1930.
Tweed© Blacl van „PKKL IN MAAS
99
Landbouw-tslling
Mij is de wraak.
Even nadenken
als *t u blieft.
FEUILLETON
Meimaand.
Ouderwetsch
ZATERDAO 24 MEI 1930
Een eo vijftigste Jaargaag No. 22
Tusschen 20 Mei en 20 Juni van
dit jaar zal evenals in 1910 en 1921
een Landbouwtelling, zijnde een
telling inzake het grondgebruik en
den veestapel, worden gehouden.
Doel van deze telling is uitsluitend:
het verkrijgen van die gegevens
welke voor het vormen van een
zuiver beeld van den landbouw en
dus voor de behartiging der land
bouwbelangen ten eenenmale onmis
baar zijn. Daarentegen stgat de tel
ling in geen enkel verband met be
lastingen of andere op den landbouw
gelegde lasten.
De grondgebruikers en veehouders
'dienen op de eerste plaats hun eigen
belang door de inlichtingen die ge
vraagd worden naar beste weten te
verstrekken. Met vertrouwen wordt
daarom de medewerking ingeroepen
van allen, die het wel meenen met
onzen Landbouw, Jom deze telling
zoo goed mogelijk te doen slagen.
De taak van de personen, die
met de uitvoering van de telling
belast zijn, zal ten zeerste kunnen
worden verlicht, indien men de ge
gevens reeds tijdig heeft klaar lig
gen. Met het oog daarop volgt
hieronder een overzicht van de in
lichtingen, die zullen worden inge
wonnen.
Ten aanzien van het grondgebruik
wordt gevraagd naar
a. de totale oppervlakte land,
(alleen bouwland, grasland en tuin
grond, die men in gebruik heeft;
b. hoeveel van die oppervlakte
eigen land en hoeveel gepacht land
is en hoeveel van het gepachte land
van de ouders gepacht is;
c. hoe groot de oppervlakte
bouwland, grasland en tuingrond is;
d. hoeveel bouwland, weiland
en tuingrond bezet is met boom
gaarden;
e. hoeveel eenruiters plat glas in
het bedrijf gebezigd worden en
welke oppervlakte tuingrond bedekt
is met kassen; verwarmde en onver
warmde kassen afzonderlijk op te
geven.
f. hoeveel bouwland gelegen is
in andere gemeente(n) dan waar de
bedrijfsgebouwen gelegen zijn.
De oppervlakte moet steeds wor
den opgegeven in kadastrale grootte.
Wat den veestapel aangaat wordt
gevraagd naar het aantal paarden
beneden en boven 3 jaar, de eerste
onderscheiden in veulens en in an
dere paarden beneden 3 jaar, de
laatste in warmbloed-, koudbloed-
paarden en hitten; het aantal run
deren en wel afzonderlijk spring-
stieren-, melk- en kalfkoeien, mest-
kalveren, ander mestvee en jong vee
boven en beneden 1 jaar; het aantal
heideschapenhet aantal andere
schapen gesplitst in die boven en
beneden 1 jaar het aantal geiten en
bokkenhet aantal varkens, waarvan
afzonderlijk op te geven; biggen
beneden 6 weken, fokzeugen, var
kens van 6 weken tot 60 K.G., van
60 K.G. tot 100 K.G. en boven 100
K.G.het aantal kippen en het aan
tal aantal eenden, voor elk de kuikens
en de oudere dieren afzonderlijk.
Venray, 19 Mei 1930.
De Burgemeester van Venray,
O. VAN DE LOO.
Adverteeren is bekend
worden
Treffend verhaal.
pNaar liet Spaansch.
16.
Gij zijt gelukkig, zeide Diego
tot haar, gij die slechts wonden
op bloemen zietAls gij ze op
de borst van uwe moeder zaagt,
wat zoudt gij doen jegens hen,
die die veroorzaakt hadden
Het kind bleef een oogenblik
in nadenken verzonken, en daarop
antwoordde het:
De heer heeft vergeven, dat
moet ons leeren, dat ook wij
moeten vergeven.
Gij bemint uwe moeder niet,
zeide Diego tot haar, plotseling
opstaande.
Meer dan gij uwen vader,
antwoordde de kleine, zich boos
verwijderende.
Op dat oogenblik verscheen oom
Anda-Mucho aan de deur van de
venta, geeuwende en zich uit
strekkende, zoodat hij bijna even
lang als de deur zelve was.
Die Nicolaas, zeide hij, slaapt
als een doode. Ik heb hem twee
malen wakker gemaakt, maar het
helpt niets. Wakker, Nicolaas,
wakker 1 De tijd gaat voorbij, en
Meheer, zeet ie, ik verzeker
je: 't is een zoodje in de maatschap-
pij 1
- Meheer, zee ik terug, je hebt
gelijk. Maar hoe motten we den
Doel verbeteren
Meheer, zeet ie weer, dat
kan alleen als wij arbeiders wat meer
verdienen.
Meheer, zee ik terug, da je
te weinig verdient, naar gelang je
werkt, da geef ik toe. Maar denk je
dat de heele boel weer gesmeerd
gaat, als jullie veel geld verdient
Meheer, zeet ie, da zal ik je
uitlegge. De grootste kanker in de
wereld is de ontevredenheid.
Meheer, zee ik weer, je hebt
schoon gelijk.
Meheer, zeet ie nog es, als we
nou meer geld verdiene, dan is er
geen ontevredenheid meer, dan gaat
't goed.
Meheer, zee ik weer, wie strijkt
dat geld op, dat je te weinig ont
vangt
Meneer, zeet ie met een kwai-
ea kop, dat doen de patroons
Meheer, zee ik terug, hebbe
de patroons dan niet genoeg ver
dienste
- Meheer, zeet ie. meer as
genoeg. Ze zwemme in de cente.
Meheer zee ik, en waarom
willen ze dan altijd meer hebbe
Benne ze daa nooit tevreje
Meheer, zeet ie, dat is 't 'm.
Die lui zijn nooit tevreje.
Meheer, zee ik toen, dan zit
d'r in. Dan zie je, dat geld niet
alleen tevreje maakt. En dus het
„zoodje" wordt geen „paradijs"
als alle menschen veel cente hebbe!
Daar hoort iets bij, Godsdienst
meheer, Godsdienst
Toen zeet ie niks meer.
uit „Overal."
2
De moderne gruwel. Waar liet
naar toe gaat.
Vooral in Bourbonnais is de toe
stand vreeselijk. Overal, aldus de
Petit Parisien" valt de achteruit
gang van ons landelijk gebied waar
te nemen.
Niemand ontkent daavan meer de
beteekenis. Boerderijen staan leeg,
dorpen en gehuchten hebben een
nooddruftig bestaan. De aanvankelijke
kokette, riante dorpen van Bourbon
nais, op de heuvels en in de dalen,
het vruchtbare Limagne of in het
schilderachtige gebergte allemaal,
zonder uitzondering, sterk den indruk
van verval en verlatenheid.
De klokketorens zijn niet hecht
meer, veel huizen zijn onbewoond
en in sommige wonen alleen ouden
van dagen. Over enkele jaren, zeer
enkele jaren, wanneer die oudjes
zullen verdwenen zijn, zal de een
zaamheid haar wade over dezen
bodem uitspreiden in afwachting dat
Italianen, Duitschers, jonge volken
uit het Oosten en Westen zich er
van meester maken om hem tot
bloei te brengen.
Aan het zoo gewichtige vraagstuk
van Frankrijks ontvolking, wijdde
Ludovic Naudeau een belangrijk on
derzoek, waarvan de „Illustration"
het resultaat heeft gegeven. De
oorzaken der ontvolking heeft naar
aanleiding van dit onderzoek de
bekende socioloog Auburtin in het
kort samengevat.
Het droevigst is het volgens hem
gesteld in het departement „Lot".
Van alle departementen neemt
daar de bevolking het snelst af.
de weg moet nog afgelegd worden.
Een kwartieruur daarna volgde
de lange zwarte streep, welke de
muilezels vormden in al de wen
dingen en bochten van den ge
durig van richting veranderenden
weg.
Nadat zij het dorp Val de
Flores voorbij gegaan waren, even
als dat van Iliguera, bemerkten
zij eindelijk Aracena. Aracena was
in den vorm eener halve maan
gebouwd aan den voet van een
hoogen berg. In den tijd der Moo-
ren stond een groot en geducht
kasteel op die rots, thans sLaat
daar het kerkhof, waarvan het
indrukwekkendste gedenkteeken
door de ruïnen van het kasteel
fevormd wordt. Eene kerk heeft
at dreigende gebouw van vroegere
eeuwen vervangen.
Gij ziet deze hoogte, welke
zich tot de wolken schijnt te ver
heffen zeide oom Anda-Mucho.
Welnu, hier is het graf. De
dooden dalen niet in de aarde
neder, maar zij s'.;jgen cp. De
Mooren hadden daar een zoo groot
kasteel, dat toen de Christenen
het kwamen aanvallen, al de in
woners van het doro er een toe
vlucht konden zoeken. Eens liet
het opperhoofd der christenen aan
den Moor zeggen, hem het kasteel
over te leveren. De Moor ant
woordde spottende, dat hij er zich
maar meester van moest maken,
en dat hij hem bij het avondmaal
zou wachten. Deze woorden hoo-
In 1826 lelde het 281.000 inwo
ners. Tot 1860 bleef de bevolking
op hetzelfde peil. Daarna beweegt
zich deze in dalende richting. In
1921 nauwelijks 177.000 inwoners.
En thans eenige honderden daar
beneden.
In enkele jaren zijn meer dan 40
huizen gesloten. Allen zijn heenge
gaan, die eenige energie en levens
kracht bezitten. Het Malthusianisme
heeft den dood van dit dorp en van
zoovele op het geweten.
Ook in het departement Farn et
Garonne heeft men, niet uit bezorgd
heid voor het materieele levenson
derhoud, het gezin beperkt.
Dorpen, een eeuw geleden met
2000 inwoners, tellen er thans ten
hoogste 500. Het gemiddelde aantal
kinderen is van 5 in de 18e eeuw,
gedaald tot hoogstens twee.
Het zelfde verschijnsel in het de
partement „Gen", waar in 1846
315.000 inwoners en thans nauwelijks
166.000.- Arm land Frankrijk is
ongeveer 16 maal zoo groot als
Nederland, maar de bevolking is er,
slechts het zesvoudige, 40 millioen
3
Prikkeldraadjes.
De domste mode is nog sterker
dan de verstandigste vrouw.
Tegenwoordig zie je.... benzine-
kleur kousen. In de groote steden
loopen sommige dames al met....
hooge laarzen. Wat krijgen we
morgen. En ondertusschen loopt men
als makke schapen almaar weer
achter die nieuwe modes aan en laat
men zich almaar weer de centen uit
de beurs kloppen om maar met die
nieuwe mode te kunnen meedoen.
O, zwak geslacht.
De H. Theresia zei kort en pittig:
als voor het laast, voor den rijke,
de kas wordt opgemaakt, is het niet
het bezit, maar de som van wat men
gegeven heeft, welke ons naar boven
kan vergezellen.
Er zijn menschen, die niet alleen
uiterlijk, maar ook innerlijk volgens
de mode gekleed gaan. Beiden ver
raden heel dikwijls een leegte van
karakter.
4
De H. Communie.
Op zekeren dag vroeg een grijze
Muzelman van Scutari (in Albanië)
aan een jongen Christen: „Hoe is 't
toch mogelijk te gelooven dat Jezus
in de Communie zich geven zou aan
zooveel Cristenen tegelijk. Dat kan
immers niet."
De Christen keek hem eerst verle
gen aan, niet wetende hoe te ant
woorden opeens had hij het
gevonden. „Hoeveel vensters zijn er
wel in Scutari vroeg hij.
'k Heb ze niet geteld" was het
antwoord. „En hoeveel zonnen
„Maar één natuurlijk," antwoordde
de grijsaard kort.
„Wel, als één zon tegelijkertijd in
zooveel vensters kan binnenkomen,
zou Jezus dan, die almachtig is, niet
in een groot aantal Christenen kunnen
binnenkomen
5
Zelfkennis.
Er was een man, die in jaar en
ig niet meer in de kerk geweest
was. Zijn kind was doodelijk ziek
en nu wilde het lukken dat de pro
cessie van de parochie langs zijn
huis moest komen. In zijn droefheid
dacht de man dezen keer zal ik
twee kaarsen op den dorpel van het
venster laten branden, als God goed
is, zal mijn kind genezen.
Zoo gedacht, zoo gedaan. De
processie kwam voorbij en het kind
genas niet. De man werd kwaad,
omdat God niet goed voor hem was.
Maar daar kwam een vriend, die
de geschiedenis vernam. Hij vroeg
Man lief hebt gij verleden jaar
kaarsen doen branden "oor 't aller
heiligste in de processie. En hebt ge
uw plichten gekweten tegenover
God
De man schuddebolde en zei
toen was mijn kind niet ziek
Maar zijn afdwalen van den goeden
weg kwam hem nu ook verdacht
voor: en hij begon bij zijn eigen na
te denken en hij sprak tot zich zelf:
Ik verwijt God niet'goed te zijn, en
ik ben zelf slecht. Inderdaad ik heb
mijn plichten verwaarloosd, daar zit
't hem.
6
Eigendom en gebruik der aardsehe
goederen.
Volgens de natuurlijke orde, door
Gods voorzienigheid bepaald, zijn
de lagere goederen bestemd, om in
de noodwendigheid der menschen
te voorzien... Derhalve is het over
vloedige, dat iemand bezit, verschul
digd aan het onderhoud der armen.
De goederen behooren den eige
naar, wat den eigendom betreft, maar
wat het gebruik aangaat, moeten ze
niet van hem alleen zijn, maar ook
van de anderen, die door den over
vloed ervan kunnen onderhouden
worden.
Met het oog op het gebruik moet
de mensch de uiterlijke goederen
niet als de zijne beschouwen, maar
als gemeenschappelijk goed, zoodat
hij er gemakkelijk van mededeelt aan
degenen die in nood zijn.
St. Thomas van Aquine.
Al wie door Gods mildheid een
grootere hoeveelheid goederen ont
ving, heeft die bekomen tot gebruik
van eigen volmaking, maar ook
tevens om ze als dienaar van Gods
Voorzienigheid tot welzijn zijner
medemenschen aan te wenden.
Paus Leo,
rende, werden de Christenen ver
bitterd, namen de wapenen, en
hun opperhoofd riep hun toe:
Wel nu, mijne dapperen, laat
ons het avondmaal gaan nuttigen.
(A la Cena). A la Cena herhaa -
den allen, den aanval hernieuwen
de. Die was zoo woedend, dat zij
het kasteel innamen, en meesters
van het dorp bleven, hetwelk zij
naar hunnen oorlogskreet A la
Cena noemden, maar dat door den
tijd in Aracena is veranderd.
Diego Mena, wiens beschroomd
heid naar mate zij naderden, ver
meerderde, was bewogen en lette
weinig op de historische kennis,
die oom Anda Mucho ten loon
spreidde.
Gij verzekert mij dus, zeide
hij, dat ik wel ontvangen zal
worden 7
CorambaJ antwoordde Anda
Mucho, ik zou wel willen weten,
waarom niet! Mijn vriend,op deze
wereld moet men zich zei ven niet
zoo wantrouwen. Kent gij het
spreekwoord niet; Die zich slecht
dunkt is het? Komaan, of zij
tevreden zullen zijn, datgeloofik.
Zij weten reeds door mij, dat gij
jong, van een goed uiterlijk en
van goede afkomst zijt, en datgij
zeer welgesteld zijt. Zij moesten
al zeer moeilijk te raden zijn, als
zij Diego Callado niet goed vinden.
Ik heet niet meer Diego
Callado. Ik heet Diego Mena.
Dat komt op hetzelfde neder,
antwoordde de andereik heet
Schoon de almanak ons zegt
De Meimaand is ,gekomen.
Schoon knop en bloem ontlook
En welhaast alle boomen,
Weer prijken met den tooi
Van rijken bladerdos-
Viooltjes bloeien op in
't lichte groene mos
En in de malsche wei-
Den duffen stal ontvlucht,
Het dartele vee geniet
Van zon en voorjaarslucht.
Schoon gaarne iedereen,
Maar toch het meest poëten,
Den lof der Meimaand zingt.
Daar graag men wil vergeten.
Den langen wintertijd,
Met kou en ongemak,
En iedereen zich steekt
In 't luchte zomerpak.
Toch, als het avond wordt,
Zoekt 't oog de kamer rond
En richt zich op de plaats,
Waar eens de kachel stond.
De kachel, die te vroeg
Is maar de schoonmaak daar.
Naar hooger sfeer verhuist.
Zoo gaat het ieder jaar,
En ieder jaar opnieuw
Klinkt weer de oude klacht
„Waarom toch noemt men steeds
De Meimaand hef en zacht
Mooi is ze, dat is waar,
Maar lief en zacht, och kom
Ach vrouw, breng als het kan.
De kachel mij weerom 1"
Ingekomen en vertrokken
personen
van 9 tot 16 Mei.
INGEKOMEN:
A. C. van Cuyck, dienstbode.
Leunen K 40 van Maashees;
Cuwo Moreno, en niemand kent
mij dan onder den bijnaam van
oom Anda-Mucho. Gij kunt gerust
uw hoofd opheffen. Gij zijt een
bruidegom zoo als er niet velen
zijn.
Oom Anda-Mucho, gij ziet
mij met een te gunstig oog aan?
En Paslora
Pastoral... Ja, die bemint mij,
en hij, dien men bemint, schijnt
altijd schoon:
Wel, wel, Die*o, frater
Modesto is nog nooit door de
wereld gekomen. Heb moed en
wees niet zoo kinderachtig.
Zoodra wij aangekomen waren,
liet oom Anda-Mucho hunne tegen
woordigheid aan de familie weten,
en onze reizigers, na zich ge
schoren en gekleed te hebben met
al de zorg, die de omstandigheden
vereischten, begaven zich naar
Pastora's huis.
Oom Anda-Mucho ging zege
pralend Diego voor, wiens lief
gelaat en aanzienlijk voorkomen
de aandacht van allen, die hem
ontmoetten, trok; hij zelf echter
scheen verwarder dan een meisje
van vijftien jaren.
Oom Anda-Mucho, zeide de
een, zou zich daarmede niet belast
hebben, als zijn beschermeling
hem geen eer zou aandoen.
Oom Anda-Mucho, zeide een
ander, de jonge meisjes zullen u
een bijzonderen bededag wijden,
als gij haar dikwijls zulke lasten
brengt.
E. J. Jacobs, z.b., Maasheesche-
weg 10 van Veghel
H. G. Janssen, dienstbode, G 28
van Horst
L. H. Lemmens, idem. M 53 van
Horst
M. J. Laurensse, z.b., Patersstraat
15 van Tegelen
H. J. H. Maassen, dienstbode,
Groote Markt 2 van Linne
R. M. Lankes, z.b., Paterslaan 4
van V.enlo
H. A. Stoot, vee-arts. Stations
weg 2 van Utrecht
G. v. d. Steeg, landbouwer, Veu
len H 35b van Oploo
W. Verblakt, z.b., idem
Th. E. Stevens, dienstbode. Oude
Oostrumsche weg 8a van Venlo
J. M. Vullings, idem, Gasstraat 30
van Boxmeer
A. A. Baltussen, idem, Oirlo E 79
van Horst
G. W. Hendriks, dienstknecht,
M 24 van Maashees;
A. H. Linders, idem, B 14 van
Maashees
H. M. Buuts, dienstbode, M 90
van Maashees
W. G. Driessen, dienstknecht,
M 90 van Bergen
P. J. Hehdrix, idem, K 113 van
Meerio
G. J. Smeets, slager, Hensenius-
straat 16 van Grevenbricht
K. M. Geeraedts, dienstbode,
Maasheescheweg 36 van Venlo;
J. G. Hesen, idem. Veulen H. 16a
van Horst;
M. A. Droesen, idem, Heide L 34
van Horst
M. Ch. Weerts, idem, Metselo
M 121 van Maashees
A. C. v. Dyck, idem, Oirlo E 63
van Maashees
P. J. Linders, z.b., Groote Straat
31 van Holsheim
A. Drüggen, dienstbode, Oirlo E
52 van Broekhuizen;
H. A. Toonen, slager, Groote
Straat 19 van Cuijk;
J. Minten, chauffeur, Hensenius-
plein 9 van Ottersum
W. H. Cornelissen, dienstbode,
D lc van Meerio
A. M. Manders, idem, M 94 van
Meerio
W. A. Berg, religieuze, Eindstraat
10 van Renkum
H. Holleman, idem, van Vught
J. Klingenhager, idem, Overloon-
sche weg 2 van Eist
J. H. Kersjes, verpleger, Stations
weg 32 van Arcen
VERTROKKEN:
A. M. Jacobs, dienstknecht, naar
Maashees-Overloon A 113;
A. C. Flinsenberg, dienstbode,
naar Meerlo-Swolgen
P. M. Smits en echtg., landbouwer,
naar Vierlingsbeek 178 ;-
J. L. Kepser, dienstbode, naar
Oisterwijk B 306
H. J. Kropman, winkeljuffrouw,
naar Her veld D 116f;
J. E. Poels, z.b., naar Amsterdam;
W. G. Franssen, dienstbode, naar
Venlo, Leutherweg 72
J. W. Janssen, idem, naar Helmond;
G. M. Cuppen, landbouwer, naar
Helden, Loo 394;
J. C. v. d. Beuken, z.b., idem;
G. Snellen en gezin, arbeider, naar
Horst, Nieuwstraat 68;
J. P. v. Kessel, z.b., naar Maas
hees-Overloon
M. Linders, landbouwer, naar
Sambeek, A 157
H. C. v. Waayenburg, dienstbode,
naar Venlo, Villapark 7
A. W. v. d. Hoef, idem, naar
Bergen-Well
M. J. Vermeulen, landbouwer,
naar Meerio B 98
J. C. Moorrees, z.b., idem;
Th. Voermans, landbouwer, naar
Baket
M. G. v. Nynatten, leerling bosch-
Oom Anda-Mucho,
een jong man er bij, breng"op
uw volgende reis, in plaats van
hoeden, mutsen mede.
Handel zoo, dat zij willen
komen, antwoordde de oude en
vroolijke Anda-Mucho.
Zoo kwamen zij aan het huis
der ouders van Pastora. Het was
een mooi en groot huis. Ter rech
terzijde van den gang was eene
huiskamer met twee evenwijdig
gelegen alcovende matten stoelen
met hooge leuningen, stonden
langs de muren der kamer ge
rangschikt een groote tafel van
notenboomenhout, zwart ep glim
mend door de jaren, stond tegen
een der muren, en droeg eene
gruote lamp met acht pitten, welke
als goud blonk. Tegenover de
straatdeur gaven eenige trappen,
wegens de ongelijkheid van den
grond, toegang tot een keuken,
waar men zich gewoonli jk bevond.
Een buitengewoon groote schoor
steen nam er het voornaamste
gedeelte van in, en eene tallooze
menigte hammen, zijden spek,
beulingworsten en saucyzen hing
aan den zolder, om gerookt te
worden. Eene deur gaf toegang
tot eene plaats, waar zich de oven,
het waschhuis, de stallen, en wat
overigens tot het huis behoorde,
bevond.
Toen zij binnentraden was de
geheele familie en de alcade ver-
eenigd. Zoo vele menschen ziende,
gevoelde de arme Diego een
wachter, naar Malden B 124;
M. F. v. Dijck, dienstbode, naar
Eindhoven, Zeelsterstraat 43 A.
door A. v. S.
„Kinderen," zei Papa. „vandaag
komt tante Caroline voor 't eerst na
40 jaar in de stad. Zij komt bij ons
wonen Ik reken er op, dat jullie
verstandig zullen zijn en de oude
dame niet zullen afschrikken met
jullie moderne ideeën. Zij is de
eenige nog in leven zijnde zuster
van mijne moeder. Ik zou haar het
verblijf hier echt aangenaam willen
maken.
Wij maakten de beste voornemens.
Tante Caroline kwam. Zij zag er
precies uit. zooals men zich een
oude dame voorstelt, die sinds hare
jeugd haar woonplaats niet meer
verlaten heeft.
Haar kleeding was uiterst anl|
Als zij haar hoed afzette een ra
kapot-hoed, zooals ik die alleen va
teekeningen en oude portretten ken
de zag men haar verstandige en
schitterende oogen en het witte
haar. dat het hooge voorhoofd rijk
omlijstte...
Dat is dus je dochter, Paultje.
Zij noemde mijn vader, die een
forschgebouwde man was. „Paultje".
Toen wendde zij zich naar mij en
vroegWil je mij gezelschap hou
den; terwijl ik koffiedrink
Van thee na den middag wilde ze
niets weten.
Ik knikte met vroolijk gezicht.
En terwijl ik haar gebak presen
teerde vroeg zij mij
Eet jij niets
- Zeker, tante Caroline, ik neem
een stukje brood.
En mijn eigengebakken taart
jes Maar neen... laat maar,., ik
begrijp het, de slanke lijn. Wat doe
je heel den dag
Ja tante, ik ben een zelfstan
dige vrouw. Ik sta op eigen beenen.
We willen niet van onze ouders
afhankelijk zijn, maar zelf den kost
verdienen.
En hoe staat het er mee, ga je
nog niet trouwen. Je bent een knap
meisje. Je bent geloof ik al vijfen
twintig
Ja. al vijfentwintig tante. Maar
aan een huwelijk denk ikvoorloopig
niet... ik heb den tijd. We leven allen
ons leven en genieten van onze
jeugd.
Hoe doe je dat vroeg tante
Caroline met groote vragende oogen.
Er lag geen spoor van nieuwsgierig
heid in haar blik, maar haar gezichc
met alle plooitjes en rimpeltjes
toonde een vriendelijke uitdrukking.
Ik kreeg moed en tegen het gebod
van mijn vader in, gaf ik mijn eigen
antwoord.
Wij kunnen doen wat we
willen. Wij hebben ieder ons eigen
beroep. Vaak gaan we naar een thé
dansant en nu de zomer weer in
aantocht is, gaan we vaak roeien
en in onzen vrijen tijd gaan we
tennissen.
Zijn je ouders er ook bij of
iemand van je familie
Wel neen, tante Caroline.
Zooveel geven wij niet om de familie.
En onze ouders zouden zich maar
bij ons maar vervelen. Met de enkele
vrije uurtjes, die we hebben, moeten
we woekeren, begrijpt u. De heele
week is het hard werken.
Je hebt dus een heel benijdens
waardig leven.
Denkt u er dan anders over?
Vroeger verkwijnden de meisjes in
de bekrompenheid van hun tehuis.
Ze waren slechts huiskatten en wer
den opgevoed om aan een man te
behagen, maar niet voor het leven.
Zij bleven thuis en wachtten.
treurig gevoel van verlegenheid.
Pastora, achter hare moeder ver
borgen, gevoelde zich even ver
legen, niet omdat zij, evenals hij,
van nature beschroomd was, maar
omdat de liefde de geheimzinnig
heid bemint, evenals de nachtegaal
den nacht, en omdat in alle ran
gen van de maatschappij, de liefde
zoo fijngevoelig is, dat een blik
haar in verwarring brengt, een
compliment haar verbittert, eene
aardigheid haar wondt, eene ge
meenheid haar verontwaardigt.
Diego en Paslora wisselden toch
een blik, welke hun zooveel geluk
verschafte, dal de verlegenheid er
door verminderde, en de tóestand
hun dragelijker scheen.
En waar is uw man vroeg
Anda-Mucho, vooral den bruide
gom aan zijn schoonvader willende
voorstellen.
Hij zal zoo komen, ant
woordde zijne vrouw; hij was
niet hier, toen gij ons van uwe
komst verwittigd hebt; wij wach
ten u niet zoo spoedig.
Da.t komt omdat ik een
goeden muilezeldrijver had, zeide
oom Anda-Mucho, op Diego
wijzende.
Op dat oogenblik hoorde men
den tred van een paard; daarna
trad een nog jong ma.» binnen.
Men maakte hem plaats, en hij
ging vooruit, in de eene hand
zijne beurs, in de andere zijn
zinkroer houdende.
Wordt vervolgd.