Tweede Blad van „FESL EN MAAS
Iü twee werelddeelen
Bij Pijnen
ft
Transpireerende
Buurplichten in
Venray
FEUILLETON
Hierop letten!
De oorlogsslachtof
fers op de scholen.
Vervalschingen van
levensmiddelen.
ZATERDAG 1 AUGUSTUS 1931
Twee en Vijftigste Jaargang No. 31
tyj 'n sterfgeval.
De vorige keer hebben we gespro
ken over de „naobere" in 't alge
meen. In verband daarmee willen we
't thans eens hebben over de ver
schillende gebruiken bij 'n sterfgeval,
daar hierbij de „naobere" 'n voor
name taak vervullen.
Wanneer iemand in de buurt
ernstig ziek is, weet men dat daar
natuurlijk vroeg genoeg, zoodat de
zieke over gebrek aan bezoek of
ook over gebrek aan hulp als
noodig is, niet te klagen heeft.
Wordt de zieke minder, dan komt
voor buurman de boodschap niet
onverwacht, als hij wordt verzocht
'n priester te halen voor de bediening.
Woont deze ver van daar, dan
wordt er 't rijtuig voor ingespannen.
Is de patient bediend, dan begint
meteen de buurplicht om voor hem
te bidden elke avond 'n rozenkrans
in de kerk of elders, zoolang er
stervensgevaar is.
Sterft tenslotte de zieke, dan heb
ben de naaste naburen al dadelijk
de handen vol. Ze beginnen met de
„blinden" van 't sterfhuis te sluiten
en te zorgen voor de aangifte op 't
raadhuis.
Vroeger was 't ook hun taak de
doode af te legge 1) en hem 't doods
hemd aan te trekken. Rij gehuwden
was (en is nog vaak) dit 't trouw-
hemd, dat dan na de trouwdag niet
meer gedragen is. 't Is n eigen
gesponnen fijn linnen hemd. Ook
ongetrouwden hebben vaak hun
doodshemd al gereed.
De avond na 't sterven wordt dan
'n buurt vergadering gehouden, waarop
bij loting 't werk verdeeld wordt.
Eertijds maakten onderwijl de vrou
wen daar 'n doodsmantel met kussen
gereed. De laatste draad, waarmee
aan de mantel genaaid was, werd
niet meer afgeknipt en de naald,
waarmee gestikt was, moest aan de
mantel blijven zitten, daar ze anders
ongeluk zou aanbrengend. Van de
andere kant geloofde men, dat,
wanneer 'n loteling 'n hemd aan
had, met zulk 'n naald gemaakt, dat
hij dan zeker zou vrij loten.
Deze naald is dus gevaarlijk en
tevens heilig, doch dat komt meer
voor in het volksgeloof.
Tot de taak der mannelijke na
buren behoorde voor 'n 20 jaar ook
nog, dat zij. zoolang het lijk boven
aarde stond, er 's nacht de wacht bij
moesten houden. Deze wacht werd
betrokken in 'n kamer naast die,
waarin de doode lag.
De nachten werden gedeeltelijk
doorgebracht met bidden, terwijl de
wakers zich bovendien 'n koffiemaal
tijd gereed maakten. De rest van de
nacht rookte of praatte men. Doch
vaak ook beleefden de eenvoudige
bijgeloovigen angstige oogenblikken
als de wind in de open schouw
gierde of de vonken van het haard
vuur deed opspetteren vooral wan
neer zij meenden, dat de doode niet
erg braaf geleefd had, zullen zij vaak
spookachtige dingen beleefd of gezien
hebben.
Tegenwoordig wordt bij de dooden
niet meer gewaakt, wel gewoonlijk
nog licht gebrand 't Gevaar van
schijndood zijn, de reden, die men
gaf aan 't waken, bestaat als ware
niet meer, daar gewoonlijk op de
dag van het sterven reeds een dok
ter aan huis komt voor de lijkschou
wing. Eertijds had deze evenwel
niet zelden pas plaats, wanneer men
met 't lijk op weg naar de kerk
was en men dus toch door 't dorp
kwam, waar de dokter woonde.
Lijken afleggen en doodskleeren
vervaardigen is overgegaan in handen
van ziekenzusters, zoodat de taak
EERSTE HOOFDSTUK.
In de Drie Moriaentjes.
Het is ruim honderd jaren ge
leden.
Te Maastricht wie komt niet
naar Maastricht, nu de Heiligdoms
vaart overal hare vrome banieren
ontvouwd heeft ging vroeger
een tamelijk eng straatje, van de
Kleinegracht, naar de Varkens-
markt en verder naar de Raam
straat.
Toen voor 't eerst de cholera
uitbrak, huisde zij hier op vreese»
lijke wijze, en toen de beproeving
ten einde' was, -~ zag men geen
ander behoedmiddel voor de toe
komst, dan de straat eenvoudig af
te breken en lucht en licht in de
plaats te geven, zoodat een breede
verkeersweg, als een plein zoo
groot, de enge, vochtige, vuile
straat vervangen heeft.
En toch in dat straatje moeten
wij zijn.
Hier lag een kleine herberg.'
Het huis of huisje telde maar
twee verdiepingen.
Beneden een deur en een tame
lijk breed raam, waar achter
der naburen wel heel wat verlicht
Ook het kisten van 't lijk, het
geen tot voor 'n 25 jaar onder 't
hanteeren der jeneverflesch door de
buren gebeurde, wordt thans toe
vertrouwd aan de liefdezusters.
Evenwel, er blijft nog werk ge
noeg te verdeelen over voor de
buurt. Vooreerst moet alle mogelijke
familie van de gestorvene „te kerke
worden gezegd", d.w.z. deze familie,
waarvan door de naastverwanten 'n
lijst is opgemaakt moet worden ver
zocht om de lijkdienst bij te wonen.
Vroeger hoorde er voor de nadere
verwanten bij, dat ze op de begra
fenismaaltijd werden verzocht, ge
woonlijk 'n overvloedige eetpartij.
Gedurende de laatste oorlog is dit
geworden tot 'n koffiemaaltijd. De
„te kerk gaan zeggers" krijgen overal,
waar ze op de maaltijd moeten ver
zoeken, ook de koffie koffie met
boterhammen) gepresenteerd.
Is de gestorvene ongehuwd, dan
is 't verder de plicht der buurmeisjes
om voor hem (of haar) te gaan
kransen, vroeger in 't sterfhuis,
tegenwoordig ergens in de buurt.
Behalve 'n krans behoort achter de
kist van een ongehuwde ook nog 'n
met palm opgesierd kruisje gedragen
te worden.
Dan moet er gezorgd worden
voor 8 dragers op de dag der be
grafenis. Is 't huis wat veraf gelegen
wat gewoonlijk het geval is, dan
wordt na 't drinken van 'n paar
borrels, de kist op buurmans beste
kar gezet, met drie bosjes stroo er
onder, voor 't breken van de schok2).
Daarna gaat de heele familie, man
nen en vrouwen, te voet achter de
kar, op weg. Op elke kruisweg, die
men overkomt, wordt evenwel 'n
oogenblik halt gehouden en knielt de
heele stoet even neer.
Op 'n bepaald punt komen 'n
paar naburen met de lijkbaar tegen
en wordt er verder gedragen. Ook
het overluiden is dan de taak der
buren, ofschoon er de laatstste jaren
wel eens ooit van afgeweken wordt.
Na afloop van de begrafenisdienst
brengen de dragers -weer de kist
naar het kerkhof, waar intusschen 'n
paar andere buurlui 't graf hebben
klaargemaakt (als er geen doodgraver
is). Wanneer de priester en de
familie van 't kerkhof af zijn maakt
ook de buurt het graf weer dicht
Op de terugweg naar huis worden
op 'n vaste plaats, als 't goed uit
komt bij 'n kruis of heiligen kapel
letje langs de weg en anders op n
kruisweg de drie bosjes stroo in de
sloot of aan den wegkant gegooid,
waar ze vanzelf moeten verrotten.
Of men hier nog bewust 'n beteeke-
nis aan hecht, is ons niet bekend,
maar wel weten we, dat 't nog door
velen als 'n soort heiligschennis
wordt aangezien, wanneer iemand
die bosjes niet rustig laat liggen
want men vreest dat dan de doode
geen rust zal kunnen vinden. Piëteit.3)
gemengd met vrees, maakt, dat
vroeger velen, en enkelen thans nog,
bij 't passeeren van zulk 'n kruisweg,
't kruisteeken maken.
Thuisgekomen zet de familie van
de overledene zich aan de begrafe
nismaaltijd, door de vrouwen der
„noste naobere" klaargemaakt. Deze
beide „noste naobere" nemen dan
ook deel aan het maal. Tot voor 'n
40 a 50 jaar was 't zelfs gebruikelijk
dat door de heele buurt, zeer zeker
door de dragers aan deze maaltijd
werd deelgenomen.
Na de begrafenis wordt gewoon
lijk nog 'n keer gebeden voor de
zeven Weeën van Maria, evenals
dit ook vaak na het bedienen ge
beurt. Ook hieraan neemt de buurt
deel, alsook aan de beevaart naar
Oostrum, die nog gehouden wordt.
Bij terugkomst hiervan drinken alle
deelnemers koffie in het huis waar
de gestorvene woonde.
wel zindelijk maar weinig door
schijnende ruiten, zoo wat van
alles te krijgen was, het mogelijke
en het onmogelijke en de aller-
tegenstrijdigste artikelen, in den
grootsten vrede naast elkander
lagen, en haringen en bokkingen
allergemoedelijkst naast appelen
en peren, noten en kastanjes, op
een grooten bak van stroop schenen
af te zwemmen, dien een behoor
lijk aantal van zwavelstokken,
de toenmalige lucifers, als zoo
vele palissaden, voor eiken onver-
hoedschen aanval schenen te
willen verdedigen. Iets hooger
reztn stapels van zwart en wit
brood in de hoogte, het zwart
brood had echter de bovenhand
in dien tijd, daar tusschen door
stonden om alle kinderen te tanta-
liseeren, staven van sucre
d'orge, »sockerdors" geheeten, heel
voornaam in een groot bierglas,
terwijl de spekulaas en andere
zoetigheden, met hetzelfde effect
op een bruin glanzigbord, waren
uitgestald. Twee steenen trappen
op en gij stiet tegen een halve
deur, die bij de minste beweging
een bel in beweging zette, in
den omtrek bekend door haar ge
rinkel en dan heette het: »hetis
druk in de Drie Moriaentjes",
want zoo was een blauwe steen
boven de deur aangebracht, waar
drie kroessen van leelijkheid,
onmiskenbare moorenkoppen, met
open mond en wit geverfde tanden,
met het beste gevolg voor wat ze
Aldus blijven hier m Venray nog
vele oude en mooie gebruiken leven
en zou het jammer zijn, dat zij door
de vervlakkende invloed van onze
tijd verloren gingen. Oude gebruiken
kunnen ook wel eens misbruiken
zijn, doch als men te nauw ziet. is
er groote kans, dat met het verkeer
de, ook 't goede verdwijnt.
Onze begrafenisgebruiken laten
zien, hoe op 't platteland op 'nedele
wijze, de deugd van naastenliefde
krachtig wordt beoefend. Alle helpers
verrichten hierbij ongetwijfeld boven
dien een goed werk van barmhartig
heid, daar zij aan alle dooden een
behoorlijke begrafenis bezorgen,
Wanneer wij deze gebruiken be
houden, zal men zich deze christe
lijke deugden steeds als plicht blijven
aanrekenen en bevatten zij ook een
zeer geschikt middel om soms ont
stane wrevel weer geheel weg te
nemen. 4)
W. J.
1. Bij het afleggen van 't lijk werd
alle beddegoed afgehaald en werd 't
lijk op 't stroo, dan het z.g. lijkstroo,
gelegd, waar over steeds 'n laken
werd uitgespreid. Als het lijk naar
de kerk was, werd intusschen dit
stroo naar buiten gebracht om ver
brand te worden.
2. Toen de buren nog het lijk
kistten, werden op de bodem der
kist ook drie strooien kruisjes ge
maakt, welke men met 'n waskaars
vastsmolt.
3. In verband hiermee lijkt 't ons
zeer wel mogelijk, dat men de bosjes
stroo, onbewust of slechts half be
wust, beschouwt als 'n plaats, waarin
de geest van de afgestorvene 'n
schuilplaats zoekt. Deze geesten,
(vooral die der verdoemden) zouden
dan 't aantal spoken op de kruis
wegen (op elke kruisweg spookt
't hier n.l. in 't volksgeloof) nog
vermeerderen. Uit enkele bijzonder
heden in dit opstel volgt wel, dat 't
christendom de kruiswegen vooral
ook heeft leeren beschouwen als 'n
herinnering aan christus' kruis.
Echter 't heilig ontzag er voor
stoelt natuurlijk op voorchristelijk
bijgeloof.
Voor 't aanwezig zijn van geesten
in de bosjes stroo pleit nog, dat de
menschen ze ook niet in huis durven
hebbenze hebben er 'n soort vrees
voor.
Het gebruik wordt ook wel ver
klaard als 'n soort afweer gebruik.
Door de bosjes stroo op de kruis
wegen wil men de doode beletten
naar het huis terug te keeren. Het
gebruik zou dan op 'n soortgelijk
geloof berusten als het zetten van
de voet dwars over het pad van 'n
spook, wanneer men daardoor ge
volgd wordt.
4. Wanneer er lezers zijn, die op
het bovenstaande nog aanvullingen
of aanmerkingen kunnen geven,
noodigen wij hen uit, deze opmer
kingen niet voor zich te houden,
doch ze mee te deelen. Wij geloo-
ven, dat niet alleen wij, doch velen
dit zeer op prijs zullen stellen.
Poeders en tabletten zijn alléén eelit,
als de verpakking voorzien is van
den naam Mijnhardt. Let bij het
koopen daar speciaal op, want dit
alleen garandeert U de echtheid,
Een fragment uit het boek „De
weg terug" van Erich Remarque.
Wij gaan naar de kweekschool.
De geheele straat wemelt van uni
formen. Gezichten duiken op die
waren konden doorgaan, iets dat
men niet altijd van alle dingen en
vooral niet van menschen kan
zeggen, daar deze laatste dikwijls
met niet minder succes de kunst
beoefenen van te willen doorgaan
voor hetgeen zij volstrekt niet zijn
en dat noemt men dan slim zijn.
Maar, lieve lezer, kom binnen,
stoot de deur maar open, want
hier moet gij zijn, hier zult ge
van avond onzen held treffen.
Ringeringgeringling 1
Het is niet vroeg meer, dus op
gepast, en stoot niet tegen die
mand aardappels, waarvan er
eenige den moederlijken schoot
der mand alreeds verlaten hebben,
om langs, en om, en in de klompen
die er voorstonden, terecht te
komen, met den grootsten lustom
onder de deur door naar de straat
te deserteeren, terwijl hun mak
kers op klompen een betere ge
legenheid moesten afwachten,
als ze er onder door kunnen, wat
van allen niet gezegd kan worden.
Roode kool en witte kool,
:appes" als groote kanonskogels,
maar van een vreedzamen aard,
zijn kunstig achter de aardappelen-
burcht opgestapeld, terwijl de
achterhoede dikke machtige bossen
prij dekken, die hier niet te best
op hun plaats waren, dewijl de
uien glanzig vaal bruin, in een
hoek van den winkel waren onder
gebracht in een plat mandje,
en uien en prij bij elkander
hooren als broer en zuster, met
men bijna heeft vergeten, namen die
men in jaren niet meer heeft ge
hoord. Hans Walldorf komt aan
strompelen, die wij in November
'17 terugsleepten met een verpletter
de knie. Zijn dij is geamputeerd; hij
draagt nu een zwaar kunstbeen met
scharnieren en stampt geweldig bij
het loopen, Kurt Leipold verschijnt
en stelt zichzelf lachend voor: Göts
von Berlinchingen met de ijzeren
vuist. Hij draagt rechts een kunst
arm. Daarna komt iemand uit den
hoek van de poort en zegt met een
keelgeluid „Mij herkennen jelui
zeker niet, wel?"
Ik kijk naar zijn gezicht, voor
zoover het er nog is. Over zijn
voorhoofd loopt een breed rood
lidteeken. Het reikt tot in het lin
keroog. Het vleesch is er daar over
heen gegroeid, zoodat het oog klein
en diep ligt. Maar het is er nog.
Het rechteroog is verstard, van
glas. Zijn neus is weg, die plaats is
bedekt door een zwarten lap. Het
lidteéken, dat er onderuit komt, splijt
den mond. tweemaal. Deze is ge
zwollen en scheef aaneengegroeid
vandaar de onduidelijke spraak. In
den mond heeft hij een kunstgebit,
men ziet er een klamp van.
Besluiteloos kijk ik hem aan, De
gorgelde stem zegt„Paul Radema-
cher."
Nu berken ik hem. Dat is immers
ook zijn grijs gestreept pak. „Dag
Paul, hoe maak je het."
„Dat zie je immers", hij tracht
zijn lippen te vertrekken, „twee
slagen met een schep. Dat ben ik
er ook nog op kwijt geraakt." Hij
heft zijn hand op, waaraan drie
vingers ontbreken. Treurig knipoogt
zijn eenigst oog. Het andere kijkt
star en zonder eenige belangstelling
recht vooruit.
„Als ik maar wist, of ik nog
schoolmeester kan worden. Het
spreken gaat te slecht. Kun je me
wel verstaan
„Goed", antwoord ik. „Dat komt
wel heelemaal in orde. Men kan je
zeker nog wel verder opereeren."
Hij haalt zijn schouders op en
zwijgt. Veel hoop schijnt bij niet te
hebben. Als het mogelijk was, had
den ze het zeker ook al gedaan.
De stem ./an den baas daalt eenige
octaven. Zij is nu door rouwfloers
omhuld en in zalvende olie gedom
peld. Er gaat een schok door de
zwarte schaar der leeraren. Op hun
gezichten staat overpeinzing en ernst
te lezen.
In het bijzonder herdenken
willen wij echter de gesneuvelde
zonen onzer inrichting, die vol
geestdrift zijn heengesneld, om het
vaderland te beschermen en op het
veld van /eer zijn gebleven. Een-en-
twintig kameraden zijn niet meer
onder ons: eenentwintig strijders
hebben den roemrijken wapendood
gevonden;— eenentwintig helden
rusten in vreemden bodem uit van
het geraas van den slag en sluimeren
den eeuwigen slaap onder de groene
zoden
Op dit oogenb'ik weerklinkt een
kort, bulderend gelach. De directeur
zwijgt, pijnlijk getroffen. Het gelach
is afkomstig van Willy, die vierkant
en massief vlak voor hem staat. Zijn
gezicht is vuurrood, zoo woedend is
hij.
„Groene zoden groene zoden—'
hakkelt hij, „eeuwige slaap? In den
smeerboel van granaattrechters liggen
zij, kapotgeschoten, aan flarden ge
scheurd, in de modder weggezakt—
Groene zoden We zitten hier toch
niet op zangles Hij slaat met zijn
armen in het rond, als een windmo
len in den storm. Heldendood! Hoe
stellen jelui je dat wel voor Wilt
u weten, hoe de kleine Hoyer is
gestorven Den heelen dag heeft hij
in de .draad versperring liggen schreeu
wen, en zijn darmen hingen als ma-
dien verstande, dat genoemde
broer en zuster ook een voorbeeld
van goede verstandhouding zouden
geven, wat niet altijd het geval
is.
Achler de toonbank, naast de
deur, en nog een eindweegs het
voorhuis binnen, beschermd door
een latten barrikade, bestemd om
ongenoode gasten van onverwachte
aanvallen, op de zoo met ijver
zuchtige zorg verdedigde schatten,
af te houden,stondde meesteres
en oppermachtige oppergebiedster
van genoemde schatten, als troo
nend in alle majesteit, te midden
van hare rechtmatige bezittingen.
Maijken, genoemd naar hare
residentie Maijken van de Drie
Moriaentjes
Maijken stond nog al als krijgs
zuchtig bekend, en de reden van
deze oorlogszuchtige stemming
had een heel bijzondere oorzaak.
Tot nu toe had Maijken drie
kinderen, en toen waren de deug
nieten van kwajongens, groot en
klein op den inval gekomen, om
's avonds en 's morgens, maar de
jeugdige straathelden vooral bij
het vallende duister, op eens boven
de onderdeur een met min of meer
waarheid gekroond hoofd te ver-
toonen en dan te roepen op alle
toonen van de diepste basstem Lot
het pieperigste fisteltje: Maijken
hoe gaat het met de Drie Moriaen
tjes en dat waren Maijken haar
eigen kinderen gemeend, iets
dat genoemde Maijken in de verre-
Mijnhardt's Poeders
Doos 45 ct. Bij Uw Drogist.
caroni uit zijn buik. Toen heeft een
zijn vingers meegenomen en twee
uur later een brok van zijn been, en
hij heeft nog aldoor geleefd en ge
probeerd, met zijn andere hand zijn
darmen naar binnen te stoppen en
's avonds was het eindelijk met hem
gedaan. Toen we 's nachts bij hem
konden komen, zat hij vol gaten als
een zeef. Vertelt u zijn moeder nu
eens, hoe hij is gestorven, als u er
den moed toe hebt
De directeur is bleek geworden.
Hij aarzelt of de tucht zal handha
ven, of deze uitbarsting vergoelijken.
Het eerste lesuur. Wij hokken in
de banken. Bijna allen in uniform.
Drie met volle baarden. Een ge
trouwd.
Ik ontdek op mijn plaats hout
snijwerk met mijn naam er in, met
een zakmes keurig uitgevoerd en met
inkt beschilderd. Ik herinner me nog,
dat ik deze prestatie gedurende een
geschiedenisles heb volbracht; ik
meen echter, dat het wel honderd
jaar geleden is, zulk een zonderling
gevoel is het, hier weer te zitten.
De oorlog wordt daardoor opnieuw
verleden tijd en de kring sluit zich
opnieuw. Maar wij bevmden er ons
niet meer binnen.
Onze leeraar in het Duitsch, Hol-
lerman komt binnen en doet eerst
het noodzakelijkste afhij geeft ons
de dingen terug, die hier nog van
vroeger van ons werden bewaard.
Dat had zeker reeds langen tijd als
een pak op zijn hart van ordelievend
schoolmeester gelegen.
Hij sluit de klassekast open en
neemt de dingen er uitteekenstan
daard's teekenborden en vooral de
dikke pakken met blauwe schriften,
opstellen, diciaten, proefwerk. Een
hooge stapel hoopt zich links naast
hem op zijn lessenaar op. Denamen
worden afgeroepen, wij antwoorden
en nemen de schriften in ontvangst.
Willy werpt ze ons toe, zoodat de
vloeibladen in het rond vliegen.
Breyer Present.
Bücker Present.
Detlefs
Stilte. Dood, roept Willy.
Detlefs, klein, blond, kromme bee-
nen, eenmaal blijven zitten. Korporaal,
gesneuveld in 1917 bij den Kemmel-
berg. Het cahier "verhuist naar de
rechterzijde van den lessenaar.
Dirker Present.
Dierksmann Dood.
Dierksmann, een boerenzoon, groot
skatspeler, slecht zanger, gesneuveld
bij Yperen. Het schrift gaat naar
rechts.
Eggers
Is er nog niet, roept Willy,
Ludwig vult aan Schot in de long,
ligt in het reserve-hospitaal in Dort
mund, gaat vandaar voor driemaan
den naar Lippspringe
Friederichs Present.;
Giesecke Vermist.
Niet waar, verklaard Wester-
holt.
Hij is toch als vermist opge
geven, verklaart Reinersman.
Dat wel, antwoordt Westerholt,
maar hij is sinds drie weken in een
krankzinnigen-gesticht. Ik heb hem
zelf gezien.
Gehring I Dood.
Gehring I nummer 1 van de
klas, schreef gedichten, gaf privé-les
en kocht voor dat geld boeken.
Gesneuveld bij Soissons, te zamen
met zijn broer.
Gehring II, mompelt de leeraar
slechts en legt het schrift uit eigen
beweging bij de andere rechts.
Schreef werkelijk goede opstel
len, zegt hij peinzend en bladert nog
gaandste woede deed ontsteken,
en dat duurde nu al bijna twee
jaar, en dat had dan ook net
begonnen met nummer drie van
het kroost der eerzame christelijke
echtelieden Meerens.
Meer ens was de naam van
Maijkens man, die echter behoor
lijk onder den pantoffel stond,
behoorlijk, maar niet te veel,
iets, dat hoort toch zoo en dat
moet zoo zijn, en dat verdient de
arme vrouw en moeder dan ook
zuur genoeg.
En dat was Maijken dan ook,
een ware eerzame, brave, christe
lijke en oppassende vrouw en
huismoeder en haar man een door
en door gelukkig en tevreden man.
Maijken 3tond dan in den winkel.
Het is een flinke, gezette vrouw,
met een door en door krachtig en
gezond uitzicht, een kleine dertig
oud, een lijfje met een doek er
over, en een teertaaijen rok,
een muts met eenig lint versierd,
dat was het toilet dat halve
slofjes vervolmaakten, zindelijk
ten zeerste en geen opschik.
Hoovaardij jaagt de klandisie
de deur uit, en daarvan moeten
wij leven, placht Maijken te zeggen
daarin had Maijken dan ook
gelijk zooals in vele andere
zaken.
Dat gelijk hebben was dan ook
tot gewoonte geworden, en zij
dulde niet veel tegenspraak,
en dat kwam nog al eens tot kleine
wrijvingen tusschen haar en de
eens in het schrift van Gehring I.
Nog menig schrift gaat naar rechts,
en wanneer alles is afgeloopen, ligt
er een dik pak achtergebleven werk"
Besluiteloos kijkt de leeraar er naar.
Zijn gevoel voor orde komt zeker
in opstand, want hij weet niet, wat
hij er mee moet beginnen. Tenslotte
vindt hij een uitweg. De schriften
kunnen aan de ouders der dooden
worden gezonden.
Doch Willy is het daarmee niet
eens. Denkt u, dat die ouders er
blij mee zullen zijn, als zij zoo'n
cahier vol met onvoldoende en even
voldoende zien?, vraagt hij. Doet
u dat liever niet I
oksels en voeten
behandele men met Purolpoeder. Dit
is het meest afdoende middel daar
voor. Het kost 45 en 60 ct. per
bus en is evenals Purol, verkrijgbaar
bij Apoth. en Drogisten.
Nu het overheidstoezicht op maten
en gewichten de portemonnaie van
den consument zoo afdoend be
schermt, en de Warenwet des men
schen maag voor vele ongerechtigde
binnenkomsten behoedt, prijzen we
ons vaak gelukkig, dat we niet meer
in dien gevaarlijken tijd van vroeger
leven, toen het bedrog vrij spel
had. Al is het echter waar, dat de
moderne tijd den wetgever meer en
beter middelen aan de hand heeft
gedaan, om de geschapen bepalingen
te doen naleven, men mag niet be
weren, dat de overheid eertijds on
verschillig was ten opzichte van het
gebruik van maten en gewichten en
knoeierijen met levensmiddelen.
Onze hedendaagsche wetgever
heeft reeds een voorbeeld gehad in
Salomon, die het noodig achtte om
te waarschuwen, dat een bedrieglijke
weegschaal den Heere een gruwel
maar een volkomen gewicht Zijn
welgevallen was. En dat die waar
schuwing mede in de middeleeuwen
gerechtvaardigd was en het wegen
met valsche gewichten ook den
menschelijken rechter een gruwel,
blijkt uit verschillende annalen, o.a.
uit die der stad Neurenberg van 't
jaar 1464, toen Margaretha Wess-
nerinn wegens die misdaad naast de
galg levend werd begraven.
In het stadsrecht van Hagenau
was bepaald, dat de slachters, die
geen gezond en versch vleesch ver
kochten, zouden verbannen worden.
Het Frankforter stadsrecht van
1297, het Augsburger stadsrecht van
1276 en het Dithmarsche landrecht
van 1477 bedreigden mede straffen
tegen hetzelfde kwaad.
Ten onzent gaf de gemeente
's Gravenhage een voorbeeld. Daar
er in de hal ongezond vleesch was
aangevoerd, werd bij een keur van
1579 aan de vinders— thans keur
meesters opgedragen, zulk vleesch
uit de hal te laten verwijderen. De
verkoopers daarvan moesten op de
vischmarkt gaan staan en aan het
vleesch een merkteeken in den vorm
van „een rood lapken" bevestigen.
In 1635 bepaalde den Haag straf op
het verkoopen van bedorven visch.
Maar ook het eigenlijke verval-
schen is altijd bekend geweest. On
der de levensmiddelen, welke ten
allen tijde vervalscht werden, staat
het brood vooraan-, een bedrijf van
te schandelijker karakter, daar in de
volksklasse het dagelijksch brood
zoo lang uit inderdaad niets dan
brood bestond. Hoewel in 't grijze
verleden de bakker geen gips of
krijt, geen zwaarspaath geen koper
inboorlingen, der andere gewesten
uit den omtrek, zooals daar waren
de Raamstraat, de Varkensmarkt
en de Pom penstraat, en andere
oorden.
Dezen avond dan heerschte
Maijken zonder tegenspraak, in
haar rijk, dat beneden niet alleen
den winkel omvatte, maar ook de
aangrenzende landen, de binnen
kamer meen ik, waarachter zich
de keuken nog uitstrekt, waar
de oven der bakkerij zich bevindt,
want baas of meester Meerens was
winkelier, herbergier, bakker
en hovenier, en al deze stijlen of
ambachten oefende hij uit met een
waar succes, altijd toch onder
de opperheerschappij van zijne
betere helft, alias Hebertien
genaamd.
Op eens klonk het uit de bin
nenkamer-
Vrouw, licht aanmaken
Ja, Bertes Ze zullen spoedig
hier zijn. Schik maar alles zooals
het hoort en zet alles gereed.
Wachten doen ze immers niet
graag.
En door de ruiten, welke als
onderslag de kamer van den
winkel scheidden, werd een
gloeiende spijker zichtbaar, die
van den schoorsteen scheen uit te
gaan.
Onze voorouders waren zoo veel
eischend niet als wij en waren
lichter tevreden.
Wordt vervolgd.