Tweed© Blad van „PEEL 11 MAAS
Arm Rusland!
Mij is de wraak
ft
Pater Regalatus
Hazebroek O.F.M.
Katholiek of
Protestant
Madame
„Blauwbaard".
ZATERDAG 5 APRIL 1930
Een en Tljdlgste Jaargang No. 15
25 jaar priester.
Men schrijft aan de Maasbode
van Zondag j.l.
Onder de Paters Minderbroeders,
die op 2 April a.s. den 25sten ver
jaardag van hun priesterwijding be
leven, mag wel afzonderlijk genoemd
worden de man, die sinds bijna 5
jaar de provincie bestuurt van de
Nederlandsche Minderbroeders, Pa
ter Regalatus Hazebroek.
Pater Regalatus Hazebroek werd
geboren te 's-Hage op 2 December
1879, ontving het kleed van vader
Franciscus op 1 October 1898 en
werd priester gewijd te Weert op
2 April 1905.
Na voleindiging van zijn theolo
gische studiën werd hij geplaatst in
het klooster te Woerden, waar hij
in 1907 vicarius werd en met deze
benoeming begon de lange rij van
gewichtige posten, die hij tot nu toe
in de orde en daarbuiten bekleed
heeft.
Op 25 Augustus werd hij ver
plaats naar Venray, om belast te
worden met de leiding der jongere
priesters, die na hun gewone theo
logische studiën aldaar werden on
derricht in pastoraal-theologie,
sociologie en gewijde welsprekendheid
hij werd tevens hun lector in de
cciologie. Kort daarna werd hij op
richter en eerste directeur van het
jongenspatronaat, adviseur van
Jong-Limburg, van de Kiesvereen.
en van de afd. Venlo van de
Vereeniging van Katholieke Werk
gevers later werd hij ook nog
belast met de zielzorg in het Pen
sionaat Jerusalem van de Zusters
Ursulinen.
Na den plotselingen dood van
Pater Engelbertus Engels werd Pater
Regalatus op 15 Februari benoemd
tot rector van het Gymnasium
Immaculatae Conceptionis B. M. V
te Venray. Metgroote doortastend
heid heeft hij gewerkt om dit gym
nasium tot bloei te brengen. Het
bestaande gebouw werd geheel ver
nieuwd, nieuwe klaslokalen gebouwd
en een internaat geopend In Januari
1920 werd het gymnasium aange
wezen volgens de H. O.-wet, om
aan zijn leerlingen na afgelegd eind
examen het diploma uit te reiken
hiermee werden reeds bij de eerste
examens uitstekende resultaten bereikt.
Intusschen was P. Regalatus in
1919 tot Definitor en in 1922 tot
Custos van de Nederlandsche Min
derbroeders gekozen en toen in 1925
Pater Simon Bennenbroek aftrad als
Provinciaal, werd P. Regalatus ge
kozen tot het ambt, waarvoor zijn
groote en verscheidene gaven van
geest en hart hem reeds lang hadden
bestemd en de algemeene instemming
zijner medebroeders hem reeds lang
hadden aangewezen. De gelukkige
keuze werd in 1928 vernieuwd.
Kort nadat de nieuwe Provinciaal
zijn ambt aanvaard en zich te Weert
gevestigd had, vernielde een ver
schrikkelijke brand het oude klooster
van Venray, waar ook voor Pater
Regalatus zooveel dierbare herinne
ringen aan waren verbonden op
de puinhoopen verrees een nieuw
gebouw, dat ruimer dan het oude
werd ingericht om als studiehuis
voor het steeds toenemend aantal
jonge medebroeders te dienen.
Onder het bestuur van P. Rega
latus werd verder een nieuw novi
ciaatshuis ingericht te Slenaken, een
klooster gebouwd te Nijmegen voor
de Paters hoogleeraren en studenten
aan de Katholieke Universiteit, een
Missiecollege geopend in het bekende
St. Willibrord-College te Katwijk
aan den Rijn, de leiding aanvaard
van de Katholieke H.B.S. te Leiden,
nieuwe parochies overgenomen te
Megen en te Woudrichem, de bouw
begonnen van het vierde klooster te
Heerlen en werden de eerste missio
narissen uitgezonden naar de aan de
minderbroeders toevertrouwde pa
rochies in Java. In 1929 ondernam
hij een. visitatiereis naar Brazilië in
welk uitgestrekt missiegebied hij al
de huizen van zijn medebroeders
bezocht. Deze reis had onder meer
tot gevolg, dat drie nieuwe parochies
werden aanvaard en besloten werd
tot bouw van een college te Taquary
om Braziliaansche jongens voor
priester op te leiden.
Begonnen werd met het proces
voor de zaligverklaring van de
Martelaren van Alkmaar; een ascetisch
tijdschrift voor kloosterbroeders en
zusters werd uitgegeven bij gelegen
heid van het zevende eeuwfeest van
St. Franciscus' zalig afsterven ver
scheen het eerste deel van de
Collectanea Franciscana Neerlandica
het Missie-College te Sittard
werd een missie-museum ingericht.
Zoo heeft Pater Regalatus zich
een man getoond van kracht en
initiatief, die in onbeperkt Godsver
trouwen veel groote dingen aandurft
tot stand weet te brengen. In
zijn eenvoud en bescheidenheid een
voorbeeld voor allen, weet hij door
persoonlijke aanwezigheid en zijn
tactvol optreden den ijver van zijn
broeders te prikkelen, eiken arbeid
te waardeeren, elk initiatief aan te
vuren. Daarom geniet hij bij al de
zijnen de hoogachting en eerbied,
die ook velen buiten de orde hem
gaarne om zijn groote hoedanigheden
jetoonen. En, ofschoon de jubilaris
elke plechtige viering van zijn feest
afwijst, zal hij op zijn zilveren jubel
dag een hartelijk gebed van zijn vele
broeders en vrienden toch zeker
gaarne willen aanvaarden.
FEUILLKTON
Treffend verhaal.
'Naar het Spaansch.
Wat zegt gij Blind....!
riep ik verschrokken uit.
Ja, ja, senor en wel de
zwarte staar, waartogen geen ge
neesmiddel is. Sedert toen is het
onbeschrijfelijk hoezeer zij lijden
Zijne jaloerschheid is eene" ziels
ziekte geworden, die hem het
hart verteert als de kanker. Wij
doen voor hem wat wij kunnen,
maar Luz, die trotscher is dan
eene koningin, wil niets van mij
aannemen. Niemand kent al de
listen, die Paz uitdenkt om haar
tegemoet te komen en nog slaagt
zij er slechts in door middel van
Juana. Maar bewonder haren
moed en hare kracht, dagelijks,
hetzij het regent of waait, gaat
zij naar Los Palacios, twij mijlen
van hier en brengt vandaar tabak
mede, die zij inet een weinig
winst verkoopt. En haar man wi
uit jalouzie haar zelfs dat laatste
hulpmiddel ontnemen. Eiken avond
bij haren terugkeer, zoekt hij
twist... Dit alles weten wij door
de buren, want zij beklaagt zich
Laten we schreeuwen in
protest
Ik weet niet meer waar en wan
neer ik 't las. 't Was in ieder geval
een gruwel-bericht, in een krant,
van misdadigers, die een man met
handen en voeten aan zijD stoel
bonden en toen voor zijn oogen
zijn vrouw en kinderen met messen
folterden en vermoordden.
Dat die man aan innerlijke razernij
niet gebarsten is Binnen de wanden
van zijn machteloos lichaam, is zijn
ziel ziedend omhoog gestegen om
een uitweg te vinden naar buiten
als naar een prooi, naar een aas.
Maar zij kon niet. Hij heeft zijn
oogen gesloten om niet te zien en
hij heeft aan geen pijn gedacht, toen
hij besloot de touwen door zijn
zwellende polsen heen te trekken.
Maar 't ging niet. Dat was het
allergrootste ongeluk, dat hem ooit
bespronggeen rechtvaardigheid en
bescherming te kunnen oefenen in
een hoogspanningsuur van onrecht.
Zijn ziel vlerkte achter zijn oogen
heen en weer, maar tusschen de ziel
de prooi lag de onbreekbare
glazen wand van den dood.
De man op den stoel 1 Stakkerd
met zijn zwellende kracht, met zijn
razernij op kookpunt, op gloeihitte,
maar gebonden Heeft hij God niet
gevraagd hem de oogen te sluiten
of te laten sterven
1930!
Wij zijn de mannen en de vrou
wen op den stoel. We zijn ramp
zalig gebondenen... Er is maar één
woord dat we hooren, alsof het
door een angstigen engelenmond
over de wereld wordt afgegild als
een doodskreet, terwijl een strakke
angstige hand naar Rusland wijst.
„De Roode terreur tegen God
En we houden Vlootconferenties
en we bazelen wekenlang, jarenlang
over tonnage en tonnenmaat en we
verhuizen van de eene conferentie
in den Haag naar de ander confe
rentie in Londen, terwijl op eenige
honderden kilometers afstands onder
onze oogen zich het schandaal vol
trekt, dat Christus van zijn kruis
getrokken en zijn H. Moeder als
een publieke vrouw door de straten
gedragen wordt.
We hebben jaren lang om het
woord „ontwapening" heengepraat,
maar waarom de bewapening ver
geten die een wereldleger uitgerust
naar Moskou en Petrograd had
moeten zenden, om het Satansnest
uit te branden uit de reten van de
aarde
Vliegindustrie Vliegkunstjes
Vliegsport Vliegdemonstraties
maar waarom wordt de lucht niet
verduisterd door zwermen metalen
vogels die het doodseinde klepperen
van de roode terreur
O dat vastzitten, aan een woord
Politieke verwikkeling De speaker
het parlement komt achter zijn
kathedertje en legt zijn handen
delicaat voor zich op den rand, hij
zet zijn bril recht en spreekt 't
groote woord
„Politieke verwikkeling
O, dat we vast zitten, en ge
bonden zijn en gesnoerd aan een
...politieke verwikkeling." Wat kan
ons politieke verwikkeling schelen
O, tijd van kruistochten, kom terug
en druk ons een wapen in de hand,
een ploegschaar, een knuppel of een
dorschvlegel, een sabel of een ploer-
tendooder, een keisteen of een
handgranaat en laat ons maar op
trekken. Laat ons doen, doen, doen,
maar laat ons niet gebonden zitten
met een razende ziel aan een poli
tieke verwikkeling.
We hooren vlak bij ons, vlak aan
onze ooren den mokerslag van
den hamer tegen de muren, tegen
de beelden. We hooren den koevoet,
die zich aanzet onder de altaren en
den dreun van den ram tegen de
kloostermuren.
We zien, we zien de lieflijke
iconen in de bebaarde schurken-
vuisten. Al zijn ze ons vreemd, zij
zijn ons lief. Toch waren ze van
ons. We zien de vlammen en we
zien de hatelijke koppen, waarin
Lenin zich transfigureert met zijn
gelen tijgerlach. Lenin, vloek-
schaduw over een land, slagschadu
wen over een wereld.
Maar wij zijn, vloekend, gebon
den.
Alles krijgt bescherming. De vos
sen hebben nog hun holen, maar de
Zoon des Menschen heeft geen
steen om Zijn hoofd op neer te
leggen.
En de dierenbescherming kan een
subsidie krijgen, maar er is geen
subsidie, die één geweer disponibel
stelt om God te beschermen.
MacDonald zal onderzoeken
Waarom laat hij er niet onder
schieten. Er zullen nota's gewisseld
worden Maar waarom worden er
geen slagen gewisseld. Waarom
lieten we in 1918 de legers huis
waarts keeren en waarom hebben
eerst geen omweg gemaakt, in
verbroedering - Franschen-Duit-
schers-Engelschen en Amerikanen
om een strooptocht te ondernemen
naar een Satansnest. Nog staan er
duizenden daar. Een woord en we
gaan.
Maar we gaan niet. We zullen
nooit gaan. We zijn gebonden
Gods recht en Gods rijk is gebon
den aan politieke verwikkeling en
aan petroleum.
O. de machteloosheid, die naar
loudspeakers zoekt, groot genoeg
om een wereld te beschreeuwen, die
haar mond vertrekken wil aan een
kreet, over al de metropolen van de
heele wereld, door alle vloeren en
muren heen.
De bliksem schiet neer in ineen
stortende kerktorens. En we zien
toe. Onze handen zwellen in de
touwen van de politieke verwikke
ling. O, groote tijd O, heerlijke
diplomatie. In Gods naam we
kunnen niet opmarcheeren.
Zelfs de stem van Sint Bemardus
zou niet verstaan worden, want hij
spreekt niet in tonnematen. Een
boer, die zijn paard trapt, wordt
beboet en een aangevallen straat
jongen wordt ontzet maar God
wordt met kruis en al in 't vuur
geworpen.
Doen kunnen we niets. We zijn
gebondenMaar één ding kunnen
we schreeuwen
Laten we schreeuwen in protest
tot alle gezantschapsrelaties verbro
ken zijn en Jericho op de koppen
van deze Antichristen ineenstort.
O. als we maar niet gebonden
waren
H. DE GREEVE S.J.
binnengedrongen, zoowel in de lee
ring als in de zeden. De Hervorming
van Luther heeft al dat bederf ver
wijderd.
Naraiyanan glimlachte, niet uit
spot, doch uit diepe overtuiging en
met medelijdende liefde
Sahib, sprak hij, dat kan niet
zijn... dat is onmogelijk. Zie, ik ben
niet geleerd, en ik kan met u niet
redetwisten, maar dit kan ik u toch
zeggen Indien het waar is dat de
Zoon van God uit den Hemel is
nedergedaald om eene Kerk op aarde
te vestigen, dan is het ook zeker
dat Hij er voor zorgen kon en
moest dat Zijne Kerk van bederf
gespaard bleef. Het is voldoende
dat de Kerk van Rome de eerste
waswelnu dan zeg ik dat zij de
eenige ware kerk van God is.
Een oude Hindou, die zeer ge-
eerd werd in zijn omgeving, kwam
op zekeren dag aan een katholiek
missionaris vragen om onderwezen
te worden in den Godsdienst.
Hij werd weldra gedoopt, en was
vanaf dezen stond, een voorbeeld
voor alle Christenen. Hij verborg
zijn bekeering voor niemand en
niemand dacht eraan hem die be
keering te verwijten want, wat
Naraiyanan (zoo heette hij) gedaan
had, dat had hij met een heilige
overtuiging gedaan... dit wist ieder
een.
Zekeren dag ontmoette hem een
orotestantsch predikant, en groette
ïem
Goeden morgen, Naraiyanan
Aiyer, ik heb vernomen dat gij
Christen geworden zijt
Inderdaad, Sahib, door de
Genade van God ben ik Christen
geworden.
- Doch, naar ik hoor hebt gij
het Roomscbe Geloof aangenomen f
Inderdaad, Sahib, ik ben katho
liek geworden.
Gij hadt beter gedaan u bij
de Protestantsche kerk te vervoegen.
- Neen, neen, Sahib, sprak de
Hindou met eën glimlach van vast
beradenheid.
- Toch wel; de Protestantsche
kerk is een zuiverder vorm van het
Christendom zij is vrij van al het
grove bijgeloof van de Middel
eeuwen.
Sahib, luister, ik ben niet zoo
slim als gij, ik kan met u niet rede
twisten maar ik zou toch gaarne
een vraagje stellenWelke Kerk
bestond de eerste, de Protestantsche
of de Roomsche
Ik zie niet in dat deze vraag
iets te maken heeft met de kwestie.
Het is immers voldoende te weten
dat onze kerk volgens de Schriftuur
zuiverder is dan die van Rome.
Sahib, ik heb u reeds gezegd
dat ik niet geleerd ben ik kan met
u niet redetwisten doch, antwoord
eens op mijn vraagWelke kerk
was de eerste
Och, beste man, uw vraag
heeft geen belang... Doch vermits
gij volhoudt, wel ja dan, ik beken
dat de Roomsche Kerk de eerste
was, maar in den loop der geschie
denis is het bederf in die kerk
nooit. Zoo is haar leven.
Neen, haar vagevpur, zeide
Paz, hare oogen afwisschende.
Soms, hernam Juan Mena,
helpen wij hen, niet waar Diego.
Gisteren ging ik met Diego de
geiten zien. Ik zeide tot den geiten
hoeder:
Vul deze kruik met melk,
gij zult heden wat minder kazen
maken.
Teruggekeerd gaf ik hem aan
de meid, beval haar rijst en suiker
te halen, en ons een schotel rijste-
melk te koken, genoeg om een
regiment te voeden. Ik liet Diego
toen zijne neven halen, en ik
zelve ging naar tante Juana, die
voor de twee kleinsten zorgt, en
die snoeperig is, even als alle
oude vrouwen. Toen alle hier
waren, gaf ik aan elk zijn houten
lepel, en zette den schotel op een
laag tafeltje.
Welaan, zeide ik, kinderen,
eet, maar bederft uwe magen niet!
Wat waren zij gelukkig, nietwaar,
Diego.
En wat waren wij tevreden,
niet waar vader
Ik ging toen Paz halen, maar
mijne vrouw barstte in tranen los
toen zij zag, met welk een begeerte
de arme kleine engeltjes de rijst
opaten. Zij is zoo innig goed, mijne
Paz, mijne hemels^he Paz. Met
dien naam is zij in mijn huis ge
komen, en zoo is zij er gebleven.
Daarom ook bemin ik haar... ik
bemin haar zoo, Don Justo, dat
ik haar wel in goud wilde '-atten.
Ziet ge, mits zij en mijn Diego
beschuit kunnen eten, ben ik mijn
geheele leven met roggebrood
tevreden.
Toen ik mij van dat tafereel van
huiselijk geluk en huiselijke deug
den verwijderd had, begaf ik mij
naar Luz. Ik zag Marcos: zijne
groote zwarte oogen waren geopend
en zonder eenige uitdrukking, als
die van wassen poppen. Zijn ge
zicht, dat zich niet meer naar
buiten verspreidde, scheen samen
te trekken op alles wat zijne erg-
denkende en wantrouwende ver
beeldingskracht hem als valsche
en fantastische beelden voorspiegel
de, even verwijderd van de wezen
lijkheid als van het verstand Het
was een hartverscheurend gezicht.
Dus ziet gij niet, zeide ik tot
hem.
Neen, mijnheer, antwoordde
hij op doffen toon. Voor mij is er
niets dan de nacht. Is er nog
daglicht? Ja, het bestaat, maar ik
zie het niet
Gij zijt niet gelukkig, zeide
ik tot Luz, terwijl zij mij tot aan
de deur uitgeleide deed.
Hoe zoude ik het kunnen
zijn, bij het zien van een man
van nog geen dertig jaren, wien
God het gezicht ontnomen heeft,
zonder hem de rust van het graf
te schenken
Hij kwelt u, Luz, hij is
jaloersch.
Wie heeft dat gezegd? riep
J. A. Koonings, molenaar, naar
Someren
A. W. P. Jeuken, kleermaker, naar
Amsterdam
M. J. E. Colsen, verpleegster, naar
Maastricht, Luikerweg 40
Zoo moesten er meer
zijn.
Als wie
Als Theresia Neumann
Ik bedoel dat er veel meer men
schen zoo moesten durven en, nu
ja, zeg dan maar brutaal zijn als
zij.
Iedereen heeft gehoord van dit
eenvoudige meisje van Konnersreuth,
dat in extasen doorvoelt de smarten
van het H. Lijden.
Welnu, in haar eenvoudige kamer
ontvangt deze lijderes ontelbaar vele
pelgrims, aan wie ze haar inzichten
meedeelt over den toestand hunner
ziel.
Den vorigen zomer, zeggen de
Annales franciscaines kwam ook
een prinses van het oude Beiersche
hof bij haar, echter meer uit nieuws
gierigheid dan uit devotie. Toen het
heilig kind haar zag binnenkomen
in de treurige ontkleeding der tyran-
nieke mode, kortgeknipte haren,
schandelijk diep uitgesneden corsage,
veel te korten rok, vleeschkleurige
kousen, kon ze een verontwaardig
den uitroep niet inhouden: „U lijkt
sprekend op een GEPLUKTE KIP,
u moet hier niet zijn
De arme prinses boog het hoofd,
slikte zwijgend deze bittere, goed
geplaatste terechtwijzing en trok zich
beschaamd terug, geheel van streek.
Het feit is waar Ik wou, dat
zoo nog veel meer waren
Ingekomen en vertrokken
persünen
van 21 tot 28 Mrt.
INGEKOMEN:
H. M. Cuppen, huisschilder, Vel-
tum L 69 van Meerlo
M. G. Gommans, dienstbode,
Langstraat 35 van Helmond
P. J. Kuypers, bakker, Castenray
G 10 van Venlo
K. J. Swemmers, chauffeur, Hen-
seniusplein 9 van Bergen
A. M. Schilte, bedrijfsleider, N 5b
van Rotterdam
A. J. Verhoeven, dienstbode, Volen
L 57 van Bakel
G. J. M. van Lierop, idem. Lange
weg 9a van Helmond
M. Janssen, melkknecht, Stations
weg 32 van Weetzen
J. C. Osta, verpleger, idem, van
Fijnaart.
VERTROKKEN:
M. A. J. van Rooy, monteur, naar
Eindhoven, Hoogstraat 8
A. C. Crul, religieuse, naar Noord-
wijk, Langeveld 26
A. M. Nent, dienstbode, n. Venlo
Goltsiusstraat 43
E. Nent, idem, naar Gennep
J. H. Gerichhausen, verpleger, n,
Bergen
C. M. G. Kurstjens, z.b., naar
Heijthuijsen, Leveroij
zij uit, mij een fleren en onte
vreden blik toewerpende.
Ik zweeg.
Die twee jonge en schoone vrou
wen waren, elk naar hare natuur,
haar karakter en haren toestand,
twee even sprekende als bewon
derenswaardige voorbeelden.
Paz, zoo blank, zoo liefelijk, zoo
teer en zoo teruggetrokken, geleek
op eene dier hemelsche en kwij
nende edelvrouwen van dè middel
eeuwen, in fluweel en zwanendons
bewaard te midden harer onge
naakbare kasteelen, zoo als de
schilders van het vaderland van
Ossian haar voorstellen.
Terwijl Luz, de trotsche en vast»
beradene vrouw, die met vasten
en lichten stap, terwijl haar gelaat
door de zon gebronsd was, met
opgeheven hoofd en door het
ongeluk ongebogen, voorhoofd,
voortgaat op het levenspad, het
beeld was van een dier amazonen,
in verguld brons gegoten door
een beeldhouwer van het talent
en de kracht van Bevenuto Cellini.
Eens zat ik in den hof van de
pachthoeve, ik zag aan den gevel
een wijnrank, die, door den tuinier
gericht, rondom de vensters van
ie arabesken van takken en
bladeren vormden, welke de teeke
naars met zooveel bevalligheid
dooreen werpen. Mijn bediende,
die terugkeerde van Sevilla, waar
heen ik hem gezonden had, zeide
tot den pachter:
Het is waar, Miguel, ik ben
Een geschiedenis uit den tijd
van Lodewijk XIV.
Reeds eenige weken heerschte er
in Parijs een geweldige angst en
onrust over het verdwijnen van
verschillende jongelui, kinderen van
rijke kooplui en hooggeplaatste be
ambten.
Op jacht naar frivole genoegens
verlieten zij het ouderlijk huis en
keerden nimmer terug. In alle café's
en wijnhuizen vormde dit verschrik
kelijk geheim het onderwerp der
gesprekken van den dag want on
danks de ijverigste bemoeiingen der
politie kon men geen spoor van de
daders ontdekken. De bezorgde
ouders lieten voortaan hunne kinde
ren slechts onder geleide van 'n
gewapend bediende op straat gaan
en er werd bij den koning een ver
zoekschrift ingediend, waarin gevraagd
werd om de noodige maatregelen te
nemen om de veiligheid op straat
te waarborgen.
De positie van den politiechef La
Reiny werd uiterst critiek. Telkens
spoorde hij zijn besten detectieve
Lecoq weer opnieuw aan om toch
zijn uiterste best te doen en deze
besloot -daar er volgens zijn
meening een vrouw hier de hand in
het spel had tot het volgende
plan: Zijn 18-jarige zoon Exypére,
die Léveillé genoemd werd, omdat
hij „vroolijk" was en voor het be
roep van zijn vader veel belangstel
ling aan den dag legde, zou trachten
een misdaad uit te lokken.
Lécod gaf hem twee pistolen en
een degen, die toentertijd alleen
door edellieden gedragen werden/en
zond hem met een goedgevulde beurs
op stap.
Twee dagen slenterde Léveillé in
de omgeving van het Palais Royal,
de Luxemburgsche tuinen en rond
andere mondaine plaatsen, toen plot
seling zijn blik viel op een buiten
gewoon schoone vrouw van om en
bij de 20 jaar.
Vooral haar groote zwarte oogen
en haar sierlijke gang dwongen hem
als het ware zich telkens om te
keeren en het meisje vrijpostig in
het gezicht te kijken. En daar zij
blijkbaar ook belang in hem stelde,
volgde hij haar door verschillende
kleine zijstraten. Eingelijk bleef zij
staan, keek nog eens met een ver
leidelijk lachje naar den jongeman
en verdween daarna in een somber
en oud uitziend huis, terwijl zij de
deur achter haar openliet.
Zonder bedenken trad ook Lé-
villê het sombere gebouw binnen,
want hij wist, dat hij op den voet
gevolgd werd door zijn vader met
agenten in burger. De zware met
ijzer beslagen deur viel onmiddellijk
achter hem in het slot en....Léveillé
stond in het duister....
De jongeman had al dadelijk spijt
van zijn gevaarlijk avontuur, want
dat voelde hij wel ook de
andere jonge mannen moesten door
deze deur hun verderf tegemoet zijn
gegaan. Lévillé rukte aan de deur...
sloeg van vertwijfeling tegen de
dikke muren, maar alles tevergeefs...
hij zat in de val....
Plotseling werd er een zijdeur
geopend en een oude vrouw, kwam,
onder het mompelen van enkele
verontschuldigingen, in de duistere
ruimte. Zij greep den verschrikten
heden later dan gewoonlijk ge
komen; maar ik ben aan de venta
an Guadaira teruggehouden door
eene ontmoeting, die ik daar bij
gewoond heb.
Welk eene ontmoeting?
Een man, die mij met een
massa vragen vermaakt heeft.
En wat soort van een mensch
was het?
Een man van een arm voor
komen, zijne kleederen waren oud
en gescheurdeen van zijne beenen
had een rood teeltenmaar hij
was jong en van een goed uiterlijk.
Wat heeft hij tot u gezegd?
Hij is begonnen met mij te
vragen, of ik naar Dos Hermanos
ging. Ik heb hem ja gezegd.
Kent gij de menschen in het
dorp
Ja, want ik ga er dikwijls
heen.
Kent gij de familie van tante
Juana Ortega?
Als mijne twee handen.
Is een van hare dochters met
Marcos Ruiz gehuwd?
Ja, en de andere met Juan
Mena den pachter.
De man sprong van de bank op,
waarop hij gezeten was, als had
een adder hem gebeten.
Het is dus waar! mompelde
hij tusschen de tanden.
Toen ik die woorden hoorde,
vervolgde mijn oom, stolde het
bloed mij in de aderen. Ik kon
niet meer twijfelen. De man, die
tot mijn bediende gesproken had,
was Manuel Diaz, Manuel, die
van de galijen terugkwam, na er
zijne straf ondergaan te hebben
Manuel, onder den invloed van
eene valsche verdenking, gelooven-
de dat Juan Mena de aanbrenger
was geweest.
De ongelukkige, die gedurende
acht jaren zijn toorn en zijne
jaloezie onderdrukt had, die ge
durende acht jaren zijn kelen had
gesleept, schande, honger en
arbeid had verdragen, met de
straffeloosheid van zijn vijand en
het geluk van zijn mededinger
altijd voor den geest. Bij zijn
terugkeer ontving hij onmiddellijk
de bevestiging van zijne ver
moedens, hij kon zich overtuigen,
dat zij, die hij bemind had, de
belooning was geworden, evenzeer
als de beweegreden, van de aan
gifte, waarvan hij het slachtoffer
geweest was. Deze gedachte deed
mij beven.
Mijn bediende hernam:
Wat bromt gij daar zoo tus
schen uwe tanden, vriend? zeide
ik tot hem.
Niets.
Vervolgens na eene korte poos
gezwegen te hebben, vroeg hij mij
Kent gij de familie van
Manuel Diaz
Den galeislaaf?
De man maakte eene zoo hevige
beweging, dat hij de tafel en ban
ken deed schudden.
Wordt vervolgd.