leer ons, leer mij bidden."
En dan zeg ik u dit
Bidt in ieder geval uit een goed
kerkboek de Misgebeden, die daar
in staan. Bid niet aan de... pet, bid
niet aan de... vingersbid niet aan
den rozenkrans, want dat geeft ook
zeer, zeer veel aanleiding tot ver
strooiing, maar bidt ten minste uit
een goed kerkboek de Misgebeden.
En wat het beste is
Het beste is, uit een Misboek met
den priester dezelfde Misgebeden
mee te bidden
Want
Het Misboek is het beste gebeden
boek het bevat den kostbaren schat
van uitstekende gebeden, niet door
een particulier, maar door de H.
Kerk zelf samengsteld, om de ver
nieuwing van het Calvarie-offer te
omkransen.
Het Misboek is een Catechismus,
want in de 52 Zondagsepistels en
Evangelies hebben wij den korten
inhoud van de Katholieke leer.
Het Misboek is een Bijbel en een
gewijde geschiedenis de evangelies
der Zon en feestdagen brengen ons
voor den geest de voornaamste ge
beurtenissen uit het leven van Jezus,
Zija schitterende wonderwerken en
Zijn voortreffelijke gelijkenissen.
„Goed," zegt ge, „maar kan ik
wel dadelijk den weg in dat mis
boek vinden Me dunkt, 'c zal in
den beginne zeker voor me een...
gesloten boek zijn."
Ziedaar een ware openhartige en
tegelijk... treurige bekentenis, dat het
Misboek, het eigenlijke boek der
Kerk, dushet eigenlijke Kerkboek
een gesloten boek is voor u. En
voor zeer vele geloovigen, helaas.
Maar om aan die zonder twijfel
begin-moeilijkheden te gemoet te
komen, om u op een gemakkelijke
manier wegwijs te maken om elk
hinderlijk opzoeken te voorkomen,
daarom worden er tegenwoordig
eiken Zondag en op de groote
Christelijke feestdagen kleine boekjes
uitgegeven
„Bron van Christelyken geest"
geheeten, waarin telkens de volledige
Misgebeden van dien dag, achter
elkaar staan afgedrukt, juist zooals
de priester ze aan het altaar bidt.
„Prachtig." zegt ge, „die wil ik
wel hebben. Waar zijn die te krij
gen En hoeveel kosten ze
Wanneer ze u in de parochie
worden verstrekt, hetzij aan de kerk
deur, hetzij in de kleine boekenstal
letjes in het voorportaal der kerk,
hetzij ze worden rondgebracht, bestel
ze dan daar.
Zijn ze niet in de parochie ver
krijgbaar, dan kunt ge u rechtstreeks
abonneeren (a f 1.75' per jaar) bij de
N, V. Gooi en Sticht, Hilversum,
vanwaar u dan geregeld iedere week
die boekjes worden toegezonden.
En nu in zee
Oremus cum Sancta Ecclesia Dei
laten we samen bidden met de H.
Kerk van God
lederen Zondag
zooveel centen voor sigaren
zooveel centen voor sigaretten
zooveel centen voor borrels of bier
zooveel centen voor andere ont
spanning.
Maar dan ook
enkele centen voor zoo goed
mogelijk uwen voornaamsten weke-
lijkschen plicht ten opzichte van de
H. Drie-eenheid te vervullen.
En de Zondagsche heiliging is
de zegening van de heele week
ZAAIER.
Door A. F. van BEURDEN.
Wat verstond men onder
levensonderhoud.
De oude boerderijen droegen
meestal eigen namen, ontleend aan
de plaatselijke bijzonderheden als de
Donk, de Krijtenbergh, Raijerhof,
Dennenoord, Eikenburg en zoo meer.
Te Horst (L lag een groot boeren-
goed, genaamd het Klapvaren, omdat
een weg, afgesloten door een hek of
varen, door de weide bij het huis
liep. Deze hof behoorde aan Ma'celis
Marcelissen, die getrouwd was met
Sophia Houben. Zij hadden twee
kinderen, Henricus en Jan. Marcelis
Marcelissen stierf en het Klapvaren
kwam dan aan de weduwe met de
twee zoons.
Maar de weduwe hertrouwde met
Jan Wittenberg. Men bleef gemoede
lijk samen wonen, maar het echtpaar
werd ouder, zoodat zij het beheer
der zaken niet goed meer konden
voeren en zich in ruste zetten.
Men riep het gerecht te samen
bestaande uit den drossart Jacob van
Douveren, de scholtis Andreas Boley
en de schepen Peter kollenbergh,
er werd eene acte opgemaakt, waarbij
de ouders afstand deden van hun
„tocht" of vruchtgebruik en met
toestemming van Henricus Marcelis -
sen alles aan zijn broeder Marcelis
overgaven voor onderhoud tot hun
sterfdag toe voor de ouders, kleede
ren, beddegoed en daarbij jaarlijks
tien pond boter, 10 pond spek, een
paar lepels, een paar stoelen en voor
den broeder f 50. Daarmede waren
allen tevreden en het echtpaar werd
het leven lang verpleegd.
Ruwe t\jden.
In 1672 trokken Fransche troepen
onder den graaf van Chamilij door
Horst. Tegen alle verdrag en afspraak
in, plunderden zij Horst en berok
kenden Horst 15423 gulden en 11
stuivers schade, in die dagen eene
belangrijke som ze staken ook
enkele huizen in brand.
Vijf ruiters van de compagnie van
kapitein Lyon pleegden allerlei ge
weldenarijen in den omtrek van
Horst, overvielen Klaas Joosten van
Horst en mishandelden hem.
De Horster en Sevenumsche in
woners waren daarover zeer verbol
gen en vervolgden de ruiters. Het
kwam tot een gevecht en zij sloegen
er vier dood en verjoegen de anderen.
Hierover werden ze aangeklaagd.
Zij meenden, dat hun daarmede on
recht aangedaan werd en wendden
zich regelrecht met een verzoekschrift
om genade tot den Koning, die hun
deze 17 Januari 1768 schonk.
De Kaak.
In de 17e eeuw trof men gestrenge
maatregelen in Horst tegen de straat
schenders en rumoerverwekkers. Wie
daarop betrapt werd, werd als boos
doener op de Kaak gesteld. Dat was
eene verheven, houten plat-form met
een standaard daarachter, waaraan
de veroordeelde vastgebonden werd.
Gewoonlijk kreeg hij een bord boven
zich, waaTop zijn euveldaad vermeld
was. Wie op de Kaak stond, werd
door het publiek met allerlei oDgure
dingen beworpen en uitgejouwd.
De Kaak werd 22 Februari 1661
geplaatst bij den hagedoorn voor de
Kerk aan de Markt.
Court-d'argent.
De Vrijheer generaal luitenant van
Sonsveld, eigenaar van de heerlijk
heid en het kasteel Horst, was een
slechte betaler. Er werd over hem
vergaderd, daar hij in 1738 en 1739
zijn schuttingsgelden niet betaalde.
Als hij niet betaalde, zou men beslag
leggen. Maar hij voldeed de schuld.
Maar van 17431753 liet hij den
boel weer waaien en men legde van
gemeentewege beslag. Ten overslaaD
der gerechtspersonen, J. van den
Speulhof, Derick van Eisen en Jan
Droesen, verkocht men 14 stuks
hoornvee, 79 schapen, 2 paarden, 4
varkens, 13 geweren, 5 degens, 17
degenkoppels, te sameD voor 904
gulden en 9 stuiver. Het kwam des
tijds meer voor dat de genadige
„Court d'argent" en de Venlosche
schepen, die altijd zeide, dat men
geen geld moest leenen aan hooge
heeren. die huizen met torens en op
trekkende bruggen hadden, was nog
niet zoo mis.
De zonderling yan 't
Horster Kasteel.
Frans Clemens von Furstenberg,
gehuwd met Sophia van Ascheberg,
eerste zoon van Clemens Lotarius.
was een zonderling en een onver
zettelijk heer. Zijn vader had hem
om zijne vreemde manieren niet tot
stamheer in de groote goederen be
noemd, maar wel zijn tweeden zoon
Fiederik. Dat kon onder de toen
malige wetgeving.
Maar Frans Clemens werd Horst
met enkele hoven, den hof ter Binnen,
den hof ter Krucken en den hof het
Hersel toegewezen. Dat trok hij zich
zoo sterk aan, dat hij de belofte deed,
niet ie zullen zaaien en niet te maaien
en den boel te laten vervalleD. Dat
werd zoo erg, dat zij vertrok met
haar twaalfjarige dochter, die op 't
slot Horst niets geleerd had. Hij was
verre van arm, want de heerlijkheid
Horst en Sevenum waren 46000
rijksdaalders waard, terwijl hij in het
land van Luik nog die van Bocholt
bezat.
Hij woonde tenslotte niet meer op
het vervallen slot, maar op Camps-
plaats, een zijner boerderijen en
stierf aldaar 24 Februari 1827, oud
71 jaren. Een portret uit dien tijd
hangt nog in het Hotel de Gouden
Leeuw te VeDray.
Huisindustrie te Horst.
In 1701 waren er te Horst 105
wevers met 148 getouwen, van wie
100 1 nnenwevers en 5 wollenwevers.
17 smeden en glazenmakers, 22 tim
merlieden, radmakers, klompenmakers
en kuipers, 9 leerbewerkers, 7 kleer
makers, 7 winkeliers, 8 metselaars,
1 koperslager, 3 lakeDkoopers, 1
barbier, 7 bakkers, 3 slagers, 2
draaiers, 1 hoedenmaker en 1 leien-
dekker. Ongeveer 25 jaar later waren
er 137 linnenwevers en 6 wollen
wevers.
De Horster Hamer.
Horst had zijne losplaats of Hamer
aan de Maas bij Holthuizen, een
kwartier bezuiden Lottum. Deze los
plaats was 40 voet lang langs de
Maas op en er liep een weg van het
dorp Horst naar de Maas over
Holthuizen.
Het gewoonterecht regelde de
rechten verschuldigd voor lossen en
laden.
Ingekomen en vertrokken
personen
van 18 tot 31 Dec.
INGEKOMEN
A. Teunissen en gezin, wachtmees
ter, Langstraat 37 van Nijmegen
„den blanken die zwijgt" noem
den.
Die blanke die zweeg, zweeg
eenvoudig zijn groot leed, zijn groo
te schuld- En dat leed drukte zwaar
en die schuld rustte als lood op
zijn hart en geweten en boog hem
neer met hoofd en schouderen en
perste de zuchten zoo diep uit de
ziei en in de vlammen waarin hij
's avonds en tot laat in den nacht
bleef staren, en in de groene
verten der wiegelende takken zag
hij steeds dezelfde gestalten zich
bewegen, dezelfde oogen hem aan
zien.
Wanneer hij 's avonds zoo op
eens opslond uit de rijen der om
het vuur gelegerde mannen om
in de duisternissen te verdwijnen
dan zeide men, de blanke zwijger
moet wel ongelukkig zijn.
En toch drong de wroeging niet
door tot in het diepste der ziel, en
toch streed hij er tegen en ver
weerde zich met alle kracht, en
toch wilde hij nooit onderdoen en
zijn ongelijk erkennen.
Jaren gingen er zoo over heen
en „de stille ruiter" „de blanke
zwijger" werd algemeen bekend
onder Indianen en blanke visschers
en jagers, hij ging onder hen
rond als 'n levend raadsel.
„Onze blanke broeder heeft zijn
hart elders, zoo spraken de India
nen.
Zij hadden beter gezegd: „Onze
blanke broeder is de ware broeder
P. H. Stevens, dienstbode, Hen-
seniusstraat 7 van Bergen (L.)
M. C. Slijpen, z.b„ Smakt B 11
van Swalmen
J. P. van Dooren, dienstbode,
Langstraat 12 van Sevenum
J. B. J. M. van Goch en gezin,
chauffeur, St. Odastraat 11 van
Nijmegen
M. G. B. de Ponti, z.b., Oirlo
E 20 van Maasbree
W. A. M- Coenen, wed. Erkens,
z.b.. Groote Straat 9 van Weert.
VERTROKKEN
C. J. H. Wierts, verpleegster, naar
Nijmegen, Frans Halsstraat 14
C. W. Ch. Versteegen, dienstbode,
naar Venlo, Stalbergerweg 98
J. P. v. Hagen, kloosterzuster,
naar Noordwijk;
M. P. Relouw, dienstbode, naar
Helmond, Parallelweg 21
P. J. Poels en vrouw, z.b., naar
Horst, Cranenstraat
Ch. L. Th. Zegers, dienstbode,
naar Maashees, Holthees.
Ieder die de verschijnselen, welke
gepaard gaan met den toenemenden
invloed van het groot-industrieel
proces van nabij gevolgd heeft en
constateert waar wij thans, zij het
dan ook mede onder invloed van den
oorlog voor zoover deze ten
minste als een op zichzelf staand
verschijnsel valt aan te merken en
wij niet moeten aannemen, dat deze
op zijn beurt ook weer gevolg was
van het groot-industrieel stelsel eD
de daaraan min of meer inhaerente
expansiepolitiek der Regeeringen
over de geheele wereld zijn beland,
moet zich wel de vraag stellen, of
de groot-industrieele vooruitgang
wel in volstrekten zin als een voor
uitgang is te beschouwen.
Stoornissen in het maatschappelijk
leven, verarming der arme en niet-
industrieele landen, rusteloosheid in
het wereldbestaan, werkstakingen,
werkloosheid, pauperisme, ontvolking
van het platteland, zedelijk verval,
super-mechanisatie en rationalisatie
zijn even zoovele verschijnselen,
welke wij weliswaar niet gaarne ten
volle op rekening van het groot-
industrieele stelsel zouden durven
schrijven, maar welke toch te zeer
gelijken tred houden met den levens
gang van de groot-industrie, om
ieder verband tusschen beide te
durven ontkennen.
Nederland is niet rijk aan groot
industrie, maar ieder die den opgang
en den gedeeltelijken nedergang daar
van in Brabant heeft gevolgd, heeft
kunnen waarnemen, dat dit stelsel,
naast materieele voordeelen, ook
groote nadeelen meebrengt voor een
gansch gewest en niet minder voor
de Overheid. Dat wij in een tijd
van achteruitgang, voor die nadeelen
meer oog hebben dan in een tijd
van bloei, spreekt vanzelf en moet
tot bedachtzaamheid stemmen. Van
den anderen kant kan niet ontkend
worden, dat velen, ook in de hoogste
hausse-periode, zich onmogelijk tot
een zekeren graad van geestdrift voor
dit stilsel konden opwerken.
We wenschten echter onze be
schouwingen op te heffen uit de locale
en zelfs uit de nationale sfeer, om
aan onze besprekingen een meer al
gemeen karakter te verleenen, al kan
niet ontkend worden, dat ook voor
ons gewest en voor ons land, nu
wij staan bij de geboorte van een
nieuwen tijd, waarvan wij de barens
weeën als 't ware iederen dag kun
nen vernemen, de vraag steeds meer
op de lippen komtmoeten wij voort
gaan met het groot-industrieele stel
sel, of moet de weg gebaand naar
de klein-industrie
niet.
Dan hadden zij het bij het ware
eind gehad.
Afwisselend hield hij zich tot
de plechtige eenzaamheid der
oerwouden, of tol het gezelschap
der menschen aangetrokken. Dan
weer wilde hij zaken gaan doen
en werd boos op zich zeiven, als
hij er maar aan dacht.
Daar moet hij dan toch genoeg
van hebben, zou men zeggen, en'
dan doemden de blaffende heer
Schleicher, en de brullende heer
Sam Dinddyen die kat van Miss
kitty voor hem op; en dan kon hij
woedend worden en zon op wraak.
Maar, helaas! hoe zou hij zich
gewroken hebben, die lekkere
heerschappen waren weg en goed
bezorgd, en van zijn zuur verdiende
penningen zou wel niets meer
te vinden zijn.
Zoo doolde hij door de wouden
en prairiën en leerde bijzonder
goed en nauwkeurig de streken
kennen, waardoor hij rondslreek
iets dat hem later dan ook deug
delijk van pas kwam, want
geleerd had hij veel.
Wanneer hij den plantengroei
opnam," wist hij genoeg over den
aard van den bodem, zijn vrucht
baarheid, en zijn toestand, voor
welke bebouwing hij geschikt was
welk soort hout er groeide, tot
welke doeleinden zij te gebruiken
waren.
En wanneer hij zoo 's avonds
Wanneer wij in deze dagen rondom
ons zien en ons dan afvragen, welke
Europeesche mogendheid; wel het
rijkste is aan geld, aan internationalen
invloed en aan inwendige rust, dan
kan het antwoord niet twijfelachiig
zijn. Dat is niet Engeland, waar de
wieg van de groot-industrie stond,
dat is ook niet Duitschland, waar de
groot-industrie welhaast haar tech
nische volmaaktheid scheen te hebben
bereikt, maar dat is Frankrijk, het
welk aan de groot-industrie het
meeste weerstand wist te bieden en
zijn kracht zocht in de klein-industrie,
in het handwerk en den landbouw.
André Siegfried zegt in zijn werk
„Partis en France", dat slechts 28
pCt. van alle arbeidenden in de
industrie werkzaam zijn en twee derde
van hen feitelijk maar als gewone
industrie-arbeiders zijn te beschouwen;
11 pCt. van hen moeien b.v. tot de
werkgevers gerekend worden.
In 1921 waren er in Frankrijk op
4 millioen loontrekkenden slechts
774.000 werkzaam in fabrieken met
rueer dan 500 arbeiders. De overigen
werkten in de klein-industrie. De
werkgevers en werklieden, bij die
klein-industrie betrokken, vormen
vóór een niet gering gedeelte den
rijkdom van Frankrijk.
Weiter deelt in „La France
d'aujourd'-hui" mede, dat dit land
alleen aan kleeding en mode-artikelen
per jaar voor ruim 20 miiliard francs
exporteert.
Hetzelfde zien we op landbouw
gebied. Het land is volgens Gina
Lombroso (La ra agon du machinisme)
verdeeld in kleinbezit en wel
39 pet. boerderijen van minder dan
1 H.A. 45,9 pet. boerderijen van
110 H.A.12.48 pet. boerderijen
van 1040 H.A. en slechts 2.43 pet.
boerderijen van meer dan 40 H.A.
In 1911 werkten in den landbouw
pl.m. 8.2 millioen personen, waarvan
niet minder dan pl.m. 5.2 millioen
eigenaar waien.
Dit stelsel van kleinbezit heeft
uitstekende resultaten opgeleverd in
den vorm van een steeds stijgenden
bodemopbrengst.
In Italië wordt de export ook niet
in de eerste plaats gekarakteriseerd
door de groot-industrie maar wel
door de klein-industrie van den meest
uiteenloopenden aard.
In 1911 waren er in de Italiaan-
sche industrie van velerlei soort,
gemiddeld 9.4 personen per onder
neming werkzaam.
Allerlei omstandigheden hebben
het grootbedrijf in de hand gewerkt,
b.v. de hooge belastingen, het dure
spoorwegvervoer, de kostbare prijzen
van grond en gebouwen in de groote
steden, welke het kleinbedrijf deden
achteruitwijken. Het publiek verkeert
in het algemeen in een gunstige
stemming jegens het grootbedrijf en
dit laatste verkrijgt ook gemakkelijker
van Staat en baukwezen wie van
beiden heeft tegenwoordig de sterkste
troeven in handen aUerlei be
langrijke concessies.
De klein industrieel mist dien steun,
moet bovendien vaak duurder in-
koopen en goedkooper verkoopen.
Enkele jaren geleden bestond in
Italië nog een uitgebreide export in
handwerk-schoenen en allerlei luxe
voorwerpen van leder. Een hoog
invoerrecht op leder heeft deze klein-
industrie eenvoudig doodgemaakt.
Iets dergelijks had men ongetwijfeld
met een groot-industrieel bedrijf niet
zoo gemakkelijk klaar gespeeld.
Men vindt het de gewoonste zaak
van de wereld een monopolie te
geven en subsidies te verleenen aan
groote spoorwegmaatschappijen en
zeevaartlijnen, groot-industrieën door
beschermende rechten en octrooien
de hand boven het hoofd te houden,
maar zou het van dezelfde zijde zeer
ongepast vinden, wanneer dergelijke
voordeelen aan het klein-bedrijf
nederzat bij een wigwam of tent
der Indianen, wier taal hij min
of meer verstond, dan ging het
over de landen welke dezen door
kruisten, over de stammen die ze
bewoonden, over eigenaardigheden
en voorlbrenselen van den bodem.
Dan gebeurde het echter ook,
dat hij opeens overmand door zijn
herinneringen, opstoof, zich op
zijn paard wierp en verdween.
Soms doolde hij dagen met de
Indianen rond, met hen jagend
en visschend. Dan dreef het hem
weer lot in de nabijheid der blan
ken waar een nieuwe stad in aan
bouw was.
Van verre zag hij toe, nam de
werkzaamheden op, en verloor
zich in de bosschen, zonder een
woord gesproken te hebben.
Hel was een wonder man ge
worden.
Zijn godsdienstige gevoelens wa
ren echier steeds meer en meer
gedaald.
Hij wilde niet aan God denken
dan zweepten hem zijn wroe
gingen voort.
Daarna verzette hij zich met
geweld legen alles wat hem aan
od en aan den godsdienst herin
nerde.
Hij wilde niet.
Soms echter overviel hem een
gedachte. Vele gevaren van allen
aard had hij getrotseerd hon
derdmaal had de dood hem bedreigd
had hij zijn kouden adem gevoeld
Alles had hij gedaan om zijn
herinneringen te smoren en te
verslikken.
Hij wilde er niet meer aan
denken.
Soms stampte hij met den voet
soms knarstte hij met de landen.
En wanneer gij hem gezien j
had, in woeste vaart de prairiën j
door hollen, alsof de dood achter
hem aan zat, het hoofd voorover
de schouders gebukt en ingedoken
de lippen opeen geknepen, den
loerenden stekenden blik voor
zich uit starend, als maakte
hij jacht op een onzichtbaren vij
and, een vijand op leven en dood
als scheen hij gereed, elk
oogenblik zijn geweer te grijpen,
om den moordenden kogel den
vijand in het hart te zenden.
Gij zoudt riet gedacht hebben,
dat die witte ruiter niet dan aan
zich zeiven zocht te ontkomen,
zich zeiven te ontvluchten, en
te vergeefs.
Die gestalten holden met hem
mee, de zwarte schuld als een
zwarte ruiter zat achter hem op
zijn edel ros en holde met hem
mee, hem aanhoudend allerlei
herinneringen in de ooren fluiste
rend, met namen vzoo zoet en zoo
bitter, dat zijn hart overvloeide
en zijn oogen vol tranen stonden.
En wanneer hij dan ten einde
raad, het bosch even uitholde en
op eens zijn paard stilhield, op
den grond sprong, zich ter aarde
neer wierp en zijn gelaat in het
gras verborg en uitriep „Servaas
Servaas, Frensken,
Anneken."
En schreide en snikte,dan
hadt gij medelijden met den armen
man, met den armen ruiter.
Ging hij soms, het paard bij de
teugel leidend, slil en rustig langs
de paden des (wouds, het hoofd
voorover gebogen, droef en stil,
als zocht hij iets in de wegen der
bosschen, - dan zaagt ge hem
op eens soms stilstaan en omzien.
Had hij daar niet zijn naam ge
hoord
Maar hij had dien naam niet
meer, hij wilde hem niet meer
kennen.
Hij wil niethoort ge hi j
wil het niet, an toch gaat hij
langgerekt door de takken der
boomen, strijkt hij als een adem
langs zijn wangen, en dan hoort
hij ook Anneken Anneken als
in de diepte der bosschen, ver
heel ver.
Spreken deed hij niet dan hoogst
noodig, antwoorden zoo kort denk
baar.
Dan stond hij 's avonds bij hel
haardvuur ontstoken midden in het
w<nid, midden in de prairiën.
en sprak geen woord.
Geen wonder dat de Indianen,
die op zwijgen zoo'n groote waarde
leggen, en nooit een onnoodig
woord zeggen, met een soort van
eerbied tot hem opzagen en hem