Tweed© Blad van MPEIL EM MAAS" In twee werelddeelen VRIJDAa 14 AUQUSTÜS 1931 Brieven aan tante Jet, FEUILLETON B» 7°' wal Aan hen, dieVenray liefhebben. Twee en Vijftigste Jaargang Nö. 33 Beis-, Missie- en andere herinneringen. Een avontuur op zee. XI. Afwachtende Tante Aangezien U wellicht in afwachting zijt, tante, ik bedoel hoe het met die man, die in het water lag >s afge- loopen, daarom heb ik er maar a - wachtende tante boven gezet. Om uw geheugen, indien het noodig mocht zijn, weer wat op te frisschen, we lagen dan stil met onze boot in een Engelsche haven het was 's nachts één uur, stik donker, er lag een man in het water, wi) drieën missionarissen waren bezig hem te redden en nummer 4 was W De" drenkeling was dan niet bij machte geweest het touw vast te houden, had wederom losgelaten en was weer in die koude, donkere, waterige diepte neergeploft. Daar stonden we nu... goede raad was duur. Mijn eerw. sportieve onderbuur had echter geen rust en had al weer een nieuw plan. In een oogenblik van tijd zat hij boven op de valbrug, de groote trap. welke bij het opnemen van passagiers het schip wordt neergelaten. Hij be gon in 't donker aan touwen, takels en katrollen te morrelen en te pro- beeren of hij de opgetrokken brug weer naar beneden kon krijgen. Maar dat was natuurlijk onbegonnen aerk, want ten eerste moet men weten hoe dit alles precies in elkaar zitten tweede weegt zulk een trap een paar duizend kilo en hebben zelfs over dag een 8 a 10 matrozen werk om hem neer te laten en ten derde protesteerden wij heftig, want zoo i brug hangt op zij buiten het schip en de goede man liep zelf groot gevaar elk oogenblik door een mis stap in de diepte neet te storten Ten einde raad besloten we een matroos te roepen en wakker te schudden. Hadden we wel eerder kunnen doen, zult U misschien denken Mi enfin, ziet U. we voeren al een dag of tien op de boot, we kenden ons volkje al zoon beetje en we twijfel den er alle drie sterk aan of het wel veel zou helpen. Die matrozen op een passagierschip zijn heel andere dan die uit den tijd van Michael de Ruyter, tante. Daarenboven was het een allesbehalve gemakkelijk werkje op dat groote schip in die stikdon- kerte een matroos te zoeken. Maar we gingen op zoek en een van ons driëen had het geluk met zijn hoofd tegen een hangmat aan te stooten waar iets in lag. Een kort geknor of gebrom volgde „wat mot dat hier voor den dui... wie zijn jullie... wat is dat voor een lawaai Blijf in je hm, hm... liggen enz. enz, allemaal matrozen schietgebedjes, Da's vast een matroos, fiuisterden we elkander in. Hé, matroos, kerel, kom er uit, riepen we. Er ligt iemand in water 1 Wat, wie ligt in t water I Dat weten we niet, ik geloot een man. Hoe komt die kerel voor den d... in het water 1 Wat doen ze zoo laat op 't schip rond te zwalken het zeker weer te veel gez...pen, laat ze in d'r hm hm blijven. Ja, kom er nu maar uit en help liever een handje mee, dat brommen geeft toch niets. Kan je geen lichtje ma^,eQMag niet, is verbooje. Ik kom zoo. ik zal is kaike 1 Wij weet weg. Voor de securiteit gingen we nog een anderen opzoe- .4* Zijn verschijning in »De Drie Moriaentjes" was dan ook absoluut puntelijk. Klokkeslag trad hij bin nen, klokkeslag ging hij weg, Hij stond bij allen in een goed boekje, behalve bij Maijken, die fegen Bertes placht te zeggen, ik heb fret niet op dien wilden. ï?n wanneer dan de goedrnoedi ge man met een: Maijken Maijken I gij moogt zoo niet oor- deelen, daar heeft tqeh nooit ienpand iets kwaads van hem kunnen zeggen, en gii ook niet, denk ik,' r— antwoordde, dan sloot hem Maijken, het hoofd schuddend en erg bedenkelijk, den mond met »Btrtes, geloof me, met wien gij verkeert, wordt ge ook geeerd en die heeft zijn lange beenen en zijn raar wezen niet voor niets, gij kunt mij zeggen wat gij wilt, zulke beenen kunnen alleen wilden hebben, en die krijgt men ook alleen in de bosschen, denk maar aan den wildeman, laatst op Sint Servaaskermis, ik zeg, Bertes, vertrouw hem niet, en gij zult zien, dat ik gelijk heb." ken, want in den diëen hadden we niet veel vertrouwen. Na een poosje zoeken hadden we er weer een te pakken. Deze was een beetje vriendelijker, maar ook niet al te bevallig in zijn mondje, zou ook komen, zei hij. Wij weer terug naar de drenke ling, we riepen hem toe moed te houden, maar we hoorden of zagen niets meer. Zou hij verdronken zijn Angstig, vol spanning bleven we wachten.., Na een minuut of vijf zagen we aan 't eind van het schip een lichtje naderbij komen... Daar heb je de matroos, riepen we; nij heeft een lantaarn bij zich. Jammet, als de man nu maar niet verdronken is. Langzaam kwam de matroos naar ons toe gesukkeld een oudje, kort cn stevig gebouwd, tusschen de oü en de 60. Waar leit ie Hij bukte eens over de leuning, liet zijn lantaarn in de diepte schijnen, maar zag niets. Ik hoor of zie niks, jullie boude me toch niet voor de... Nee, nee, wij begrijpen er ook mets van waar hij soms blijft, dan is hij weer een heele tijd weg en daAguaaaaa (water)... Wasseééér, galmde het weer in eens onder ons. Hm. zei de matroos, niks an te doen in die helsche donkerte. Kan je geen bootje naar bene den laten vroegen wij. Zeker om met boot en al naar beneden te dond... was het antwoord. Kunnen we de valbrug niet losmaken Gekkenwerk, hebben tien ma, trozen een halve dag werk aan. Kan je dan de kapitein met roepen» Er moet toch iets gebeuren we kunnen die man toch maar zoo niet laten verdrinken... Hij keek ons aan of we van Lotje getikt waren. De kapitein van zoon groot schip wakker maken voor zoon bagateli Hij had geen zin om op z n falie te k Ondertusschen kwam nummer 2 ook aangestrompeld, keek eens over de balie en vond ook, dat er niets aan te doen was. Ze liepen beiden een beetje op en neer. grepen hier en daar een stuk touw en mompel den zoo iets tusschen hun tanden van: laat maar verz..pen 1 Wij protesteerden, maar t hielp niet veel. Tot ons geluk, of liever gezegd tot geluk van de drenkeling waren er intusschen meerdere passa giers wakker geworden en kwamen kijken wat er aan de hand was. Toen ze hoorden, dat de matrozen niet veel zin hadden om een hand uit te steken, begonnen we tenslotte allemaal te protesteeren en te dreigen dat we verslag zouden uitbrengen aan de kapitein. Dit scheen beetje indruk te maken want de eene matroos zei tenminste tegen den ander Jan, ga jij eris kaike, daar voor an in 't skip mot erges 'n stuk touw ladder liggen, miskien, dat hij zn eige daaran op kan bijsse Kort en goed, na 'n minuut of vijf kwam Jan met een brok touw ladder aangedragen, dat hij de donkerte had opgediept. Z,ij wierpen de ladder over de leuning en op hetzelfde oogenblik lagen ook de passagiers over de leuning gebo gen, vol angstige spanning turend naar de diepte. De drenkeling was weer met te zien, maar even later hoorden we hem weer plassen en roepen aguaqq hij had bepaald gekerkt, dat ze hem weer iets hadden toegeworpen. Zou de ladder lang genoeg zijn Zou de man kracht genoeg hebben om naar boven te klauteren Hij hèt beetriep de matroos ineens. Ja, waarlijk, daar heel in de diepte zagen we iets zwans katach- dat was de slotbewerking en het sluiten van den vrede van Bertes' zijde, die dan gewoonlijk de keuken of naar den oven retireerde, gewoonlijk gevolgd ya£ een paar »ep gelijk heh ik", die pij dan ala een toegift mee haar biifmen nam. Dien avond echter had Maijken alle moeite om zich eenigszins bedaard te houden. Elk oogenblik dook nu, het was inmiddels donker gewo^dep, een bijna onziohtbaar hoofd van $chte^ de straatdeur, op en een verdraaide slem schreeuwde, of kraaide, of trompette, of bromde de deur over »Maijken, hoe gaai het met de Drie Mqrjaemjes Het was erger dan ooit. Heen, dat was dan ook te erg, niet om uit te houden, om uit zijn vel te springen, waarlik om ongelukkig te worden l die wergasche vlegels 1 En Maijken zon op wraak. Dat zou ze die deugnieten eens afleeren, voor goed meende ze, en niet langer dan dadelijk op staan- den voet. En geheimzinnig waren hare krijgsbedrijven, er zou dan ook een beslissende slag gewaagd worden, alles of niets Een tamelijk diepe en groote pan, een soort van aarden pot met een steel er aan, ook nog al lang, werd met een zwarte kleverige stof gevuld, die half vloeibaar ax-"'— tigs naar boven kruipen. Met inge houden adem volgden allen zijn be wegingen, allen stonden er verbaasd over, dat die man nog zooveel kracht had hij had minstens drie kwartier in 't ijskoude water gelegen. Langzaam kroop hij omhoog langs de steile wand, greep in doodangst de eene sport na de andere, rustte van tijd tot tijd even uit, de lantaarn wierp een spookachtig licht op de bleeke, ontroerde gezichten der passa giers... Hoe hooger hij klom hoe meer de spanning toenam.... Hij hield voltelkens greep hij met uiterste inspanning een sport vast, we kon den hem reeds onderscheiden, nog een meter of twee, drie en hij was er... Maar helaas, zooals wel eens meer geschied, vlak bij de redding begon hij de moed te verliezen Vol schrik zagen de toeschouwers hoe hij plotseling ophield, de krach ten schenen hem te begeven, hij riep„Ich kan nicht mebr." Zijn armen en beenen werden slap, doode- lijke vermoeidheid teekende zich af op zijn van angst verwrongen gelaat, hij liet zijn hoofd achterover hangen en allen meenden, dat hij weer in de diepte en nu voor goed zou neerstorten.... Als je je pot... hier en daar... bulderde de matroos ineens, niet vasthoudt, zal ik je ribbekast etc. enz... Die woorden waren zijn redding de drenkeling greep van schrik de sport weer steviger vast als in een laatste stuiptrekking, nog een en nog een en... we hadden hem te pakken! Hoera Hij was gered 'tWas nog een jonge man van om en om de twintig. Iedereen ver wachtte vast en zeker, dat dit van alle kanten druipend stuk mensch van overspanning ineen zou zakken, maar... niets van dit alles. Dit onver wachte buitenkansje had hem bepaald ineens heelemaal opgemonterd... Hij schudde zijn eigen als een natte hond eens flink door elkaar, keek ons allen met een guitig lodderoogje aan en zei toen heel droog komiek Ich bin ins wasser gefallen en alle passagiers proesten het uit van 't lachen. Op onze vraag hoe hij 't zoo Jang in dit ijskoude water had uitgehou den, zei hij, dat hij, wanneer hij te moe werd, naar het roer toe zwom en op 't roer bleef zitten totdat hij weer wat uitgerust was. Zoodoende kwam het, dat we hem van tijd tot tijd niet meer hoorden of zagen. Verder vertelde hij, dat hij van boven uit zoon reddingbootje in het water gevallen was hoé hij in dit bootje terecht was gekomen wist hij niet meer, maar wij begrepen het des te beter, want hij keek nog niet heelemaal nuchter uit zijn oogen. Niettegenstaande dat, gaf men hem toch de goede raad om nog een half fleschje cogöac naar binnen te spelen, schoon goed aan te trek ken en een paar dagen te bed te blijven en eens goed uit te zweten. Hij vond die goede raad heele maal niet onaardig, deed zooals hem gezegd werd en twee dagen later was hij weer zoo lekker als ooit te voren. Wij drieën{ missionarissen, kropen weer pnejer de wol met het zalige gevoel van, al hadden we voorlonpig nog geen ziel, toch al vast een lichaam te hebben gered... De volgende morgen vernamen we van den kelner, dat 4e drenkeling een Argentinië? van geboorte was, student pp een Duitsche Universiteit en vanwege de oorlog weer naar zijn vaderland terugkeerde, 's Avonds te voren had hij op z'n gentje ?ijn weemoed willen wegpim- pelen, maar dit scheen niet zoo ge makkelijk te gaan, want hij was maar blijven pimpelen... ten slotte had hij het wat al te benauwd ge kregen in de kajuit, was verfrissching gaan zoeken voor zijn gloeiende hersenen in de buitenlucht en ten laatste na vele klauterpartijen in zoo'n reddingboot terecht gekomen. Daar echter zoowel hij als de reddings boot geen een van tweëen erg vast in hun schoenen stonden, was hij helaas naar beneden gekieperd. Zoo vond hij ten laatste de ver frissching, welke hij daar boven zocht door een gril van het noodlot juist daar beneden in de diepte. Zoo ziet men alweer, dat dikwijls laag bij de grond te vinden is, het geen men hoog zoektdat men niet te gauw hoog moet vliegen en dat de mensch wikt, en God beschikt B. B. IsgueaitB UidsJetÜagia. XiüaMe TÜe-ïw VeloütlM.ca Twodfcttiye(/eiïüfyeq Eiken dag van uw leven staat gij bloot aan inwendige vergiftiging uw eenige bescherming tegen over tollig urinezuur en andere schadelijke onzuiverheden wordt gevormd door gezonde, krachtige werking der nieren. Als gij uw gezondheid op prijs stelt, dient gij de eerste verschijn selen van nierzwakte te kennen, Rugpijn, hoofdpijn, aanvallen van duizeligheid en urine stoornissen zijn op zichzelf reeds ellendig genoeg, zij worden bovendien dikwijls gevolgd door rheumatiek, nierwaterzucht, blaaszwakte, graveel en niersteen. Grijp de kwaal krachtig in haar wortels aan. De versterkende, hee- lende en opwekkende hoedanigheden, van Foster's Rugpijn Nieren Pillen worden sinds jaren door velen ge roemd om hun uitstekende werking bij verzwakte niereD, waardoor deze organen weder in staat gesteld worden om het bloed zuiver en rein te houden. deur in alle stilte, als een schim, voor zoover dat schim-snelen voor iemand 3QA yveinig schim achtig ^aijlten mogelijk kon genoegd worden. Hier vatte zij post. Zoo stonden weleer de Grieken met Grieksch vuur gewapend, alsof de Grieken ander dan Grieksoh vuur er op zouden nahouden, dan grieksch vu\*r, ik zeg het u, op de $raren van Gonslantinopel, afwering van alle aanvallen der Heidenen, alias der Moriaenen uit de woestijn. O, het Gr;e^seh vuur er uitzag s hetgeen Maijken in den aarden pot voerde, is ons ten eenenmale ónbekend, maarhare oogen bliksemden in de duisternis, haar hart klopte hoorbaar, en haar wapen trilde in hare krijgszuchtige handen. Eenige oogenblikken vergingen. Niets verbrak de plechtige stilte. Maijken luisterde. Hoorde zij daar niet sluipende stappen als van iemand, die ge bogen voortsluipt? Maijken loert door de reet van de half aangeleunde deur, waar achter het verdedigingswerk was opgesteld met de verdedigings toestellen inkluis. Daar kwam wat. De hand met het wapen rees langzaam in de hoogte. Op eens: Maijken! riep een diepe basstem. Wat 'n Nederlander tot Neder lander, 'n Engelschman tot Eugelsch- man maakt, dat zijn de eigen - aar digheden van zijn volk, d.w.z. die dingen, welke liggen in de eigen, aard van dat volkdatgene wat zijn volk tot volk maakt. Dit eigene uit zich o.a, in de taal, in de zeden of gebruiken, in de kunst enz., in vele vooral kleinere gemeenschappen ook in de godsdienst. Echter niet in rijkdom b.v. q( ig de techniek. Al zijn er VfcJ? I|ngeischer} rijk, daarom kent «en 'n Engelieh- man nog giet agn zijg rijkdom. Er zijg ook gcaoco arme Engel scheg. Ook &s. techniek is niet iets, "Wat Scents aan een bepaald volk toehoort. Doch wel is de taal eigen aan volk en ook zeden en de kunst. - Engelschman is iemand, die Engelsch spreekt, die met kerstmis een gans op tafel wil hebben en wiens volk de schepper en liefhebber is van de droef-blije humor. Wanneer de bewoners van een gemeenschap, een staat b.v. dergelijke algemeene eigenaardigheden missen, dan kunnen zij een staat vormen, doch geen volk. Daarom is België slechts een willekeurig aaneengelapte staat, doch bestaat er geen Belgisch volk. Er bestaat b. v. geen Belgische taal, geen Belgische taal, geen Bel gische zeden, geen Belgische kunst; ook de godsdienst is er zoodanig verslapt, dat hij de staat niet tot eenheid kan maken. Belgié hoort voor een deel tot het Fransche en voor een deel tot het Nederlandsche volk. Daar evenwel de meeste volken gróóte gemeenschap vormen, zijn de kenmerken, die absoluut voor het heele volk opgaan, slechts weinige. Het meest absolute is nog wel de taal. Doch hoe kleiner we een gemeen schap nemen, hoe meer eigenaardig heden daar voorkomen, hoe meer bijzonderheden aan allen gemeen zijn. 'n Limburger heeft zeer zeker eigen schappen, welke hem tot Nederlan der maken, maar hij heeft er meer, die hem als Limburger doen kennen. En een Venrayer heeft ook eigen aardigheden, die hem als Nederlander laten zien, doch meer die hem tot Limburger stempelen, en nog meer, die hem tot Venrayer maken; Is nu 'n volk of 'n gewest of plaats zich bewust van zijn eigen aard, dan zal het zijn best doen, deze te bewaren en niet weg te geven voor vreemd import. Dit wil niet zeggen, dat men het eigene steeds als het beste moet beschou wen en dat men het betere uit de vreemde niet moet overnemen. Immers toen er voor 25 jaar boeren waren, die geen kunstmest wilden gebruiken omdat het uit de vreemde kwam en zij de stalmest zelf hadden, vond iedereen ze dwaas. Doch even dwaas is de Hollandsche dame, die zich poedert, omdat de Parijsche dames de blosjes op de wangen niet mooi vinden. En zooals het dwaas is, dat een Venrayer, die het algemeen beschaafd Nederlandsch machtig is, zich toch in zijn dialect uitdrukt tegenover 'c Hollander, zoo is 't even dwaas, dat een Venrayer tegeaover zijn dorpsgenoot Hollandseh spreekt, in het gedacht, dat die ander hem zal bewonderen. ge een Moriaen VlegelDeugniet! S.chavuit! en het wapen kwam omgekeerd op haar en hoofd van den roependen held zwaar ter neder, bleef er op zitten, en de held in kwestie, tuimelde, hulp schreeuwend, op de straat neer, tot groote vreugde der jonge Irokezen, uit Raam- en Gracht- straat en de Pompenstraat zijner stamverwanten op het gevaarlijke oorlogspad, die uitgelaten om hem heen sprongen in den wonder lijksten krijgsdans en het vreese- lijkst oorlogsgehuil aanhieven, dat Maijken haast spijt gevoelde van haar dapperheid, en de bin nenkamer opstoof. Triompheerend verscheen ze in de bovenste helft der deur, de handen op de heupen, en schud dend van het lachen. De jeugdige held was den helm wel kwijt geraakt, daar hij ge broken was bij zijn val op de straatsteenen en hij proestte wat hij kon, maar, o wee, pik zwart was hij geworden, en pik- awart van oude, overoude stroop, die onder de toonbank opgeborgen was sinds onheugelijke tijden, en wat hij werkte of deed, haar en hoofd en hals zat er vol van, ooren en oogen ook, en er was niets vermakelijker te denken, dan de toegetakelde deugniet van vijf tien jaar, terwijl er om hem heen gedanst en geschreeuwd werd^ en alle ^nhoorlingei Er is nog iets anders, wat een gemeenschap aaneen bindt en aaneen houdt, dat is een gemeenschappelijke geschiedenis, d.w.z. gemeenschappe lijk genoten triomf en vreugde, veel meer nog gemeenschappelijk gedragen leed. Een eigen geschiedenis, dat is het wat een staat tot éénheid maakt en hem vaak als zoodanig doet voort bestaan. Toen de Belgische staat in 1830 was gevormd, gingeu de voorman nen eq vereerders van deze staat dra de geschiedenis van België schrijven. Wie houdt van de staat, waarin hij leeft, wil de geschiedenis daarvan kennen, wie houdt van hét geheele volk waartoe hij behoort, wil ook do geschiede/ais van dat heek volk kenne& al moet hij dan ook constateren, dat deelen van dat volk of deelen van die staat vaak tegen elkaar te velde trokken. Wie verder iets voelt voor zijn gewest, wil ook die geschiedenis meer nauwkeurig kennen, wie houdt van zijn stad of dorp, zoekt ook daarvan de geschiedenis bij elkaar. En zulke historie is des te inte ressanter, daar de personen, zaken en plaatsen die we ontmoeten, ons gewoonlijk veel nader staan, terwijl als regel geen onderlinge ruzies de terugblik in het verleden vertroebe len. Leerzaam en nuttig is zij ook, daar zij de natuurlijke liefde voor de geboortegrond verdiept en de gesteltenis der bewoners van het oogenblik vaak beter doet begrijpen. Derhalve heeft Venray ook zoo bijzonder veel te danken aan mannen als de heer van Beurden, pastoor Schmeitz, pastoor Janssen, pater Lucidius e.a.,; die duchtig werkzaam zijn geweest en nog zijn om Venray en zijn omgeving te doen kennen in zijn verleden en heden. Zij hebben ons vaak laten zien, dat de Venrayer fier mag zijn op z'n dorp, trotsch op zijn verleden dat Venray, hoe vredig meestal en weinig bekend door roemvolle daden, toch ook zijn rol heeft gespeeld in de algemeene geschiedenis van ons land, ook meegedragen heeft de lasten en ellenden der oorlogen welke het Nederlandsche volk heb ben geteisterdook gekend heeft groote tijden en voortgebracht heeft, groote mannen met een reputatie, tot ver over de grenzen van ons tegenwoordig Vaderland. Doch dit is alleen de geschiedenis van ons dorp, liever alléén de ge schiedenis der publieke gebeurtenis sen. Echter 'n goed VeDrayer heeft niet alleen. liefde voor de gebouwen, de straten, de personen, het lijden verblijden zijner docpsgenooten de tijden door, hij heeft ook liefde voor zijn dialect en liefde voor de Venraysche gebruiken. Ook deze wil hij kennen en behoudenen kennen niet alleen zooals ze nu zijn, doch ook zooals ze waren. Ons dialect verandert en onze oude ge bruiken verdwijnen stilaan. Ook hoort men steeds meer Hollandsche woor den in onze omgangstaal en menigeen vindt 't jammer, dat oude mooie woorden verloren gingen. In zekere zin is nog neer den en er een lachen rolde door de straat, zoo machtig, zoo aan groeiend als een lachzee, dat nog erger werd, daar de jongens riepen Maijken, dat hebt gij goed gedaan, ook een Moriaen, vier Moriaentjes, vier, en zij staken de vingers op en telden, een, twee, drie, en wezen op het huis, en een hier, moriaantje vier. Leve Maijken leve Maijken, uit de vier Moriaentjes. Maar zij hielden zich tot op afstand uit angst van verdere krijgsbedrijven van de gebiedster uit de genoemde Moriaentjes. En toen nu eindelijk de held van den slag, de overwonneling, zich be schaamd uit de voeten maakte, keerde allengskens de rust en de vrede weder, en Maijken achter de toonbank, ook zoude dit heldenfeit allengs in vergetelheid geraakt zijn, ware niet aan den jeugdigen held den naam van kruitpan" bijgebleven, omdat de pan met stroop in Maastricht kruit genoemd gevuld was ge weest. In de binnenkamer zalen onze vijf vrienden bij elkander. De Amerikaan had zijn verhalen hervat. Allen volgden hem met de grootste oplettendheid. Maar meester Dorrens verslond hem met de oogen. 't dat ook, doch meer jammer zou 't zijn, wan- deze woorden voorgoed ver loren gingen en uitstierven met de laatste menschen, die ze gebruikten. De oude, in onbruik geraakte woor den en gebruiken hooren ook tot onze geschiedenis en de kennis er van maakt ons ook meer bewust van het eigenaardige van Venray. Inderdaad, het is een groot belang voor Venray dat ook de oude volks gebruiken, de beteekenis en structuur van ons dialect van nu en vroeger, doorvorscht en gekend worden. Daar deze taak echter niet gering is, kan zij naast andere drukke bezig heden natuurlijk nooit in volle om vang aangepakt worden, zal het voor menigeen blijven een bijeenzet ten van merkwaardigheden en 't nasnuffelen van een bijzonderheid. Dit kan echter door velen gebeuren, en wanneer zij het publiceeren leveren zij ieder voor zich iets interessants aan hun dorp, terwijl er dan mogelijk éénmaal iemand zal komen, die het geheel zal overzien ordenen tot een grammatica van ons dialect, tot een folklore van ons dorp, tot een geschiedenis van Venray. W. J. l) Zij het in de vorm van een artikeltje of van een mededeeling in „Peel en Maas". Laat iedereen, die 'n interessant oud woord kent, 'n Venraysche spookgeschiedenis of iets dergelijks, of die 'n aanmerking heeft op een of ander verschenen artikeltje, dit hoe dan ook bekend maken. Als de notitie te klein is voor aparte vermelding, dan zal de uitgever dezes er wel enkele laten bijeenkomen. Indien gij voortdurend last hebt van hoofdpijn als gevolg eener slechte spijsvertering, gebruik dan een poosje Foster's Maag pillen, het betrouwbare laxeermiddel. 0,65 per flacon. De Amerikaan was zijn ongeluk en zou nog meer zijn ongeluk worden. Eerst moeten wij onzen lezers met Meester Dorrens beter bekend maken, dat wij in een volgend hoofdstuk, in geweten zullen doen. Harike Dorrens. Hij, die deze n3am voerde, was een kurieuze klant, en zijn verleden ook al van dienzelfden trant. Hij had nog al een goede zaak op de Kleine Gracht en woonde dus in de onmiddellijke nabijheid van Maijken en de Drie Moriaen tjes", hetgeen zijn regelmatige bezoeken in genoemde »Drie Moriaentjes" erg vergemakkelijkte. En dat was niets waard voor Meester Dorrens. En toch was het zoo. Niet was hij geboren op de Kleine Gracht, maar op de Groote Gracht, en dat hij nu van de Groote op de Kleine Gracht was terecht gekomen, was volstrekt geen bewijs van achteruitgang van dezen meester. Zelfs was dat een groote vooruit gang geweest in den beginne, want Harike bezat niets dan een nog al schoon gezicht en flinken bouw, wat men noemt een mooie jongen, maar zoo wat een kwast, iets wat met zoo'n mooie jon gens nog al eens voorkomt, al was in dit geval de jonge Dorrens

Peel en Maas | 1931 | | pagina 5