1930. Tweed© Blacl van „PKKL IN MAAS 99 Landbouw-tslling Mij is de wraak. Even nadenken als *t u blieft. FEUILLETON Meimaand. Ouderwetsch ZATERDAO 24 MEI 1930 Een eo vijftigste Jaargaag No. 22 Tusschen 20 Mei en 20 Juni van dit jaar zal evenals in 1910 en 1921 een Landbouwtelling, zijnde een telling inzake het grondgebruik en den veestapel, worden gehouden. Doel van deze telling is uitsluitend: het verkrijgen van die gegevens welke voor het vormen van een zuiver beeld van den landbouw en dus voor de behartiging der land bouwbelangen ten eenenmale onmis baar zijn. Daarentegen stgat de tel ling in geen enkel verband met be lastingen of andere op den landbouw gelegde lasten. De grondgebruikers en veehouders 'dienen op de eerste plaats hun eigen belang door de inlichtingen die ge vraagd worden naar beste weten te verstrekken. Met vertrouwen wordt daarom de medewerking ingeroepen van allen, die het wel meenen met onzen Landbouw, Jom deze telling zoo goed mogelijk te doen slagen. De taak van de personen, die met de uitvoering van de telling belast zijn, zal ten zeerste kunnen worden verlicht, indien men de ge gevens reeds tijdig heeft klaar lig gen. Met het oog daarop volgt hieronder een overzicht van de in lichtingen, die zullen worden inge wonnen. Ten aanzien van het grondgebruik wordt gevraagd naar a. de totale oppervlakte land, (alleen bouwland, grasland en tuin grond, die men in gebruik heeft; b. hoeveel van die oppervlakte eigen land en hoeveel gepacht land is en hoeveel van het gepachte land van de ouders gepacht is; c. hoe groot de oppervlakte bouwland, grasland en tuingrond is; d. hoeveel bouwland, weiland en tuingrond bezet is met boom gaarden; e. hoeveel eenruiters plat glas in het bedrijf gebezigd worden en welke oppervlakte tuingrond bedekt is met kassen; verwarmde en onver warmde kassen afzonderlijk op te geven. f. hoeveel bouwland gelegen is in andere gemeente(n) dan waar de bedrijfsgebouwen gelegen zijn. De oppervlakte moet steeds wor den opgegeven in kadastrale grootte. Wat den veestapel aangaat wordt gevraagd naar het aantal paarden beneden en boven 3 jaar, de eerste onderscheiden in veulens en in an dere paarden beneden 3 jaar, de laatste in warmbloed-, koudbloed- paarden en hitten; het aantal run deren en wel afzonderlijk spring- stieren-, melk- en kalfkoeien, mest- kalveren, ander mestvee en jong vee boven en beneden 1 jaar; het aantal heideschapenhet aantal andere schapen gesplitst in die boven en beneden 1 jaar het aantal geiten en bokkenhet aantal varkens, waarvan afzonderlijk op te geven; biggen beneden 6 weken, fokzeugen, var kens van 6 weken tot 60 K.G., van 60 K.G. tot 100 K.G. en boven 100 K.G.het aantal kippen en het aan tal aantal eenden, voor elk de kuikens en de oudere dieren afzonderlijk. Venray, 19 Mei 1930. De Burgemeester van Venray, O. VAN DE LOO. Adverteeren is bekend worden Treffend verhaal. pNaar liet Spaansch. 16. Gij zijt gelukkig, zeide Diego tot haar, gij die slechts wonden op bloemen zietAls gij ze op de borst van uwe moeder zaagt, wat zoudt gij doen jegens hen, die die veroorzaakt hadden Het kind bleef een oogenblik in nadenken verzonken, en daarop antwoordde het: De heer heeft vergeven, dat moet ons leeren, dat ook wij moeten vergeven. Gij bemint uwe moeder niet, zeide Diego tot haar, plotseling opstaande. Meer dan gij uwen vader, antwoordde de kleine, zich boos verwijderende. Op dat oogenblik verscheen oom Anda-Mucho aan de deur van de venta, geeuwende en zich uit strekkende, zoodat hij bijna even lang als de deur zelve was. Die Nicolaas, zeide hij, slaapt als een doode. Ik heb hem twee malen wakker gemaakt, maar het helpt niets. Wakker, Nicolaas, wakker 1 De tijd gaat voorbij, en Meheer, zeet ie, ik verzeker je: 't is een zoodje in de maatschap- pij 1 - Meheer, zee ik terug, je hebt gelijk. Maar hoe motten we den Doel verbeteren Meheer, zeet ie weer, dat kan alleen als wij arbeiders wat meer verdienen. Meheer, zee ik terug, da je te weinig verdient, naar gelang je werkt, da geef ik toe. Maar denk je dat de heele boel weer gesmeerd gaat, als jullie veel geld verdient Meheer, zeet ie, da zal ik je uitlegge. De grootste kanker in de wereld is de ontevredenheid. Meheer, zee ik weer, je hebt schoon gelijk. Meheer, zeet ie nog es, als we nou meer geld verdiene, dan is er geen ontevredenheid meer, dan gaat 't goed. Meheer, zee ik weer, wie strijkt dat geld op, dat je te weinig ont vangt Meneer, zeet ie met een kwai- ea kop, dat doen de patroons Meheer, zee ik terug, hebbe de patroons dan niet genoeg ver dienste - Meheer, zeet ie. meer as genoeg. Ze zwemme in de cente. Meheer zee ik, en waarom willen ze dan altijd meer hebbe Benne ze daa nooit tevreje Meheer, zeet ie, dat is 't 'm. Die lui zijn nooit tevreje. Meheer, zee ik toen, dan zit d'r in. Dan zie je, dat geld niet alleen tevreje maakt. En dus het „zoodje" wordt geen „paradijs" als alle menschen veel cente hebbe! Daar hoort iets bij, Godsdienst meheer, Godsdienst Toen zeet ie niks meer. uit „Overal." 2 De moderne gruwel. Waar liet naar toe gaat. Vooral in Bourbonnais is de toe stand vreeselijk. Overal, aldus de Petit Parisien" valt de achteruit gang van ons landelijk gebied waar te nemen. Niemand ontkent daavan meer de beteekenis. Boerderijen staan leeg, dorpen en gehuchten hebben een nooddruftig bestaan. De aanvankelijke kokette, riante dorpen van Bourbon nais, op de heuvels en in de dalen, het vruchtbare Limagne of in het schilderachtige gebergte allemaal, zonder uitzondering, sterk den indruk van verval en verlatenheid. De klokketorens zijn niet hecht meer, veel huizen zijn onbewoond en in sommige wonen alleen ouden van dagen. Over enkele jaren, zeer enkele jaren, wanneer die oudjes zullen verdwenen zijn, zal de een zaamheid haar wade over dezen bodem uitspreiden in afwachting dat Italianen, Duitschers, jonge volken uit het Oosten en Westen zich er van meester maken om hem tot bloei te brengen. Aan het zoo gewichtige vraagstuk van Frankrijks ontvolking, wijdde Ludovic Naudeau een belangrijk on derzoek, waarvan de „Illustration" het resultaat heeft gegeven. De oorzaken der ontvolking heeft naar aanleiding van dit onderzoek de bekende socioloog Auburtin in het kort samengevat. Het droevigst is het volgens hem gesteld in het departement „Lot". Van alle departementen neemt daar de bevolking het snelst af. de weg moet nog afgelegd worden. Een kwartieruur daarna volgde de lange zwarte streep, welke de muilezels vormden in al de wen dingen en bochten van den ge durig van richting veranderenden weg. Nadat zij het dorp Val de Flores voorbij gegaan waren, even als dat van Iliguera, bemerkten zij eindelijk Aracena. Aracena was in den vorm eener halve maan gebouwd aan den voet van een hoogen berg. In den tijd der Moo- ren stond een groot en geducht kasteel op die rots, thans sLaat daar het kerkhof, waarvan het indrukwekkendste gedenkteeken door de ruïnen van het kasteel fevormd wordt. Eene kerk heeft at dreigende gebouw van vroegere eeuwen vervangen. Gij ziet deze hoogte, welke zich tot de wolken schijnt te ver heffen zeide oom Anda-Mucho. Welnu, hier is het graf. De dooden dalen niet in de aarde neder, maar zij s'.;jgen cp. De Mooren hadden daar een zoo groot kasteel, dat toen de Christenen het kwamen aanvallen, al de in woners van het doro er een toe vlucht konden zoeken. Eens liet het opperhoofd der christenen aan den Moor zeggen, hem het kasteel over te leveren. De Moor ant woordde spottende, dat hij er zich maar meester van moest maken, en dat hij hem bij het avondmaal zou wachten. Deze woorden hoo- In 1826 lelde het 281.000 inwo ners. Tot 1860 bleef de bevolking op hetzelfde peil. Daarna beweegt zich deze in dalende richting. In 1921 nauwelijks 177.000 inwoners. En thans eenige honderden daar beneden. In enkele jaren zijn meer dan 40 huizen gesloten. Allen zijn heenge gaan, die eenige energie en levens kracht bezitten. Het Malthusianisme heeft den dood van dit dorp en van zoovele op het geweten. Ook in het departement Farn et Garonne heeft men, niet uit bezorgd heid voor het materieele levenson derhoud, het gezin beperkt. Dorpen, een eeuw geleden met 2000 inwoners, tellen er thans ten hoogste 500. Het gemiddelde aantal kinderen is van 5 in de 18e eeuw, gedaald tot hoogstens twee. Het zelfde verschijnsel in het de partement „Gen", waar in 1846 315.000 inwoners en thans nauwelijks 166.000.- Arm land Frankrijk is ongeveer 16 maal zoo groot als Nederland, maar de bevolking is er, slechts het zesvoudige, 40 millioen 3 Prikkeldraadjes. De domste mode is nog sterker dan de verstandigste vrouw. Tegenwoordig zie je.... benzine- kleur kousen. In de groote steden loopen sommige dames al met.... hooge laarzen. Wat krijgen we morgen. En ondertusschen loopt men als makke schapen almaar weer achter die nieuwe modes aan en laat men zich almaar weer de centen uit de beurs kloppen om maar met die nieuwe mode te kunnen meedoen. O, zwak geslacht. De H. Theresia zei kort en pittig: als voor het laast, voor den rijke, de kas wordt opgemaakt, is het niet het bezit, maar de som van wat men gegeven heeft, welke ons naar boven kan vergezellen. Er zijn menschen, die niet alleen uiterlijk, maar ook innerlijk volgens de mode gekleed gaan. Beiden ver raden heel dikwijls een leegte van karakter. 4 De H. Communie. Op zekeren dag vroeg een grijze Muzelman van Scutari (in Albanië) aan een jongen Christen: „Hoe is 't toch mogelijk te gelooven dat Jezus in de Communie zich geven zou aan zooveel Cristenen tegelijk. Dat kan immers niet." De Christen keek hem eerst verle gen aan, niet wetende hoe te ant woorden opeens had hij het gevonden. „Hoeveel vensters zijn er wel in Scutari vroeg hij. 'k Heb ze niet geteld" was het antwoord. „En hoeveel zonnen „Maar één natuurlijk," antwoordde de grijsaard kort. „Wel, als één zon tegelijkertijd in zooveel vensters kan binnenkomen, zou Jezus dan, die almachtig is, niet in een groot aantal Christenen kunnen binnenkomen 5 Zelfkennis. Er was een man, die in jaar en ig niet meer in de kerk geweest was. Zijn kind was doodelijk ziek en nu wilde het lukken dat de pro cessie van de parochie langs zijn huis moest komen. In zijn droefheid dacht de man dezen keer zal ik twee kaarsen op den dorpel van het venster laten branden, als God goed is, zal mijn kind genezen. Zoo gedacht, zoo gedaan. De processie kwam voorbij en het kind genas niet. De man werd kwaad, omdat God niet goed voor hem was. Maar daar kwam een vriend, die de geschiedenis vernam. Hij vroeg Man lief hebt gij verleden jaar kaarsen doen branden "oor 't aller heiligste in de processie. En hebt ge uw plichten gekweten tegenover God De man schuddebolde en zei toen was mijn kind niet ziek Maar zijn afdwalen van den goeden weg kwam hem nu ook verdacht voor: en hij begon bij zijn eigen na te denken en hij sprak tot zich zelf: Ik verwijt God niet'goed te zijn, en ik ben zelf slecht. Inderdaad ik heb mijn plichten verwaarloosd, daar zit 't hem. 6 Eigendom en gebruik der aardsehe goederen. Volgens de natuurlijke orde, door Gods voorzienigheid bepaald, zijn de lagere goederen bestemd, om in de noodwendigheid der menschen te voorzien... Derhalve is het over vloedige, dat iemand bezit, verschul digd aan het onderhoud der armen. De goederen behooren den eige naar, wat den eigendom betreft, maar wat het gebruik aangaat, moeten ze niet van hem alleen zijn, maar ook van de anderen, die door den over vloed ervan kunnen onderhouden worden. Met het oog op het gebruik moet de mensch de uiterlijke goederen niet als de zijne beschouwen, maar als gemeenschappelijk goed, zoodat hij er gemakkelijk van mededeelt aan degenen die in nood zijn. St. Thomas van Aquine. Al wie door Gods mildheid een grootere hoeveelheid goederen ont ving, heeft die bekomen tot gebruik van eigen volmaking, maar ook tevens om ze als dienaar van Gods Voorzienigheid tot welzijn zijner medemenschen aan te wenden. Paus Leo, rende, werden de Christenen ver bitterd, namen de wapenen, en hun opperhoofd riep hun toe: Wel nu, mijne dapperen, laat ons het avondmaal gaan nuttigen. (A la Cena). A la Cena herhaa - den allen, den aanval hernieuwen de. Die was zoo woedend, dat zij het kasteel innamen, en meesters van het dorp bleven, hetwelk zij naar hunnen oorlogskreet A la Cena noemden, maar dat door den tijd in Aracena is veranderd. Diego Mena, wiens beschroomd heid naar mate zij naderden, ver meerderde, was bewogen en lette weinig op de historische kennis, die oom Anda Mucho ten loon spreidde. Gij verzekert mij dus, zeide hij, dat ik wel ontvangen zal worden 7 CorambaJ antwoordde Anda Mucho, ik zou wel willen weten, waarom niet! Mijn vriend,op deze wereld moet men zich zei ven niet zoo wantrouwen. Kent gij het spreekwoord niet; Die zich slecht dunkt is het? Komaan, of zij tevreden zullen zijn, datgeloofik. Zij weten reeds door mij, dat gij jong, van een goed uiterlijk en van goede afkomst zijt, en datgij zeer welgesteld zijt. Zij moesten al zeer moeilijk te raden zijn, als zij Diego Callado niet goed vinden. Ik heet niet meer Diego Callado. Ik heet Diego Mena. Dat komt op hetzelfde neder, antwoordde de andereik heet Schoon de almanak ons zegt De Meimaand is ,gekomen. Schoon knop en bloem ontlook En welhaast alle boomen, Weer prijken met den tooi Van rijken bladerdos- Viooltjes bloeien op in 't lichte groene mos En in de malsche wei- Den duffen stal ontvlucht, Het dartele vee geniet Van zon en voorjaarslucht. Schoon gaarne iedereen, Maar toch het meest poëten, Den lof der Meimaand zingt. Daar graag men wil vergeten. Den langen wintertijd, Met kou en ongemak, En iedereen zich steekt In 't luchte zomerpak. Toch, als het avond wordt, Zoekt 't oog de kamer rond En richt zich op de plaats, Waar eens de kachel stond. De kachel, die te vroeg Is maar de schoonmaak daar. Naar hooger sfeer verhuist. Zoo gaat het ieder jaar, En ieder jaar opnieuw Klinkt weer de oude klacht „Waarom toch noemt men steeds De Meimaand hef en zacht Mooi is ze, dat is waar, Maar lief en zacht, och kom Ach vrouw, breng als het kan. De kachel mij weerom 1" Ingekomen en vertrokken personen van 9 tot 16 Mei. INGEKOMEN: A. C. van Cuyck, dienstbode. Leunen K 40 van Maashees; Cuwo Moreno, en niemand kent mij dan onder den bijnaam van oom Anda-Mucho. Gij kunt gerust uw hoofd opheffen. Gij zijt een bruidegom zoo als er niet velen zijn. Oom Anda-Mucho, gij ziet mij met een te gunstig oog aan? En Paslora Pastoral... Ja, die bemint mij, en hij, dien men bemint, schijnt altijd schoon: Wel, wel, Die*o, frater Modesto is nog nooit door de wereld gekomen. Heb moed en wees niet zoo kinderachtig. Zoodra wij aangekomen waren, liet oom Anda-Mucho hunne tegen woordigheid aan de familie weten, en onze reizigers, na zich ge schoren en gekleed te hebben met al de zorg, die de omstandigheden vereischten, begaven zich naar Pastora's huis. Oom Anda-Mucho ging zege pralend Diego voor, wiens lief gelaat en aanzienlijk voorkomen de aandacht van allen, die hem ontmoetten, trok; hij zelf echter scheen verwarder dan een meisje van vijftien jaren. Oom Anda-Mucho, zeide de een, zou zich daarmede niet belast hebben, als zijn beschermeling hem geen eer zou aandoen. Oom Anda-Mucho, zeide een ander, de jonge meisjes zullen u een bijzonderen bededag wijden, als gij haar dikwijls zulke lasten brengt. E. J. Jacobs, z.b., Maasheesche- weg 10 van Veghel H. G. Janssen, dienstbode, G 28 van Horst L. H. Lemmens, idem. M 53 van Horst M. J. Laurensse, z.b., Patersstraat 15 van Tegelen H. J. H. Maassen, dienstbode, Groote Markt 2 van Linne R. M. Lankes, z.b., Paterslaan 4 van V.enlo H. A. Stoot, vee-arts. Stations weg 2 van Utrecht G. v. d. Steeg, landbouwer, Veu len H 35b van Oploo W. Verblakt, z.b., idem Th. E. Stevens, dienstbode. Oude Oostrumsche weg 8a van Venlo J. M. Vullings, idem, Gasstraat 30 van Boxmeer A. A. Baltussen, idem, Oirlo E 79 van Horst G. W. Hendriks, dienstknecht, M 24 van Maashees; A. H. Linders, idem, B 14 van Maashees H. M. Buuts, dienstbode, M 90 van Maashees W. G. Driessen, dienstknecht, M 90 van Bergen P. J. Hehdrix, idem, K 113 van Meerio G. J. Smeets, slager, Hensenius- straat 16 van Grevenbricht K. M. Geeraedts, dienstbode, Maasheescheweg 36 van Venlo; J. G. Hesen, idem. Veulen H. 16a van Horst; M. A. Droesen, idem, Heide L 34 van Horst M. Ch. Weerts, idem, Metselo M 121 van Maashees A. C. v. Dyck, idem, Oirlo E 63 van Maashees P. J. Linders, z.b., Groote Straat 31 van Holsheim A. Drüggen, dienstbode, Oirlo E 52 van Broekhuizen; H. A. Toonen, slager, Groote Straat 19 van Cuijk; J. Minten, chauffeur, Hensenius- plein 9 van Ottersum W. H. Cornelissen, dienstbode, D lc van Meerio A. M. Manders, idem, M 94 van Meerio W. A. Berg, religieuze, Eindstraat 10 van Renkum H. Holleman, idem, van Vught J. Klingenhager, idem, Overloon- sche weg 2 van Eist J. H. Kersjes, verpleger, Stations weg 32 van Arcen VERTROKKEN: A. M. Jacobs, dienstknecht, naar Maashees-Overloon A 113; A. C. Flinsenberg, dienstbode, naar Meerlo-Swolgen P. M. Smits en echtg., landbouwer, naar Vierlingsbeek 178 ;- J. L. Kepser, dienstbode, naar Oisterwijk B 306 H. J. Kropman, winkeljuffrouw, naar Her veld D 116f; J. E. Poels, z.b., naar Amsterdam; W. G. Franssen, dienstbode, naar Venlo, Leutherweg 72 J. W. Janssen, idem, naar Helmond; G. M. Cuppen, landbouwer, naar Helden, Loo 394; J. C. v. d. Beuken, z.b., idem; G. Snellen en gezin, arbeider, naar Horst, Nieuwstraat 68; J. P. v. Kessel, z.b., naar Maas hees-Overloon M. Linders, landbouwer, naar Sambeek, A 157 H. C. v. Waayenburg, dienstbode, naar Venlo, Villapark 7 A. W. v. d. Hoef, idem, naar Bergen-Well M. J. Vermeulen, landbouwer, naar Meerio B 98 J. C. Moorrees, z.b., idem; Th. Voermans, landbouwer, naar Baket M. G. v. Nynatten, leerling bosch- Oom Anda-Mucho, een jong man er bij, breng"op uw volgende reis, in plaats van hoeden, mutsen mede. Handel zoo, dat zij willen komen, antwoordde de oude en vroolijke Anda-Mucho. Zoo kwamen zij aan het huis der ouders van Pastora. Het was een mooi en groot huis. Ter rech terzijde van den gang was eene huiskamer met twee evenwijdig gelegen alcovende matten stoelen met hooge leuningen, stonden langs de muren der kamer ge rangschikt een groote tafel van notenboomenhout, zwart ep glim mend door de jaren, stond tegen een der muren, en droeg eene gruote lamp met acht pitten, welke als goud blonk. Tegenover de straatdeur gaven eenige trappen, wegens de ongelijkheid van den grond, toegang tot een keuken, waar men zich gewoonli jk bevond. Een buitengewoon groote schoor steen nam er het voornaamste gedeelte van in, en eene tallooze menigte hammen, zijden spek, beulingworsten en saucyzen hing aan den zolder, om gerookt te worden. Eene deur gaf toegang tot eene plaats, waar zich de oven, het waschhuis, de stallen, en wat overigens tot het huis behoorde, bevond. Toen zij binnentraden was de geheele familie en de alcade ver- eenigd. Zoo vele menschen ziende, gevoelde de arme Diego een wachter, naar Malden B 124; M. F. v. Dijck, dienstbode, naar Eindhoven, Zeelsterstraat 43 A. door A. v. S. „Kinderen," zei Papa. „vandaag komt tante Caroline voor 't eerst na 40 jaar in de stad. Zij komt bij ons wonen Ik reken er op, dat jullie verstandig zullen zijn en de oude dame niet zullen afschrikken met jullie moderne ideeën. Zij is de eenige nog in leven zijnde zuster van mijne moeder. Ik zou haar het verblijf hier echt aangenaam willen maken. Wij maakten de beste voornemens. Tante Caroline kwam. Zij zag er precies uit. zooals men zich een oude dame voorstelt, die sinds hare jeugd haar woonplaats niet meer verlaten heeft. Haar kleeding was uiterst anl| Als zij haar hoed afzette een ra kapot-hoed, zooals ik die alleen va teekeningen en oude portretten ken de zag men haar verstandige en schitterende oogen en het witte haar. dat het hooge voorhoofd rijk omlijstte... Dat is dus je dochter, Paultje. Zij noemde mijn vader, die een forschgebouwde man was. „Paultje". Toen wendde zij zich naar mij en vroegWil je mij gezelschap hou den; terwijl ik koffiedrink Van thee na den middag wilde ze niets weten. Ik knikte met vroolijk gezicht. En terwijl ik haar gebak presen teerde vroeg zij mij Eet jij niets - Zeker, tante Caroline, ik neem een stukje brood. En mijn eigengebakken taart jes Maar neen... laat maar,., ik begrijp het, de slanke lijn. Wat doe je heel den dag Ja tante, ik ben een zelfstan dige vrouw. Ik sta op eigen beenen. We willen niet van onze ouders afhankelijk zijn, maar zelf den kost verdienen. En hoe staat het er mee, ga je nog niet trouwen. Je bent een knap meisje. Je bent geloof ik al vijfen twintig Ja. al vijfentwintig tante. Maar aan een huwelijk denk ikvoorloopig niet... ik heb den tijd. We leven allen ons leven en genieten van onze jeugd. Hoe doe je dat vroeg tante Caroline met groote vragende oogen. Er lag geen spoor van nieuwsgierig heid in haar blik, maar haar gezichc met alle plooitjes en rimpeltjes toonde een vriendelijke uitdrukking. Ik kreeg moed en tegen het gebod van mijn vader in, gaf ik mijn eigen antwoord. Wij kunnen doen wat we willen. Wij hebben ieder ons eigen beroep. Vaak gaan we naar een thé dansant en nu de zomer weer in aantocht is, gaan we vaak roeien en in onzen vrijen tijd gaan we tennissen. Zijn je ouders er ook bij of iemand van je familie Wel neen, tante Caroline. Zooveel geven wij niet om de familie. En onze ouders zouden zich maar bij ons maar vervelen. Met de enkele vrije uurtjes, die we hebben, moeten we woekeren, begrijpt u. De heele week is het hard werken. Je hebt dus een heel benijdens waardig leven. Denkt u er dan anders over? Vroeger verkwijnden de meisjes in de bekrompenheid van hun tehuis. Ze waren slechts huiskatten en wer den opgevoed om aan een man te behagen, maar niet voor het leven. Zij bleven thuis en wachtten. treurig gevoel van verlegenheid. Pastora, achter hare moeder ver borgen, gevoelde zich even ver legen, niet omdat zij, evenals hij, van nature beschroomd was, maar omdat de liefde de geheimzinnig heid bemint, evenals de nachtegaal den nacht, en omdat in alle ran gen van de maatschappij, de liefde zoo fijngevoelig is, dat een blik haar in verwarring brengt, een compliment haar verbittert, eene aardigheid haar wondt, eene ge meenheid haar verontwaardigt. Diego en Paslora wisselden toch een blik, welke hun zooveel geluk verschafte, dal de verlegenheid er door verminderde, en de tóestand hun dragelijker scheen. En waar is uw man vroeg Anda-Mucho, vooral den bruide gom aan zijn schoonvader willende voorstellen. Hij zal zoo komen, ant woordde zijne vrouw; hij was niet hier, toen gij ons van uwe komst verwittigd hebt; wij wach ten u niet zoo spoedig. Da.t komt omdat ik een goeden muilezeldrijver had, zeide oom Anda-Mucho, op Diego wijzende. Op dat oogenblik hoorde men den tred van een paard; daarna trad een nog jong ma.» binnen. Men maakte hem plaats, en hij ging vooruit, in de eene hand zijne beurs, in de andere zijn zinkroer houdende. Wordt vervolgd.

Peel en Maas | 1930 | | pagina 9