Tweed© Blad van MPEIL EM MAAS"
In twee werelddeelen
VRIJDAa 14 AUQUSTÜS 1931
Brieven aan tante Jet,
FEUILLETON
B» 7°' wal
Aan hen, dieVenray
liefhebben.
Twee en Vijftigste Jaargang Nö. 33
Beis-, Missie- en andere
herinneringen.
Een avontuur op zee.
XI.
Afwachtende Tante
Aangezien U wellicht in afwachting
zijt, tante, ik bedoel hoe het met die
man, die in het water lag >s afge-
loopen, daarom heb ik er maar a -
wachtende tante boven gezet.
Om uw geheugen, indien het
noodig mocht zijn, weer wat op te
frisschen, we lagen dan stil met onze
boot in een Engelsche haven het
was 's nachts één uur, stik donker,
er lag een man in het water, wi)
drieën missionarissen waren bezig
hem te redden en nummer 4 was
W De" drenkeling was dan niet bij
machte geweest het touw vast te
houden, had wederom losgelaten en
was weer in die koude, donkere,
waterige diepte neergeploft.
Daar stonden we nu... goede raad
was duur. Mijn eerw. sportieve
onderbuur had echter geen rust en
had al weer een nieuw plan. In een
oogenblik van tijd zat hij boven op
de valbrug, de groote trap. welke
bij het opnemen van passagiers
het schip wordt neergelaten. Hij be
gon in 't donker aan touwen, takels
en katrollen te morrelen en te pro-
beeren of hij de opgetrokken brug
weer naar beneden kon krijgen. Maar
dat was natuurlijk onbegonnen aerk,
want ten eerste moet men weten hoe
dit alles precies in elkaar zitten
tweede weegt zulk een trap een paar
duizend kilo en hebben zelfs over
dag een 8 a 10 matrozen werk om
hem neer te laten en ten derde
protesteerden wij heftig, want zoo i
brug hangt op zij buiten het schip
en de goede man liep zelf groot
gevaar elk oogenblik door een mis
stap in de diepte neet te storten
Ten einde raad besloten we een
matroos te roepen en wakker te
schudden.
Hadden we wel eerder kunnen
doen, zult U misschien denken Mi
enfin, ziet U. we voeren al een dag
of tien op de boot, we kenden ons
volkje al zoon beetje en we twijfel
den er alle drie sterk aan of het wel
veel zou helpen. Die matrozen op
een passagierschip zijn heel andere
dan die uit den tijd van Michael de
Ruyter, tante. Daarenboven was het
een allesbehalve gemakkelijk werkje
op dat groote schip in die stikdon-
kerte een matroos te zoeken.
Maar we gingen op zoek en een
van ons driëen had het geluk met
zijn hoofd tegen een hangmat aan
te stooten waar iets in lag. Een kort
geknor of gebrom volgde „wat mot
dat hier voor den dui... wie zijn
jullie... wat is dat voor een lawaai
Blijf in je hm, hm... liggen enz. enz,
allemaal matrozen schietgebedjes,
Da's vast een matroos, fiuisterden
we elkander in.
Hé, matroos, kerel, kom er uit,
riepen we. Er ligt iemand in
water 1
Wat, wie ligt in t water I
Dat weten we niet, ik geloot
een man.
Hoe komt die kerel voor den
d... in het water 1 Wat doen ze zoo
laat op 't schip rond te zwalken
het zeker weer te veel gez...pen, laat
ze in d'r hm hm blijven.
Ja, kom er nu maar uit en help
liever een handje mee, dat brommen
geeft toch niets. Kan je geen lichtje
ma^,eQMag niet, is verbooje. Ik kom
zoo. ik zal is kaike 1
Wij weet weg. Voor de securiteit
gingen we nog een anderen opzoe-
.4*
Zijn verschijning in »De Drie
Moriaentjes" was dan ook absoluut
puntelijk. Klokkeslag trad hij bin
nen, klokkeslag ging hij weg,
Hij stond bij allen in een goed
boekje, behalve bij Maijken, die
fegen Bertes placht te zeggen,
ik heb fret niet op dien wilden.
ï?n wanneer dan de goedrnoedi
ge man met een: Maijken
Maijken I gij moogt zoo niet oor-
deelen, daar heeft tqeh nooit ienpand
iets kwaads van hem kunnen
zeggen, en gii ook niet, denk ik,'
r— antwoordde, dan sloot hem
Maijken, het hoofd schuddend en
erg bedenkelijk, den mond met
»Btrtes, geloof me, met wien
gij verkeert, wordt ge ook geeerd
en die heeft zijn lange beenen
en zijn raar wezen niet voor niets,
gij kunt mij zeggen wat gij
wilt, zulke beenen kunnen
alleen wilden hebben, en die krijgt
men ook alleen in de bosschen,
denk maar aan den wildeman,
laatst op Sint Servaaskermis,
ik zeg, Bertes, vertrouw hem niet,
en gij zult zien, dat ik gelijk
heb."
ken, want in den diëen hadden we
niet veel vertrouwen.
Na een poosje zoeken hadden we
er weer een te pakken. Deze was
een beetje vriendelijker, maar ook
niet al te bevallig in zijn mondje,
zou ook komen, zei hij.
Wij weer terug naar de drenke
ling, we riepen hem toe moed te
houden, maar we hoorden of zagen
niets meer. Zou hij verdronken zijn
Angstig, vol spanning bleven we
wachten.., Na een minuut of vijf
zagen we aan 't eind van het schip
een lichtje naderbij komen... Daar
heb je de matroos, riepen we; nij
heeft een lantaarn bij zich. Jammet,
als de man nu maar niet verdronken
is.
Langzaam kwam de matroos naar
ons toe gesukkeld een oudje, kort
cn stevig gebouwd, tusschen de oü
en de 60.
Waar leit ie Hij bukte eens
over de leuning, liet zijn lantaarn in
de diepte schijnen, maar zag niets.
Ik hoor of zie niks, jullie boude
me toch niet voor de...
Nee, nee, wij begrijpen er ook
mets van waar hij soms blijft, dan
is hij weer een heele tijd weg en
daAguaaaaa (water)... Wasseééér,
galmde het weer in eens onder ons.
Hm. zei de matroos, niks an
te doen in die helsche donkerte.
Kan je geen bootje naar bene
den laten vroegen wij.
Zeker om met boot en al naar
beneden te dond... was het antwoord.
Kunnen we de valbrug niet
losmaken
Gekkenwerk, hebben tien ma,
trozen een halve dag werk aan.
Kan je dan de kapitein met
roepen» Er moet toch iets gebeuren
we kunnen die man toch maar zoo
niet laten verdrinken... Hij keek ons
aan of we van Lotje getikt waren.
De kapitein van zoon groot schip
wakker maken voor zoon bagateli
Hij had geen zin om op z n falie te
k Ondertusschen kwam nummer 2
ook aangestrompeld, keek eens over
de balie en vond ook, dat er niets
aan te doen was. Ze liepen beiden
een beetje op en neer. grepen hier
en daar een stuk touw en mompel
den zoo iets tusschen hun tanden
van: laat maar verz..pen 1
Wij protesteerden, maar t hielp
niet veel. Tot ons geluk, of liever
gezegd tot geluk van de drenkeling
waren er intusschen meerdere passa
giers wakker geworden en kwamen
kijken wat er aan de hand was.
Toen ze hoorden, dat de matrozen
niet veel zin hadden om een hand
uit te steken, begonnen we tenslotte
allemaal te protesteeren en te dreigen
dat we verslag zouden uitbrengen
aan de kapitein.
Dit scheen beetje indruk te maken
want de eene matroos zei tenminste
tegen den ander
Jan, ga jij eris kaike, daar voor
an in 't skip mot erges 'n stuk touw
ladder liggen, miskien, dat hij zn
eige daaran op kan bijsse
Kort en goed, na 'n minuut of
vijf kwam Jan met een brok touw
ladder aangedragen, dat hij
de donkerte had opgediept. Z,ij
wierpen de ladder over de leuning
en op hetzelfde oogenblik lagen ook
de passagiers over de leuning gebo
gen, vol angstige spanning turend
naar de diepte.
De drenkeling was weer met te
zien, maar even later hoorden we
hem weer plassen en roepen aguaqq
hij had bepaald gekerkt, dat ze hem
weer iets hadden toegeworpen. Zou
de ladder lang genoeg zijn Zou
de man kracht genoeg hebben om
naar boven te klauteren
Hij hèt beetriep de matroos
ineens. Ja, waarlijk, daar heel in de
diepte zagen we iets zwans katach-
dat was de slotbewerking en
het sluiten van den vrede van
Bertes' zijde, die dan gewoonlijk
de keuken of naar den oven
retireerde, gewoonlijk gevolgd ya£
een paar »ep gelijk heh ik", die
pij dan ala een toegift mee haar
biifmen nam.
Dien avond echter had Maijken
alle moeite om zich eenigszins
bedaard te houden.
Elk oogenblik dook nu, het
was inmiddels donker gewo^dep,
een bijna onziohtbaar hoofd
van $chte^ de straatdeur, op en
een verdraaide slem schreeuwde,
of kraaide, of trompette, of bromde
de deur over »Maijken, hoe gaai
het met de Drie Mqrjaemjes
Het was erger dan ooit.
Heen, dat was dan ook te erg,
niet om uit te houden, om uit
zijn vel te springen, waarlik
om ongelukkig te worden l die
wergasche vlegels 1
En Maijken zon op wraak.
Dat zou ze die deugnieten eens
afleeren, voor goed meende ze, en
niet langer dan dadelijk op staan-
den voet.
En geheimzinnig waren hare
krijgsbedrijven, er zou dan ook
een beslissende slag gewaagd
worden, alles of niets
Een tamelijk diepe en groote
pan, een soort van aarden pot met
een steel er aan, ook nog al lang,
werd met een zwarte kleverige
stof gevuld, die half vloeibaar
ax-"'—
tigs naar boven kruipen. Met inge
houden adem volgden allen zijn be
wegingen, allen stonden er verbaasd
over, dat die man nog zooveel
kracht had hij had minstens drie
kwartier in 't ijskoude water gelegen.
Langzaam kroop hij omhoog langs
de steile wand, greep in doodangst
de eene sport na de andere, rustte
van tijd tot tijd even uit, de lantaarn
wierp een spookachtig licht op de
bleeke, ontroerde gezichten der passa
giers... Hoe hooger hij klom hoe
meer de spanning toenam.... Hij hield
voltelkens greep hij met uiterste
inspanning een sport vast, we kon
den hem reeds onderscheiden, nog
een meter of twee, drie en hij was
er... Maar helaas, zooals wel eens
meer geschied, vlak bij de redding
begon hij de moed te verliezen
Vol schrik zagen de toeschouwers
hoe hij plotseling ophield, de krach
ten schenen hem te begeven, hij
riep„Ich kan nicht mebr." Zijn
armen en beenen werden slap, doode-
lijke vermoeidheid teekende zich af
op zijn van angst verwrongen gelaat,
hij liet zijn hoofd achterover hangen
en allen meenden, dat hij weer in
de diepte en nu voor goed zou
neerstorten....
Als je je pot... hier en daar...
bulderde de matroos ineens, niet
vasthoudt, zal ik je ribbekast etc.
enz...
Die woorden waren zijn redding
de drenkeling greep van schrik de
sport weer steviger vast als in een
laatste stuiptrekking, nog een en nog
een en... we hadden hem te pakken!
Hoera Hij was gered
'tWas nog een jonge man van
om en om de twintig. Iedereen ver
wachtte vast en zeker, dat dit van
alle kanten druipend stuk mensch
van overspanning ineen zou zakken,
maar... niets van dit alles. Dit onver
wachte buitenkansje had hem bepaald
ineens heelemaal opgemonterd... Hij
schudde zijn eigen als een natte hond
eens flink door elkaar, keek ons
allen met een guitig lodderoogje aan
en zei toen heel droog komiek
Ich bin ins wasser gefallen en
alle passagiers proesten het uit van
't lachen.
Op onze vraag hoe hij 't zoo Jang
in dit ijskoude water had uitgehou
den, zei hij, dat hij, wanneer hij te
moe werd, naar het roer toe zwom
en op 't roer bleef zitten totdat hij
weer wat uitgerust was. Zoodoende
kwam het, dat we hem van tijd tot
tijd niet meer hoorden of zagen.
Verder vertelde hij, dat hij van
boven uit zoon reddingbootje in
het water gevallen was hoé hij in
dit bootje terecht was gekomen wist
hij niet meer, maar wij begrepen het
des te beter, want hij keek nog niet
heelemaal nuchter uit zijn oogen.
Niettegenstaande dat, gaf men
hem toch de goede raad om nog
een half fleschje cogöac naar binnen
te spelen, schoon goed aan te trek
ken en een paar dagen te bed te
blijven en eens goed uit te zweten.
Hij vond die goede raad heele
maal niet onaardig, deed zooals hem
gezegd werd en twee dagen later
was hij weer zoo lekker als ooit
te voren.
Wij drieën{ missionarissen, kropen
weer pnejer de wol met het zalige
gevoel van, al hadden we voorlonpig
nog geen ziel, toch al vast een
lichaam te hebben gered...
De volgende morgen vernamen we
van den kelner, dat 4e drenkeling
een Argentinië? van geboorte was,
student pp een Duitsche Universiteit
en vanwege de oorlog weer naar zijn
vaderland terugkeerde,
's Avonds te voren had hij op z'n
gentje ?ijn weemoed willen wegpim-
pelen, maar dit scheen niet zoo ge
makkelijk te gaan, want hij was
maar blijven pimpelen... ten slotte
had hij het wat al te benauwd ge
kregen in de kajuit, was verfrissching
gaan zoeken voor zijn gloeiende
hersenen in de buitenlucht en ten
laatste na vele klauterpartijen in zoo'n
reddingboot terecht gekomen. Daar
echter zoowel hij als de reddings
boot geen een van tweëen erg vast
in hun schoenen stonden, was hij
helaas naar beneden gekieperd.
Zoo vond hij ten laatste de ver
frissching, welke hij daar boven
zocht door een gril van het noodlot
juist daar beneden in de diepte.
Zoo ziet men alweer, dat dikwijls
laag bij de grond te vinden is, het
geen men hoog zoektdat men niet
te gauw hoog moet vliegen en dat
de mensch wikt, en God beschikt
B. B.
IsgueaitB UidsJetÜagia.
XiüaMe TÜe-ïw
VeloütlM.ca
Twodfcttiye(/eiïüfyeq
Eiken dag van uw leven staat gij
bloot aan inwendige vergiftiging
uw eenige bescherming tegen over
tollig urinezuur en andere schadelijke
onzuiverheden wordt gevormd door
gezonde, krachtige werking der
nieren.
Als gij uw gezondheid op prijs
stelt, dient gij de eerste verschijn
selen van nierzwakte te kennen,
Rugpijn, hoofdpijn, aanvallen van
duizeligheid en urine stoornissen zijn
op zichzelf reeds ellendig genoeg, zij
worden bovendien dikwijls gevolgd
door rheumatiek, nierwaterzucht,
blaaszwakte, graveel en niersteen.
Grijp de kwaal krachtig in haar
wortels aan. De versterkende, hee-
lende en opwekkende hoedanigheden,
van Foster's Rugpijn Nieren Pillen
worden sinds jaren door velen ge
roemd om hun uitstekende werking
bij verzwakte niereD, waardoor deze
organen weder in staat gesteld
worden om het bloed zuiver en rein
te houden.
deur in alle stilte, als een schim,
voor zoover dat schim-snelen
voor iemand 3QA yveinig schim
achtig ^aijlten mogelijk kon
genoegd worden.
Hier vatte zij post.
Zoo stonden weleer de Grieken
met Grieksch vuur gewapend,
alsof de Grieken ander dan Grieksoh
vuur er op zouden nahouden,
dan grieksch vu\*r, ik zeg het u,
op de $raren van Gonslantinopel,
afwering van alle aanvallen
der Heidenen, alias der Moriaenen
uit de woestijn.
O, het Gr;e^seh vuur er uitzag
s hetgeen Maijken in den aarden
pot voerde, is ons ten eenenmale
ónbekend, maarhare oogen
bliksemden in de duisternis, haar
hart klopte hoorbaar, en haar
wapen trilde in hare krijgszuchtige
handen.
Eenige oogenblikken vergingen.
Niets verbrak de plechtige stilte.
Maijken luisterde.
Hoorde zij daar niet sluipende
stappen als van iemand, die ge
bogen voortsluipt?
Maijken loert door de reet van
de half aangeleunde deur, waar
achter het verdedigingswerk was
opgesteld met de verdedigings
toestellen inkluis.
Daar kwam wat.
De hand met het wapen rees
langzaam in de hoogte.
Op eens: Maijken! riep een
diepe basstem.
Wat 'n Nederlander tot Neder
lander, 'n Engelschman tot Eugelsch-
man maakt, dat zijn de eigen - aar
digheden van zijn volk, d.w.z. die
dingen, welke liggen in de eigen,
aard van dat volkdatgene wat
zijn volk tot volk maakt.
Dit eigene uit zich o.a, in de
taal, in de zeden of gebruiken, in de
kunst enz., in vele vooral kleinere
gemeenschappen ook in de godsdienst.
Echter niet in rijkdom b.v. q( ig de
techniek. Al zijn er VfcJ? I|ngeischer}
rijk, daarom kent «en 'n Engelieh-
man nog giet agn zijg rijkdom.
Er zijg ook gcaoco arme Engel
scheg. Ook &s. techniek is niet iets,
"Wat Scents aan een bepaald volk
toehoort.
Doch wel is de taal eigen aan
volk en ook zeden en de kunst. -
Engelschman is iemand, die Engelsch
spreekt, die met kerstmis een gans
op tafel wil hebben en wiens volk
de schepper en liefhebber is van de
droef-blije humor.
Wanneer de bewoners van een
gemeenschap, een staat b.v. dergelijke
algemeene eigenaardigheden missen,
dan kunnen zij een staat vormen,
doch geen volk. Daarom is België
slechts een willekeurig aaneengelapte
staat, doch bestaat er geen Belgisch
volk. Er bestaat b. v. geen Belgische
taal, geen Belgische taal, geen Bel
gische zeden, geen Belgische kunst;
ook de godsdienst is er zoodanig
verslapt, dat hij de staat niet tot
eenheid kan maken. Belgié hoort
voor een deel tot het Fransche en
voor een deel tot het Nederlandsche
volk.
Daar evenwel de meeste volken
gróóte gemeenschap vormen, zijn de
kenmerken, die absoluut voor het
heele volk opgaan, slechts weinige.
Het meest absolute is nog wel de
taal.
Doch hoe kleiner we een gemeen
schap nemen, hoe meer eigenaardig
heden daar voorkomen, hoe meer
bijzonderheden aan allen gemeen zijn.
'n Limburger heeft zeer zeker eigen
schappen, welke hem tot Nederlan
der maken, maar hij heeft er meer,
die hem als Limburger doen kennen.
En een Venrayer heeft ook eigen
aardigheden, die hem als Nederlander
laten zien, doch meer die hem tot
Limburger stempelen, en nog meer,
die hem tot Venrayer maken;
Is nu 'n volk of 'n gewest of
plaats zich bewust van zijn eigen
aard, dan zal het zijn best doen,
deze te bewaren en niet weg te
geven voor vreemd import. Dit wil
niet zeggen, dat men het eigene
steeds als het beste moet beschou
wen en dat men het betere uit de
vreemde niet moet overnemen.
Immers toen er voor 25 jaar
boeren waren, die geen kunstmest
wilden gebruiken omdat het uit de
vreemde kwam en zij de stalmest
zelf hadden, vond iedereen ze dwaas.
Doch even dwaas is de Hollandsche
dame, die zich poedert, omdat de
Parijsche dames de blosjes op de
wangen niet mooi vinden.
En zooals het dwaas is, dat een
Venrayer, die het algemeen beschaafd
Nederlandsch machtig is, zich toch
in zijn dialect uitdrukt tegenover 'c
Hollander, zoo is 't even dwaas,
dat een Venrayer tegeaover zijn
dorpsgenoot Hollandseh spreekt, in
het gedacht, dat die ander hem zal
bewonderen.
ge een Moriaen VlegelDeugniet!
S.chavuit! en het wapen kwam
omgekeerd op haar en hoofd van
den roependen held zwaar ter
neder, bleef er op zitten, en de
held in kwestie, tuimelde, hulp
schreeuwend, op de straat neer,
tot groote vreugde der jonge
Irokezen, uit Raam- en Gracht-
straat en de Pompenstraat zijner
stamverwanten op het gevaarlijke
oorlogspad, die uitgelaten om hem
heen sprongen in den wonder
lijksten krijgsdans en het vreese-
lijkst oorlogsgehuil aanhieven,
dat Maijken haast spijt gevoelde
van haar dapperheid, en de bin
nenkamer opstoof.
Triompheerend verscheen ze in
de bovenste helft der deur, de
handen op de heupen, en schud
dend van het lachen.
De jeugdige held was den helm
wel kwijt geraakt, daar hij ge
broken was bij zijn val op de
straatsteenen en hij proestte
wat hij kon, maar, o wee, pik
zwart was hij geworden, en pik-
awart van oude, overoude stroop,
die onder de toonbank opgeborgen
was sinds onheugelijke tijden,
en wat hij werkte of deed, haar
en hoofd en hals zat er vol van,
ooren en oogen ook, en er was
niets vermakelijker te denken, dan
de toegetakelde deugniet van vijf
tien jaar, terwijl er om hem
heen gedanst en geschreeuwd
werd^ en alle ^nhoorlingei
Er is nog iets anders, wat een
gemeenschap aaneen bindt en aaneen
houdt, dat is een gemeenschappelijke
geschiedenis, d.w.z. gemeenschappe
lijk genoten triomf en vreugde, veel
meer nog gemeenschappelijk gedragen
leed.
Een eigen geschiedenis, dat is het
wat een staat tot éénheid maakt en
hem vaak als zoodanig doet voort
bestaan.
Toen de Belgische staat in 1830
was gevormd, gingeu de voorman
nen eq vereerders van deze staat
dra de geschiedenis van België
schrijven. Wie houdt van de staat,
waarin hij leeft, wil de geschiedenis
daarvan kennen, wie houdt van hét
geheele volk waartoe hij behoort,
wil ook do geschiede/ais van dat
heek volk kenne& al moet hij dan
ook constateren, dat deelen van dat
volk of deelen van die staat vaak
tegen elkaar te velde trokken.
Wie verder iets voelt voor zijn
gewest, wil ook die geschiedenis
meer nauwkeurig kennen, wie houdt
van zijn stad of dorp, zoekt ook
daarvan de geschiedenis bij elkaar.
En zulke historie is des te inte
ressanter, daar de personen, zaken
en plaatsen die we ontmoeten, ons
gewoonlijk veel nader staan, terwijl
als regel geen onderlinge ruzies de
terugblik in het verleden vertroebe
len. Leerzaam en nuttig is zij ook,
daar zij de natuurlijke liefde voor
de geboortegrond verdiept en de
gesteltenis der bewoners van het
oogenblik vaak beter doet begrijpen.
Derhalve heeft Venray ook zoo
bijzonder veel te danken aan mannen
als de heer van Beurden, pastoor
Schmeitz, pastoor Janssen, pater
Lucidius e.a.,; die duchtig werkzaam
zijn geweest en nog zijn om Venray
en zijn omgeving te doen kennen in
zijn verleden en heden.
Zij hebben ons vaak laten zien,
dat de Venrayer fier mag zijn op
z'n dorp, trotsch op zijn verleden
dat Venray, hoe vredig meestal en
weinig bekend door roemvolle daden,
toch ook zijn rol heeft gespeeld in
de algemeene geschiedenis van ons
land, ook meegedragen heeft de
lasten en ellenden der oorlogen
welke het Nederlandsche volk heb
ben geteisterdook gekend heeft
groote tijden en voortgebracht heeft,
groote mannen met een reputatie,
tot ver over de grenzen van ons
tegenwoordig Vaderland.
Doch dit is alleen de geschiedenis
van ons dorp, liever alléén de ge
schiedenis der publieke gebeurtenis
sen. Echter 'n goed VeDrayer heeft
niet alleen. liefde voor de gebouwen,
de straten, de personen, het lijden
verblijden zijner docpsgenooten
de tijden door, hij heeft ook liefde
voor zijn dialect en liefde voor de
Venraysche gebruiken. Ook deze
wil hij kennen en behoudenen
kennen niet alleen zooals ze nu zijn,
doch ook zooals ze waren. Ons
dialect verandert en onze oude ge
bruiken verdwijnen stilaan. Ook hoort
men steeds meer Hollandsche woor
den in onze omgangstaal en menigeen
vindt 't jammer, dat oude mooie
woorden verloren gingen.
In zekere zin is
nog
neer
den en er een lachen rolde door
de straat, zoo machtig, zoo aan
groeiend als een lachzee, dat
nog erger werd, daar de jongens
riepen
Maijken, dat hebt gij goed
gedaan, ook een Moriaen, vier
Moriaentjes, vier, en zij staken de
vingers op en telden, een, twee,
drie, en wezen op het huis, en
een hier, moriaantje vier.
Leve Maijken leve Maijken,
uit de vier Moriaentjes.
Maar zij hielden zich tot op
afstand uit angst van verdere
krijgsbedrijven van de gebiedster
uit de genoemde Moriaentjes. En
toen nu eindelijk de held van den
slag, de overwonneling, zich be
schaamd uit de voeten maakte,
keerde allengskens de rust en de
vrede weder, en Maijken achter
de toonbank, ook zoude dit
heldenfeit allengs in vergetelheid
geraakt zijn, ware niet aan den
jeugdigen held den naam van
kruitpan" bijgebleven, omdat de
pan met stroop in Maastricht
kruit genoemd gevuld was ge
weest.
In de binnenkamer zalen onze
vijf vrienden bij elkander.
De Amerikaan had zijn verhalen
hervat.
Allen volgden hem met de
grootste oplettendheid.
Maar meester Dorrens verslond
hem met de oogen.
't dat ook, doch
meer jammer zou 't zijn, wan-
deze woorden voorgoed ver
loren gingen en uitstierven met de
laatste menschen, die ze gebruikten.
De oude, in onbruik geraakte woor
den en gebruiken hooren ook tot
onze geschiedenis en de kennis er
van maakt ons ook meer bewust
van het eigenaardige van Venray.
Inderdaad, het is een groot belang
voor Venray dat ook de oude volks
gebruiken, de beteekenis en structuur
van ons dialect van nu en vroeger,
doorvorscht en gekend worden.
Daar deze taak echter niet gering is,
kan zij naast andere drukke bezig
heden natuurlijk nooit in volle om
vang aangepakt worden, zal het
voor menigeen blijven een bijeenzet
ten van merkwaardigheden en 't
nasnuffelen van een bijzonderheid.
Dit kan echter door velen gebeuren,
en wanneer zij het publiceeren
leveren zij ieder voor zich iets
interessants aan hun dorp, terwijl er
dan mogelijk éénmaal iemand zal
komen, die het geheel zal overzien
ordenen tot een grammatica van
ons dialect, tot een folklore van ons
dorp, tot een geschiedenis van Venray.
W. J.
l) Zij het in de vorm van een
artikeltje of van een mededeeling in
„Peel en Maas". Laat iedereen, die
'n interessant oud woord kent, 'n
Venraysche spookgeschiedenis of iets
dergelijks, of die 'n aanmerking heeft
op een of ander verschenen artikeltje,
dit hoe dan ook bekend maken. Als
de notitie te klein is voor aparte
vermelding, dan zal de uitgever dezes
er wel enkele laten bijeenkomen.
Indien gij voortdurend last hebt
van hoofdpijn als gevolg eener
slechte spijsvertering, gebruik dan
een poosje Foster's Maag pillen,
het betrouwbare laxeermiddel.
0,65 per flacon.
De Amerikaan was zijn ongeluk
en zou nog meer zijn ongeluk
worden.
Eerst moeten wij onzen lezers
met Meester Dorrens beter bekend
maken, dat wij in een volgend
hoofdstuk, in geweten zullen doen.
Harike Dorrens.
Hij, die deze n3am voerde, was
een kurieuze klant, en zijn
verleden ook al van dienzelfden
trant.
Hij had nog al een goede zaak
op de Kleine Gracht en woonde
dus in de onmiddellijke nabijheid
van Maijken en de Drie Moriaen
tjes", hetgeen zijn regelmatige
bezoeken in genoemde »Drie
Moriaentjes" erg vergemakkelijkte.
En dat was niets waard voor
Meester Dorrens.
En toch was het zoo.
Niet was hij geboren op de
Kleine Gracht, maar op de Groote
Gracht, en dat hij nu van de
Groote op de Kleine Gracht was
terecht gekomen, was volstrekt
geen bewijs van achteruitgang
van dezen meester.
Zelfs was dat een groote vooruit
gang geweest in den beginne,
want Harike bezat niets dan een
nog al schoon gezicht en flinken
bouw, wat men noemt een mooie
jongen, maar zoo wat een kwast,
iets wat met zoo'n mooie jon
gens nog al eens voorkomt, al
was in dit geval de jonge Dorrens