Tweed© Blad van „FEIL II MAAS"
Het Geluk.
De puntjes op de i!
FEUILLETON
De Hutten in de Peel,
De betooverde
schapendief.
ZATERDAG 23 AUGUSTUS 1930
Een ea Tijftitste Jasrgaaf
No. 35
Drie, die by elkander liooren.
Vreemde zonden; ergernis;
verantwoordelijkheid.
We hebben allen eenmaal den
Catechismus geleerd, en wellicht,
voor de Eerste H. Communie (vroe
ger) met vraag en antwoord van
buiten gekend.
Daar zullen we ons toch wel een
en ander uit herinneren Tenminste
zeker den naam Vreemde zonden.
Tja, wat zouden dat ook weer voor
een soort van zonden zijn Zonden,
die weinig voorkomen Zonden,
die zoo'n beetje vreemd, zoo n beetje
eigenaardig zijn en misschien daar
om „vreemde" zonden worden ge
noemd
Neen! Vreemde zonden zijn die
zonden, waardoor men zich mede
plichtig, mede-schuldig maakt aan de
zonden van anderen.
Anderen doen dus eigenlijk de
zonde, maar op een of andere manier
is men mede-schuldig daaraan.
Mogen we even een kleine repetitie
houden van die Catechismusvraag
Omdat ze zoo bijzonder actueel en
van pas is voor onzen tijd Omdat
ze zoo nauw samenhangt met de
vele ergernissen en met het groote
gebrek aan verantwoordelijkheids
gevoel, waartoe velen aanleiding
geven en waaraan velen lijden.
Welke zijn de vreemde zonden
We zullen ze achtereenvolgens geven,
telkens met een voorbeeld uit de
practijk van het dagelijksche leven.
Daar is vooreerstgebieden aan
iemand direct een bevel geven te
zondigen of door gezag en invloed
een ander overhalen een zonde te
bedrijven. Een winkelier, die zijn
bediende vervalschte waar doet ver-
koopen, maakt zich mede schuldig
aan het bedrog en de zonde tegen
het 7e gebod.
Ten tweede: Aanraden: elke aan
sporing tot zonde, ook al wordt er
niet veel of heelemaal niet bij ge
redeneerd. Hij of zij, die in gesprek
ken, direct of indirect, de zondige
geboortebeperking verdedigtde
Katholiek, die vol lof is voor een
liberale of neutrale krant.
Ten derde: beschermen: door den
zondaar te verdedigen tegen hem,
die hem door straffen of op andere
manier van de zonde wil terughou
den ofwel, door den zondaar bij
de zondige daad zelve in bescher
ming te nemen. Zoo zal men dikwijls
zien, dat, wanneer de politie een
walgelijke zatlap, die zich verzet,
wil opbrengen, dat dan het pu
bliek partij kiest voor de dronkaard,
en deze zal helpenof dat de ouders
partij trekken voor hun vlegels van
kinderen tegen de onderwijzers of
geestelijkenof dat men voor de
rechtbank niet terugschrikt voor de
doodzonde van meineed om een of
anderen kameraad er uit te helpen.
Ten vierdedeelnemen door ofwel
mede te werken aan de zondige daad:
een dief de sleutel van het huis te
geven vuile taal spreken door
abonnement niet-katholieke bladen te
steunen, die de goede zaak benadee-
lenofwel, door een gedeelte van
gestolen goed in bezit te nemen, en
daardoor oorzaak zijn, dat het ont
vreemde goed aan zijn rechtmatigen
eigenaar onthouden wordt. De heler
(die het vasthoudt) is even goed,
(of beter) even slecht als de steler.
Ten vijfde prijzen de zonde toe
juichen of. de deugd bespotten. Dat
is de beroepszonde de slechte schrij
vers in boeken en (geïllustreerde)
bladen, in slechte films en tooneel-
stukken. En dat is een zeer groot
kwaad, een duivelsch kwaad, van
onzen tijd. Dat er zonden gebeuren,
Dat de bergplaats, waarin de
herbergier zijn geld bewaard had
klaarblijkelijk die ledige ruimte
was, welke in den afgeloopen
nacht in den muur opengebroken
was en dat niemand iets van die
geheimzinnige plaats weten kor.
behalve zijn zoon;
Dat het met bloed bevlekte mes,
hetwelk men in de eerste kamer
gevonden had en waarmee men
ongetwijfeld de moord bedreven
had, zijn zoon José toebehoorde,
zooals de wapensmid getuigde,
die het hem bij den marsch ver
kocht had;
Dat naar een van Sevilla
zonden bericht, José op den avond
van dien ongel ukkigen nacnt,
waarin de misdaad begaan was,
van zijn regiment was gedeser
teerd;
Dat den avond te voren bij
zonsondergang de deserteur in de
nabijheid rondgedoold moest heb
ben, zooals herders getuigden,
die hij om brood en water ver
zocht had, daar hij den ganschen
dag nog geen voedsel had
proefd;
Dat, toen men den weg onder-
niets vreemdszal wel zijn, zoo
lang de wereld zal bestaan. Maar
dat de zonde zoo algemeen wordt
goedgepraat, wordt voorgesteld en
en voorgetooverd als iets, wat zoo
erg niet is, ja, waar moed voor
noodig is, wat onze moderne tijd nu
eenmaal wil enz., dat is duivelsch,
want dit deed de duivel al in.... het
aardsche paradijs. Dat is het meest
afschuwelijke volksbederf.
Ten zesde behagen nemen, het
geen gebeurt door uitwendige teeke
nen, b.v. lachen, goedkeurend knik
ken enz. als men lacht met smerigen
praat, klapt, wanneer een ordinaire
kroegzanger of zangeres een vuil
liedje zingt, zondigt men mede.
Tot hiertoe hebben we zes vreemde
zonden opgenoemd, welk bestaan in
een daad, waardoor men den anderen
tot zonden aanzet, of op een of
andere manier bij de zonde behulp
zaam is. Nu komen er nog drie, welke
bestaan in een verzuim in het ver
zuim van een daad, welke men ver
plicht was te verrichten, om de zonde
voorkomen. Natuurlijk is hier
alleen sprake van vreemde zonde,
wanneer men wegens zijn ambt,
beroep, wegens een of andere ver
bintenis of contract, wegens zijn
staat (b.v. ouders) verplicht is de
zonde van anderen te beletten, te
straffen, bekend te maken. We krij
gen dus
Ten zevende niet beletten. Wan
neer burgerlijke overheden niet al
datgene doen, wat redelijkerwijze in
hun macht is, om de openbare on
zedelijkheid te bestrijden (beperking
bioscoop-, dans-, alcoholisme-
gevaar), maken zij zich schuldig aan
de vreemde zonde van: niet beletten,
want dat is hun plicht als openbare
overheid. Wanneer ouders of over
sten hun kinderen of onderhoorigen
niet verwijderd houden van gevaar
lijke gelegenheden, van vroegtijdige
verkeeringen, van al te veelvuldige
en te vrijen omgang, zijn zij in ge
weten verantwoordelijk voor de
zonden, welke uit dat verzuim van
hun plicht voortkomen.
Wanneer café-houders voor kermis-
of carnavalsdagen in hun lokaal
liedjes-zangers of zangeressen hebben
gehuurd, en ze laten deze maar raak
zingen, rot en groen, en ze beletten
het niet, dan maken zij zich schuldig
door hun verzuim aan vreemde zonde.
Ten achtste: niet straffen. Dat
komt vooral voor onder ouders en
oversten, die hunne kinderen uit
nalatigheid, uit zwakheid, uit al te
groote toegeeflijkheid niet genoeg
berispen of bestraffen.
Ten laatste: niet bekend maken
aan hen, die de zonde kunnen en
moeten beletten.
Zoo zijn b.v. politie-mannen krach
tens hun ambt in geweten verplicht,
sommige wetsovertredingen, vooral
die bedoeld zijn als bestrijding der
openbare onzedelijkheid of ter voor
koming van openbare onzedelijkheid,
aan de overheid bekend te maken.
Zoo is men ook verplicht, krachtens
het algemeene gebod van naasten
liefde, het kwaad te beletten, als
men dit zonder groote bezwaren kan
doen. Zoo können leerlingen van
gestichten en scholen, kinderen en
dienstboden des huisgezins uit liefde
op zware zonden verplicht zijn, de
geheime zonde aan de betrekkelijke
overheid bekend te maken.
Ziedaar nog eens een ouderwet-
sche les uit den Catechismus
Beetje droog misschien, maar van
veel gewicht. Als men zoo eens in
de wereld rond kijkt, dan gelooven
we, dat er wel eens extra op dit lesje
mag gewezen worden.
Laten we niet vergeten, dat we
waarlijk niet in de wereld zijn, om
alleen ons zei ven zalig te maken.
We mogen minstens niets doen of
laten, waardoor we het eeuwige heil
van onze evenmensch in gevaar
brengen. Dit gaat direct in tegen het
groote gebod der naastenliefde, aan
het eerste gebod „Gij zult den Heer
Uwen God liefhebben" gelijk.
We moeten ook positief mede
werken aan het eeuwig -heil onzer
medemenschen, minstens door ons
goede voorbeeld.
Woorden wekken, voorbeelden
trekken.
Een goed levens-voorbeeld is als
een licht-kolom, welke onzen even
mensch voorgaat, hem of haar den
weg wijst, en in haar stralende schijn
de schoonheid, de waarheid.de goed
heid van het christelijke leven doet
zien.
Dat is de eerste en voornaamste
taak van het leeken-apostolaat.
Fiere, degelijke, open karakters!
Ze zijn als een springfontein, in
welks veelvoudige stalen de zon van
Gods genade veelkleurig henen-
straalt.... ZAAIER.
zocht, die de misdadiger genomen
kon hebben, men tusschen eeni^
struiken een b'.oedigen doek had
gevonden, welke toen men die
aan de vrouw getoond had, die
voor de wasch van vader en zoon
zorgde, door haar erkend werd
als iets, dat aan J- sé loebehoor
Dat behalve het geld, 't eenige
wat in het huis van den herber
gier gemist werd, de rok uit
schapenvel en de geitenleeren
broek was, die José als herder
droeg, benevens nog eenige an
dere kleedingstukken van hem.
Door dit alles kwam de recht
bank tot de overtuiging, dat Jo9é
de vadermoorder was, en 'l volk
vervloekte den onnatuurlijken
zoon en vermeed vol afschuw de
eenzame herberg, de schouwplaats
van de ontzettende misdaad, die
nadat men een zwart kruis op de
deur geteekend had, verlaten bleef
stil en ledig als het vreeselijke
schavot, nadat het zijne diensten
bewezen heeft.
Het dak zonk in, de olijfboom
verdroogde en de omheining ver
viel, alsof de adem van den dood
er over gegaan was.
In stormachtige nachten, wan
neer de wind huilde en bij voor
keur eenzame en ongenaakbare
plaatsen opzocht, drong hij ook
dit ledige gebouw binnen, om
daarin te steunen en te kermen,
en het gedruisch van de eene of
andere deur, die hij met heftig
A. F.
door
VAN BEURDEN.
Kort bij de Veniaysche Westelijke
Peelgrens staat nog altijd de bekende
Kraaienhut, een boerderij van zeer
ouden datum. Een drie kwartier
Noordelijker op Venraysch gebied
stond de Hazenbut.
Zij stonden daar heel eenzaam in
de hooge Peel, in den zomer met
wijden uitblik in het zonnige land
zonder eind, in den winter blootge
steld aan de regen, sneeuw en storm
vlagen, die de vlakte geeselden.
Ook vond men onder Nederweert
de Somersche Hut, onder Weert de
Grashut, de Maarheezerhut en de
hutten van Budel. Zij stonden aldus
officieel te boek.
Wat bewoog de lieden daar als
kluizenaars zoo uren ver van de dor
pen in een vrij onherbergzaam oord
te gaan verblijven. Er was eene be
hoorlijke reden voor.
De Peel was een wijde, onafzien
bare, onherbergzame vlakte, vijftien
uren lang en drie breed, zonder be
woning. Vele boeren haalden in het
turfland hun winterbrand, turf en
plaggen, die men opgestapeld in den
vuurhaard legde en die, goed ver
zorgd, felle hitte gaven. Ook was er
verkeer van de Maasdorpen met de
Meijerij en omgekeerd. Om turf te
halen trok men met de kar Peel in
langs langgetrokken bekende sporen;
men nam dan proviand mede, want
de reis was lang. Wanneer men naar
den overkant op bezoek ging. deed
men dat per huifkar. Uren ver zag
men dan de witte huif der kar door
de Peel schuiven, tot ze dan ten
slotte in den boschrand verdween.
De Hutten stonden nu zoo wat op
de helft in de Peel daar konden de
paarden wat rusten en de moegewerkte
peelboertjes een glas bier krijgen of
voor zon en regen schuilen.
Maar nog is 't merkwaardig, dat
in de tijden, toen de Generale Staten
van Holland zich niet ontzagen de
Katholieke Brabanders in hunne
godsdienstige gevoelens aan te ran
den, door de kerken te sluiten, de
godsdienstoefeningen te beletten en
de priesters te vervolgen, het katho
lieke volk van de Brabantsche grens
gemeenten in de Peel noodkerken
stichtten, waarvan er nog een bij
de Kraaienhut gestaan heeft op
Venraysch grondgebied.
Daar was men althans vrij, want
dear regeerden de Oostenrijkers.
Wel moesten de Rooraschen uit
Bakel, Deurne, Liessel, Vlierden,
uren ver gaan in wind en weer,
maat dat had men er wel vcor over
Eeuwenlang heeft men in onaan
zienlijke, veel te kleine schuurkerken
moeten doorbrengen, voor er mati
ging kwam bij de Hollandsche
ïeeren en als de Fransche revolutie
niet gekomen was, zaten de Room-
schen nog onder de plak van die
lui, die in Brabant en Limburg eene
onbeduidende minderheid vormde,
maar die gesteund werden door het
algeweld van den Staat.
Zoo vond men ook voor de dor
pen Someren, Lierop, Heeze, Leende,
Maarheeze, Soerendonk eene hut
aan den hoek der Limburgsche Peel
grens bij Heugten, in een zeer moe
rassige streek, waar de oude graaf,
later Sterkselsche lei kort bij loopt.
Daar in de nabijheid stond vroeger
ook een .watermolen. Vlak bij de
Grashut had men ook eene schuur-
kerk gesticht, waar al die dorpen ter
kerke gingen. Deze kerk werd be
diend door de priesters uit Weert.
Men kan nog altijd op de oude
kadastrale kaarten een dijk zien, die
op Maarheeze aanloopt en Kerkdijk
heet.
Naar Weert toe had men een stel
dijkjes aangelegd tusschen de moe
rassen dóór en die ter zijde met
struikjes bezet waren. Dat was de
priesterweg, Tegenwoordig loopt er
over het gehucht Laar een goed pad
heen, naast den Broekdijk en verder
tusschen de Maarheezer hut en den
overweg.
Vroeger reeds wees een schrijver
in den N.K. op de Maarheezer hut,
thans café Wildenberg bij de Mar-
tenskapel, dat nog druk bezocht
wordt.
De Buulder hutten zijn getransfor
meerd in een gebouw voor den op
zichter der Heidemaatschappij. Daar
kort bij liggen de Buulder bergen,
waar een man omkwam, zooals een
kruis vermeldt met het opschrift
„Alvorens gij den weg betreedt,
die door de bergen leidt,
Bidt Hem, die voor uw zaligheid
den bittren kruisdood leed."
Om de Buulder hutten, die vroeger
io eenzaam lagen, is het terrein
ontgonnen en bevolkt.
Zoo verandert langzamerhand het
aanzien der vroeger zoo eenzame en
woeste Peel. Wel is het tempo zeer
langzaam en zal het nog jaren duren,
eer daar bouwland en weiland in
plaats van heide en moeras gekomen
zijn. Maar de hoop doet leven, al
vreezen wij dat de zooveel geld
kostende Zuiderzee - drooglegging
andere goede werken als de Peel-
ontginning nog lang tegen zal houden.
heid toewierp, deed den wachter
of herder beven, als hij in de
nabuurtschap ronddwaalde.
Maar de moordenaar was ner
gens te vinden.
Eenigen tijd na de volvoering
van deze in de eenzame herberg
begane misdaad, kwam in eene
aan den oostelijken afgang van
de Sierre da Kanda gelegen
pachthoeve, niet ver van Coin,
een als herder gekleed man, ziek
en afgemat aan.
Door medelijden bewogen ston
den de arbeiders en de pachter
hem bij, zooveel zij konden en
toen zij hem vroegen, wie hij
was en hoe hij in dezen toestand
was gekomen, antwoordde hij
hun, dat hij, van beroep geiten
hoeder zijnde, soldaat had moeten
worden en gedeserteerd was, daa
hij slechts op de bergen en in
de vrije lucht leven kon.
Toevalligerwijze had de bewo
ner van de pachthoeve juist een
geitenherder noodig, zoodat, toen
hij weder hersteld was, aan zijne
zorg eene kudde geiten toever
trouwd werd, met welke hij zich
in het gebergte begaf, waar hij
verborgen en onbekend bleef,
rustig voortlevende als de kurk-
beuken- en wilde olijfboomen
zijne gezellen.
Terzelfder tijd zeilde een schi;
uit Gibraltar, dat naar Lima be-
D'r liep eens een gauwdief langs
den weg, die zich al heel weinig
bekommerde over het 7e der tien
geboden.... overal loerde hij rond of
er niets te gappen viel.
Daar zag hij niet ver van den weg
een kudde schapen, veilig en wel in
een schaapskooi..., den scheper zag
hij nergens... die is misschien wel in
het dal in slaap gevallen of zit er
gens te droomen....
Onze Daniël luistert nog eens
aandachtig... hoort niets verdachts..,
hij kijkt nog eens goed rond... geen
menschelijk wezen zal hem storen
bij zijn bezigheid... dus gaat hij
recht op het wollige vee af, bereikt
de schaapskooi en heeft ineen-twee
drie den besten hamel bij de horens
te pakken en legt dien op zijn
schouders, niet zooals de goede
Herder, maar als een listige dief, die
met andermans goed precies doet,
als was het zijn eigen bezit....
De domme schaapskoppen staren
hem weliswaar verwonderd aan, maar
daar let hij niet eens op...,hij verlaat
stenul was
Op het dek zag men een jonge
man in smaakvolle kleeding heen
weer wandelen, met een jas
broek van moderne stof en
een breedgeranden hoed, die met
een zwart lint versierd was, welks
einden over zijn rug fladderden
Deze jon^e man, van een leven
dig en onbeschaamd uiterlijk,
noemde zich don Victor Guerra
weer even dapper de schaapskooi.
Maar lieve hemel achter hem
aan komt de geheele kudde,... de
eerste schaapskoppen zitten hem al
op de hielen... loopen hem voorbij,
sluiten zich vlak voor hem weer
aaneen... steeds grooter wordt de
troep... steeds heviger het gedrang,
de verschrokken Daniël kan gewoon
den eenen voet niet meer voor den
anderen zetten. Hoe hij ze ook op
zij stoot en dringt, het domme vee
"wijkt niet van zijn plaats, maar houdt
den dief stevig omsloten in den
kring.
Bij dit zonderling verschijnsel wordt
Daniël ontzettend bang en hij begint
denken dat de scheper met dui-
velsche kunsten omgaat... het kan
niet anders of hij heeft hem betoo-
verd.... Daar valt echter niet mee
te spotten, zoo denkt hij verder en
de verschrikkelijke angst, dat hij
hier door de schapen tenslotte nog
verpletterd zal worden, staat hij
sidderend en bevend als vastgenageld
aan den grond en roept tevergeefs
alle oudvaders aan. Die willen met
den spitsboef echter niets te maken
hebben en laten natuurlijk Daniël in
zijn schapenkuil zitten....
Daar komt de schaapsherder van
achter het struikgewas vandaan en
het spelletje lachend aan... Hij wrijft
zich in de handen en grinnekend
pakt hij Daniël bij den kraag.
„Ha, de vogel is gevangen," zegt
de herder kalm, alsof het heel ge
woon was. dat zal ik je inpeperen,
Daniëltje."
Maar Daniël jammert en smeekt,
dat de scheper hem toch van die
betoovering zou verlossen en vrij
laten. Hij zou nooit weer iets bij
hem gappen, en nu zou hij 't goed
maken, extra goed... als hij hem nu
toch maar van den duivel wilde
verlossen....
De scheper begrijpt nu zijn angst,
glimlacht eens fijntjes en stuurt
Daniël met den hamel op de schou
ders naar de schaapskooi. Nu volgt
de kudde vanzelf en trekt weer naar
binnen.
Nadat Daniël van zijn last was
bevrijd, moest hij den herder volgen,
die de schaapskooi afsloot en met
zijn vriendje naar den rechter wan
delde.... Daar werd Daniël door den
scheper in handen van het gerecht
gesteld, doordat hij hem beschuldig
de van diefstal uit de gesloten
sehaapskooi.
Daniël waagde het niet te
ontkennen, maar bekende alles,
misschien wel uit vrees, dat de
herder, wanneer hij de leugens
hoorde, den duivel in levende lijve
op hem zou loslaten, want dien droeg
hij ongetwijfeld in zijn tasch bij
zich.
Want met die geschiedenis was
het niet zuiver in den haakdat
stond bij Daniël vast... en dat was
ook het eenige wat de aangeklaagde
voor zijn rechter, ter verontschul
diging van zijn vergrijp, als een
aanklacht tegen den scheper liet
gelden.
De rechter echter behandelde Da
niël naar recht en wet en zorgde
zoo goed voor hem, dat hem de
gezonde appetijt naar schapen vleesch
voor langen tijd verging.
Maar ook den rechtsgeleerde kwam
de zaak wel wat zonderling voor,
en hij was ervan overtuigd, dat zij
eenig in de geschiedenis was, iets
ongehoords....
Dat de scheper op de beschuldi
ging van den veroordeelde, dat hij
met den duivel omging, zoo heele
maal niets geantwoord had, ja,
openlijk voor het verzamelde publiek
er niet eens acht op geslagen had,
dat wekte de nieuwsgierigheid van
den ouden heer op. die zooals vele
anderen, wat sceptisch tegenover
zulke dingen stond, terwijl hij er
voortdurend een verklaring voor
zocht
Wie weet, [dacht hij, of het niet
iets is, wat de oude menschen ver
tellen van oude wijven en herders.
Je moet achter die geschiedenis zien
te komen, kost wat kost....
En zoo liet hij. na de veroordee
ling, den scheper op zekeren dag
ontbieden en verzoeken even bij
hem aan huis te komen, om iets te
bespreken. Uit respect voor de over
heid durfde de schaapherder dit niet
te weigeren en zoo verscheen hij
dan op den bepaalden tijd bij den
meester in de rechten.
Deze ontving hem zeer vertrou
welijk in zijn studeerkamer. Daar
stond reeds een flesch wijn met een
paar glazen en herder en gastheer
proefden als een paar goede kennis
sen van het kostelijke vocht.
„Wat zou dat te beteekenen heb
ben dacht de scheper, „die mijn
heer voert zeker iets in het schild,
waarbij hij mijne hulp noodig heeft.
Maar Hansje wees niet dom
En waarlijk, als een kat sloop de
rechter in het begin met allerlei
vragen en gezegden om het boertje,
dat zich daarbij veel dommer aan
stelde, als het werkelijk was,
tenslotte moest hij echter het geheime
middel eens vertellen waarmee hij
den dief had vastgehouden.
Daar had de ondervraagde echter
geen ooren naar, en hij wilde niets
loslaten.
„Oei," dacht de rechter, „zou het
er werkelijk niet zuiver naar toe
gaan in zulke zaken
En hoe meer de boer zich verzet
te, hoe ijveriger er ingeschonken
werd en hoe meer de nieuwsgierig
heid van den gastheer geprikkeld
werd.
Maar ofschoon de boer goed
doordrinkt, en zijn ooren beginnen
te gloeien, zijn geheim laat hij zich
niet ontvallen....
De opgewonden rechter krijgt het
werkelijk benauwd bij den geheim-
zinnigen scheper, maar hij moest het
weten van die hekserij, al zou hij
den duivel van aangezicht moeten
aanschouwen.
Dus werd er nog een flesch oude
zware wijn voor den dag gehaald,
en de boer tot drinken gedwongen.
Wat genoot hij van het kostelijk
vochtzulken goeden drank heeft
hij nog nooit geroken. Reeds gloeit
zijn bruin gezicht als de volle maan.
reeds schiet zijn hoofdhaar vonken
uit, zooals een kat wanneer men
haar in het donker tegen de haren
instrijkt, daarbij knijpt hij de lippen
tesaraen en schitteren zijn oogen als
vurige kolen reeds wordt de tong
losser ^n begint hij te praten zonder
eenigen samenhang, en zonder het
minste respect voor z'n gastheer.
„Nu zal het komen." bromt de
rechter in zijn baard, „nu heb ik
hem ook vast"
„Komaan, zeg me nu eens open
hartig, hoe kon je dat toch gedaan
krijgen, dat Daniël niet van zijn
plaats kon en wat hadt ge met de
schapen gedaan
Gij zijt een goeie vent," stotterde
de boer „maar u mengt zich in dat
vuile zaakjeU zult alles weren....
achteraf zal ik er misschien schade
door lijden..."
„Schade? Daardoor?" antwoordde
de rechter, „ik verzeker u, ik zal
niet verraden, en er bestaat ook
heden ten dage geen wet, die het
heksen verbiedt. Vertel me nu maar
eens gauw alles."
Heksen?... ik heksen?.... wat praat
u toch altijd van heksen riep de
scheper, „als ik kon heksen, zou ik
net zulken wijn en hij ledigde het
glas met één teu^ waarna hij met
Toen hij te Limaz aangekomen
was, beproefde hij verschillende
zaken, om er zijn geluk mede te
beproeven, maar niets ging hem
voorspoedig, daar het hem aan
bekwaamheid en geduld ontbrak,
alleen in het spel was hij geluk
kig, zooals schurken gewoonlijk
zijn,
Desniettegenstaande was, 'tgeen
die winst hem opleverde, niet toe
en ging, zooals men elkander reikend om zijn hooge begeerten
toefluisterde, want van hemzelve te bevredigen, noch om de pracht
wist men het niet, naar' Lima
om de aan hem nagelaten erfenis
van een bloedverwant te aan-
rden, waarom hem de overige
passagiers, de kapitein niet uit
gezonderd, met groote achting en
voorkomendheid behandelden.
Zij waren er verre van verwij
derd, te vermoeden, dal die man,
die zijne reisgenooten, wegens
den hoogmoed waarmede hij zich
aanzien verschafte, vol beleefd
heid aan het boveneinde van de
tafel plaatsten, een barbiersgezel,
een deserteur, een dief en een
ellendige moordenaar was.
Want die aanmatigende reiziger
was Juan Luiz, de moordenaar
van den ongelukkigen herbergier
die met valsche, voor den bedrie
ger te Gibraltar vervaardigde
documenten voorzien en goed bij
kas door het geroofde goud, naar
Amerika ging, om daar zijn ge
luk te beproeven, de inblazingen
var» zijn grenzelooze eerzucht en
buitengewonen trots volgend.
waarmede hij leefde, tebeslrijden,
zijne hulpbronnen verminderden
zijne vooruitzichten voor de
toekomst waren niet schitterend,
Zoo gebeurde hel, dat hij met
de eigene koenheid voor den mi
litairen dienst besloot; want daar
hij dapper was en aangevuurd
door een hevig verlangen, om te
schitteren en een uiterst uit
stekenden rang in de maatschap
pij in te nemen, gevoelde hij dat
er op zijn gevaarvolle loopbaan,
om zijn doel te bereiken, geen
enkele moeilijke onderneming
was, die hij niet bereid was uit
te voeren, noch eene huichelarij,
waarvoor hij terugdeinsde,zonder
zich te verraden of een valschen
stap te begaan. Toenmaals woedde
in Lima de oorlog, waaraan door
den slag Ayacucho een einde was
gemaakt.
Ayacucho, dat in de taal der
Indianen »veld der dooden" be-
teekent, was de plaats, waar ten
tijde van Karei III de Indiaan
Tupac-Amaro de vanen van den
opstand legen het moederland
verhief. Deze werd door den trouw
de dapperheid van den gene
raal don José Lasalla onderdrukt,
en op datzelfde Ayacucho, dat veld
der dooden was het, dat in het
jaar 1824 de Spaansche heerschap
pij in dit gedeelte van Amerika
onverwacht en ongelukkig ein
digde.
De valsche don Victor stelde
zich met zijne gewone stout
moedigheid aan den generaal voor,
die zich haastte, den gunstig uit-
zienden jongen man in zijne ge
lederen op te nemen, waar hij
weldra van cadet tot vaandrig
bevorderd werd, en zich bij alle
gelegenheden door moed, dapper
heid en verstand onderscheidde.
Hij wist zich bij alle officieren
bemind te maken, die op een
vriendschappelijken voet met hem
stonden, en bijzonder op goeden
voel te komen met den overste
van zijn regiment, een man van
groote verdienste en groot aanzien,
die in Lima met eene rijke vrouw
getrouwd was, en een beminnens-
ardig huisgezin had, bestaande
uit eene dochter en twee knapen.
Deze werden onderwezen door den
kapelaan van het regiment, die in
hooge male het vertrouwen en de
vriendschap van den eerste genoot,
daar hij met de deugden eens
priesters en het zachtste, vrede-
lievendste karakter, de voortreffe
lijkste eigenschappen als mensch
en eene zeldzame geleerdheid ver-
eenigde.
Wordt vervolgd.