L 1MT A A',1 Ia twee werelddeelen Uit Venrays verladen ft De kleine burgerman. FEUILLETON Even nadenken Benzinebelasting ZATERDAQ 19 SEPTEMBER 1931 Twee en Vijftigste Jaargang No. 38 De woorden, waarmee de nieuw- gekozen gemeenteraden door de respectievelijke burgervaderen werden geinstalleerd, waren over het alge meen van een sombere ernst, welke oorsprong vond in de ongunstige tijdsomstandigheden. Het valt niet te ontkennen, dat de crisisuitgaven en daarnaast de verminderde belastings opbrengsten de begrootingen van vele gemeenten uit haar evenwicht dreigen te rukken en dat heel wat bestuursbeleid zal worden gevergd om tot een bevredigend fiaancieel resultaat te geraken. In sommige gemeenteraden hielden herkozen leden een betoog, dat veel weg had van een excuus. Ze moesten erkennen, dat de uitgaven in de laatste jaren nog al hoog waren op gevoerd, waarbij echter bedacht moest worden, zoo meenden ze, dat de gelden waren gevoteerd voor zeer goede, soms nuttige, dikwijls sociaal-noodzakelijke doeleinden, in een tijd bovendien, waarin de conjunctuur zich gunstig scheen te ontwikkelen. Hadde men dezen nood kunnen voorzien, dan ware er wel licht reden geweest om zich over het doen dier uitgaven nader te bedenken, maar van zulken voor- zienenden geest was niemand bezield geweest. Inderdaad mag men aan de afge treden besturen geen onbillijke ver wijten richten, maar we moeten samenwerken om de financieele nooden der gemeenten te lenigen zonder opnieuw al te groote offers te vragen van de gemeentenaren. En dat is een moeilijk geval. Dat er nieuwe offers moeten worden ge bracht, daarover kunnen we het gevoeglijk eens zijn. Uit welke bron nen daartoe moet worden geput, is een vraag, waarover aanvankelijk nog wel verschil van oordeel kan bestaan, maar tenslotte zullen allen weer eensgezind wijzen op Barbertje, die hangen moet. Barbertje, de kleine burgerman De arbeider immers moet worden ontzien; diens levenspeil mag niet worden gedrukter is nog te veel, wat hij moet ontberen. De arbeider vindt over het algemeen wel vol doende bescherming in de vertegen woordigende lichamen en we mis gunnen hem deze niet. Het geld moet wórden gehaald, waar het zit Dat is de populair aangegeven op lossing van allen financieelen nood. Waar het zit... Goed, maar waar zit het dan en hoe is het er gekomen De groot-fabrikant en de aanzien lijke landeigenaar, zij ontspringen den dans wel, al is het niet met vreugde. De afzet van hun producten en de opbrengst van hun bezittingen zijn in dezen crisistijd zoodanig ge daald, dat er van winsten, dus van inkomens nauwelijks sprake kan zijn. Maar daar is dan nog... de kleine burgerman de leeraar, de technisch- of intellectueel geschoolde, de mid denstander, de kleine neringdoende. Die alleen moeten zorgen, dat er verdiend wordt, want ze hebben geen kapitaal, waarop ze tijdelijk kunnen teren. Hard werken, aanpakken, riskeeren! De kleine burgerman, die aan alle kanten wordt gepluktinkomsten en personeele belasting, bedrijfsbe lasting soms, straatbelasting, zegeltjes- plakken, verplichte verzekeringen, verbruik van licht en kracht, welker prijzen een winstmarge inhouden, die als een indirecte belasting in de gemeentekas vloeit, wegenbelasting voor vracht- of bestelwagens enz. enz. Naar hem wordt ook thans uitgezien, als de bron, waaruit ,,het" te putten is. De Pater onderbrak haar: Dat gtj niets meer zeggen zult Lisa, dat is onchristelijk en dat wil ik niet hebben.... Liza zat met den mond open, zoo stond zij verslagen en zou misschien nog zoo zitten, indien de Pater niet op een zeer ernstige wijze haar onder 't oog had ge bracht, dat zij nu met klein An- neken voor dezen nacht zou naar huis gaan. Servaas en Frenske zou hij bij zich houden, hij wilde op informaties uitgaan en dan handelen naar omstandigheden. Zoo geschiedde. Liza ging en nam kleine Anna mede. Pater Lambertus knielde neer voor een groot eikenhouten crusi- fix., dat nog uit het klooster van de Pieterstraat kwam en bad lang tot God, den vader der weezen om licht en bijstand Arme kin deren, wie zal zich over hen ont fermen. En zijn hart antwoordde: dat zal ik wel voor hen doen 1 Nog een blik op het kruisbeeld en een droevige doch hoopvolle blik in het rond, toen nam hij het licht en ging naar boven. De kleine burgerman Stel u eens voor A en B, die ieder vijf duizend gulden verdienen A. is vrijgezel en heeft voor nie mand te zorgen, behalve voor zich. zelf. Dat laatste; doet hij zoo radicaal, dat hij zijn inkomen geregeld schoon opmaakt. Die mijnheer betaalt inkomstenbe lasting en is dan verder van alle fis cale soesah af. Als hij eens op raakt en zonder werk komt, dan wordt hij door de „gemeenschap" onderhouden, dat is: met het geld van den kleinen bur german, menschen als B., die óók vijf duizend gulden verdiende en daarnaar inkomstenbe lasting betaalde. Maar B. onderhield van dat geld ook een vrouw en kinderenhij spaarde uit de 5 mille inkomsten, stichtte zich een gezin, huurde een huis en kocht zich een boedel. Daarom moest hij ook personeele belasting betalen. Op het laatst zal hij uit zijn gespaarde centen ook nog vermogensbelasting moeten opbren gen en sterft hij eindelijk, na nie mand tot last te zijn geweest, dan gaan zijn kinderen weer een deel van vaders geld naar den fiscus bren gen als successiebelasting. In al die veschiliende vormen wordt telkens dat inkomen van 5 mille be last. Spaarzin wordt zwaar „aange rekend". En de kleine burgerman heeft er niet veel, die het voor hem opnemen in de. vertegenwoordigende lichamen. Er is tenslotte ook geen andere mogelijkheid dan het geld, dat noodig is, te halen, waar het zit. Barbertje moet dus hangen. We zouden alleen willen vragen om het mannetje een klein beetje te ontzien door zuinig te zijn met zijn centen en een klein beetje waar deering te hebben voor zijn positie in de maatschappij. De kleine burgerman wordt nog maar al te veel aangezien voor den parasiet, die te teren zit op den ge- spekten geldbuidel, buit van schraap zucht, terwijl hij inderdaad in het algemeen gesproken de verstan dige econoom is, die, zorgende en sparende voor zich en de zijnen, ook het onmisbare sluitstuk is gaan vormen van elke gemeenschapsbe- grooting. Over heksen en spoken, Vele onzer voorouders van een paar geslachten terug, hebben ze gezien, de spookgestalten of hun aanwezigheid gehoord in de kruinen der boomen. Niemand of hij kende heksen met naam en toenaam en wist ze te wonen. Weinige, die 's nachts op hun eentje een eenzame weg durf den te begaan. Talrijk waren de gevaarlijke pun ten en leelijke poetsen konden ze iemand bakken, de oude heksenwijzen of nog erger, de nimmer begrepen duivelsche gestalten. Een kruisweg werd bangelijk over schreden, een romp onder door den weg bracht groote gevaren mee en angstig een schietgebedje prevelend, liep men er 's avonds en 's nachts overheen. Wat zagen de goede lieden dan wel in de sombere nachtdonktere en waarom waren ze bang O, gij kleingeloovige lachers en spotters, wanneer gij 's nachts paar den zonder kop over het veld zaagt hollen, met wild fladderende manen en onhoorbare hoefslag, zoudt ge Frenske sliep al in den ouden zetel en Servaas zag op van zijn boek. Oom is het gemeend, blij ven wij van nacht hier? Ja, van nacht blijft gij hier, het is te laat geworden. In het andere vertrek stond een klein smal houten veldbed, ook nog uit het klooster. Het diende soms wanneer een verban nen pater in Maastricht moest overnachten en hem om herberg verzocht. Nu kwam het te pas. De beide knaapjes legde hij te slapen, toen knielden zij op hun bed en Pater Lambertus nam ze in zijn armen, hun handjes tus- schen de zijne en het was treffend te zien, dat wit vergrijsde pries- terhoofd, tusschen de twee blonde lokkenkopjes. Zij baden voor »vader, die op reis was", Pater Lambertus zegen- da hen en stilte kwam over het huis in de Gubbelstraat, waar de Pater woonde. PATER LAMBERTUS. Het was de geschiedenis van velen de geschiedenis van Pa ter Lambertus. En hoewel wij met een paar woorden reeds van den goeden pater gewaagden, meenden wij onzen lezers geen ondienst te doen, op het kapittel van Pater Lambertus terug te komen. Het is tegelijkertijd een kapittel dan niet klappertanden? Of, als ge op een winteravond waart wezen buurten en ge hoorde dan op den terugweg voortdurend iemand achter u, in de klompen voetstappen-trappen, zouden dan uw haren niet overeind gaan staan onder de pet En velen overkwam dit laatste 1 De meesten durfden niet omkijken (zelfs al waren ze met twee of drie man) en liepen haastig mar huis. En als iemand omkeek, zag hij meestal niets meer, slechts 'n enkele keer kon men nog juist de gedaanten zien wegschieten, die ér uitzagen als leelijke zwarte oude wijven, die grinnikten van kwaadaardig plezier, als ze de menschen kwaad konden doen. De koensten deden wel eens een poging om den voet dwars voor de heks te zetten op het pad, dat deze volgde, maar dat lukte zelden, daar de heks meestal te dicht op de hielen zat Wanneer iemand 't echter klaar kreeg, was hij van de heks verlost, want over een kruising kon zoo'n lief beestje niet heen Daarom was het op kruiswegen ook zoo druk, daar de heksen, die uit vier richtingen elkaar hier ont moetten en geen van allen verder konden Op een kruisweg kon iemand dan ook van alles overkomen, een tak zou onverwachts kraken, zijn wan delstok breken, hij kon struikelen en dergelijke dingen meer. Stonden er veel boomen, dan kon een plotselinge windstoot de aan wezigheid der heksen verraden en heeft menigeen 's avonds leelijke spookgezichten gezien, die hij niet kon beschrijven of thuisbrengen. Kwamen de heksen op stal of in huis, dan was 't nog erger Behekste kinderen en behekst vee waren geen zeldzaamheden. Was er een heks op stal geweest, dan werd er allicht een koe ziek, ofwel ze waren 's nachts onrustig. Als een paard behekst was, kon het voorkomen, dat in een oogenblik zijn manen gevlochten werden, dat zijn haar overeind ging staan en het zweet er in straaltjes afliep. Bang en raar bleven de dieren dan ge- ruimen tijd en slechts met gebed kon gewoonlijk het kwaad bezwo ren worden. Voor heel gevaarlijk goldt het bij velen om in de voetstappen te loopen van een heks, daar ze dan macht over zoo iemand kreeg. Het hier verhaalde zijn meestal gevallen, die eenieder in Venray wel eens overkwamen, doch soms en op sommige plaatsen kon men heel frap pan'.e staaltjes beleven, waarvan we een volgende keer een en ander willen vertellen. Het meest merkwaardige en fol kloristisch niet waardelooze van 't thans vermelde is wel, dat we er de gedaanten uit kennen, waaron der men in deze streek tot voor vrij korten tijd (en zelfs nu nog ooit) heksen en spoken meende te zien. W. J. Alles gaat eventjes In een artikelenreeks over het mo derne industrialisme citeert de a.r. „Standaard" de volgende schets van onzen tijd uit de geschriften van den voormaligen hofprediker Ds. Gerrlt sen: „Onze tijd is een jammerlijke tijd een schrikkelijke tijd, een ellendige tijd. Het is alles fabriek, fabriek. Het is alles graf, graf. Wij hebben de me chanische kracht onketend. Maar zijn uit de kerkelijke geschiedenis. En dat heeft ten allen tijde zijn nut, zelfs zijn groot nut. En voor iedereen nog wel. Aldus Pater Lambertus was zijn kloosternaam. Zijn familie was eigenlijk van Duitsche afkomst en zijn naam vroeger Wilhelm niet Willem van zijn over grootvader af klonk de naam steeds Duitsch, van vader op zoon en soms .heette het nog onder de menschen »de Duitscher". Het was een brave, keurbrave jongen en een eenig kind. Zijn vader had een leerlooierij, die dan ook behoorlijk op de Looiers gracht gelegen was, maar hoofd zakelijk door zijn vriend werd bestuurd, terwijl hij een houthan del dreef in de Raamstraat Voor dien handel was Wilhelm bestemd. Maar het mocht niet baten of de zaak ook goed en zeer goed was, of zijn vader er rijk door geworden was, aard had de jongen aan niets, dan aan boeken, en studeeren eu bidden, en zijn vader zei dikwijls hoofdschuddend Daar zit geen hout en geen leer in dien jongen, wat zal er nog uit groeien Dat kwam spoedig voor den dag. Wilhelm leerde vlijtig al wat hij toen destijds leeren kon en zijn vorderingen waren zoo groot, dat het iedereen in het oog viel en men hem de schitterendste toe komst voorspelde en dat alle op onze beurt door haar onderwor pen. Daardoor is het levens-tempo des menschen buitengewoon versneld. Van de heele en halve noten zijn we gekomen tot trillers. Het bliksemt te genwoordig overal in de wereld. De telegraaf bliksemt, de telefoon blik semt, de treinen bliksemen. Niemand heeft in deze dagen meer tijd. Voort, voort moeten wij. Geen oogenblik mogen wij stilstaan. Altijd klinkt de zweep van dien geheim- zinnigen drijver, die overal en ner gens is, door de lucht. Alles gaat tegenwoordig altijd eventjes. Wij komen „eventjes" een visite, „even tjes" een praatje maken. Wij moeten „eventjes" hierheen, .eventjes" daarheen. Wij gaan „even tjes" naar Utrecht, „eventjes" naar Groningen, „eventjes" zoo noodig naar Berlijn. Wij reizen des daags en wij reizen des nachts, wij reizen wakende en slapende. Wij reizen niet meer, wij vliegen. Wij springen op de tram. Wij bre ken de beenen. Wij hebben geen minuut te verliezen. Voor een minuut wagen wij ons leven. Wij hangen met onze oogen aan de wijzers van de klok. „Al zoo laat" mompelen wij en we grijpen naar ons horloge, om den tijd van de klok te controleeren met onzen tijd. Het kon eens zijn, dat wij nog twee minuten te goed hadden. Dan was het mogelijk, dat wij den trein nog haalden. En wij gaan weer aan den haa', om den trein te halen, die misschien niet meer te halen is. O, wat hebben we een haast Niemand weet eigenlijk waarom, maar wij hebben tegenwoordig alle maal haast. Wie wandelt er tegenwoordig nog Wie kuiert er in onzen tijd nog Kuieren, wat was dat ook weer Men kuiert niet meer. Men hangt aan een tram, men ligt op een fiets, men snort elkaar voorbij. Men ziet niets, men hoort niets. En al sneller wordt het tempo. Het wordt een duivelsdans. Eindelijk kunnen wij niet meer en wij zakken in elkaar. Geknakt, gedood door de machinale kracht, die ons de zoo noodzakelijke rust had ontnomen". 2. 'n Vry williger. Ons leger kent tengevolge van den persoonlijken dienstplicht geen rempla^anten meer. Vroeger was dat anders. Toen kon men aan een ander een-vrijwilliger, de eer en het genot om te dienen overlaten, als je er maar het doceurtje aan verbond van zooveel zilveren guldens. Het leger van Christus, den God der heirscharen, heeft alleen vrijwil ligers. Slechts uit vrije keuze en onge dwongen treedt men als priester in zijn legercorps. Rempla?anten zijn dientengevolge hier nog mogelijk, hoewel uiterst zeldzaam. Zulk een geval wil ik u vertellen. In een der bloedige veldslagen, die gedurende den wereldoorlog herhaaldelijk bij Verdun geleverd werden, streden zij aan zij twee Fransche soldaten. Plotseling velde een vijandelijke kogel een hunner neer. „Vriend," sprak de getroffene „ik ben priester. Indien gij mijn hulp noodig mocht hebben, haast u dan. Ik heb nog maar weinig oogen- blikken te leven." De soldaat knielde bij den ster venden priester neer en beleed zijne zonden. Terwijl deze met zwakke hand het kruisteeken maakte, zag de biechte ling tranen in de oogen des priesters. Hij wilde hem troosten en zei „Moed, Eerwaarde, gij sterft voor vrienden en bekenden op den wijsten en onfeilbaarsten toon, bij hoog en laag volhielden: Die is voor wat ineer in de wieg gelegd, dan voor leer en hout. Wilhelm was veertien jaar ge worden, toen een Pater uit het klooster op de St. Pieterstraat den schoonen en lieven knaap be merkte in het huis zijns vaders, waar jaarlijks tweemaal door de Paters op termijn gegaan werd en zij steeds ruim bedeeld werden. Wilhelm's vader was een door en docr brave man, goed voor alles wat goed was. Hij placht te zeggen: Wij hadden zoo gaarne nog een meisje gehad, dat heeft niet moeten zijn en nu geven wij haar part maar aan goede werken het zal ons aan den jongen geen kwaad doen. Daar ben ik zeker van. Pater Anselmus, de gardiaan werd getroffen door het uitzicht van deugd en schranderheid van den jongen en weldra was Wil helm zijn lieveling geworden. Eerstdaags stelde hij den vader voor den jongen latijn te leeren en verder te onderrichten. Iets waarin de vader niet dan noode instemde. Met latijn kunt gij toch geen huiden looien, wierp hij er tegen in, en als hij zijn hoofl vol ge leerdheid heeft, dan deugt hij toch niet meer in de zaak. het vaderland." .O neen, de vrees voor den dood doet me geen tranen storten. Maar mijn bisdom had reeds zoo weinig priesters het zal er weer een ver liezen..." Enkele oogenblikken sprak niemand een woord. Doch toen begon de soldaat te weenen en met tranen in de oogen verklaarde hij„Eerwaarde, ik zal u vervangen. De Bisschop van Verdun, die op een congres te Parijs dit feit vertelde kon eraan toevoegen „Thans is die soldaat priester in mijn diocees." Wat moeten helaas nog veel leege plaatsen in Frankrijk en elders door vrijwilligers, door rempla^anten bezet worden. (Uit „De H. Familie".) 3. Ook voor fietsen, karren en andere voertuigen Door den Burgemeester van Val kenburg werd reeds eenigen tijd geleden het volgende schrijven ge richt aan den Limb. Autobusdienst „Het is in Limburg gebruikelijk, dat, wanneer een R.K. Geestelijke met het H. Sacrament, voorafgegaan van een koorknaap met bel, over den openbaren weg gaat, niet alleen de voetgangers, knielen, doch ook rij- en voertuigen, zoo ze al niet stoppen, todi even langzaam rijden, en den priester zoo gemakkelijk mogelijk laten passeeren. Alleen uw bussen rijden snel door, zonder zich om iets te bekommeren. Ik zou het zeer op prijs stellen, dat uw chauf feurs zich ook aan dit gebruik hielden en bij het passeeren van een priester in ornaat, dus dragende het H. Sacrament, zoo zij niet stoppen, dan toch even vaart verminderen en langzaam den priester voorbij rijden." Als antwoord op dit schrijven verscheen namens den Limburgschen Autobns Dienst. Directeur H. Ravtf- steyn, de volgende DIENSTORDER .Ingevolge dit schrijven, zal bij het tegenkomen van een R.K. pries ter, onder de hier bovengenoemde omstandigheden gestopt moeten wor den" Het dezer dagen in de Nederland sche dagbladen verschenen bericht, dat het in het voornemen ligt van de regeering om te komen met een wetsontwerp tot invoering van een benzinebelasting, heeft ongetwijfeld in automobielkringen groote ontstel tenis verwekt. Immers, indien bedoeld bericht juist is en de omstandigheden doen vermoeden, dat het inderdaad juist is dan beteekent het, dat opnieuw zware lasten zullen worden gelegd op de schouders van hen, die reeds in menig opzicht zijn ge kozen tot een dankbaar object voor bijzondere belasting-opbrengsten. Er is geen categorie van Neder- landsche belastingbetalers, welke met zoo groote lankmoedigheid in den loop der jaren het hoofd heeft gebo gen voor de noodzakelijkheid van bijzondere heffingen als die der auto mobilisten. Het K. N. A. C. be3tuur herinnert in dit verband aan de verhooging der invoerrechten, de hooge perso neele belasting en de wegenbelas ting. Waarschijnlijk heeft het feit, dat ondanks deze ernstige verzwaring van de lasten van den automobilist, het automobilisme zich normaal is blijven ontwikkelen, thans den door slag gegeven bij de beoordeeling van regeeringswege van de vraag of Maar hij gaf loch toe. Pater Anselmus werd nu zijn leermeester en nergens was de knaap liever dan in het klooster. Allen hadden hem lief. Alle paters en broeders kenden hem. In de kerk deed hij alle diensten die hij maar kon en daar was hij het liefst. Lachend noemde men hem »het paterke" en in het klooster zei men «Pater Wilhel mus". Het was dan ook een waar ge not, den aangroeienden jongeling te zien, dien onschuld, deugd en verstand op het wezen stonden. In het kboster was hij meer thuis dan in de ouderlijke woning. Allen vrijen bracht hij er ook in door. Dat duurde een geruimen tijd, toen de vader vond, dat het tijd was, de zaak eens ernstig aan te vatten en Wilhelm werk tehuis kreeg en volop maar hoe ge hoorzaam ook in alles, hoe vlijtig en hoe puntelijk in alles wat hem opgedragen werd, hij was er als geleend bij en het wilde niet vlotten. Zijn droom was een kloosterpij, een kloostercel. Zijn vader zag het weldra in. Wat den jongen toch schelen mag? en hij schudde bedenkelijk het hoofd. Maar hij wist het wel. Een korten tijd stond hij tegen God op, zich zeiven verbergend, dat God zijn kind riep tot het een benzine-belasting mogelijk en nuttig zou zijn. Men heeft wellicht de resultaten van de wegenbelasting zoo gunstig geacht, dat men opnieuw het wel aandurft nog weer bij den automobilist aan te kloppen. De mogelijkheid is echter geenszins uitgesloten, dat men zich ditmaal echter zal hebben misrekend, en dat deze benzine-belasting zal blijken te zijn het slachten van de kip, welke de gouden eieren legde. Daarbij dringt zich dan tevens de vraag op of deze nieuwe belasting moreel wel te verantwoorden is. Zij zou immers nieuwe lasten voe gen bij de vele, welke het automo bilisme thans reeds belemmeren in zijn normalen groei. Zij zou een nieuwe belasting op het vervoer beteekenen en dus recht streeks indruischen tegen het maat schappelijk welzijn van ons volk. Zij zou de regeering de taak doen overnemen van de vele gemeente besturen, welke in hun tollen nog een dankbaar middel zien tot stijving van de gemeentekas, de tollen waar tegen juist in den laatsten tijd met volle medewerking van diezelfde re geering een succesvolle strijd wordt gevoerd. Zij zou tenslotte een belangrijken tak van handel treffen, welke even zeer reeds den druk der moeilijke tij den ondervindt als iedere andere, Wie zich de moeite getroost om eeus na te gaan welke bedragen de eigenaar van een automobiel uit de gemiddelde prijsklasse aan den fiscus heeft te betalen, zal tot de erkenning komen, dat daarmede de grens van het billijke, practische en moreele reeds lang is overschreden. De berekening is hoogst eenvoudig; men neme daarvoor slechts een auto van f4000 en een gewicht van 1500 kg. van een automobilist te Amsterdam. Daarvoor moet ^betaald worden aan invoerrechten 12 pet. is f480, aan personeele belasting f336, aan wegenbelasting f90, totaal f856. Stelt men het gemiddelde verbruik van een auto aan benzine op 1 liter op de 5 K.M. en neemt men aan dat een automobilist per jaar gemiddeld 20.000 K.M. aflegt, dan komt dat neer op een verbruik van 4000 liter. Bij eenwbenzinebelasting van 1 cent per liter beteekent zulks dus een be lasting van f40 per jaar. Mocht dus juist zijn, dat de re geering een benzinebelasting zal gaan invoeren en dat die belasting 1 cent per liter zou bedragen, dan zou dus de eigenaar van een automobiel van f4000 aan de schatkist betalen het bedrag van bijna f900 of 22.50 pet. Deze zeer eenvoudige berekening toont wel duidelijk aan, hoe hoogst onbillijk de aan de regeering toege dichte invoering van een benzinebe lasting is. Ingekomen en vertrokken personen 4 tot 11 Sept. INGEKOMEN H. M. A. Nabben, onderwijzeres, Overloonsche weg 2 van Maasniel M. G. Delaan, dienstbode. Hoen derstraat 37 van Maashees H. Lamers, verpleger, Stationsweg 32 van Asperden A. M. J. Chorus, z.b., Groote Straat 14 van Roermond P. J. G. H. v.d. Ven, landbouwer, Oirlo F 7 van Valburg M. G. Vissers, dienstbode, Merselo M 26 van Wanssum J. Aerts, slager, Kerkpad 3 van Blerik P. Clement, onderwijzeres, Eind- straat 8 van Eindhoven A. Verstegen, dienstbode, Laag- heidscheweg 1 van Bletick Th. van Lierop, idem, Langeweg 9a van Venlo; kloosterleven. Maar hij was een waar christen man van den ouden stempel, wiens geloof in zijn werken blonk en lachend zeide hij Onze Lieve Heer heeft het met mij wonder voor. Hij moet alles hebben van me. Het meisje heeft hij gehouden en de jongen neemt Hij ook nog. Nu, Hij moet het maar weten er. als de jongen maar gelukkig is, dat is mij ge noeg. Wilhelm ging naar het klooster. En vader verdubbelde zijn goe de werken voor God en de armen. Gods zegen bleef niet uit. Wil helm werd een voorbeeldig pries ter en kloosterling en de oude vader was lange jaren getuige van al het goede dat hij deed, van den roep zijner talenten en deugden, die hem overal voorop ging en volgde. Weldra werd hij doctor in de godgeleerdheid en waardig bevon den andere priesters en klooster lingen naar woord, daad en voor beeld te vormen. Dien roem beleefde zijn vader nog, toen stierf hij en vermaakte in zijn testament zijn niet onaan zienlijk vermogen tot liefdadige doeleinden, terwijl een rijke mon strans en een prachtige kelk zijn aandenken in het klooster zoude levendig houden. Maar het klooster bezat een anderen schat in Pater Lambertus. Wordt vervolgd.

Peel en Maas | 1931 | | pagina 5