Tweede Blad van „FESL EN MAAS Iü twee werelddeelen Bij Pijnen ft Transpireerende Buurplichten in Venray FEUILLETON Hierop letten! De oorlogsslachtof fers op de scholen. Vervalschingen van levensmiddelen. ZATERDAG 1 AUGUSTUS 1931 Twee en Vijftigste Jaargang No. 31 tyj 'n sterfgeval. De vorige keer hebben we gespro ken over de „naobere" in 't alge meen. In verband daarmee willen we 't thans eens hebben over de ver schillende gebruiken bij 'n sterfgeval, daar hierbij de „naobere" 'n voor name taak vervullen. Wanneer iemand in de buurt ernstig ziek is, weet men dat daar natuurlijk vroeg genoeg, zoodat de zieke over gebrek aan bezoek of ook over gebrek aan hulp als noodig is, niet te klagen heeft. Wordt de zieke minder, dan komt voor buurman de boodschap niet onverwacht, als hij wordt verzocht 'n priester te halen voor de bediening. Woont deze ver van daar, dan wordt er 't rijtuig voor ingespannen. Is de patient bediend, dan begint meteen de buurplicht om voor hem te bidden elke avond 'n rozenkrans in de kerk of elders, zoolang er stervensgevaar is. Sterft tenslotte de zieke, dan heb ben de naaste naburen al dadelijk de handen vol. Ze beginnen met de „blinden" van 't sterfhuis te sluiten en te zorgen voor de aangifte op 't raadhuis. Vroeger was 't ook hun taak de doode af te legge 1) en hem 't doods hemd aan te trekken. Rij gehuwden was (en is nog vaak) dit 't trouw- hemd, dat dan na de trouwdag niet meer gedragen is. 't Is n eigen gesponnen fijn linnen hemd. Ook ongetrouwden hebben vaak hun doodshemd al gereed. De avond na 't sterven wordt dan 'n buurt vergadering gehouden, waarop bij loting 't werk verdeeld wordt. Eertijds maakten onderwijl de vrou wen daar 'n doodsmantel met kussen gereed. De laatste draad, waarmee aan de mantel genaaid was, werd niet meer afgeknipt en de naald, waarmee gestikt was, moest aan de mantel blijven zitten, daar ze anders ongeluk zou aanbrengend. Van de andere kant geloofde men, dat, wanneer 'n loteling 'n hemd aan had, met zulk 'n naald gemaakt, dat hij dan zeker zou vrij loten. Deze naald is dus gevaarlijk en tevens heilig, doch dat komt meer voor in het volksgeloof. Tot de taak der mannelijke na buren behoorde voor 'n 20 jaar ook nog, dat zij. zoolang het lijk boven aarde stond, er 's nacht de wacht bij moesten houden. Deze wacht werd betrokken in 'n kamer naast die, waarin de doode lag. De nachten werden gedeeltelijk doorgebracht met bidden, terwijl de wakers zich bovendien 'n koffiemaal tijd gereed maakten. De rest van de nacht rookte of praatte men. Doch vaak ook beleefden de eenvoudige bijgeloovigen angstige oogenblikken als de wind in de open schouw gierde of de vonken van het haard vuur deed opspetteren vooral wan neer zij meenden, dat de doode niet erg braaf geleefd had, zullen zij vaak spookachtige dingen beleefd of gezien hebben. Tegenwoordig wordt bij de dooden niet meer gewaakt, wel gewoonlijk nog licht gebrand 't Gevaar van schijndood zijn, de reden, die men gaf aan 't waken, bestaat als ware niet meer, daar gewoonlijk op de dag van het sterven reeds een dok ter aan huis komt voor de lijkschou wing. Eertijds had deze evenwel niet zelden pas plaats, wanneer men met 't lijk op weg naar de kerk was en men dus toch door 't dorp kwam, waar de dokter woonde. Lijken afleggen en doodskleeren vervaardigen is overgegaan in handen van ziekenzusters, zoodat de taak EERSTE HOOFDSTUK. In de Drie Moriaentjes. Het is ruim honderd jaren ge leden. Te Maastricht wie komt niet naar Maastricht, nu de Heiligdoms vaart overal hare vrome banieren ontvouwd heeft ging vroeger een tamelijk eng straatje, van de Kleinegracht, naar de Varkens- markt en verder naar de Raam straat. Toen voor 't eerst de cholera uitbrak, huisde zij hier op vreese» lijke wijze, en toen de beproeving ten einde' was, -~ zag men geen ander behoedmiddel voor de toe komst, dan de straat eenvoudig af te breken en lucht en licht in de plaats te geven, zoodat een breede verkeersweg, als een plein zoo groot, de enge, vochtige, vuile straat vervangen heeft. En toch in dat straatje moeten wij zijn. Hier lag een kleine herberg.' Het huis of huisje telde maar twee verdiepingen. Beneden een deur en een tame lijk breed raam, waar achter der naburen wel heel wat verlicht Ook het kisten van 't lijk, het geen tot voor 'n 25 jaar onder 't hanteeren der jeneverflesch door de buren gebeurde, wordt thans toe vertrouwd aan de liefdezusters. Evenwel, er blijft nog werk ge noeg te verdeelen over voor de buurt. Vooreerst moet alle mogelijke familie van de gestorvene „te kerke worden gezegd", d.w.z. deze familie, waarvan door de naastverwanten 'n lijst is opgemaakt moet worden ver zocht om de lijkdienst bij te wonen. Vroeger hoorde er voor de nadere verwanten bij, dat ze op de begra fenismaaltijd werden verzocht, ge woonlijk 'n overvloedige eetpartij. Gedurende de laatste oorlog is dit geworden tot 'n koffiemaaltijd. De „te kerk gaan zeggers" krijgen overal, waar ze op de maaltijd moeten ver zoeken, ook de koffie koffie met boterhammen) gepresenteerd. Is de gestorvene ongehuwd, dan is 't verder de plicht der buurmeisjes om voor hem (of haar) te gaan kransen, vroeger in 't sterfhuis, tegenwoordig ergens in de buurt. Behalve 'n krans behoort achter de kist van een ongehuwde ook nog 'n met palm opgesierd kruisje gedragen te worden. Dan moet er gezorgd worden voor 8 dragers op de dag der be grafenis. Is 't huis wat veraf gelegen wat gewoonlijk het geval is, dan wordt na 't drinken van 'n paar borrels, de kist op buurmans beste kar gezet, met drie bosjes stroo er onder, voor 't breken van de schok2). Daarna gaat de heele familie, man nen en vrouwen, te voet achter de kar, op weg. Op elke kruisweg, die men overkomt, wordt evenwel 'n oogenblik halt gehouden en knielt de heele stoet even neer. Op 'n bepaald punt komen 'n paar naburen met de lijkbaar tegen en wordt er verder gedragen. Ook het overluiden is dan de taak der buren, ofschoon er de laatstste jaren wel eens ooit van afgeweken wordt. Na afloop van de begrafenisdienst brengen de dragers -weer de kist naar het kerkhof, waar intusschen 'n paar andere buurlui 't graf hebben klaargemaakt (als er geen doodgraver is). Wanneer de priester en de familie van 't kerkhof af zijn maakt ook de buurt het graf weer dicht Op de terugweg naar huis worden op 'n vaste plaats, als 't goed uit komt bij 'n kruis of heiligen kapel letje langs de weg en anders op n kruisweg de drie bosjes stroo in de sloot of aan den wegkant gegooid, waar ze vanzelf moeten verrotten. Of men hier nog bewust 'n beteeke- nis aan hecht, is ons niet bekend, maar wel weten we, dat 't nog door velen als 'n soort heiligschennis wordt aangezien, wanneer iemand die bosjes niet rustig laat liggen want men vreest dat dan de doode geen rust zal kunnen vinden. Piëteit.3) gemengd met vrees, maakt, dat vroeger velen, en enkelen thans nog, bij 't passeeren van zulk 'n kruisweg, 't kruisteeken maken. Thuisgekomen zet de familie van de overledene zich aan de begrafe nismaaltijd, door de vrouwen der „noste naobere" klaargemaakt. Deze beide „noste naobere" nemen dan ook deel aan het maal. Tot voor 'n 40 a 50 jaar was 't zelfs gebruikelijk dat door de heele buurt, zeer zeker door de dragers aan deze maaltijd werd deelgenomen. Na de begrafenis wordt gewoon lijk nog 'n keer gebeden voor de zeven Weeën van Maria, evenals dit ook vaak na het bedienen ge beurt. Ook hieraan neemt de buurt deel, alsook aan de beevaart naar Oostrum, die nog gehouden wordt. Bij terugkomst hiervan drinken alle deelnemers koffie in het huis waar de gestorvene woonde. wel zindelijk maar weinig door schijnende ruiten, zoo wat van alles te krijgen was, het mogelijke en het onmogelijke en de aller- tegenstrijdigste artikelen, in den grootsten vrede naast elkander lagen, en haringen en bokkingen allergemoedelijkst naast appelen en peren, noten en kastanjes, op een grooten bak van stroop schenen af te zwemmen, dien een behoor lijk aantal van zwavelstokken, de toenmalige lucifers, als zoo vele palissaden, voor eiken onver- hoedschen aanval schenen te willen verdedigen. Iets hooger reztn stapels van zwart en wit brood in de hoogte, het zwart brood had echter de bovenhand in dien tijd, daar tusschen door stonden om alle kinderen te tanta- liseeren, staven van sucre d'orge, »sockerdors" geheeten, heel voornaam in een groot bierglas, terwijl de spekulaas en andere zoetigheden, met hetzelfde effect op een bruin glanzigbord, waren uitgestald. Twee steenen trappen op en gij stiet tegen een halve deur, die bij de minste beweging een bel in beweging zette, in den omtrek bekend door haar ge rinkel en dan heette het: »hetis druk in de Drie Moriaentjes", want zoo was een blauwe steen boven de deur aangebracht, waar drie kroessen van leelijkheid, onmiskenbare moorenkoppen, met open mond en wit geverfde tanden, met het beste gevolg voor wat ze Aldus blijven hier m Venray nog vele oude en mooie gebruiken leven en zou het jammer zijn, dat zij door de vervlakkende invloed van onze tijd verloren gingen. Oude gebruiken kunnen ook wel eens misbruiken zijn, doch als men te nauw ziet. is er groote kans, dat met het verkeer de, ook 't goede verdwijnt. Onze begrafenisgebruiken laten zien, hoe op 't platteland op 'nedele wijze, de deugd van naastenliefde krachtig wordt beoefend. Alle helpers verrichten hierbij ongetwijfeld boven dien een goed werk van barmhartig heid, daar zij aan alle dooden een behoorlijke begrafenis bezorgen, Wanneer wij deze gebruiken be houden, zal men zich deze christe lijke deugden steeds als plicht blijven aanrekenen en bevatten zij ook een zeer geschikt middel om soms ont stane wrevel weer geheel weg te nemen. 4) W. J. 1. Bij het afleggen van 't lijk werd alle beddegoed afgehaald en werd 't lijk op 't stroo, dan het z.g. lijkstroo, gelegd, waar over steeds 'n laken werd uitgespreid. Als het lijk naar de kerk was, werd intusschen dit stroo naar buiten gebracht om ver brand te worden. 2. Toen de buren nog het lijk kistten, werden op de bodem der kist ook drie strooien kruisjes ge maakt, welke men met 'n waskaars vastsmolt. 3. In verband hiermee lijkt 't ons zeer wel mogelijk, dat men de bosjes stroo, onbewust of slechts half be wust, beschouwt als 'n plaats, waarin de geest van de afgestorvene 'n schuilplaats zoekt. Deze geesten, (vooral die der verdoemden) zouden dan 't aantal spoken op de kruis wegen (op elke kruisweg spookt 't hier n.l. in 't volksgeloof) nog vermeerderen. Uit enkele bijzonder heden in dit opstel volgt wel, dat 't christendom de kruiswegen vooral ook heeft leeren beschouwen als 'n herinnering aan christus' kruis. Echter 't heilig ontzag er voor stoelt natuurlijk op voorchristelijk bijgeloof. Voor 't aanwezig zijn van geesten in de bosjes stroo pleit nog, dat de menschen ze ook niet in huis durven hebbenze hebben er 'n soort vrees voor. Het gebruik wordt ook wel ver klaard als 'n soort afweer gebruik. Door de bosjes stroo op de kruis wegen wil men de doode beletten naar het huis terug te keeren. Het gebruik zou dan op 'n soortgelijk geloof berusten als het zetten van de voet dwars over het pad van 'n spook, wanneer men daardoor ge volgd wordt. 4. Wanneer er lezers zijn, die op het bovenstaande nog aanvullingen of aanmerkingen kunnen geven, noodigen wij hen uit, deze opmer kingen niet voor zich te houden, doch ze mee te deelen. Wij geloo- ven, dat niet alleen wij, doch velen dit zeer op prijs zullen stellen. Poeders en tabletten zijn alléén eelit, als de verpakking voorzien is van den naam Mijnhardt. Let bij het koopen daar speciaal op, want dit alleen garandeert U de echtheid, Een fragment uit het boek „De weg terug" van Erich Remarque. Wij gaan naar de kweekschool. De geheele straat wemelt van uni formen. Gezichten duiken op die waren konden doorgaan, iets dat men niet altijd van alle dingen en vooral niet van menschen kan zeggen, daar deze laatste dikwijls met niet minder succes de kunst beoefenen van te willen doorgaan voor hetgeen zij volstrekt niet zijn en dat noemt men dan slim zijn. Maar, lieve lezer, kom binnen, stoot de deur maar open, want hier moet gij zijn, hier zult ge van avond onzen held treffen. Ringeringgeringling 1 Het is niet vroeg meer, dus op gepast, en stoot niet tegen die mand aardappels, waarvan er eenige den moederlijken schoot der mand alreeds verlaten hebben, om langs, en om, en in de klompen die er voorstonden, terecht te komen, met den grootsten lustom onder de deur door naar de straat te deserteeren, terwijl hun mak kers op klompen een betere ge legenheid moesten afwachten, als ze er onder door kunnen, wat van allen niet gezegd kan worden. Roode kool en witte kool, :appes" als groote kanonskogels, maar van een vreedzamen aard, zijn kunstig achter de aardappelen- burcht opgestapeld, terwijl de achterhoede dikke machtige bossen prij dekken, die hier niet te best op hun plaats waren, dewijl de uien glanzig vaal bruin, in een hoek van den winkel waren onder gebracht in een plat mandje, en uien en prij bij elkander hooren als broer en zuster, met men bijna heeft vergeten, namen die men in jaren niet meer heeft ge hoord. Hans Walldorf komt aan strompelen, die wij in November '17 terugsleepten met een verpletter de knie. Zijn dij is geamputeerd; hij draagt nu een zwaar kunstbeen met scharnieren en stampt geweldig bij het loopen, Kurt Leipold verschijnt en stelt zichzelf lachend voor: Göts von Berlinchingen met de ijzeren vuist. Hij draagt rechts een kunst arm. Daarna komt iemand uit den hoek van de poort en zegt met een keelgeluid „Mij herkennen jelui zeker niet, wel?" Ik kijk naar zijn gezicht, voor zoover het er nog is. Over zijn voorhoofd loopt een breed rood lidteeken. Het reikt tot in het lin keroog. Het vleesch is er daar over heen gegroeid, zoodat het oog klein en diep ligt. Maar het is er nog. Het rechteroog is verstard, van glas. Zijn neus is weg, die plaats is bedekt door een zwarten lap. Het lidteéken, dat er onderuit komt, splijt den mond. tweemaal. Deze is ge zwollen en scheef aaneengegroeid vandaar de onduidelijke spraak. In den mond heeft hij een kunstgebit, men ziet er een klamp van. Besluiteloos kijk ik hem aan, De gorgelde stem zegt„Paul Radema- cher." Nu berken ik hem. Dat is immers ook zijn grijs gestreept pak. „Dag Paul, hoe maak je het." „Dat zie je immers", hij tracht zijn lippen te vertrekken, „twee slagen met een schep. Dat ben ik er ook nog op kwijt geraakt." Hij heft zijn hand op, waaraan drie vingers ontbreken. Treurig knipoogt zijn eenigst oog. Het andere kijkt star en zonder eenige belangstelling recht vooruit. „Als ik maar wist, of ik nog schoolmeester kan worden. Het spreken gaat te slecht. Kun je me wel verstaan „Goed", antwoord ik. „Dat komt wel heelemaal in orde. Men kan je zeker nog wel verder opereeren." Hij haalt zijn schouders op en zwijgt. Veel hoop schijnt bij niet te hebben. Als het mogelijk was, had den ze het zeker ook al gedaan. De stem ./an den baas daalt eenige octaven. Zij is nu door rouwfloers omhuld en in zalvende olie gedom peld. Er gaat een schok door de zwarte schaar der leeraren. Op hun gezichten staat overpeinzing en ernst te lezen. In het bijzonder herdenken willen wij echter de gesneuvelde zonen onzer inrichting, die vol geestdrift zijn heengesneld, om het vaderland te beschermen en op het veld van /eer zijn gebleven. Een-en- twintig kameraden zijn niet meer onder ons: eenentwintig strijders hebben den roemrijken wapendood gevonden;— eenentwintig helden rusten in vreemden bodem uit van het geraas van den slag en sluimeren den eeuwigen slaap onder de groene zoden Op dit oogenb'ik weerklinkt een kort, bulderend gelach. De directeur zwijgt, pijnlijk getroffen. Het gelach is afkomstig van Willy, die vierkant en massief vlak voor hem staat. Zijn gezicht is vuurrood, zoo woedend is hij. „Groene zoden groene zoden—' hakkelt hij, „eeuwige slaap? In den smeerboel van granaattrechters liggen zij, kapotgeschoten, aan flarden ge scheurd, in de modder weggezakt— Groene zoden We zitten hier toch niet op zangles Hij slaat met zijn armen in het rond, als een windmo len in den storm. Heldendood! Hoe stellen jelui je dat wel voor Wilt u weten, hoe de kleine Hoyer is gestorven Den heelen dag heeft hij in de .draad versperring liggen schreeu wen, en zijn darmen hingen als ma- dien verstande, dat genoemde broer en zuster ook een voorbeeld van goede verstandhouding zouden geven, wat niet altijd het geval is. Achler de toonbank, naast de deur, en nog een eindweegs het voorhuis binnen, beschermd door een latten barrikade, bestemd om ongenoode gasten van onverwachte aanvallen, op de zoo met ijver zuchtige zorg verdedigde schatten, af te houden,stondde meesteres en oppermachtige oppergebiedster van genoemde schatten, als troo nend in alle majesteit, te midden van hare rechtmatige bezittingen. Maijken, genoemd naar hare residentie Maijken van de Drie Moriaentjes Maijken stond nog al als krijgs zuchtig bekend, en de reden van deze oorlogszuchtige stemming had een heel bijzondere oorzaak. Tot nu toe had Maijken drie kinderen, en toen waren de deug nieten van kwajongens, groot en klein op den inval gekomen, om 's avonds en 's morgens, maar de jeugdige straathelden vooral bij het vallende duister, op eens boven de onderdeur een met min of meer waarheid gekroond hoofd te ver- toonen en dan te roepen op alle toonen van de diepste basstem Lot het pieperigste fisteltje: Maijken hoe gaat het met de Drie Moriaen tjes en dat waren Maijken haar eigen kinderen gemeend, iets dat genoemde Maijken in de verre- Mijnhardt's Poeders Doos 45 ct. Bij Uw Drogist. caroni uit zijn buik. Toen heeft een zijn vingers meegenomen en twee uur later een brok van zijn been, en hij heeft nog aldoor geleefd en ge probeerd, met zijn andere hand zijn darmen naar binnen te stoppen en 's avonds was het eindelijk met hem gedaan. Toen we 's nachts bij hem konden komen, zat hij vol gaten als een zeef. Vertelt u zijn moeder nu eens, hoe hij is gestorven, als u er den moed toe hebt De directeur is bleek geworden. Hij aarzelt of de tucht zal handha ven, of deze uitbarsting vergoelijken. Het eerste lesuur. Wij hokken in de banken. Bijna allen in uniform. Drie met volle baarden. Een ge trouwd. Ik ontdek op mijn plaats hout snijwerk met mijn naam er in, met een zakmes keurig uitgevoerd en met inkt beschilderd. Ik herinner me nog, dat ik deze prestatie gedurende een geschiedenisles heb volbracht; ik meen echter, dat het wel honderd jaar geleden is, zulk een zonderling gevoel is het, hier weer te zitten. De oorlog wordt daardoor opnieuw verleden tijd en de kring sluit zich opnieuw. Maar wij bevmden er ons niet meer binnen. Onze leeraar in het Duitsch, Hol- lerman komt binnen en doet eerst het noodzakelijkste afhij geeft ons de dingen terug, die hier nog van vroeger van ons werden bewaard. Dat had zeker reeds langen tijd als een pak op zijn hart van ordelievend schoolmeester gelegen. Hij sluit de klassekast open en neemt de dingen er uitteekenstan daard's teekenborden en vooral de dikke pakken met blauwe schriften, opstellen, diciaten, proefwerk. Een hooge stapel hoopt zich links naast hem op zijn lessenaar op. Denamen worden afgeroepen, wij antwoorden en nemen de schriften in ontvangst. Willy werpt ze ons toe, zoodat de vloeibladen in het rond vliegen. Breyer Present. Bücker Present. Detlefs Stilte. Dood, roept Willy. Detlefs, klein, blond, kromme bee- nen, eenmaal blijven zitten. Korporaal, gesneuveld in 1917 bij den Kemmel- berg. Het cahier "verhuist naar de rechterzijde van den lessenaar. Dirker Present. Dierksmann Dood. Dierksmann, een boerenzoon, groot skatspeler, slecht zanger, gesneuveld bij Yperen. Het schrift gaat naar rechts. Eggers Is er nog niet, roept Willy, Ludwig vult aan Schot in de long, ligt in het reserve-hospitaal in Dort mund, gaat vandaar voor driemaan den naar Lippspringe Friederichs Present.; Giesecke Vermist. Niet waar, verklaard Wester- holt. Hij is toch als vermist opge geven, verklaart Reinersman. Dat wel, antwoordt Westerholt, maar hij is sinds drie weken in een krankzinnigen-gesticht. Ik heb hem zelf gezien. Gehring I Dood. Gehring I nummer 1 van de klas, schreef gedichten, gaf privé-les en kocht voor dat geld boeken. Gesneuveld bij Soissons, te zamen met zijn broer. Gehring II, mompelt de leeraar slechts en legt het schrift uit eigen beweging bij de andere rechts. Schreef werkelijk goede opstel len, zegt hij peinzend en bladert nog gaandste woede deed ontsteken, en dat duurde nu al bijna twee jaar, en dat had dan ook net begonnen met nummer drie van het kroost der eerzame christelijke echtelieden Meerens. Meer ens was de naam van Maijkens man, die echter behoor lijk onder den pantoffel stond, behoorlijk, maar niet te veel, iets, dat hoort toch zoo en dat moet zoo zijn, en dat verdient de arme vrouw en moeder dan ook zuur genoeg. En dat was Maijken dan ook, een ware eerzame, brave, christe lijke en oppassende vrouw en huismoeder en haar man een door en door gelukkig en tevreden man. Maijken 3tond dan in den winkel. Het is een flinke, gezette vrouw, met een door en door krachtig en gezond uitzicht, een kleine dertig oud, een lijfje met een doek er over, en een teertaaijen rok, een muts met eenig lint versierd, dat was het toilet dat halve slofjes vervolmaakten, zindelijk ten zeerste en geen opschik. Hoovaardij jaagt de klandisie de deur uit, en daarvan moeten wij leven, placht Maijken te zeggen daarin had Maijken dan ook gelijk zooals in vele andere zaken. Dat gelijk hebben was dan ook tot gewoonte geworden, en zij dulde niet veel tegenspraak, en dat kwam nog al eens tot kleine wrijvingen tusschen haar en de eens in het schrift van Gehring I. Nog menig schrift gaat naar rechts, en wanneer alles is afgeloopen, ligt er een dik pak achtergebleven werk" Besluiteloos kijkt de leeraar er naar. Zijn gevoel voor orde komt zeker in opstand, want hij weet niet, wat hij er mee moet beginnen. Tenslotte vindt hij een uitweg. De schriften kunnen aan de ouders der dooden worden gezonden. Doch Willy is het daarmee niet eens. Denkt u, dat die ouders er blij mee zullen zijn, als zij zoo'n cahier vol met onvoldoende en even voldoende zien?, vraagt hij. Doet u dat liever niet I oksels en voeten behandele men met Purolpoeder. Dit is het meest afdoende middel daar voor. Het kost 45 en 60 ct. per bus en is evenals Purol, verkrijgbaar bij Apoth. en Drogisten. Nu het overheidstoezicht op maten en gewichten de portemonnaie van den consument zoo afdoend be schermt, en de Warenwet des men schen maag voor vele ongerechtigde binnenkomsten behoedt, prijzen we ons vaak gelukkig, dat we niet meer in dien gevaarlijken tijd van vroeger leven, toen het bedrog vrij spel had. Al is het echter waar, dat de moderne tijd den wetgever meer en beter middelen aan de hand heeft gedaan, om de geschapen bepalingen te doen naleven, men mag niet be weren, dat de overheid eertijds on verschillig was ten opzichte van het gebruik van maten en gewichten en knoeierijen met levensmiddelen. Onze hedendaagsche wetgever heeft reeds een voorbeeld gehad in Salomon, die het noodig achtte om te waarschuwen, dat een bedrieglijke weegschaal den Heere een gruwel maar een volkomen gewicht Zijn welgevallen was. En dat die waar schuwing mede in de middeleeuwen gerechtvaardigd was en het wegen met valsche gewichten ook den menschelijken rechter een gruwel, blijkt uit verschillende annalen, o.a. uit die der stad Neurenberg van 't jaar 1464, toen Margaretha Wess- nerinn wegens die misdaad naast de galg levend werd begraven. In het stadsrecht van Hagenau was bepaald, dat de slachters, die geen gezond en versch vleesch ver kochten, zouden verbannen worden. Het Frankforter stadsrecht van 1297, het Augsburger stadsrecht van 1276 en het Dithmarsche landrecht van 1477 bedreigden mede straffen tegen hetzelfde kwaad. Ten onzent gaf de gemeente 's Gravenhage een voorbeeld. Daar er in de hal ongezond vleesch was aangevoerd, werd bij een keur van 1579 aan de vinders— thans keur meesters opgedragen, zulk vleesch uit de hal te laten verwijderen. De verkoopers daarvan moesten op de vischmarkt gaan staan en aan het vleesch een merkteeken in den vorm van „een rood lapken" bevestigen. In 1635 bepaalde den Haag straf op het verkoopen van bedorven visch. Maar ook het eigenlijke verval- schen is altijd bekend geweest. On der de levensmiddelen, welke ten allen tijde vervalscht werden, staat het brood vooraan-, een bedrijf van te schandelijker karakter, daar in de volksklasse het dagelijksch brood zoo lang uit inderdaad niets dan brood bestond. Hoewel in 't grijze verleden de bakker geen gips of krijt, geen zwaarspaath geen koper inboorlingen, der andere gewesten uit den omtrek, zooals daar waren de Raamstraat, de Varkensmarkt en de Pom penstraat, en andere oorden. Dezen avond dan heerschte Maijken zonder tegenspraak, in haar rijk, dat beneden niet alleen den winkel omvatte, maar ook de aangrenzende landen, de binnen kamer meen ik, waarachter zich de keuken nog uitstrekt, waar de oven der bakkerij zich bevindt, want baas of meester Meerens was winkelier, herbergier, bakker en hovenier, en al deze stijlen of ambachten oefende hij uit met een waar succes, altijd toch onder de opperheerschappij van zijne betere helft, alias Hebertien genaamd. Op eens klonk het uit de bin nenkamer- Vrouw, licht aanmaken Ja, Bertes Ze zullen spoedig hier zijn. Schik maar alles zooals het hoort en zet alles gereed. Wachten doen ze immers niet graag. En door de ruiten, welke als onderslag de kamer van den winkel scheidden, werd een gloeiende spijker zichtbaar, die van den schoorsteen scheen uit te gaan. Onze voorouders waren zoo veel eischend niet als wij en waren lichter tevreden. Wordt vervolgd.

Peel en Maas | 1931 | | pagina 7