lad ?an „PXHBELi EST MAAI
Om twee millioen
Bakel en Milheeze.
FEUILLETON
Der düvel mit de
vaan.
Allerlei.
%^aaicnOe/ldaditf
ZATERDAG 22 NOVEMBER 1930
Een en Vijftigste Jaargang
No. 48
door A. F. VAN BEURDEN.
Bakel is een echte oude Peelge-
meente, wier bewoners in vele op
zichten het oude, trouwe, eenvoudige
Meierijsche karakter bewaard heb
ben.
Sober in wonen, kleedij en behoef
ten, steeds strijdende met den
onwilligen bodem, hebben zij door
noesten vlijt een groot stuk van de
Peel veroverd, die hun Brabantsche
Opperheeren hen al in de XIVe
eeuw in gebruik gegeven had.
Gemert, Bakel en Deurne liggen
op ééne lijn, even ver van de Peel
en hadden daarom aan den Oostkant
geene buren.
Omdat de grenzen aan den Peel-
kant zoo moeilijk te bepalen waren,
heeft men in de middeleeuwen veel
strijd met de heeren van het land
van Kessel en die van Cuijk gehad,
het spande er aan de Bunihorst, aan
de Springelbeek, aan de lange Rijser
tot in 1715 de Pruisische Koning den
Gordiaanschen knoop doorhakte en
van Bakel een strook van 1250 M.
afnam en bij Venray voegde.
Van Bakel was de meest vooruit
geschoven post in de Peel Milheeze.
Bakel is 7536 H.A. groot, telt
2820 inwoners. De Bakelscbe Aa,
de Kaweische loop, de Snellenloop
doorsnijden of begrenzen het Bakel-
sche gebied.
Gehuchten zijn, te beginnen in het
Noorden
Achterste en voorste Grootel, Esp,
Neerstraat, Nüijeneind, Geeneneind,
Zand, Bentem en Overschot meer bij
het dorp op de Peel aan Hoberg,
Berke, Klef, Hoeven, Bankert, Schut-
boom, Kawei, Hilakker, Bakelsche
brug, Ravengat, Rijpelberg, Kruis-
schot en Brouwhuis.
De spoorweg doorsnijdt Bakel iets
benoorden Brouwhuis.
Philippus, baron van Leefdael,
Heer van Waalwijk en van Beek
bij Aarle, zoon van Jan Rogierse
v. L., een groot liefhebber van
heraldieke onderzoeking, zooals
Sassen in zijn N.Br. Almanak van
1889, BIz. 99, zegt, heeft een be
schrijving van de Meierij samen
gesteld Ao. 1645. Daarin is ook een
beschrijving van Bakel opgenomen
als volgt
Baekell toebehoorende aan zijne
Con. Majesteijt dan werde anno
1558 beleent bij Jonker Jan van
Deurne voor de somma van 954
pond zilvers, maar is wederom ge
lost en tot nu toe aan den Cooninck
gebleeven, hebbende oock gerechtig-
heijt in de moeren, den Peel, te
moegen torven.
Heeft een seer oude paróchikercke,
wesende de moeder der kercken van
Deurne en Gemert, seijnde eene
pastorije met Deurne voorscreven,
waarvan het Jus Patronatus compe
teert den Abdt van Epternaken. Den
patroon der kerk is St. Wilbord.
Hieronder is gheleegen seeker ge
hucht, ghenaemt Milhese, alwaer
eene Capelle is, daer patroon is St.
Anthonis, waervan het Jus Patrona
tus competeert den Heere van Hel-
mont.
Van deese plaetse laet hun heere
noemen Joncker Robert de Beever,
woonachtig tot Berlicum, hebbende
aldaer een chijnsboeck ende een
laetbancke daarover deselve chijnse
gevonnist wordt, alles leenroerigh
aen den huijse van Rictel.
Hem is nog een gehucht onder
Bakel, ghenaemt Brouhese, hebbende
eene Capelle, Jus Patronatus compe
teert den landCommander Oldenbis-
sen ofts Commandeur van Gemert
Duits ordens
Hieronder ligt nog een seeker
huijs (Brouhuijs) met district van
4
De kotters hadden elk een lucht
pomp aan boord en alle benoodigd-
heden voor twee duikers, om in
de duikersklok af te dalen. Boven
dien had ook iedere ondernemer
een zeker getal inlanders in zijn
dienst, die zonder toestel doken,
doch veel slechter betaald werden
wijl zij minder diep konden ko
men dan de duikers in de klok.
Deze laalsten waren voor het
meerendeel blanken. Langer dan
twee minuten kon geen dezer tel
kens onder water blijven. Meer
dan twee klokduikers kon even
wel een kotter niet tegelijk naar
beneden laten. Opdat de opbrengst
in het korte seizoen niet te mager
uitviel, werden bovendien eenige
gewone duikers gebruikt.
Palof dook heden zeer diep. Hij
was wel honderd voet onder het
schip. De verlichting was. of
schoon de dag helder en mooi
was, tengevolge van den slerken
plantengroei op den zeebodem,
zeer onvolkomen en de drukking
van het water op deze diepte
schier niet uit te houden.
De luehlpomp op het vaartuig
landerijen, heijden, leenroerich aan
den hoove van Brabant en herghe
Coomen van die van Polluijn met
houwelijk aen die van Baexen, ghe-
lijck Joncker Adam van Baexen,
heere van Woest Meerbeeck,'t seive
nu is besittende.
Nog sijn onder Backel ghelegen
seeckere oude hoeven bij naeme
Scheepstal, daer men. nog de over
blijfselen siet van eenen watermeulen
en wordt genoemt in d'oude brieven
der abdeijen van Binderen, dewelcke
met haere goederen, daeraen bepaelt
ende oock in die van Helmont ende
Baekel wordende deese goederen nu
beseeten bij die van de familie van
Argenteau.
In het Tooneel der Vereenigde
Nederlander en onderhoorige land
schappen van F. Halma I, blz. 104
wordt Bakel aldus beschreven.
Bakel, een dorp in de Meierij van
's Hertogenbosch heeft veel duin
(zand).
Onder Bakels kerkvang leit ook
Melis.
Heeft van ouds een zeer groote
parochie gehad, daar Gemert ook
voortijds onder behoorde.
Toen geheel Brabant eene schat
ting van 140000 guldens moest op
brengen, moest het quartier Peellandt
daarin over de f 5692 betalen en
Bakel 226 gld. 13 st. 6 penn.
In het jaar. 1525wierd over geheel
Brabant eene schatting gesteld per
haardstee, het dorp Bakel moest pl.m.
1300 gl. daarvoor per jaar betalen
(Oudenhoven pag. 84; Houven II,
pag. 367.)
De kerk van Bakel.
Bakel heeft de eer een der oudste
kerken van het bisdom den Bosch
te bezitten. Reeds in 721 kwam de
H. Willibrord aldaar het geloof ver
kondigen. Weinig tijds te voren had
zekere Herelaef aldaar eene kerk
gesticht (Schutjes III 177) ter eere
van den H. Petrus en Paulus en
den H. Lambertus, die kort te voren
den mtrteldood gestorven was.
Niet zonder grond beweert men,
dat de H. Willibrord eenigen tijd te
Bakel als pastoor heeft gezeteld en
en wel op de volgende gronden
In verschillende schenkingen ten
behoeve van den H. Willibrord
onderteekent de pastoor der plaats,
die presbiter genoemd wordt, de
acte als notaris, o.a. in 704 te Til
burg door Virgilius, in 712 te Waalre
door Ansbaldus, maar in Bakel in
721 ontbreekt de presbijter als
notaris, wijl de H. Willibrord als
pastoor de schenkingsocrkonde niet
kon onderteekenen.
In dit charter staan de merkwaar
dige woordenubi nunc dominus
pater en pontifex WiJlibrordus
praeesse videter, welke uitdrukking
in 697 ook voor de kerk van Mil-
lingen geschied, dus waar nu de
heer vader en opperpriester Willi-
brordus tegenwoordig verblijf houdt.
Ook komt Bakel steeds als ecclesia
matrix, moederkerk, vóór. Dat was
ze ook van Deurne, Liessel, Mil
heeze, Gemert en Vlierden. Deurne
en Bakel waren later onder een
pastoor, maar deze moest te Bakel
wonen, omdat hij de tienden van
Milheeze kreeg, maar die te Deurne
verbleef, wat de bewoners van Bakel
ontevreden maakte, wijl de vicarius
of plaatsvervanger te Deurne slecht
bezoldigd werd.
P. Kleijntjes S. J. schrijft in St.
Willibrordskerk, blz. 20.
In de jaren na 705 is Willibrordus
dikwijls in Noordbrabant en Limburg
werkzaam geweest. Het is opvallend
hoeveel plaatsen nog de herinnering
aan dezen grooten geloofsverkondiger
bewaren: Oss, Bakel, Deurne, Sus-
teren, Maeseijck.
In de Katholieke Kerken van
Nederland door Dr. P. J. Cuijpers,
werkte koortsachtig, opdat de
duiker niet zou stikken, maar
Palof steeg het bloed naar hel
hoofd, het suisde hem geweldig
in de ooren en zijn borst was
beklemd, alsof er een centenaars-
last op drukte.
Tengevolge van een en ander
zag hij alles met bloedroode ran
den omgeven; in weerwil van het
koude zeewater, dat om hem heen
stroomde, had hij het ondragelijk
Toch hield hij het uit. Hij wil
de het noodlot dwingen. Zijn con
tract liep in de volgende week
teneinde en hij was vast besloten
alsdan Kassan vaarwel te zeggen.
Hij bezat evenwel geen stuiver
meer dan zijn weekloon en met
die geringe som kon hij niet weg.
Verdiende hij in deze dagen niets
extra's, dan zou hij zich verplicht
zien, een nieuw contract voor twee
maanden aan te gaan. En, men
weet het, het verblijf in deze ko
lonie was hem een hel, hij snak
te er naar, van hier weg te ko
men, weg naar de groote wereld,
naar Europa
Het is een eigenaardig heimwee
dat dikwijls na veeljarig oponthoud
aan gene zijde van den Oceaan
landverhuizers en zwervers over
valt. Aan .die martelende ziekte
leed Palof.
Wanhopig zocht hij op den
bodem, kuchend in de klok rond
wandelend en zich tusschen de
reuzengewassen van zeldzame ge
daante doorwringend, wierp hij,
blz. 417, schrijft deze over de kerk
van Bakel het volgende:
Deze oude parochiekerk, bij be
sluit van Lode wijk Napoleon in 1809
opnieuw ran de Katholieken terug
gegeven, tegen eene uitkeering van
f 6000 aan de Hervormden, doch
eerst op 6 September 1818 wederom
in gebruik genomen, schijnt te dag-
teekenen uit de zestiende eeuw.
Het gebouw was in 1708 zwaar
door brand geteisterd.
In 1721 werd het hersteld, doch
de toren bleek in 1840 opnieuw
bouwvallig te zijn, zoodat hij belang
rijke herstellingen vorderde en in
1893 opnieuw aan den Westkant
gerestaureerd werd. Er zijn 250 zit
plaatsen.
De toren is van alle zijden van de
Peel als een baken te zien.
Vraagt prijzen bij
Firma van den Munckhof
Groote straat 28 VENRAY
Heel, heel lang geleden woonde
er te X. een oude snijder. De men-
schen zeiden gewoonlijk ,,'tWullem-
ke Pik", ten eerste omdat hij den
heelen dag met zijn naald in de
stoffen pikte, maar ook omdat zijn
kromme neus onwillekeurig aan een
pikkende vogel deed denken.
't Wullemke was een eigenaardig
kereltje. Grijs haar, 'n grijzen punt
baard, scherije grijze oogen achter
eén reusachtigen brilen daarbij zóó
mager Richtig maar knook en vel
't Was ■xel een fiksche werkman.
Als hij je een jas of broek maakte,
dan was ze gemaakt, en dat dachten
„der Herr Baron" van 't kasteel en
diens vrienden ook. Want al die
hooge heeren waren klanten van
Willem. En 't Wullemke voer daar
wel bij.
Maar inplaats van tevreden
te zijn met wat hij haJ, wou hij
steeds meer geld verdienen en
daarom begon hij stilletjes aan de
prijzen te verhoogen. „Niet erg"
vond Willem, „die hooge heeren
hebben toch duiten zat en ik moet
toch ook leven."
En daarbijals een van hen zich
een costuum liet aanmeten, waar ie
vier ellen stof voor noodig hadden,
dan zij Wullemke vijf. Van die
eene el maakte hij dan een mooi
lief broekje, dat hij weer tamelijk
duur verkocht.
„Kom, kom", zei hij dan tot zich
zelf, „die heeren gooien het geld
toch maar weg en ze worden' voor
de rest puik bediend. Trouwens, dat
doe ik alleen met hen, de arme lui
reken ik nooit teveel."
U ziet, ons Wullemke redeneerde,
wat betreft het 7e gebod, de heele
catechismus onderstboven, met den
pastoor erbij. Trouwens, (tusschen
haakjes gezegd), het Wullemke dacht,
dat de pastoor maar liever bij zijn
kerk moest blijven.
Van zaken doen had die toch
geen verstand.
mossel na mossel oprapend, deze
in den aan zijn lijfgordel beves
tigenden grooten zak. Eindelijk
was de zak vol. Hij gaf't teeken
en werd opgehaald.
Toen men de klok had afge
schroefd en de fiissche lucht en
het licht op het dek Palof toe
stroomden, zonk hij ineen. Hij
was te lang beneden gebleven,
maar zijn tot vertwijfeling geste
gen wilskracht zegevierde over
de zwakke lichaamskrachten.
Voordat de avond viel was hij
zevenmaal tot in de diepste streek
neergedaald. Daarna zat hij
's nachts bij het licht van een
lantaarn naast den scheepseige
naar op het dek van den kotter,
die in den inham was terug
gekeerd en daar voor anker lag,
en ieder der twee mannen brak
met een kort, sterk mes de groote
schelpen op, en onderzocht nauw:
keurig den inhoud. De opbrengst
was heden niet gering, de mosse
len hielden tal van kleine parels
in en ook enkele grootere, waar
onder ter waarde van 60 tot 100
dollars.
De beide mannen waren alleen
op het schip. De oogst aan boord
der overige kotters was gering
geweest, zoodat de arbeid reeds
lang was geëindigd. De nacht
was rustig en donker, maar de
lucht was zwaar betrokken, er
dreigde regen. Den volgenden
dag zou men wel niet kunnen
arbeiden. De twee mannen werkten
Met dat al verdiende ons snijder-
tje geld als water en zoo gauw hij
het binnen had werd het gepot. En
's avonds, als het donker was, sloop
hij den kelder in met een brandende
kaars en dan kon je vertelde
een buurvrouw die het „toevallig"
eens gehoord had heel duidelijk
het rinkelen van geld hooren.
Booze tongen beweerden zelfs,
dat er een logisch verband bestond
tusschen Wullemke's magerheid en
dat potten.
Dit, onder ons gezegd, zooals de
klapperwiever zeggen.
Wat er van zij, ik wilde U een
droom vertellen, die het Wullemke
eens gehad heeft. Of hij dien dag
slechte zaken gedaan had, en of hij
iets gegeten had wat hij niet kon
„verknauwen," ik weet het niet in
ieder geval hij droomde.
Hij was op den terugweg uit de
stad, waar hij een chic costuum had
afgeleverd en de noodige duiten op
gestreken. Het liep tegen den avond
en lushg fluitend vervolgde ons
snijdertje zijn weg. af en toe loerend
of de kous met het geld nog op
zijn plaats was.
Opeens was hij verdwaald en stond
voor een groot woud. Juist wilde
hij weer rechtsomkeert maken om
den juisten weg weer te vinden, toen
hij plotseling vol ontzetting staan
bleef.
Zijn oogen werden onnatuurlijk
groot; zijn mond klapte aanhoudend
open en dicht, als een hond die naar
de vliegen hapt en dikke zweet
druppels parelden op zijn voorhoofd.
Hij zag iets verschrikkelijks.
Vlak voor hem doemde een ge
stalte op, reusachtig groot.. De kop
van het monster was versierd met
twee kromme horens, zijn oogen
schoten vuur en tusschen zijn spitse
lange tanden dwarrelde damp langs
zijn neus omhoog. Twee zwarte
vlerken klapperden aanhoudend in
dec windin de hand hield het
monster een lange vaan, waarvan
het eene einde de aarde beroerde,
terwijl het andere zich verloor hoog
in de lucht.
„Morkrudje, 't is der düvel," kreet
Willem en viel achterover van
schrik.
En ja, het was de duivel. Met
een grijnslach bewoog hij he vaantje
zachtjes heen en weer en ons Wul
lemke, of hij wilde of niet, moester
naar kijken. Langzaam volgde zijn
oogen de golvingen van het vaan
del en tot zijn grooten schrik zag
hij, dat het samengesteld was uit
allerhande lappen. Duizenden en
duizenden, gr tote en kleine, scheeve
en rechte, roode, blauwe, groene
gele enz. enz.
Kortom, een reuzenvaandel van
lappen in alle kleuren en vormen
en heelemaal onderaan, versch er
bij gezet, een groot stuk fluweel van
dezelfde kleur als het costuum, dat
hij juist had afgeleverd.
Toen pas begreep ons snijdertje,
dat der düvel zich een vaan had
gemaakt van alle lappen die hij
zelf gestolen had, en scheel loerde
hij nog eens naar boven om te zien
hoe lang ze wel was.
Nog bleef hij roerloos liggen, maar
toen de duivel een klauw naar hem
uitstak, sprong hij met een vervaar
lijken „keek" op en liep. alsof hij
denzelfden dag nog naar Parijs
moest. Uitkijken waar hij terecht
kwam, kon hij niet en zoo kwam
het dat hij ineens pamp tegen een
dikken boom opstormde.
Hij gunde zich den tijd niet om
fatsoenlijk te kunnen vallen, en juist
wilde hij weer hals over kop overeind
krabbelen, toen zijn mond weer
vliegen begon te vangen.
O, jummig, van achter die boom
keek de gevaarlijke kop hem weer
grijnslachend aan, en de düvel kit-
ijverig voort.
Plotseling verbleekte Palof bij
het openbreken van een mossel,
zijn handen beefden, en bliksem
snel wierp hij de schelp over zijn
hoofd in het water, greep een
nieuwe mossel van den hoop en
opende die.
Wantrouwend keek de scheeps
eigenaar naar Palof's handen.
Wat was dat? Wat viel daar
zoo even in het water vroeg hij.
Palof schudde het hoofd en zei
kalm
Ik heb niets gehoord. Gij
zult u vergist hebben.
De ondernemer zag den duiker
met nog meer wantrouwen aan.
Hm, bromde hij, dat zullen
we toch morgen eens nader onder
zoeken. Je zult vannacht in mijn
kamer slapen; en als je een poging
mocht doen, om ze te verlaten,
dan schiet ik je neer als een hond.
De zaak was niet in orde, Palof,
en moet morgen worden opge
helderd.
Zooals gij wilt, antwoordde
de duiker met een grijnslach. De
eer, op uw kamer te slapen, is
geheel aan mijn kant Ik zal ze
naar behooren weten te waardeeren
Laten wij het er voor heden
bij blijven, riep de'scheepseigenaar
alsnu, opstaande uit. Ik zal de
mosselen wegsluiten, en morgen
in den vroegen ochtend zullen wij
ze verder openbreken. Wij zullen
toch niet in zee kunnen gaan,
want de wind is gekeerd. Kom
telde hem met de punt van het
vaandel vlak op zijn neus. Toen
kon hij niet meer.
„Leeve herr düvel", jammerde hij
en kroop cp zijn knieën, „leeve
herr düvel, ig doon 't neet mie. Och
laot mig mer gaonig maok alle
luy e costuum voor niks, went ihr
mig niks dood."
Maar de daivel blies hem een
wolk damp in het gezicht en pakte
hem bij zijn haren dan bewoog hij
zijn groote vlerken en daar ging ons
Wullemke de lucht in en maakte 'n
gratis vliegtochtje.Het ventje weerde
zich duchtig met hand en voethet
hielp niks, de duivel had te stevig
vast.
Toen zij lang genoeg gevlogen
hadden over het woud heen. kwamen
ze opeens aan een open plekhet
was er verdacht warm en toen onze
Willem toevallig eens omlaag keek,
meende hij dat het bosch aan 't
branden was. Maar onophoudelijk
stegen uit de vlammen zwarte ge
daanten op met vleermuisvleugels
en fladderden om hem heen. Het
snijdertje begon te brullen van angst,
want hij begreep dat dit de hel was.
en dat hij daarin zou vallen, als de
duivel hem losliet.
En werkelijk, langzaam, heel lang
zaam daalde de duivel met hem
omlaag, als een sperwer, die een
spreeuw gevangen heeft in de lucht,
en ze nu op zijn gemak gaat op
peuzelen op den grond.
Poeh! wat werd het warm.Wul
lemke hapte naar lucht, als 'n visch
op het droge. Opnieuw begon hij
te kermen en te bidden om genade.
Tevergeefsch Nader en nader
kwamen de vlammen de hitte was
ondragelijk. Ons Wullemke verloor
bijna het bewustzijn en voelde dat
de vlammen zijn broek aan 't „ver-
snirken" waren.
Maar de duivel was zijn spel nog
niet moede langzaam steeg hij weer
op, al maar hooger en hooger, totdat
de vuurpoel onder hen niet grooter
was dan een vonk.
„Zou ik er dezen keer zóó nog
eens afkomen?" Wullemke begon
het te hopen en het had er ook
allen schijn van.
Juist wilde hij een hardgrondig
„merci herr düvel" uitspreken, toen
deze hem plotseling losliet. Ons
Wullemke viel, in duizelende vaart
en onder het vallen hoorde hij den
duivel nog schaterlachen, hoog in
de lucht.
De vuurpoel onder hem werd al
grooter en grooter. Nog een secon
de en hij bonkte neer naast
zijn bed.
Hij was wakker.
Dagenlang liep Wullemke Pik
met een „krul" aan zijn hoofd, zoo
groot als een vuist en als de men-
schen vroegen hoe hij daaraan kwam
deed hij alsof hij het niet hoorde
en sprak over wat anders.
Maar sinds dien dag ook hing
er voor zijn venster een groot
plakkaat, waarop met reuzenletters
„Groote Afslag".
Valschheid moge een dikke korst
zijn, doch in den loop des tijds zal
de waarheid er onder te voorschijn
komen.
Wat ge wachten liet tot morgen,
Vindt ge weer met grooter last
Ieder dag baart nieuwe zorgen.
Eiken dag dus opgepast.
Hij, die het geheim der vreugde
kent, kan lachen over de wereld en
hare wijzen.
Waar meeningen de plaats inne
men van overtuiging, gedachten de
plaats van geloof, daar worden
karakters zeldzaam.
mee, man.
De scheepseigenaar, een groote,
sterke Ier, schoof met zijn voet
de nog ongeopende mosselen naar
het luik, dat naar het inwendige
van den kotter voerde, liet het
luik vallen, schoof er den grendel
voor, sloot dezen, en verliet, duor
den steeds honend lacnenden
duiker gevolgd, den kotter.
Beide mannen begaven zich
naar de gelagkamer van het
hotel, waar de Ier woonde. In een
vertrek daarnaast was het spel
reeds in vollen gang, want men
hoorde korte uitroepen van de
bankhouders, het klinken van
geldstukken en nu en dan de
vloeken en verwenschingen der
verliezenden. In de gelagkamer
waren slechts eenige Maleische
matrozen aanwezig.
Palof begaf zich heden niet
naar het speelholaan dezelfde
tafel, waaraan zijn patroon zat, at
hij zijn avondeten en dronk een
kop koffie.
De Ier was een sterke drinker.
Het water in de kolonie was niet
bruikbaar voor het koken het
was gefiltreerd zeewater en had
een walgelijken smaak. Heden
avond echter gebruikte de scheeps
eigenaar geen sterken drank; hij
werkte zijn avondeten droog naar
binnen, en waarschijnlijk was dit
de reden, waarom hij op den
tegenover hem zittenden duiker,
die hem tot deze ontbering dwong,
woedende blikken wierp.
Geen grooter eer dan in de on
geziene en onbekende ongeziene
goede daad.
Beter strijdend vrij, dan slaaf in
vrede.
Het hart klaagt meestal alleen om
eigen leed de glimlach om andere
vreugd is vaak meer wellevend dan
oprecht.
lagtmiea lielsdiillngtn.
Een nieraandoening kan uw ge
zondheid bedreigen zonder dat gij u
ervan bewust zijt. En juist die lang
zame ontwikkeling zonder veel
uiterlijke en vaak verkeerd begrepen
kenteekenen is zoo te duchten.
Maak niet de ernstige fout van
waarschuwingen te verwaarloozea als
urinekwalen. rugpijn, rheumatische
pijnen, spit, ischias, duizeligheid en
hoofdpijn, waterzuchtige zwellingen
enz.
Wees verstandig en neem het
middel, dat door duizenden wordt
aanbevolen voor het verbeteren
hunner gezondheid in dergelijke ge
vallen. Gebruik Foster's Rugpijn
Nieren Pillen, dié de kwaal in haar
oorsprong aantasten en de nieren
versterken en opwekken tot gezonde
werkzaamheid.
Bij alle drogisten enz. f 1.75 p. flacon.
Ingekomen en vertrokken
personen
van 7 tot 14 Nov.
INGEKOMEN:
M. J. H. Derickx, electricien,
Henseniusstraat 14 van Melick;
M. B. Hendriks, dienstbode.
Langstraat 33, van Eindhoven;
M. H. J. Koonings en gezin,
vrachtrijder, Ysselsteyn 346, van
Horssen
A. M. H. Reijnders, dienstbode,
Leunen K 49, van Venlo
S. B. B. v. d. Sprong, z.b. Kemp-
weg 6, van Gouda
C. J. Gerrits, dienstbode, Stations
weg 3, van Maashees
Ph. A. Piron, z,b. Grootestaat 18,
van Ubbergen
H. Smeulders, broeder. Stations
weg 32, van Grave
C. Brisko, dienstbode, Eindstraat
10 van Apeldoorn.
VERTROKKEN
G. M. Zeegers, kleermaker, naar
Meerlo-Blitterswijk B 45
L. J. H, J. Kraijkamp, z.b., naar
Nijmegen, Barberossastraat 4;
M. B. E. Boerstal, dienstbode,
naar Oploo-St. Anthonis;
H. P. B. Coppus, z. b. naar
Meerlo B 76
P, A. Huys en vrouw, idem, naar
Horst, Rotven
H. J. Cuppes, broeder, naar
Gent
D. M. F. Vermeulen, z.b. naar
Echt:
M. A. H. Vermeulen, idem, naar
idem
M. J. A. Vermeulen, idem. naar
idem
H. Mecklenburg, kloosterzuster,
naar Eist
A. M. Rutten, dienstbode, naar
Broekhuizen
A. H. H. van Zwamen, id. naar
Eindhoven, Stratumsche dijk 63.
P. M. A. Wismans, z. b. naar
Meerlo
Ik ben moede en wil slapen,
zei Palof wrevelig.
Je hebt van avond vroeg
last daarvan, merkte de Ier op,
doch kom maar mee, in elkgeval
spaar je daarmee geld uit.
Alle huizen in Kossak hebben
maar één verdieping en zijn wegens
de zware winterstormen zeer laag.
De scheepseigenaar gaf Palof een
teeken, om de korte trap naar de
bovenverdieping te beklimmen.
Hij ging voorop en de Ier volgde.
De eerste kamer op de lange
gang was de woning van den Ier.
Er stonden drie bedden in. Boven
de door drie stoelen omgeven tafel,
behalve de bedden, het eenig
mobilair van het vertrek, hing een
brandende petroleumlamp. De Ier
trok den sleutel uit de deur, sloot
deze aan de binnenzijde en stak
den sleutel in zijn broekzak.
Neem nu je gemak maar,
zei hij, zette zich aan tafel en
stak een pijp tabak aan. Palof
wierp zich gekleed op het bed,
wendde het hoofd naar den wand
toe en scheen, vermoeid door den
zwareu arbeid,spoedig in te slapen.
Nadat hij ongeveer een uur aan
de tafel gezeten en rustig voort-
gerookt had, stond de Ier op,
naderde den slapende, bekeek hem
een poosje, doofde vervolgens de
lamp uit en sloop weg uit de kamer,
welke hij zonder het minste ge-
druisch weder aan den buitenkant
sloot. Hij kon zijn gewonen avond
drank niet langer missen. Derhalve