tweede Blad Tan „F11L El MAASn puntjes op de i Bijzonderheden over Horst. Naar de klein- industrie :rdag 9 Januari 1932 Drie en vijftigste Jaargang No. 2 —B—B—3——HM—I— staat ook gjj to... gapen j>n van christelfiken geest." lar was eens... jo beginnen alle sprookjes 1 aar wat we nu vertellen gaan. gedeeltelijk sprookje, gedeeltelijk lelijkheid. En wat daarvan wer theid-is, is minder goed. iar waren eens twee menschen, (gingen naar de kerk. Naar de toen er Octoberlof was met akransgebed. En toen de dienst ee priester den rozenkrans be- voor te bidden, haalde de eene sch ook den rozenkrans voor dag en begon met den priester te bidden. Maar de andere jch nietdie haalde het... kerk- voor den dag en begon uit het boek te bidden, terwijl de heele met den priester den rozenkrans ;ad! En die tweede mensch bad het kerkboek de... misgebeden. t is heelemaal mis," zei de andere Bch, die d'r naast zat. „De nkrans is nu aan ge moet nu (rozenkrans bidden." n dat was zeer juist, n dat is het eerste sprookje een sprookje, want d'r zal wel land zoo dom zijn, om de mis- iden uit zijn kerkboek te gaan [en, als de rozenkrans aan is irende het Octoberlof I laar nu komt het andere sprookje, helaas, maar al te zeer werke- leid is. laar waren eens... heel veel men »n, die gingen naar de kerk. Naar kerk, toen het H. Misoffer des idags werd opgedragen, het Offer aanbidding, van dank, van eking en verzoening. Het offer, door den onzichtbaren Christus het Hoofd der geheele Katholieke k, door den priester in naam van geloovigen, aan God wordt op- ragen. Het is daarom, dat de :ster zegt „Oremus, laten wij n bidden," het is daarom dat de ister zegt: „offerimus tibi Domine allen offeren U den Kelk op is daarom, dat de misdienaar in ,m en in de plaats van geheel het zamelde en aanwezige volk ant- ordt enz. enz. Welnu, daar waren eens heel veel jschen, die toen naar de kerk gen en van die heel veel men en varen er veel, die zoo maar wat nden te kijken en te gapen, met pet of hoed in de hand varen er veel, die zoo maar wat nden te kijken en te gapen, en ischien aan d'r vingers baden varen er veel, die aan den rozen- ms baden, terwijl de Mis aan was varen er vee!, die uit het kerk- ïk badenlitanieën en gebeden or den Zondag en allerlei andere jeden, die met de Mis in geener- verband stonden ivaren er dus allen te samen heel ►1, die met de Mis en de Misge len en den priester eigenlijk inig of niets schenen hebben uit staan en enkele uiterlijke hande gen (staan bij het Evangelie, op borst kloppen bij de opheffing) den, waardoor ze toonden met het Offer mee te leven. En toch Ms de rozenkrans aan is, vindt i het heel natuurlijk, dat allen den senkrans meebidden, die in de tk zijn. Welnu dan, er is duizendmaal meer reden om Mis met den priester mee te üden, wanneer de Mis aan is Omdat de Mis bet Offer is van iristus, van de H. Katholieke Kerk n priester en volk. Omdat de Mis de gezamenlijke H. ïerhandeling is en het gezamenlijk bed van Christus, de H. Katho- FEUILLETON q twee werelddeelen i Hij hielp hen zelfs met raad en lad. Maar zijn blijvens was er niet midden der menschen. Hij kon er niet over heen. Dan ging het legen de Indianen, ieds de geboren vijanden van ile blanken, die men hel bezit twistte hunner wouden en ri- eren en meeren. Snel had hij een paard aange- haft en draafde zoo door de airien en door de wouden. Hij zelve werd ook wilder cn ilder, woester en woester. Om zijn hart sloot zich vaster i vaster een korst van gevoel- osheid, een vergeten van God Gods geboden, iets ver- ilderends. Zijn uiterlijk gaf het beeld van jn innerlijk. Hij zag er verwaarloosd uit, aard en haar hingen warrend ooreen, zijn gelaat was ge tuind door zon en weer en wind f maar gehard en gestaald was ij ook geworden door dit woeste sven in Gods natuur. Maar de stem zijns geweten oen zwijgen, was hem niet gelukt lieke Kerk, van priester en volk ter eere van en tot de H. Drie-eeoheld. „Goed," zegt ge, „ik ben bekeerd. Ik behoorde tot nu toe ook tot die heel veel, die zich eigenlijk weinig van den priester en het H. Offer aantrokken en zoo maar mijn eigen weg ging en deed, wat ik graag deed, en niet met Onze Moeder de H. Kerk meebad maar wat moet ik dan in het vervolg doen? Met de H. Apostelen zeg ik tot U „Heer, leer ons, leer mij bidden." En dan zeg ik u dit Bidt in ieder geval uit een goed kerkboek de Misgebeden, die daar in staan. Bid niet aan de... pet, bid niet aan de... vingersbid niet aan den rozenkrans, want dat geeft ook zeer, zeer veel aanleiding tot ver strooiing, maar bidt ten minste uit een goed kerkboek de Misgebeden. En wat het beste is Het beste is, uit een Misboek met den priester dezelfde Misgebeden mee te bidden Want Het Misboek is het beste gebeden boek het bevat den kostbaren schat van uitstekende gebeden, niet door een particulier, maar door de H. Kerk zelf samengsteld, om de ver nieuwing van het Calvarie-offer te omkransen. Het Misboek is een Catechismus, want in de 52 Zondagsepistels en Evangelies hebben wij den korten inhoud van de Katholieke leer. Het Misboek is een Bijbel en een gewijde geschiedenis de evangelies der Zon en feestdagen brengen ons voor den geest de voornaamste ge beurtenissen uit het leven van Jezus, Zija schitterende wonderwerken en Zijn voortreffelijke gelijkenissen. „Goed," zegt ge, „maar kan ik wel dadelijk den weg in dat mis boek vinden Me dunkt, 'c zal in den beginne zeker voor me een... gesloten boek zijn." Ziedaar een ware openhartige en tegelijk... treurige bekentenis, dat het Misboek, het eigenlijke boek der Kerk, dushet eigenlijke Kerkboek een gesloten boek is voor u. En voor zeer vele geloovigen, helaas. Maar om aan die zonder twijfel begin-moeilijkheden te gemoet te komen, om u op een gemakkelijke manier wegwijs te maken om elk hinderlijk opzoeken te voorkomen, daarom worden er tegenwoordig eiken Zondag en op de groote Christelijke feestdagen kleine boekjes uitgegeven „Bron van Christelyken geest" geheeten, waarin telkens de volledige Misgebeden van dien dag, achter elkaar staan afgedrukt, juist zooals de priester ze aan het altaar bidt. „Prachtig." zegt ge, „die wil ik wel hebben. Waar zijn die te krij gen En hoeveel kosten ze Wanneer ze u in de parochie worden verstrekt, hetzij aan de kerk deur, hetzij in de kleine boekenstal letjes in het voorportaal der kerk, hetzij ze worden rondgebracht, bestel ze dan daar. Zijn ze niet in de parochie ver krijgbaar, dan kunt ge u rechtstreeks abonneeren (a f 1.75' per jaar) bij de N, V. Gooi en Sticht, Hilversum, vanwaar u dan geregeld iedere week die boekjes worden toegezonden. En nu in zee Oremus cum Sancta Ecclesia Dei laten we samen bidden met de H. Kerk van God lederen Zondag zooveel centen voor sigaren zooveel centen voor sigaretten zooveel centen voor borrels of bier zooveel centen voor andere ont spanning. Maar dan ook enkele centen voor zoo goed mogelijk uwen voornaamsten weke- lijkschen plicht ten opzichte van de H. Drie-eenheid te vervullen. En de Zondagsche heiliging is de zegening van de heele week ZAAIER. Door A. F. van BEURDEN. Wat verstond men onder levensonderhoud. De oude boerderijen droegen meestal eigen namen, ontleend aan de plaatselijke bijzonderheden als de Donk, de Krijtenbergh, Raijerhof, Dennenoord, Eikenburg en zoo meer. Te Horst (L lag een groot boeren- goed, genaamd het Klapvaren, omdat een weg, afgesloten door een hek of varen, door de weide bij het huis liep. Deze hof behoorde aan Ma'celis Marcelissen, die getrouwd was met Sophia Houben. Zij hadden twee kinderen, Henricus en Jan. Marcelis Marcelissen stierf en het Klapvaren kwam dan aan de weduwe met de twee zoons. Maar de weduwe hertrouwde met Jan Wittenberg. Men bleef gemoede lijk samen wonen, maar het echtpaar werd ouder, zoodat zij het beheer der zaken niet goed meer konden voeren en zich in ruste zetten. Men riep het gerecht te samen bestaande uit den drossart Jacob van Douveren, de scholtis Andreas Boley en de schepen Peter kollenbergh, er werd eene acte opgemaakt, waarbij de ouders afstand deden van hun „tocht" of vruchtgebruik en met toestemming van Henricus Marcelis - sen alles aan zijn broeder Marcelis overgaven voor onderhoud tot hun sterfdag toe voor de ouders, kleede ren, beddegoed en daarbij jaarlijks tien pond boter, 10 pond spek, een paar lepels, een paar stoelen en voor den broeder f 50. Daarmede waren allen tevreden en het echtpaar werd het leven lang verpleegd. Ruwe t\jden. In 1672 trokken Fransche troepen onder den graaf van Chamilij door Horst. Tegen alle verdrag en afspraak in, plunderden zij Horst en berok kenden Horst 15423 gulden en 11 stuivers schade, in die dagen eene belangrijke som ze staken ook enkele huizen in brand. Vijf ruiters van de compagnie van kapitein Lyon pleegden allerlei ge weldenarijen in den omtrek van Horst, overvielen Klaas Joosten van Horst en mishandelden hem. De Horster en Sevenumsche in woners waren daarover zeer verbol gen en vervolgden de ruiters. Het kwam tot een gevecht en zij sloegen er vier dood en verjoegen de anderen. Hierover werden ze aangeklaagd. Zij meenden, dat hun daarmede on recht aangedaan werd en wendden zich regelrecht met een verzoekschrift om genade tot den Koning, die hun deze 17 Januari 1768 schonk. De Kaak. In de 17e eeuw trof men gestrenge maatregelen in Horst tegen de straat schenders en rumoerverwekkers. Wie daarop betrapt werd, werd als boos doener op de Kaak gesteld. Dat was eene verheven, houten plat-form met een standaard daarachter, waaraan de veroordeelde vastgebonden werd. Gewoonlijk kreeg hij een bord boven zich, waaTop zijn euveldaad vermeld was. Wie op de Kaak stond, werd door het publiek met allerlei oDgure dingen beworpen en uitgejouwd. De Kaak werd 22 Februari 1661 geplaatst bij den hagedoorn voor de Kerk aan de Markt. Court-d'argent. De Vrijheer generaal luitenant van Sonsveld, eigenaar van de heerlijk heid en het kasteel Horst, was een slechte betaler. Er werd over hem vergaderd, daar hij in 1738 en 1739 zijn schuttingsgelden niet betaalde. Als hij niet betaalde, zou men beslag leggen. Maar hij voldeed de schuld. Maar van 17431753 liet hij den boel weer waaien en men legde van gemeentewege beslag. Ten overslaaD der gerechtspersonen, J. van den Speulhof, Derick van Eisen en Jan Droesen, verkocht men 14 stuks hoornvee, 79 schapen, 2 paarden, 4 varkens, 13 geweren, 5 degens, 17 degenkoppels, te sameD voor 904 gulden en 9 stuiver. Het kwam des tijds meer voor dat de genadige „Court d'argent" en de Venlosche schepen, die altijd zeide, dat men geen geld moest leenen aan hooge heeren. die huizen met torens en op trekkende bruggen hadden, was nog niet zoo mis. De zonderling yan 't Horster Kasteel. Frans Clemens von Furstenberg, gehuwd met Sophia van Ascheberg, eerste zoon van Clemens Lotarius. was een zonderling en een onver zettelijk heer. Zijn vader had hem om zijne vreemde manieren niet tot stamheer in de groote goederen be noemd, maar wel zijn tweeden zoon Fiederik. Dat kon onder de toen malige wetgeving. Maar Frans Clemens werd Horst met enkele hoven, den hof ter Binnen, den hof ter Krucken en den hof het Hersel toegewezen. Dat trok hij zich zoo sterk aan, dat hij de belofte deed, niet ie zullen zaaien en niet te maaien en den boel te laten vervalleD. Dat werd zoo erg, dat zij vertrok met haar twaalfjarige dochter, die op 't slot Horst niets geleerd had. Hij was verre van arm, want de heerlijkheid Horst en Sevenum waren 46000 rijksdaalders waard, terwijl hij in het land van Luik nog die van Bocholt bezat. Hij woonde tenslotte niet meer op het vervallen slot, maar op Camps- plaats, een zijner boerderijen en stierf aldaar 24 Februari 1827, oud 71 jaren. Een portret uit dien tijd hangt nog in het Hotel de Gouden Leeuw te VeDray. Huisindustrie te Horst. In 1701 waren er te Horst 105 wevers met 148 getouwen, van wie 100 1 nnenwevers en 5 wollenwevers. 17 smeden en glazenmakers, 22 tim merlieden, radmakers, klompenmakers en kuipers, 9 leerbewerkers, 7 kleer makers, 7 winkeliers, 8 metselaars, 1 koperslager, 3 lakeDkoopers, 1 barbier, 7 bakkers, 3 slagers, 2 draaiers, 1 hoedenmaker en 1 leien- dekker. Ongeveer 25 jaar later waren er 137 linnenwevers en 6 wollen wevers. De Horster Hamer. Horst had zijne losplaats of Hamer aan de Maas bij Holthuizen, een kwartier bezuiden Lottum. Deze los plaats was 40 voet lang langs de Maas op en er liep een weg van het dorp Horst naar de Maas over Holthuizen. Het gewoonterecht regelde de rechten verschuldigd voor lossen en laden. Ingekomen en vertrokken personen van 18 tot 31 Dec. INGEKOMEN A. Teunissen en gezin, wachtmees ter, Langstraat 37 van Nijmegen „den blanken die zwijgt" noem den. Die blanke die zweeg, zweeg eenvoudig zijn groot leed, zijn groo te schuld- En dat leed drukte zwaar en die schuld rustte als lood op zijn hart en geweten en boog hem neer met hoofd en schouderen en perste de zuchten zoo diep uit de ziei en in de vlammen waarin hij 's avonds en tot laat in den nacht bleef staren, en in de groene verten der wiegelende takken zag hij steeds dezelfde gestalten zich bewegen, dezelfde oogen hem aan zien. Wanneer hij 's avonds zoo op eens opslond uit de rijen der om het vuur gelegerde mannen om in de duisternissen te verdwijnen dan zeide men, de blanke zwijger moet wel ongelukkig zijn. En toch drong de wroeging niet door tot in het diepste der ziel, en toch streed hij er tegen en ver weerde zich met alle kracht, en toch wilde hij nooit onderdoen en zijn ongelijk erkennen. Jaren gingen er zoo over heen en „de stille ruiter" „de blanke zwijger" werd algemeen bekend onder Indianen en blanke visschers en jagers, hij ging onder hen rond als 'n levend raadsel. „Onze blanke broeder heeft zijn hart elders, zoo spraken de India nen. Zij hadden beter gezegd: „Onze blanke broeder is de ware broeder P. H. Stevens, dienstbode, Hen- seniusstraat 7 van Bergen (L.) M. C. Slijpen, z.b„ Smakt B 11 van Swalmen J. P. van Dooren, dienstbode, Langstraat 12 van Sevenum J. B. J. M. van Goch en gezin, chauffeur, St. Odastraat 11 van Nijmegen M. G. B. de Ponti, z.b., Oirlo E 20 van Maasbree W. A. M- Coenen, wed. Erkens, z.b.. Groote Straat 9 van Weert. VERTROKKEN C. J. H. Wierts, verpleegster, naar Nijmegen, Frans Halsstraat 14 C. W. Ch. Versteegen, dienstbode, naar Venlo, Stalbergerweg 98 J. P. v. Hagen, kloosterzuster, naar Noordwijk; M. P. Relouw, dienstbode, naar Helmond, Parallelweg 21 P. J. Poels en vrouw, z.b., naar Horst, Cranenstraat Ch. L. Th. Zegers, dienstbode, naar Maashees, Holthees. Ieder die de verschijnselen, welke gepaard gaan met den toenemenden invloed van het groot-industrieel proces van nabij gevolgd heeft en constateert waar wij thans, zij het dan ook mede onder invloed van den oorlog voor zoover deze ten minste als een op zichzelf staand verschijnsel valt aan te merken en wij niet moeten aannemen, dat deze op zijn beurt ook weer gevolg was van het groot-industrieel stelsel eD de daaraan min of meer inhaerente expansiepolitiek der Regeeringen over de geheele wereld zijn beland, moet zich wel de vraag stellen, of de groot-industrieele vooruitgang wel in volstrekten zin als een voor uitgang is te beschouwen. Stoornissen in het maatschappelijk leven, verarming der arme en niet- industrieele landen, rusteloosheid in het wereldbestaan, werkstakingen, werkloosheid, pauperisme, ontvolking van het platteland, zedelijk verval, super-mechanisatie en rationalisatie zijn even zoovele verschijnselen, welke wij weliswaar niet gaarne ten volle op rekening van het groot- industrieele stelsel zouden durven schrijven, maar welke toch te zeer gelijken tred houden met den levens gang van de groot-industrie, om ieder verband tusschen beide te durven ontkennen. Nederland is niet rijk aan groot industrie, maar ieder die den opgang en den gedeeltelijken nedergang daar van in Brabant heeft gevolgd, heeft kunnen waarnemen, dat dit stelsel, naast materieele voordeelen, ook groote nadeelen meebrengt voor een gansch gewest en niet minder voor de Overheid. Dat wij in een tijd van achteruitgang, voor die nadeelen meer oog hebben dan in een tijd van bloei, spreekt vanzelf en moet tot bedachtzaamheid stemmen. Van den anderen kant kan niet ontkend worden, dat velen, ook in de hoogste hausse-periode, zich onmogelijk tot een zekeren graad van geestdrift voor dit stilsel konden opwerken. We wenschten echter onze be schouwingen op te heffen uit de locale en zelfs uit de nationale sfeer, om aan onze besprekingen een meer al gemeen karakter te verleenen, al kan niet ontkend worden, dat ook voor ons gewest en voor ons land, nu wij staan bij de geboorte van een nieuwen tijd, waarvan wij de barens weeën als 't ware iederen dag kun nen vernemen, de vraag steeds meer op de lippen komtmoeten wij voort gaan met het groot-industrieele stel sel, of moet de weg gebaand naar de klein-industrie niet. Dan hadden zij het bij het ware eind gehad. Afwisselend hield hij zich tot de plechtige eenzaamheid der oerwouden, of tol het gezelschap der menschen aangetrokken. Dan weer wilde hij zaken gaan doen en werd boos op zich zeiven, als hij er maar aan dacht. Daar moet hij dan toch genoeg van hebben, zou men zeggen, en' dan doemden de blaffende heer Schleicher, en de brullende heer Sam Dinddyen die kat van Miss kitty voor hem op; en dan kon hij woedend worden en zon op wraak. Maar, helaas! hoe zou hij zich gewroken hebben, die lekkere heerschappen waren weg en goed bezorgd, en van zijn zuur verdiende penningen zou wel niets meer te vinden zijn. Zoo doolde hij door de wouden en prairiën en leerde bijzonder goed en nauwkeurig de streken kennen, waardoor hij rondslreek iets dat hem later dan ook deug delijk van pas kwam, want geleerd had hij veel. Wanneer hij den plantengroei opnam," wist hij genoeg over den aard van den bodem, zijn vrucht baarheid, en zijn toestand, voor welke bebouwing hij geschikt was welk soort hout er groeide, tot welke doeleinden zij te gebruiken waren. En wanneer hij zoo 's avonds Wanneer wij in deze dagen rondom ons zien en ons dan afvragen, welke Europeesche mogendheid; wel het rijkste is aan geld, aan internationalen invloed en aan inwendige rust, dan kan het antwoord niet twijfelachiig zijn. Dat is niet Engeland, waar de wieg van de groot-industrie stond, dat is ook niet Duitschland, waar de groot-industrie welhaast haar tech nische volmaaktheid scheen te hebben bereikt, maar dat is Frankrijk, het welk aan de groot-industrie het meeste weerstand wist te bieden en zijn kracht zocht in de klein-industrie, in het handwerk en den landbouw. André Siegfried zegt in zijn werk „Partis en France", dat slechts 28 pCt. van alle arbeidenden in de industrie werkzaam zijn en twee derde van hen feitelijk maar als gewone industrie-arbeiders zijn te beschouwen; 11 pCt. van hen moeien b.v. tot de werkgevers gerekend worden. In 1921 waren er in Frankrijk op 4 millioen loontrekkenden slechts 774.000 werkzaam in fabrieken met rueer dan 500 arbeiders. De overigen werkten in de klein-industrie. De werkgevers en werklieden, bij die klein-industrie betrokken, vormen vóór een niet gering gedeelte den rijkdom van Frankrijk. Weiter deelt in „La France d'aujourd'-hui" mede, dat dit land alleen aan kleeding en mode-artikelen per jaar voor ruim 20 miiliard francs exporteert. Hetzelfde zien we op landbouw gebied. Het land is volgens Gina Lombroso (La ra agon du machinisme) verdeeld in kleinbezit en wel 39 pet. boerderijen van minder dan 1 H.A. 45,9 pet. boerderijen van 110 H.A.12.48 pet. boerderijen van 1040 H.A. en slechts 2.43 pet. boerderijen van meer dan 40 H.A. In 1911 werkten in den landbouw pl.m. 8.2 millioen personen, waarvan niet minder dan pl.m. 5.2 millioen eigenaar waien. Dit stelsel van kleinbezit heeft uitstekende resultaten opgeleverd in den vorm van een steeds stijgenden bodemopbrengst. In Italië wordt de export ook niet in de eerste plaats gekarakteriseerd door de groot-industrie maar wel door de klein-industrie van den meest uiteenloopenden aard. In 1911 waren er in de Italiaan- sche industrie van velerlei soort, gemiddeld 9.4 personen per onder neming werkzaam. Allerlei omstandigheden hebben het grootbedrijf in de hand gewerkt, b.v. de hooge belastingen, het dure spoorwegvervoer, de kostbare prijzen van grond en gebouwen in de groote steden, welke het kleinbedrijf deden achteruitwijken. Het publiek verkeert in het algemeen in een gunstige stemming jegens het grootbedrijf en dit laatste verkrijgt ook gemakkelijker van Staat en baukwezen wie van beiden heeft tegenwoordig de sterkste troeven in handen aUerlei be langrijke concessies. De klein industrieel mist dien steun, moet bovendien vaak duurder in- koopen en goedkooper verkoopen. Enkele jaren geleden bestond in Italië nog een uitgebreide export in handwerk-schoenen en allerlei luxe voorwerpen van leder. Een hoog invoerrecht op leder heeft deze klein- industrie eenvoudig doodgemaakt. Iets dergelijks had men ongetwijfeld met een groot-industrieel bedrijf niet zoo gemakkelijk klaar gespeeld. Men vindt het de gewoonste zaak van de wereld een monopolie te geven en subsidies te verleenen aan groote spoorwegmaatschappijen en zeevaartlijnen, groot-industrieën door beschermende rechten en octrooien de hand boven het hoofd te houden, maar zou het van dezelfde zijde zeer ongepast vinden, wanneer dergelijke voordeelen aan het klein-bedrijf nederzat bij een wigwam of tent der Indianen, wier taal hij min of meer verstond, dan ging het over de landen welke dezen door kruisten, over de stammen die ze bewoonden, over eigenaardigheden en voorlbrenselen van den bodem. Dan gebeurde het echter ook, dat hij opeens overmand door zijn herinneringen, opstoof, zich op zijn paard wierp en verdween. Soms doolde hij dagen met de Indianen rond, met hen jagend en visschend. Dan dreef het hem weer lot in de nabijheid der blan ken waar een nieuwe stad in aan bouw was. Van verre zag hij toe, nam de werkzaamheden op, en verloor zich in de bosschen, zonder een woord gesproken te hebben. Hel was een wonder man ge worden. Zijn godsdienstige gevoelens wa ren echier steeds meer en meer gedaald. Hij wilde niet aan God denken dan zweepten hem zijn wroe gingen voort. Daarna verzette hij zich met geweld legen alles wat hem aan od en aan den godsdienst herin nerde. Hij wilde niet. Soms echter overviel hem een gedachte. Vele gevaren van allen aard had hij getrotseerd hon derdmaal had de dood hem bedreigd had hij zijn kouden adem gevoeld Alles had hij gedaan om zijn herinneringen te smoren en te verslikken. Hij wilde er niet meer aan denken. Soms stampte hij met den voet soms knarstte hij met de landen. En wanneer gij hem gezien j had, in woeste vaart de prairiën j door hollen, alsof de dood achter hem aan zat, het hoofd voorover de schouders gebukt en ingedoken de lippen opeen geknepen, den loerenden stekenden blik voor zich uit starend, als maakte hij jacht op een onzichtbaren vij and, een vijand op leven en dood als scheen hij gereed, elk oogenblik zijn geweer te grijpen, om den moordenden kogel den vijand in het hart te zenden. Gij zoudt riet gedacht hebben, dat die witte ruiter niet dan aan zich zeiven zocht te ontkomen, zich zeiven te ontvluchten, en te vergeefs. Die gestalten holden met hem mee, de zwarte schuld als een zwarte ruiter zat achter hem op zijn edel ros en holde met hem mee, hem aanhoudend allerlei herinneringen in de ooren fluiste rend, met namen vzoo zoet en zoo bitter, dat zijn hart overvloeide en zijn oogen vol tranen stonden. En wanneer hij dan ten einde raad, het bosch even uitholde en op eens zijn paard stilhield, op den grond sprong, zich ter aarde neer wierp en zijn gelaat in het gras verborg en uitriep „Servaas Servaas, Frensken, Anneken." En schreide en snikte,dan hadt gij medelijden met den armen man, met den armen ruiter. Ging hij soms, het paard bij de teugel leidend, slil en rustig langs de paden des (wouds, het hoofd voorover gebogen, droef en stil, als zocht hij iets in de wegen der bosschen, - dan zaagt ge hem op eens soms stilstaan en omzien. Had hij daar niet zijn naam ge hoord Maar hij had dien naam niet meer, hij wilde hem niet meer kennen. Hij wil niethoort ge hi j wil het niet, an toch gaat hij langgerekt door de takken der boomen, strijkt hij als een adem langs zijn wangen, en dan hoort hij ook Anneken Anneken als in de diepte der bosschen, ver heel ver. Spreken deed hij niet dan hoogst noodig, antwoorden zoo kort denk baar. Dan stond hij 's avonds bij hel haardvuur ontstoken midden in het w<nid, midden in de prairiën. en sprak geen woord. Geen wonder dat de Indianen, die op zwijgen zoo'n groote waarde leggen, en nooit een onnoodig woord zeggen, met een soort van eerbied tot hem opzagen en hem

Peel en Maas | 1932 | | pagina 5