Tweed© Blad van „FEIL II MAAS" Het Geluk. De puntjes op de i! FEUILLETON De Hutten in de Peel, De betooverde schapendief. ZATERDAG 23 AUGUSTUS 1930 Een ea Tijftitste Jasrgaaf No. 35 Drie, die by elkander liooren. Vreemde zonden; ergernis; verantwoordelijkheid. We hebben allen eenmaal den Catechismus geleerd, en wellicht, voor de Eerste H. Communie (vroe ger) met vraag en antwoord van buiten gekend. Daar zullen we ons toch wel een en ander uit herinneren Tenminste zeker den naam Vreemde zonden. Tja, wat zouden dat ook weer voor een soort van zonden zijn Zonden, die weinig voorkomen Zonden, die zoo'n beetje vreemd, zoo n beetje eigenaardig zijn en misschien daar om „vreemde" zonden worden ge noemd Neen! Vreemde zonden zijn die zonden, waardoor men zich mede plichtig, mede-schuldig maakt aan de zonden van anderen. Anderen doen dus eigenlijk de zonde, maar op een of andere manier is men mede-schuldig daaraan. Mogen we even een kleine repetitie houden van die Catechismusvraag Omdat ze zoo bijzonder actueel en van pas is voor onzen tijd Omdat ze zoo nauw samenhangt met de vele ergernissen en met het groote gebrek aan verantwoordelijkheids gevoel, waartoe velen aanleiding geven en waaraan velen lijden. Welke zijn de vreemde zonden We zullen ze achtereenvolgens geven, telkens met een voorbeeld uit de practijk van het dagelijksche leven. Daar is vooreerstgebieden aan iemand direct een bevel geven te zondigen of door gezag en invloed een ander overhalen een zonde te bedrijven. Een winkelier, die zijn bediende vervalschte waar doet ver- koopen, maakt zich mede schuldig aan het bedrog en de zonde tegen het 7e gebod. Ten tweede: Aanraden: elke aan sporing tot zonde, ook al wordt er niet veel of heelemaal niet bij ge redeneerd. Hij of zij, die in gesprek ken, direct of indirect, de zondige geboortebeperking verdedigtde Katholiek, die vol lof is voor een liberale of neutrale krant. Ten derde: beschermen: door den zondaar te verdedigen tegen hem, die hem door straffen of op andere manier van de zonde wil terughou den ofwel, door den zondaar bij de zondige daad zelve in bescher ming te nemen. Zoo zal men dikwijls zien, dat, wanneer de politie een walgelijke zatlap, die zich verzet, wil opbrengen, dat dan het pu bliek partij kiest voor de dronkaard, en deze zal helpenof dat de ouders partij trekken voor hun vlegels van kinderen tegen de onderwijzers of geestelijkenof dat men voor de rechtbank niet terugschrikt voor de doodzonde van meineed om een of anderen kameraad er uit te helpen. Ten vierdedeelnemen door ofwel mede te werken aan de zondige daad: een dief de sleutel van het huis te geven vuile taal spreken door abonnement niet-katholieke bladen te steunen, die de goede zaak benadee- lenofwel, door een gedeelte van gestolen goed in bezit te nemen, en daardoor oorzaak zijn, dat het ont vreemde goed aan zijn rechtmatigen eigenaar onthouden wordt. De heler (die het vasthoudt) is even goed, (of beter) even slecht als de steler. Ten vijfde prijzen de zonde toe juichen of. de deugd bespotten. Dat is de beroepszonde de slechte schrij vers in boeken en (geïllustreerde) bladen, in slechte films en tooneel- stukken. En dat is een zeer groot kwaad, een duivelsch kwaad, van onzen tijd. Dat er zonden gebeuren, Dat de bergplaats, waarin de herbergier zijn geld bewaard had klaarblijkelijk die ledige ruimte was, welke in den afgeloopen nacht in den muur opengebroken was en dat niemand iets van die geheimzinnige plaats weten kor. behalve zijn zoon; Dat het met bloed bevlekte mes, hetwelk men in de eerste kamer gevonden had en waarmee men ongetwijfeld de moord bedreven had, zijn zoon José toebehoorde, zooals de wapensmid getuigde, die het hem bij den marsch ver kocht had; Dat naar een van Sevilla zonden bericht, José op den avond van dien ongel ukkigen nacnt, waarin de misdaad begaan was, van zijn regiment was gedeser teerd; Dat den avond te voren bij zonsondergang de deserteur in de nabijheid rondgedoold moest heb ben, zooals herders getuigden, die hij om brood en water ver zocht had, daar hij den ganschen dag nog geen voedsel had proefd; Dat, toen men den weg onder- niets vreemdszal wel zijn, zoo lang de wereld zal bestaan. Maar dat de zonde zoo algemeen wordt goedgepraat, wordt voorgesteld en en voorgetooverd als iets, wat zoo erg niet is, ja, waar moed voor noodig is, wat onze moderne tijd nu eenmaal wil enz., dat is duivelsch, want dit deed de duivel al in.... het aardsche paradijs. Dat is het meest afschuwelijke volksbederf. Ten zesde behagen nemen, het geen gebeurt door uitwendige teeke nen, b.v. lachen, goedkeurend knik ken enz. als men lacht met smerigen praat, klapt, wanneer een ordinaire kroegzanger of zangeres een vuil liedje zingt, zondigt men mede. Tot hiertoe hebben we zes vreemde zonden opgenoemd, welk bestaan in een daad, waardoor men den anderen tot zonden aanzet, of op een of andere manier bij de zonde behulp zaam is. Nu komen er nog drie, welke bestaan in een verzuim in het ver zuim van een daad, welke men ver plicht was te verrichten, om de zonde voorkomen. Natuurlijk is hier alleen sprake van vreemde zonde, wanneer men wegens zijn ambt, beroep, wegens een of andere ver bintenis of contract, wegens zijn staat (b.v. ouders) verplicht is de zonde van anderen te beletten, te straffen, bekend te maken. We krij gen dus Ten zevende niet beletten. Wan neer burgerlijke overheden niet al datgene doen, wat redelijkerwijze in hun macht is, om de openbare on zedelijkheid te bestrijden (beperking bioscoop-, dans-, alcoholisme- gevaar), maken zij zich schuldig aan de vreemde zonde van: niet beletten, want dat is hun plicht als openbare overheid. Wanneer ouders of over sten hun kinderen of onderhoorigen niet verwijderd houden van gevaar lijke gelegenheden, van vroegtijdige verkeeringen, van al te veelvuldige en te vrijen omgang, zijn zij in ge weten verantwoordelijk voor de zonden, welke uit dat verzuim van hun plicht voortkomen. Wanneer café-houders voor kermis- of carnavalsdagen in hun lokaal liedjes-zangers of zangeressen hebben gehuurd, en ze laten deze maar raak zingen, rot en groen, en ze beletten het niet, dan maken zij zich schuldig door hun verzuim aan vreemde zonde. Ten achtste: niet straffen. Dat komt vooral voor onder ouders en oversten, die hunne kinderen uit nalatigheid, uit zwakheid, uit al te groote toegeeflijkheid niet genoeg berispen of bestraffen. Ten laatste: niet bekend maken aan hen, die de zonde kunnen en moeten beletten. Zoo zijn b.v. politie-mannen krach tens hun ambt in geweten verplicht, sommige wetsovertredingen, vooral die bedoeld zijn als bestrijding der openbare onzedelijkheid of ter voor koming van openbare onzedelijkheid, aan de overheid bekend te maken. Zoo is men ook verplicht, krachtens het algemeene gebod van naasten liefde, het kwaad te beletten, als men dit zonder groote bezwaren kan doen. Zoo können leerlingen van gestichten en scholen, kinderen en dienstboden des huisgezins uit liefde op zware zonden verplicht zijn, de geheime zonde aan de betrekkelijke overheid bekend te maken. Ziedaar nog eens een ouderwet- sche les uit den Catechismus Beetje droog misschien, maar van veel gewicht. Als men zoo eens in de wereld rond kijkt, dan gelooven we, dat er wel eens extra op dit lesje mag gewezen worden. Laten we niet vergeten, dat we waarlijk niet in de wereld zijn, om alleen ons zei ven zalig te maken. We mogen minstens niets doen of laten, waardoor we het eeuwige heil van onze evenmensch in gevaar brengen. Dit gaat direct in tegen het groote gebod der naastenliefde, aan het eerste gebod „Gij zult den Heer Uwen God liefhebben" gelijk. We moeten ook positief mede werken aan het eeuwig -heil onzer medemenschen, minstens door ons goede voorbeeld. Woorden wekken, voorbeelden trekken. Een goed levens-voorbeeld is als een licht-kolom, welke onzen even mensch voorgaat, hem of haar den weg wijst, en in haar stralende schijn de schoonheid, de waarheid.de goed heid van het christelijke leven doet zien. Dat is de eerste en voornaamste taak van het leeken-apostolaat. Fiere, degelijke, open karakters! Ze zijn als een springfontein, in welks veelvoudige stalen de zon van Gods genade veelkleurig henen- straalt.... ZAAIER. zocht, die de misdadiger genomen kon hebben, men tusschen eeni^ struiken een b'.oedigen doek had gevonden, welke toen men die aan de vrouw getoond had, die voor de wasch van vader en zoon zorgde, door haar erkend werd als iets, dat aan J- sé loebehoor Dat behalve het geld, 't eenige wat in het huis van den herber gier gemist werd, de rok uit schapenvel en de geitenleeren broek was, die José als herder droeg, benevens nog eenige an dere kleedingstukken van hem. Door dit alles kwam de recht bank tot de overtuiging, dat Jo9é de vadermoorder was, en 'l volk vervloekte den onnatuurlijken zoon en vermeed vol afschuw de eenzame herberg, de schouwplaats van de ontzettende misdaad, die nadat men een zwart kruis op de deur geteekend had, verlaten bleef stil en ledig als het vreeselijke schavot, nadat het zijne diensten bewezen heeft. Het dak zonk in, de olijfboom verdroogde en de omheining ver viel, alsof de adem van den dood er over gegaan was. In stormachtige nachten, wan neer de wind huilde en bij voor keur eenzame en ongenaakbare plaatsen opzocht, drong hij ook dit ledige gebouw binnen, om daarin te steunen en te kermen, en het gedruisch van de eene of andere deur, die hij met heftig A. F. door VAN BEURDEN. Kort bij de Veniaysche Westelijke Peelgrens staat nog altijd de bekende Kraaienhut, een boerderij van zeer ouden datum. Een drie kwartier Noordelijker op Venraysch gebied stond de Hazenbut. Zij stonden daar heel eenzaam in de hooge Peel, in den zomer met wijden uitblik in het zonnige land zonder eind, in den winter blootge steld aan de regen, sneeuw en storm vlagen, die de vlakte geeselden. Ook vond men onder Nederweert de Somersche Hut, onder Weert de Grashut, de Maarheezerhut en de hutten van Budel. Zij stonden aldus officieel te boek. Wat bewoog de lieden daar als kluizenaars zoo uren ver van de dor pen in een vrij onherbergzaam oord te gaan verblijven. Er was eene be hoorlijke reden voor. De Peel was een wijde, onafzien bare, onherbergzame vlakte, vijftien uren lang en drie breed, zonder be woning. Vele boeren haalden in het turfland hun winterbrand, turf en plaggen, die men opgestapeld in den vuurhaard legde en die, goed ver zorgd, felle hitte gaven. Ook was er verkeer van de Maasdorpen met de Meijerij en omgekeerd. Om turf te halen trok men met de kar Peel in langs langgetrokken bekende sporen; men nam dan proviand mede, want de reis was lang. Wanneer men naar den overkant op bezoek ging. deed men dat per huifkar. Uren ver zag men dan de witte huif der kar door de Peel schuiven, tot ze dan ten slotte in den boschrand verdween. De Hutten stonden nu zoo wat op de helft in de Peel daar konden de paarden wat rusten en de moegewerkte peelboertjes een glas bier krijgen of voor zon en regen schuilen. Maar nog is 't merkwaardig, dat in de tijden, toen de Generale Staten van Holland zich niet ontzagen de Katholieke Brabanders in hunne godsdienstige gevoelens aan te ran den, door de kerken te sluiten, de godsdienstoefeningen te beletten en de priesters te vervolgen, het katho lieke volk van de Brabantsche grens gemeenten in de Peel noodkerken stichtten, waarvan er nog een bij de Kraaienhut gestaan heeft op Venraysch grondgebied. Daar was men althans vrij, want dear regeerden de Oostenrijkers. Wel moesten de Rooraschen uit Bakel, Deurne, Liessel, Vlierden, uren ver gaan in wind en weer, maat dat had men er wel vcor over Eeuwenlang heeft men in onaan zienlijke, veel te kleine schuurkerken moeten doorbrengen, voor er mati ging kwam bij de Hollandsche ïeeren en als de Fransche revolutie niet gekomen was, zaten de Room- schen nog onder de plak van die lui, die in Brabant en Limburg eene onbeduidende minderheid vormde, maar die gesteund werden door het algeweld van den Staat. Zoo vond men ook voor de dor pen Someren, Lierop, Heeze, Leende, Maarheeze, Soerendonk eene hut aan den hoek der Limburgsche Peel grens bij Heugten, in een zeer moe rassige streek, waar de oude graaf, later Sterkselsche lei kort bij loopt. Daar in de nabijheid stond vroeger ook een .watermolen. Vlak bij de Grashut had men ook eene schuur- kerk gesticht, waar al die dorpen ter kerke gingen. Deze kerk werd be diend door de priesters uit Weert. Men kan nog altijd op de oude kadastrale kaarten een dijk zien, die op Maarheeze aanloopt en Kerkdijk heet. Naar Weert toe had men een stel dijkjes aangelegd tusschen de moe rassen dóór en die ter zijde met struikjes bezet waren. Dat was de priesterweg, Tegenwoordig loopt er over het gehucht Laar een goed pad heen, naast den Broekdijk en verder tusschen de Maarheezer hut en den overweg. Vroeger reeds wees een schrijver in den N.K. op de Maarheezer hut, thans café Wildenberg bij de Mar- tenskapel, dat nog druk bezocht wordt. De Buulder hutten zijn getransfor meerd in een gebouw voor den op zichter der Heidemaatschappij. Daar kort bij liggen de Buulder bergen, waar een man omkwam, zooals een kruis vermeldt met het opschrift „Alvorens gij den weg betreedt, die door de bergen leidt, Bidt Hem, die voor uw zaligheid den bittren kruisdood leed." Om de Buulder hutten, die vroeger io eenzaam lagen, is het terrein ontgonnen en bevolkt. Zoo verandert langzamerhand het aanzien der vroeger zoo eenzame en woeste Peel. Wel is het tempo zeer langzaam en zal het nog jaren duren, eer daar bouwland en weiland in plaats van heide en moeras gekomen zijn. Maar de hoop doet leven, al vreezen wij dat de zooveel geld kostende Zuiderzee - drooglegging andere goede werken als de Peel- ontginning nog lang tegen zal houden. heid toewierp, deed den wachter of herder beven, als hij in de nabuurtschap ronddwaalde. Maar de moordenaar was ner gens te vinden. Eenigen tijd na de volvoering van deze in de eenzame herberg begane misdaad, kwam in eene aan den oostelijken afgang van de Sierre da Kanda gelegen pachthoeve, niet ver van Coin, een als herder gekleed man, ziek en afgemat aan. Door medelijden bewogen ston den de arbeiders en de pachter hem bij, zooveel zij konden en toen zij hem vroegen, wie hij was en hoe hij in dezen toestand was gekomen, antwoordde hij hun, dat hij, van beroep geiten hoeder zijnde, soldaat had moeten worden en gedeserteerd was, daa hij slechts op de bergen en in de vrije lucht leven kon. Toevalligerwijze had de bewo ner van de pachthoeve juist een geitenherder noodig, zoodat, toen hij weder hersteld was, aan zijne zorg eene kudde geiten toever trouwd werd, met welke hij zich in het gebergte begaf, waar hij verborgen en onbekend bleef, rustig voortlevende als de kurk- beuken- en wilde olijfboomen zijne gezellen. Terzelfder tijd zeilde een schi; uit Gibraltar, dat naar Lima be- D'r liep eens een gauwdief langs den weg, die zich al heel weinig bekommerde over het 7e der tien geboden.... overal loerde hij rond of er niets te gappen viel. Daar zag hij niet ver van den weg een kudde schapen, veilig en wel in een schaapskooi..., den scheper zag hij nergens... die is misschien wel in het dal in slaap gevallen of zit er gens te droomen.... Onze Daniël luistert nog eens aandachtig... hoort niets verdachts.., hij kijkt nog eens goed rond... geen menschelijk wezen zal hem storen bij zijn bezigheid... dus gaat hij recht op het wollige vee af, bereikt de schaapskooi en heeft ineen-twee drie den besten hamel bij de horens te pakken en legt dien op zijn schouders, niet zooals de goede Herder, maar als een listige dief, die met andermans goed precies doet, als was het zijn eigen bezit.... De domme schaapskoppen staren hem weliswaar verwonderd aan, maar daar let hij niet eens op...,hij verlaat stenul was Op het dek zag men een jonge man in smaakvolle kleeding heen weer wandelen, met een jas broek van moderne stof en een breedgeranden hoed, die met een zwart lint versierd was, welks einden over zijn rug fladderden Deze jon^e man, van een leven dig en onbeschaamd uiterlijk, noemde zich don Victor Guerra weer even dapper de schaapskooi. Maar lieve hemel achter hem aan komt de geheele kudde,... de eerste schaapskoppen zitten hem al op de hielen... loopen hem voorbij, sluiten zich vlak voor hem weer aaneen... steeds grooter wordt de troep... steeds heviger het gedrang, de verschrokken Daniël kan gewoon den eenen voet niet meer voor den anderen zetten. Hoe hij ze ook op zij stoot en dringt, het domme vee "wijkt niet van zijn plaats, maar houdt den dief stevig omsloten in den kring. Bij dit zonderling verschijnsel wordt Daniël ontzettend bang en hij begint denken dat de scheper met dui- velsche kunsten omgaat... het kan niet anders of hij heeft hem betoo- verd.... Daar valt echter niet mee te spotten, zoo denkt hij verder en de verschrikkelijke angst, dat hij hier door de schapen tenslotte nog verpletterd zal worden, staat hij sidderend en bevend als vastgenageld aan den grond en roept tevergeefs alle oudvaders aan. Die willen met den spitsboef echter niets te maken hebben en laten natuurlijk Daniël in zijn schapenkuil zitten.... Daar komt de schaapsherder van achter het struikgewas vandaan en het spelletje lachend aan... Hij wrijft zich in de handen en grinnekend pakt hij Daniël bij den kraag. „Ha, de vogel is gevangen," zegt de herder kalm, alsof het heel ge woon was. dat zal ik je inpeperen, Daniëltje." Maar Daniël jammert en smeekt, dat de scheper hem toch van die betoovering zou verlossen en vrij laten. Hij zou nooit weer iets bij hem gappen, en nu zou hij 't goed maken, extra goed... als hij hem nu toch maar van den duivel wilde verlossen.... De scheper begrijpt nu zijn angst, glimlacht eens fijntjes en stuurt Daniël met den hamel op de schou ders naar de schaapskooi. Nu volgt de kudde vanzelf en trekt weer naar binnen. Nadat Daniël van zijn last was bevrijd, moest hij den herder volgen, die de schaapskooi afsloot en met zijn vriendje naar den rechter wan delde.... Daar werd Daniël door den scheper in handen van het gerecht gesteld, doordat hij hem beschuldig de van diefstal uit de gesloten sehaapskooi. Daniël waagde het niet te ontkennen, maar bekende alles, misschien wel uit vrees, dat de herder, wanneer hij de leugens hoorde, den duivel in levende lijve op hem zou loslaten, want dien droeg hij ongetwijfeld in zijn tasch bij zich. Want met die geschiedenis was het niet zuiver in den haakdat stond bij Daniël vast... en dat was ook het eenige wat de aangeklaagde voor zijn rechter, ter verontschul diging van zijn vergrijp, als een aanklacht tegen den scheper liet gelden. De rechter echter behandelde Da niël naar recht en wet en zorgde zoo goed voor hem, dat hem de gezonde appetijt naar schapen vleesch voor langen tijd verging. Maar ook den rechtsgeleerde kwam de zaak wel wat zonderling voor, en hij was ervan overtuigd, dat zij eenig in de geschiedenis was, iets ongehoords.... Dat de scheper op de beschuldi ging van den veroordeelde, dat hij met den duivel omging, zoo heele maal niets geantwoord had, ja, openlijk voor het verzamelde publiek er niet eens acht op geslagen had, dat wekte de nieuwsgierigheid van den ouden heer op. die zooals vele anderen, wat sceptisch tegenover zulke dingen stond, terwijl hij er voortdurend een verklaring voor zocht Wie weet, [dacht hij, of het niet iets is, wat de oude menschen ver tellen van oude wijven en herders. Je moet achter die geschiedenis zien te komen, kost wat kost.... En zoo liet hij. na de veroordee ling, den scheper op zekeren dag ontbieden en verzoeken even bij hem aan huis te komen, om iets te bespreken. Uit respect voor de over heid durfde de schaapherder dit niet te weigeren en zoo verscheen hij dan op den bepaalden tijd bij den meester in de rechten. Deze ontving hem zeer vertrou welijk in zijn studeerkamer. Daar stond reeds een flesch wijn met een paar glazen en herder en gastheer proefden als een paar goede kennis sen van het kostelijke vocht. „Wat zou dat te beteekenen heb ben dacht de scheper, „die mijn heer voert zeker iets in het schild, waarbij hij mijne hulp noodig heeft. Maar Hansje wees niet dom En waarlijk, als een kat sloop de rechter in het begin met allerlei vragen en gezegden om het boertje, dat zich daarbij veel dommer aan stelde, als het werkelijk was, tenslotte moest hij echter het geheime middel eens vertellen waarmee hij den dief had vastgehouden. Daar had de ondervraagde echter geen ooren naar, en hij wilde niets loslaten. „Oei," dacht de rechter, „zou het er werkelijk niet zuiver naar toe gaan in zulke zaken En hoe meer de boer zich verzet te, hoe ijveriger er ingeschonken werd en hoe meer de nieuwsgierig heid van den gastheer geprikkeld werd. Maar ofschoon de boer goed doordrinkt, en zijn ooren beginnen te gloeien, zijn geheim laat hij zich niet ontvallen.... De opgewonden rechter krijgt het werkelijk benauwd bij den geheim- zinnigen scheper, maar hij moest het weten van die hekserij, al zou hij den duivel van aangezicht moeten aanschouwen. Dus werd er nog een flesch oude zware wijn voor den dag gehaald, en de boer tot drinken gedwongen. Wat genoot hij van het kostelijk vochtzulken goeden drank heeft hij nog nooit geroken. Reeds gloeit zijn bruin gezicht als de volle maan. reeds schiet zijn hoofdhaar vonken uit, zooals een kat wanneer men haar in het donker tegen de haren instrijkt, daarbij knijpt hij de lippen tesaraen en schitteren zijn oogen als vurige kolen reeds wordt de tong losser ^n begint hij te praten zonder eenigen samenhang, en zonder het minste respect voor z'n gastheer. „Nu zal het komen." bromt de rechter in zijn baard, „nu heb ik hem ook vast" „Komaan, zeg me nu eens open hartig, hoe kon je dat toch gedaan krijgen, dat Daniël niet van zijn plaats kon en wat hadt ge met de schapen gedaan Gij zijt een goeie vent," stotterde de boer „maar u mengt zich in dat vuile zaakjeU zult alles weren.... achteraf zal ik er misschien schade door lijden..." „Schade? Daardoor?" antwoordde de rechter, „ik verzeker u, ik zal niet verraden, en er bestaat ook heden ten dage geen wet, die het heksen verbiedt. Vertel me nu maar eens gauw alles." Heksen?... ik heksen?.... wat praat u toch altijd van heksen riep de scheper, „als ik kon heksen, zou ik net zulken wijn en hij ledigde het glas met één teu^ waarna hij met Toen hij te Limaz aangekomen was, beproefde hij verschillende zaken, om er zijn geluk mede te beproeven, maar niets ging hem voorspoedig, daar het hem aan bekwaamheid en geduld ontbrak, alleen in het spel was hij geluk kig, zooals schurken gewoonlijk zijn, Desniettegenstaande was, 'tgeen die winst hem opleverde, niet toe en ging, zooals men elkander reikend om zijn hooge begeerten toefluisterde, want van hemzelve te bevredigen, noch om de pracht wist men het niet, naar' Lima om de aan hem nagelaten erfenis van een bloedverwant te aan- rden, waarom hem de overige passagiers, de kapitein niet uit gezonderd, met groote achting en voorkomendheid behandelden. Zij waren er verre van verwij derd, te vermoeden, dal die man, die zijne reisgenooten, wegens den hoogmoed waarmede hij zich aanzien verschafte, vol beleefd heid aan het boveneinde van de tafel plaatsten, een barbiersgezel, een deserteur, een dief en een ellendige moordenaar was. Want die aanmatigende reiziger was Juan Luiz, de moordenaar van den ongelukkigen herbergier die met valsche, voor den bedrie ger te Gibraltar vervaardigde documenten voorzien en goed bij kas door het geroofde goud, naar Amerika ging, om daar zijn ge luk te beproeven, de inblazingen var» zijn grenzelooze eerzucht en buitengewonen trots volgend. waarmede hij leefde, tebeslrijden, zijne hulpbronnen verminderden zijne vooruitzichten voor de toekomst waren niet schitterend, Zoo gebeurde hel, dat hij met de eigene koenheid voor den mi litairen dienst besloot; want daar hij dapper was en aangevuurd door een hevig verlangen, om te schitteren en een uiterst uit stekenden rang in de maatschap pij in te nemen, gevoelde hij dat er op zijn gevaarvolle loopbaan, om zijn doel te bereiken, geen enkele moeilijke onderneming was, die hij niet bereid was uit te voeren, noch eene huichelarij, waarvoor hij terugdeinsde,zonder zich te verraden of een valschen stap te begaan. Toenmaals woedde in Lima de oorlog, waaraan door den slag Ayacucho een einde was gemaakt. Ayacucho, dat in de taal der Indianen »veld der dooden" be- teekent, was de plaats, waar ten tijde van Karei III de Indiaan Tupac-Amaro de vanen van den opstand legen het moederland verhief. Deze werd door den trouw de dapperheid van den gene raal don José Lasalla onderdrukt, en op datzelfde Ayacucho, dat veld der dooden was het, dat in het jaar 1824 de Spaansche heerschap pij in dit gedeelte van Amerika onverwacht en ongelukkig ein digde. De valsche don Victor stelde zich met zijne gewone stout moedigheid aan den generaal voor, die zich haastte, den gunstig uit- zienden jongen man in zijne ge lederen op te nemen, waar hij weldra van cadet tot vaandrig bevorderd werd, en zich bij alle gelegenheden door moed, dapper heid en verstand onderscheidde. Hij wist zich bij alle officieren bemind te maken, die op een vriendschappelijken voet met hem stonden, en bijzonder op goeden voel te komen met den overste van zijn regiment, een man van groote verdienste en groot aanzien, die in Lima met eene rijke vrouw getrouwd was, en een beminnens- ardig huisgezin had, bestaande uit eene dochter en twee knapen. Deze werden onderwezen door den kapelaan van het regiment, die in hooge male het vertrouwen en de vriendschap van den eerste genoot, daar hij met de deugden eens priesters en het zachtste, vrede- lievendste karakter, de voortreffe lijkste eigenschappen als mensch en eene zeldzame geleerdheid ver- eenigde. Wordt vervolgd.

Peel en Maas | 1930 | | pagina 5