Tweed© Blad van „PEEL 11 MAAS Arm Rusland! Mij is de wraak ft Pater Regalatus Hazebroek O.F.M. Katholiek of Protestant Madame „Blauwbaard". ZATERDAG 5 APRIL 1930 Een en Tljdlgste Jaargang No. 15 25 jaar priester. Men schrijft aan de Maasbode van Zondag j.l. Onder de Paters Minderbroeders, die op 2 April a.s. den 25sten ver jaardag van hun priesterwijding be leven, mag wel afzonderlijk genoemd worden de man, die sinds bijna 5 jaar de provincie bestuurt van de Nederlandsche Minderbroeders, Pa ter Regalatus Hazebroek. Pater Regalatus Hazebroek werd geboren te 's-Hage op 2 December 1879, ontving het kleed van vader Franciscus op 1 October 1898 en werd priester gewijd te Weert op 2 April 1905. Na voleindiging van zijn theolo gische studiën werd hij geplaatst in het klooster te Woerden, waar hij in 1907 vicarius werd en met deze benoeming begon de lange rij van gewichtige posten, die hij tot nu toe in de orde en daarbuiten bekleed heeft. Op 25 Augustus werd hij ver plaats naar Venray, om belast te worden met de leiding der jongere priesters, die na hun gewone theo logische studiën aldaar werden on derricht in pastoraal-theologie, sociologie en gewijde welsprekendheid hij werd tevens hun lector in de cciologie. Kort daarna werd hij op richter en eerste directeur van het jongenspatronaat, adviseur van Jong-Limburg, van de Kiesvereen. en van de afd. Venlo van de Vereeniging van Katholieke Werk gevers later werd hij ook nog belast met de zielzorg in het Pen sionaat Jerusalem van de Zusters Ursulinen. Na den plotselingen dood van Pater Engelbertus Engels werd Pater Regalatus op 15 Februari benoemd tot rector van het Gymnasium Immaculatae Conceptionis B. M. V te Venray. Metgroote doortastend heid heeft hij gewerkt om dit gym nasium tot bloei te brengen. Het bestaande gebouw werd geheel ver nieuwd, nieuwe klaslokalen gebouwd en een internaat geopend In Januari 1920 werd het gymnasium aange wezen volgens de H. O.-wet, om aan zijn leerlingen na afgelegd eind examen het diploma uit te reiken hiermee werden reeds bij de eerste examens uitstekende resultaten bereikt. Intusschen was P. Regalatus in 1919 tot Definitor en in 1922 tot Custos van de Nederlandsche Min derbroeders gekozen en toen in 1925 Pater Simon Bennenbroek aftrad als Provinciaal, werd P. Regalatus ge kozen tot het ambt, waarvoor zijn groote en verscheidene gaven van geest en hart hem reeds lang hadden bestemd en de algemeene instemming zijner medebroeders hem reeds lang hadden aangewezen. De gelukkige keuze werd in 1928 vernieuwd. Kort nadat de nieuwe Provinciaal zijn ambt aanvaard en zich te Weert gevestigd had, vernielde een ver schrikkelijke brand het oude klooster van Venray, waar ook voor Pater Regalatus zooveel dierbare herinne ringen aan waren verbonden op de puinhoopen verrees een nieuw gebouw, dat ruimer dan het oude werd ingericht om als studiehuis voor het steeds toenemend aantal jonge medebroeders te dienen. Onder het bestuur van P. Rega latus werd verder een nieuw novi ciaatshuis ingericht te Slenaken, een klooster gebouwd te Nijmegen voor de Paters hoogleeraren en studenten aan de Katholieke Universiteit, een Missiecollege geopend in het bekende St. Willibrord-College te Katwijk aan den Rijn, de leiding aanvaard van de Katholieke H.B.S. te Leiden, nieuwe parochies overgenomen te Megen en te Woudrichem, de bouw begonnen van het vierde klooster te Heerlen en werden de eerste missio narissen uitgezonden naar de aan de minderbroeders toevertrouwde pa rochies in Java. In 1929 ondernam hij een. visitatiereis naar Brazilië in welk uitgestrekt missiegebied hij al de huizen van zijn medebroeders bezocht. Deze reis had onder meer tot gevolg, dat drie nieuwe parochies werden aanvaard en besloten werd tot bouw van een college te Taquary om Braziliaansche jongens voor priester op te leiden. Begonnen werd met het proces voor de zaligverklaring van de Martelaren van Alkmaar; een ascetisch tijdschrift voor kloosterbroeders en zusters werd uitgegeven bij gelegen heid van het zevende eeuwfeest van St. Franciscus' zalig afsterven ver scheen het eerste deel van de Collectanea Franciscana Neerlandica het Missie-College te Sittard werd een missie-museum ingericht. Zoo heeft Pater Regalatus zich een man getoond van kracht en initiatief, die in onbeperkt Godsver trouwen veel groote dingen aandurft tot stand weet te brengen. In zijn eenvoud en bescheidenheid een voorbeeld voor allen, weet hij door persoonlijke aanwezigheid en zijn tactvol optreden den ijver van zijn broeders te prikkelen, eiken arbeid te waardeeren, elk initiatief aan te vuren. Daarom geniet hij bij al de zijnen de hoogachting en eerbied, die ook velen buiten de orde hem gaarne om zijn groote hoedanigheden jetoonen. En, ofschoon de jubilaris elke plechtige viering van zijn feest afwijst, zal hij op zijn zilveren jubel dag een hartelijk gebed van zijn vele broeders en vrienden toch zeker gaarne willen aanvaarden. FEUILLKTON Treffend verhaal. 'Naar het Spaansch. Wat zegt gij Blind....! riep ik verschrokken uit. Ja, ja, senor en wel de zwarte staar, waartogen geen ge neesmiddel is. Sedert toen is het onbeschrijfelijk hoezeer zij lijden Zijne jaloerschheid is eene" ziels ziekte geworden, die hem het hart verteert als de kanker. Wij doen voor hem wat wij kunnen, maar Luz, die trotscher is dan eene koningin, wil niets van mij aannemen. Niemand kent al de listen, die Paz uitdenkt om haar tegemoet te komen en nog slaagt zij er slechts in door middel van Juana. Maar bewonder haren moed en hare kracht, dagelijks, hetzij het regent of waait, gaat zij naar Los Palacios, twij mijlen van hier en brengt vandaar tabak mede, die zij inet een weinig winst verkoopt. En haar man wi uit jalouzie haar zelfs dat laatste hulpmiddel ontnemen. Eiken avond bij haren terugkeer, zoekt hij twist... Dit alles weten wij door de buren, want zij beklaagt zich Laten we schreeuwen in protest Ik weet niet meer waar en wan neer ik 't las. 't Was in ieder geval een gruwel-bericht, in een krant, van misdadigers, die een man met handen en voeten aan zijD stoel bonden en toen voor zijn oogen zijn vrouw en kinderen met messen folterden en vermoordden. Dat die man aan innerlijke razernij niet gebarsten is Binnen de wanden van zijn machteloos lichaam, is zijn ziel ziedend omhoog gestegen om een uitweg te vinden naar buiten als naar een prooi, naar een aas. Maar zij kon niet. Hij heeft zijn oogen gesloten om niet te zien en hij heeft aan geen pijn gedacht, toen hij besloot de touwen door zijn zwellende polsen heen te trekken. Maar 't ging niet. Dat was het allergrootste ongeluk, dat hem ooit bespronggeen rechtvaardigheid en bescherming te kunnen oefenen in een hoogspanningsuur van onrecht. Zijn ziel vlerkte achter zijn oogen heen en weer, maar tusschen de ziel de prooi lag de onbreekbare glazen wand van den dood. De man op den stoel 1 Stakkerd met zijn zwellende kracht, met zijn razernij op kookpunt, op gloeihitte, maar gebonden Heeft hij God niet gevraagd hem de oogen te sluiten of te laten sterven 1930! Wij zijn de mannen en de vrou wen op den stoel. We zijn ramp zalig gebondenen... Er is maar één woord dat we hooren, alsof het door een angstigen engelenmond over de wereld wordt afgegild als een doodskreet, terwijl een strakke angstige hand naar Rusland wijst. „De Roode terreur tegen God En we houden Vlootconferenties en we bazelen wekenlang, jarenlang over tonnage en tonnenmaat en we verhuizen van de eene conferentie in den Haag naar de ander confe rentie in Londen, terwijl op eenige honderden kilometers afstands onder onze oogen zich het schandaal vol trekt, dat Christus van zijn kruis getrokken en zijn H. Moeder als een publieke vrouw door de straten gedragen wordt. We hebben jaren lang om het woord „ontwapening" heengepraat, maar waarom de bewapening ver geten die een wereldleger uitgerust naar Moskou en Petrograd had moeten zenden, om het Satansnest uit te branden uit de reten van de aarde Vliegindustrie Vliegkunstjes Vliegsport Vliegdemonstraties maar waarom wordt de lucht niet verduisterd door zwermen metalen vogels die het doodseinde klepperen van de roode terreur O dat vastzitten, aan een woord Politieke verwikkeling De speaker het parlement komt achter zijn kathedertje en legt zijn handen delicaat voor zich op den rand, hij zet zijn bril recht en spreekt 't groote woord „Politieke verwikkeling O, dat we vast zitten, en ge bonden zijn en gesnoerd aan een ...politieke verwikkeling." Wat kan ons politieke verwikkeling schelen O, tijd van kruistochten, kom terug en druk ons een wapen in de hand, een ploegschaar, een knuppel of een dorschvlegel, een sabel of een ploer- tendooder, een keisteen of een handgranaat en laat ons maar op trekken. Laat ons doen, doen, doen, maar laat ons niet gebonden zitten met een razende ziel aan een poli tieke verwikkeling. We hooren vlak bij ons, vlak aan onze ooren den mokerslag van den hamer tegen de muren, tegen de beelden. We hooren den koevoet, die zich aanzet onder de altaren en den dreun van den ram tegen de kloostermuren. We zien, we zien de lieflijke iconen in de bebaarde schurken- vuisten. Al zijn ze ons vreemd, zij zijn ons lief. Toch waren ze van ons. We zien de vlammen en we zien de hatelijke koppen, waarin Lenin zich transfigureert met zijn gelen tijgerlach. Lenin, vloek- schaduw over een land, slagschadu wen over een wereld. Maar wij zijn, vloekend, gebon den. Alles krijgt bescherming. De vos sen hebben nog hun holen, maar de Zoon des Menschen heeft geen steen om Zijn hoofd op neer te leggen. En de dierenbescherming kan een subsidie krijgen, maar er is geen subsidie, die één geweer disponibel stelt om God te beschermen. MacDonald zal onderzoeken Waarom laat hij er niet onder schieten. Er zullen nota's gewisseld worden Maar waarom worden er geen slagen gewisseld. Waarom lieten we in 1918 de legers huis waarts keeren en waarom hebben eerst geen omweg gemaakt, in verbroedering - Franschen-Duit- schers-Engelschen en Amerikanen om een strooptocht te ondernemen naar een Satansnest. Nog staan er duizenden daar. Een woord en we gaan. Maar we gaan niet. We zullen nooit gaan. We zijn gebonden Gods recht en Gods rijk is gebon den aan politieke verwikkeling en aan petroleum. O. de machteloosheid, die naar loudspeakers zoekt, groot genoeg om een wereld te beschreeuwen, die haar mond vertrekken wil aan een kreet, over al de metropolen van de heele wereld, door alle vloeren en muren heen. De bliksem schiet neer in ineen stortende kerktorens. En we zien toe. Onze handen zwellen in de touwen van de politieke verwikke ling. O, groote tijd O, heerlijke diplomatie. In Gods naam we kunnen niet opmarcheeren. Zelfs de stem van Sint Bemardus zou niet verstaan worden, want hij spreekt niet in tonnematen. Een boer, die zijn paard trapt, wordt beboet en een aangevallen straat jongen wordt ontzet maar God wordt met kruis en al in 't vuur geworpen. Doen kunnen we niets. We zijn gebondenMaar één ding kunnen we schreeuwen Laten we schreeuwen in protest tot alle gezantschapsrelaties verbro ken zijn en Jericho op de koppen van deze Antichristen ineenstort. O. als we maar niet gebonden waren H. DE GREEVE S.J. binnengedrongen, zoowel in de lee ring als in de zeden. De Hervorming van Luther heeft al dat bederf ver wijderd. Naraiyanan glimlachte, niet uit spot, doch uit diepe overtuiging en met medelijdende liefde Sahib, sprak hij, dat kan niet zijn... dat is onmogelijk. Zie, ik ben niet geleerd, en ik kan met u niet redetwisten, maar dit kan ik u toch zeggen Indien het waar is dat de Zoon van God uit den Hemel is nedergedaald om eene Kerk op aarde te vestigen, dan is het ook zeker dat Hij er voor zorgen kon en moest dat Zijne Kerk van bederf gespaard bleef. Het is voldoende dat de Kerk van Rome de eerste waswelnu dan zeg ik dat zij de eenige ware kerk van God is. Een oude Hindou, die zeer ge- eerd werd in zijn omgeving, kwam op zekeren dag aan een katholiek missionaris vragen om onderwezen te worden in den Godsdienst. Hij werd weldra gedoopt, en was vanaf dezen stond, een voorbeeld voor alle Christenen. Hij verborg zijn bekeering voor niemand en niemand dacht eraan hem die be keering te verwijten want, wat Naraiyanan (zoo heette hij) gedaan had, dat had hij met een heilige overtuiging gedaan... dit wist ieder een. Zekeren dag ontmoette hem een orotestantsch predikant, en groette ïem Goeden morgen, Naraiyanan Aiyer, ik heb vernomen dat gij Christen geworden zijt Inderdaad, Sahib, door de Genade van God ben ik Christen geworden. - Doch, naar ik hoor hebt gij het Roomscbe Geloof aangenomen f Inderdaad, Sahib, ik ben katho liek geworden. Gij hadt beter gedaan u bij de Protestantsche kerk te vervoegen. - Neen, neen, Sahib, sprak de Hindou met eën glimlach van vast beradenheid. - Toch wel; de Protestantsche kerk is een zuiverder vorm van het Christendom zij is vrij van al het grove bijgeloof van de Middel eeuwen. Sahib, luister, ik ben niet zoo slim als gij, ik kan met u niet rede twisten maar ik zou toch gaarne een vraagje stellenWelke Kerk bestond de eerste, de Protestantsche of de Roomsche Ik zie niet in dat deze vraag iets te maken heeft met de kwestie. Het is immers voldoende te weten dat onze kerk volgens de Schriftuur zuiverder is dan die van Rome. Sahib, ik heb u reeds gezegd dat ik niet geleerd ben ik kan met u niet redetwisten doch, antwoord eens op mijn vraagWelke kerk was de eerste Och, beste man, uw vraag heeft geen belang... Doch vermits gij volhoudt, wel ja dan, ik beken dat de Roomsche Kerk de eerste was, maar in den loop der geschie denis is het bederf in die kerk nooit. Zoo is haar leven. Neen, haar vagevpur, zeide Paz, hare oogen afwisschende. Soms, hernam Juan Mena, helpen wij hen, niet waar Diego. Gisteren ging ik met Diego de geiten zien. Ik zeide tot den geiten hoeder: Vul deze kruik met melk, gij zult heden wat minder kazen maken. Teruggekeerd gaf ik hem aan de meid, beval haar rijst en suiker te halen, en ons een schotel rijste- melk te koken, genoeg om een regiment te voeden. Ik liet Diego toen zijne neven halen, en ik zelve ging naar tante Juana, die voor de twee kleinsten zorgt, en die snoeperig is, even als alle oude vrouwen. Toen alle hier waren, gaf ik aan elk zijn houten lepel, en zette den schotel op een laag tafeltje. Welaan, zeide ik, kinderen, eet, maar bederft uwe magen niet! Wat waren zij gelukkig, nietwaar, Diego. En wat waren wij tevreden, niet waar vader Ik ging toen Paz halen, maar mijne vrouw barstte in tranen los toen zij zag, met welk een begeerte de arme kleine engeltjes de rijst opaten. Zij is zoo innig goed, mijne Paz, mijne hemels^he Paz. Met dien naam is zij in mijn huis ge komen, en zoo is zij er gebleven. Daarom ook bemin ik haar... ik bemin haar zoo, Don Justo, dat ik haar wel in goud wilde '-atten. Ziet ge, mits zij en mijn Diego beschuit kunnen eten, ben ik mijn geheele leven met roggebrood tevreden. Toen ik mij van dat tafereel van huiselijk geluk en huiselijke deug den verwijderd had, begaf ik mij naar Luz. Ik zag Marcos: zijne groote zwarte oogen waren geopend en zonder eenige uitdrukking, als die van wassen poppen. Zijn ge zicht, dat zich niet meer naar buiten verspreidde, scheen samen te trekken op alles wat zijne erg- denkende en wantrouwende ver beeldingskracht hem als valsche en fantastische beelden voorspiegel de, even verwijderd van de wezen lijkheid als van het verstand Het was een hartverscheurend gezicht. Dus ziet gij niet, zeide ik tot hem. Neen, mijnheer, antwoordde hij op doffen toon. Voor mij is er niets dan de nacht. Is er nog daglicht? Ja, het bestaat, maar ik zie het niet Gij zijt niet gelukkig, zeide ik tot Luz, terwijl zij mij tot aan de deur uitgeleide deed. Hoe zoude ik het kunnen zijn, bij het zien van een man van nog geen dertig jaren, wien God het gezicht ontnomen heeft, zonder hem de rust van het graf te schenken Hij kwelt u, Luz, hij is jaloersch. Wie heeft dat gezegd? riep J. A. Koonings, molenaar, naar Someren A. W. P. Jeuken, kleermaker, naar Amsterdam M. J. E. Colsen, verpleegster, naar Maastricht, Luikerweg 40 Zoo moesten er meer zijn. Als wie Als Theresia Neumann Ik bedoel dat er veel meer men schen zoo moesten durven en, nu ja, zeg dan maar brutaal zijn als zij. Iedereen heeft gehoord van dit eenvoudige meisje van Konnersreuth, dat in extasen doorvoelt de smarten van het H. Lijden. Welnu, in haar eenvoudige kamer ontvangt deze lijderes ontelbaar vele pelgrims, aan wie ze haar inzichten meedeelt over den toestand hunner ziel. Den vorigen zomer, zeggen de Annales franciscaines kwam ook een prinses van het oude Beiersche hof bij haar, echter meer uit nieuws gierigheid dan uit devotie. Toen het heilig kind haar zag binnenkomen in de treurige ontkleeding der tyran- nieke mode, kortgeknipte haren, schandelijk diep uitgesneden corsage, veel te korten rok, vleeschkleurige kousen, kon ze een verontwaardig den uitroep niet inhouden: „U lijkt sprekend op een GEPLUKTE KIP, u moet hier niet zijn De arme prinses boog het hoofd, slikte zwijgend deze bittere, goed geplaatste terechtwijzing en trok zich beschaamd terug, geheel van streek. Het feit is waar Ik wou, dat zoo nog veel meer waren Ingekomen en vertrokken persünen van 21 tot 28 Mrt. INGEKOMEN: H. M. Cuppen, huisschilder, Vel- tum L 69 van Meerlo M. G. Gommans, dienstbode, Langstraat 35 van Helmond P. J. Kuypers, bakker, Castenray G 10 van Venlo K. J. Swemmers, chauffeur, Hen- seniusplein 9 van Bergen A. M. Schilte, bedrijfsleider, N 5b van Rotterdam A. J. Verhoeven, dienstbode, Volen L 57 van Bakel G. J. M. van Lierop, idem. Lange weg 9a van Helmond M. Janssen, melkknecht, Stations weg 32 van Weetzen J. C. Osta, verpleger, idem, van Fijnaart. VERTROKKEN: M. A. J. van Rooy, monteur, naar Eindhoven, Hoogstraat 8 A. C. Crul, religieuse, naar Noord- wijk, Langeveld 26 A. M. Nent, dienstbode, n. Venlo Goltsiusstraat 43 E. Nent, idem, naar Gennep J. H. Gerichhausen, verpleger, n, Bergen C. M. G. Kurstjens, z.b., naar Heijthuijsen, Leveroij zij uit, mij een fleren en onte vreden blik toewerpende. Ik zweeg. Die twee jonge en schoone vrou wen waren, elk naar hare natuur, haar karakter en haren toestand, twee even sprekende als bewon derenswaardige voorbeelden. Paz, zoo blank, zoo liefelijk, zoo teer en zoo teruggetrokken, geleek op eene dier hemelsche en kwij nende edelvrouwen van dè middel eeuwen, in fluweel en zwanendons bewaard te midden harer onge naakbare kasteelen, zoo als de schilders van het vaderland van Ossian haar voorstellen. Terwijl Luz, de trotsche en vast» beradene vrouw, die met vasten en lichten stap, terwijl haar gelaat door de zon gebronsd was, met opgeheven hoofd en door het ongeluk ongebogen, voorhoofd, voortgaat op het levenspad, het beeld was van een dier amazonen, in verguld brons gegoten door een beeldhouwer van het talent en de kracht van Bevenuto Cellini. Eens zat ik in den hof van de pachthoeve, ik zag aan den gevel een wijnrank, die, door den tuinier gericht, rondom de vensters van ie arabesken van takken en bladeren vormden, welke de teeke naars met zooveel bevalligheid dooreen werpen. Mijn bediende, die terugkeerde van Sevilla, waar heen ik hem gezonden had, zeide tot den pachter: Het is waar, Miguel, ik ben Een geschiedenis uit den tijd van Lodewijk XIV. Reeds eenige weken heerschte er in Parijs een geweldige angst en onrust over het verdwijnen van verschillende jongelui, kinderen van rijke kooplui en hooggeplaatste be ambten. Op jacht naar frivole genoegens verlieten zij het ouderlijk huis en keerden nimmer terug. In alle café's en wijnhuizen vormde dit verschrik kelijk geheim het onderwerp der gesprekken van den dag want on danks de ijverigste bemoeiingen der politie kon men geen spoor van de daders ontdekken. De bezorgde ouders lieten voortaan hunne kinde ren slechts onder geleide van 'n gewapend bediende op straat gaan en er werd bij den koning een ver zoekschrift ingediend, waarin gevraagd werd om de noodige maatregelen te nemen om de veiligheid op straat te waarborgen. De positie van den politiechef La Reiny werd uiterst critiek. Telkens spoorde hij zijn besten detectieve Lecoq weer opnieuw aan om toch zijn uiterste best te doen en deze besloot -daar er volgens zijn meening een vrouw hier de hand in het spel had tot het volgende plan: Zijn 18-jarige zoon Exypére, die Léveillé genoemd werd, omdat hij „vroolijk" was en voor het be roep van zijn vader veel belangstel ling aan den dag legde, zou trachten een misdaad uit te lokken. Lécod gaf hem twee pistolen en een degen, die toentertijd alleen door edellieden gedragen werden/en zond hem met een goedgevulde beurs op stap. Twee dagen slenterde Léveillé in de omgeving van het Palais Royal, de Luxemburgsche tuinen en rond andere mondaine plaatsen, toen plot seling zijn blik viel op een buiten gewoon schoone vrouw van om en bij de 20 jaar. Vooral haar groote zwarte oogen en haar sierlijke gang dwongen hem als het ware zich telkens om te keeren en het meisje vrijpostig in het gezicht te kijken. En daar zij blijkbaar ook belang in hem stelde, volgde hij haar door verschillende kleine zijstraten. Eingelijk bleef zij staan, keek nog eens met een ver leidelijk lachje naar den jongeman en verdween daarna in een somber en oud uitziend huis, terwijl zij de deur achter haar openliet. Zonder bedenken trad ook Lé- villê het sombere gebouw binnen, want hij wist, dat hij op den voet gevolgd werd door zijn vader met agenten in burger. De zware met ijzer beslagen deur viel onmiddellijk achter hem in het slot en....Léveillé stond in het duister.... De jongeman had al dadelijk spijt van zijn gevaarlijk avontuur, want dat voelde hij wel ook de andere jonge mannen moesten door deze deur hun verderf tegemoet zijn gegaan. Lévillé rukte aan de deur... sloeg van vertwijfeling tegen de dikke muren, maar alles tevergeefs... hij zat in de val.... Plotseling werd er een zijdeur geopend en een oude vrouw, kwam, onder het mompelen van enkele verontschuldigingen, in de duistere ruimte. Zij greep den verschrikten heden later dan gewoonlijk ge komen; maar ik ben aan de venta an Guadaira teruggehouden door eene ontmoeting, die ik daar bij gewoond heb. Welk eene ontmoeting? Een man, die mij met een massa vragen vermaakt heeft. En wat soort van een mensch was het? Een man van een arm voor komen, zijne kleederen waren oud en gescheurdeen van zijne beenen had een rood teeltenmaar hij was jong en van een goed uiterlijk. Wat heeft hij tot u gezegd? Hij is begonnen met mij te vragen, of ik naar Dos Hermanos ging. Ik heb hem ja gezegd. Kent gij de menschen in het dorp Ja, want ik ga er dikwijls heen. Kent gij de familie van tante Juana Ortega? Als mijne twee handen. Is een van hare dochters met Marcos Ruiz gehuwd? Ja, en de andere met Juan Mena den pachter. De man sprong van de bank op, waarop hij gezeten was, als had een adder hem gebeten. Het is dus waar! mompelde hij tusschen de tanden. Toen ik die woorden hoorde, vervolgde mijn oom, stolde het bloed mij in de aderen. Ik kon niet meer twijfelen. De man, die tot mijn bediende gesproken had, was Manuel Diaz, Manuel, die van de galijen terugkwam, na er zijne straf ondergaan te hebben Manuel, onder den invloed van eene valsche verdenking, gelooven- de dat Juan Mena de aanbrenger was geweest. De ongelukkige, die gedurende acht jaren zijn toorn en zijne jaloezie onderdrukt had, die ge durende acht jaren zijn kelen had gesleept, schande, honger en arbeid had verdragen, met de straffeloosheid van zijn vijand en het geluk van zijn mededinger altijd voor den geest. Bij zijn terugkeer ontving hij onmiddellijk de bevestiging van zijne ver moedens, hij kon zich overtuigen, dat zij, die hij bemind had, de belooning was geworden, evenzeer als de beweegreden, van de aan gifte, waarvan hij het slachtoffer geweest was. Deze gedachte deed mij beven. Mijn bediende hernam: Wat bromt gij daar zoo tus schen uwe tanden, vriend? zeide ik tot hem. Niets. Vervolgens na eene korte poos gezwegen te hebben, vroeg hij mij Kent gij de familie van Manuel Diaz Den galeislaaf? De man maakte eene zoo hevige beweging, dat hij de tafel en ban ken deed schudden. Wordt vervolgd.

Peel en Maas | 1930 | | pagina 7