Tweede Blad van „PEEL EI MAil Grootvader en kleinzoon. Uit i/eiiray's Archieven M Hoe de dooden worden herdacht. FEUILLETON Hoedatbegonnenwas Ook zielenbedervers ZATERDAG 9 NOVEMBER (929 Vijftigste Jaargang No, 45 Bij een beschouwing over het herdenken der dooden, zouden we tot in de uithoeken der aarde en tot de allereerste eeuwen van de historie terug kunnen gaan. Wat de herdenking der dooden in vroeger tijden betreft, zij het genoeg, even te herinneren aan de wijze, waarop onze voorvaderen, de Germanen, hun dooden herdachten. Ze beweenden ze niet. Het aan richten van een vroolijk feest ge loofden ze een daad, die de ziel van den afgestorvene plezier zou doen. De zoon van een overledene dronk op sin faders minne (minne beteekent „den geliefde herdenken") en hoe meer er bij een doodenmaal gedronken werd, niet in het minst door de gasten, des te grooter was de eer, dié den overledene bewezen werd. De nazaten dezer Germanen hiel den het doodenmaal nog lang in eere. Hier te lande werd nog diep in de achttiende eeuw het dooden maal als een feestmaal beschouwd en wel niet alleen door het volk maar ook door de deftige, beschaafde lieden. Het doodenmaal was g^en aanleiding tor huilebalken. Integen deel, het ging er meestal zoo vroolijk toe, dat ze algmeen grafbruiloften werden genoemd. J. van Persijn, secretaris der Haagsche Hoogstraat- buurt schreef in 1718 in zijn buurt boek, dat de Deken, Hoofdlieden en verdere geburen met hun vrouw na de begrafenis van een juffrouw, waarvoor een „genereuse gift" werd gegeven, een „vrolijcke maeltijt" gehouden „met een goet glas wijn tot laat in den avont". Een ge schiedschrijver zag in deze vroolijke doodenmalen een bewijs voor de „gezellige en broederlijke inborst van de natie". Hij vond het zoo kwaad niet, dat men de droefheid verzette met een vroolijken dronk. Doodenmalen werden oudtijds na de begrafenis drie dagen lang ge houden, daarna nog eens op den zevenden dag, vervolgens maandelijks en tenslotte jaarlijks. Deze herdenking van de dooden heeft voor ons al heel weinig aan trekkelijks» maar voor het volk van vroeger waren ze een buitenkansje. Speciaal de doodenmalen ter eere van bekende persoonlijkheden. In Mei 1680 stierf de dorpskastelein van Sloten. Gerrit Dirksz den Uyl en er werd een publick doodenmaal aangericht. Allen, die „geliefden te komen" konden mee eten. En dat waren er velen. De Overtoomsche schuiten voeren onophoudelijk van Amsterdam naar Sloten, Op dit doodenmaal is elf honderd pond vleesch opgegeten en twintig okshoofden wijn en zeventig halve vaten bier opgedron ken. Bij de publieke doodenmalen kwam op den duur echter zooveel gespuis dat ze in 1671 door de Staten van Holland verboden moesten worden. Deze allesbehalve stichtelijke her denking der dooden was intusschen lang niet algemeen, al oefende ze invloed uit op de manier, waarop de Katholieken hun dooden, behalve door het gebed plachten te herden ken, Deze invloed valt nog te onderkennen door het eten van zielekoekjes bij een begrafenis in Vlaanderen. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag, dat elk koekje een kwijtschelding van tijdelijke straffen beteekent. Ook in voorbije tijden had de had de herdenking der dooden overi gens aantrekkelijker zijden. (Treffend historisch-romantisch verhaal uit de lijden van de Katholieken-vervolging in Enge land onder koningin Elizabeth). Vrij naar hel' Duilsch door B.B. 13 Zelfs na de treurige dagen en bloedige vervolgingen onder Koningin Elizabeth, gold de stad nog altijd voor het middelpunt van het katho lieke Lancashire en wordt tot op heden het „Rome van Engeland" genoemd. Daarom is het heel be grijpelijk. dat de bewoners van Preston in die dagen der bloedige katholieken vervolgingen niet alleen zelf een gemakkelijke prooi vormden voor de processen tegen zoogenaamd weerspannige katholieken, maar eveneens ook groote belangstelling toonden bij de rechtszittingen, waar zulke processen werden behandeld. Talrijk stroomden zij inderdaad naar den ouden „Moothall" van het gerechtsgebouw en de breede straat tusschen het rechtshuis en den Vis- schertoren (het bekende Fishergate) was met nieuwsgierigen gevuld. Buitengewoon verscheiden waren en zijn hier en daar nog de gebruiken in de verschillende landen en bij de verschi.lende volken, Zoo b. V. de precessies in vis- schersdorpen op Allerzielen voor de zielen van de in zee verdronken of zee begraven menschen. Of die ei genaardige gewoonte in Beieren, waar men naast den weg dooden- planken z.g, Rebretter plaats, waar men de namen van afgestorven op schrijft, met het verzoek aan voorbijgangers; om voor de zielen dezer gestorvenen te bidden. Dergelijke gebruiken zijn talrijk en in enkele geweiten, vooral op het platteland tot op den huidigen dag bewaard gebleven. Het herden ken der dooden geschiedt vaak in elk dorp anders, en verschilt nog meer in iedere aparte landstreek. Toen de oude kleederdrachten nog in zwang waren, werd voor den rouw een geheel bijzonder costuum vereischt. In de vier werelddeelen treft men soms bijzonder eigenaardige dooden- herdenkingen aan of zonderlinge gebruiken ten aanzien van de begrafenis, die in zooverre met de herdenking der dooden in verband staan, dat ze erop gericht zijn den doode goed te doen in de wijze, waarop zijn stoffelijk overschot het einde der tijden zal afwachten. Men kent het gruwelijke gebruik der Parsen, die hun dooden aan de gieren prijs geven, met goede bedoe lingen. Er zijn wilden, die hun dooden in de boomen hangen en anderen, die hun dcoden allervreemdst behan delen. Hierop nader in te gaan zou ons te ver voeren. Het zou ook moeilijk zijn, in een kort bestek precies aan te geven, wanneer het om een geestelijke of meer om een om zoo te zeggen stoffelijke her denking der gestorvenen gaat. Vrijwel algemeen mag echter wor den aangenomen, dat het steeds de ziel is, die de levenden doet denken aan den doode, zij het dan dat on beschaafde en in heidendom levende volken die ziel meestal zien als een geest, die eer kwaad dan goed doet. De vrome herdenking der zielen treft ons uiteraard het meest en trekt ons ook uitzonderlijk aan. Zooals gezegd, worden vooral in de specifiek Katholieke landen van het Zuiden de dooden met veel uiterlijkheid herdacht. En daardoor valt deze herdenking ons meer op dan het innige, maar stille gebed in een kerk of op een doodenakker, dat in de landen van Noorden vooral op Allerzielen wordt omhoog gezon den. Doodenherdenking in het Zuiden. Schrijvend over de herdenking der dooden in het Zuiden denken we aan landen als Frankrijk, Oostenrijk, Italië, Spanje en de vele republieken van Zuid Amerika. En dan zien we voor onzen geest de pompeuze, uitgestrekte begraaf plaatsen, die als het ware steden op zich zelf zijn en waar de zorg der levenden voor de dooden meer ge richt schijnt op een met alle moge lijke middelen herinneren aan den doode en diens daden tijdens zijn leven, dan aan een rustieke, wel dadig aandoende laatste rustplaats voor een stoffelijk overschot. Er zijn namen, die tot velen onzer spreken. De kerkhoven Pére Lachaise te Parijs, vooral die te Milaan en Genua, zijn opmerkelijke monumen ten van een te ver gedreven dooden- vereering, die meer op het materieele, dan op het geestelijke is gericht. Het Campo Santo te Milaan im poneert den bezoeker door een over weldigende verzameling van gedenk- teekenen, standbeelden, kapellen, etc. Het is in waarheid een stad der dooden. Maar op deze laatste rust- Reeds meer dan een uur waren alle galerijen tot inde uiterste hoeken en gaten tot brekens toe bezet en nog altijd bleef het dringen voor de deur. Boven in de boogvorm van de deur was een offerlam geschilderd met het onderschrift: Princeps pacis Vredevorst voorzeker een zeer toepasselijke schildering met passende spreuk voor een christelijke gerechts zaal, welke heden nog getuigt van de vrome zin der katholieke inwoners van die dagen. Graaf Derby, dezelfde, die eenige jaren later in den bekenden bloed raad oordeelde over Maria Stuart, William Chatterton, de Anglicaan- sche bisschop van Chester, Sir Ed mund Trafford en andere leden van die beruchte Commissie, welke door koningin Elizabeth was samengesteld, waren voor de drie-maandeïijksche rechtszittingen bijeengekomen. Dank de tallooze speurhonden van Eliza beth, die elk huis beloerden, waren er helaas altijd gevallen en proces sen genoeg. De oude spreuk: My house is my castle mijn huis is mijn burcht waarop de vrijheid lievende Englanders dier dagen anders zoo trots waren, gold niet meer sinds Hendrik VIII de pauselijke Tiara met zijn kroon vereenigd had en sinds zijn alleszins hem waardige dochter de katholieken ten doode toe vervolgde en ophitste. Zoo verscheen dan ook heden wederom een lange rij van aange klaagden, die voor het bijwonen der plaats viert de ijdelheid hare triomfen. Het z.g. Famedio, een kolossaal bouwwerk, vormt er een soort voor geborchte, waarin in eindelooze gangen de énuren in vakken verdeeld zijn, in duizenden vakken, die even zoovele ijken bevatten. Op elk vak staat de naam en doorgaans het portret van de(n) doode en de meeste zijn van een altijd brandend lampje voorzien, terwijl een aantal regel matig met bloemruikers wordt opge smukt. Het Famedio is indrukwek kend. Doch ook de begraafplaats zelve biedt velen een onvergetelijken aanblik. Protsige grafmonumenten prijken er naast fijngevoelde kunst werken. Hier en daar staat boven een graf een borstbeeld. Daar het in ouderwetschen stijl is uitgevoerd en vaak geheel naar de werkelijkheid, maakt zulk een borstbeeld vaak een eenigszins belachelijk effect. Soms ziet men in de schaduw van 'statige cypressen een bol- of gleufhoed schemeren, of de silhouet van een gestalte in rok of jacquet, in wit marmer uitgehouwen.... De bouwwerken, die in den loop der tijden op het Campo Santo te Milaan werden opgericht, leveren een prachtig object voor psycholo gische studies, bovendien geven ze een interessanten kijk op de Italiaan- sche mentaliteit. De voorname Milaneesche families wedijveren ook hier in het tentoon spreiden van haar rijkdom. Schatten werden en worden aan de graf monumenten besteed. Het een is al mooier dan het andere of vreemd- soortiger. Zoo staat men opeens voor een flinke Egyptische pyra- mide of voor een groepje hooge, antieke zuilen. In een stad als Rome is Aller zielen een wonderlijk stemmingsvolle dag. Duizenden en duizenden in stemmig zwart trekken naar de kerken en naar het Campo Verano, allen bloemen dragend. Het zijn heele families, die zich in allerlei vervoer middelen, van ezelskar tot luxe automobiel, naar de laatste rustplaats harer geliefden begeven. Het Campo Verano ligt bij de bekende basiliek van San Lorenzo, één der oudste kerken der Christen heid. Het heeft, evenals het Campo Santo te Milaan een grootsch entrée. De grafmonumenten zijn er over het algemeen minder imposant, maar interessanter zijn er de merkwaardige columbariums, die in de open lucht gelegen zijn en soms buitengewoon suggestief aandoen in een omlijsting van donker cypressengroen. Over breede wegen en slingerende paden wandelen de tallooze bezoekers langs de graven. Heel Rome verwijlt op Allerzielen op het Campo Verano en er zijn er, die van meer dan een dagreis ver komen, om op het graf of voor de mis te bidden, waarin een bloedver want den eeuwigen slaap slaapt. 's Avonds dansen op het Campo ontelbare lichtjes en wie op Aller zielen of enkele dagen daarna per trein in Rome arriveert, verbaast zich over het merkwaardige schouw spel, dat een horizon van licht hem Overal in de Zuidelijke landen gaat het op Allerzielen als in Rome. Dan verwijlen de levenden bij de dooden en de geheele dag is vol van een vroom en liefdevol herdenken. Dan zijn er geen protsige monumen ten meer of kleine, onooglijke missen in massale columbariums. Er zijn slechts menschen, die bidden voor hen, die ze eens zoozeer hebben iefgehad.... Msb. Thijs klopte zijn pijp op den rand van den koolbak uit, blies door den H. Mis of omdat zij niet hadden deelgenomen aan de protestantsche godsdienstoefeningen tot onverbid delijke geldboete, gevangenis of zweepslagen veroordeeld werden. Maar de inwoners van Preston waren deze keer niet gekomen om al die minne en laffe beschuldigingen en onrechtvaardige processen bij te wonen; die hadden ze reeds zoo dikwijls en tot vervelens toe aange hoord. Neen. het volk van Preston en van ver uit de omtrek had zich opgehoopt in de gerechtszaal en drong nog steeds aan, omdat het vandaag een heel bijzonder geval gold. Sir Richard Worthington, uit de hoogste adel van het land gesproten, had men hooren vertellen, zou van daag voor de rechtbank gedaagd worden en beschuldigd van hoog verraad waarschijnlijk ter dood ver oordeeld worden. Zij komen niet meer vóór, Peetoom Clayton, zei een pootige schoenmaker half kregel tegen zijn buurman. Aanstonds slaat het drie uur en dan zult ge zien, gaat de bisschop van Chester er van door -God vergeve het mij als het een zonde is dat ik hem zoo noem naar zijn geliefde pleisterplaats, de Taverne van Mitre, om zijn maaltijd te gebruiken, want hij staat er op de inwendige mensch op tijd te ver sterken. Vandaag moet hij wachten, daar kunt ge op aan, meester Booth, steel en zei dan „Ja; Mijnheer Pastoor, gij moogt dat wel weten. Met Kerstmis word ik tachtig jaar. En nooit in mijn leven heb ik iets aan Onzen Lieven Heer gevraagd, of ik heb het ge kregen. Dat heb ik aan Dien te danken, die daar hangt..." En Thijs wees met zijnen pijpe- steel naar het groot kruis, dat daar tegen de schouw hing. Een plat bruin kruis, van onder vol memel gaatjes en daarop een Christus, grijs, met grauwe plekken „Aan Dien heb ik dat te danken..." De Pastoor zag op naar dat kruis, keek dan weer naar zijn natte schoenen, die hij voor de stoof hield en die dampend droogden. Zóó is 't wel, Thijs. Al wat wij aan God vragen, zonder te twijfelen, dat krijgen wij. Alles... Thijs ook keek naar beneden, naar de dampende schoenen, en zweeg. Opeens zei hij Hewel, Mijnheer Pastoor, aan geen mensch op de wereld heb ik ooit verteld hoe dat begonnen is en ik nooit meer getwijfeld heb. Omdat het een beetje aardig is. Maar aan u mag ik dat toch vertellen..." Ik was toen veertien, vijftien jaar, dat weet ik zelf niet precies meer. We woonden toen op het hoefken, dat achter het kasteel van den baron stond. Gij hebt dat niet meer gekend. Dat was voor uwen tijd. Ge weet wel, waar nu de spoorweg begint te kronkelen. Daar... Wij pachtten dat hoefken van den baron. Dit jaar hadden we feilen tegen slag gehad. Een slecht boerenjaar. Den halven zomer had het geregend. Het graan stond te schieten op 't veld. Ons patatten hadden we schier niet moeten uitdoen meest allemaal gerot. De week voor Sint-Andries, als we de pacht aan den baron moesten betalen, werd er maar weinig gespro ken aan tafel. Vader keek in zijn teiloor, en Moeder veegde soms aan haar oogen met den tip van haren voorschoot. Op 'nen avond, ik zie dat nog voor mijn oogen, als de andere kinderen slapen waren, zei Vader Dat we 't geld eens telden, Moeder Zou er dan toch niet genoeg zijn voor de pacht Och, manlief, zei Moeder, 't is niets gekort, 't Geld zal er niet zijn. Vader fronste zijn wenkbrauwen. Uit de kleerkast, in 't hoeksken achter het saaimandje, haalde Moeder een grijze kous, waar zij 't jaar door het spaargeld liet in rijzen. Ik zie ze nog haar hand diep in de kous steken, en er de zilverstukken uit halen, stukken van vijf en twee frank, en van 'nen frank, en ze op tafel neerteilen, op roten. Vader keek en telde met zijn oogen We gaan er toch komen, zei hij. Moeder schuddekopte Neen 't Jawel, zeg ik u En ik zeg van neen. Vader werd kort en bitsig. Ik zeg van ja Moeder trok haar schouder op, terwijl zij de laatste greep uit de kous haalde. Wat Vader toen kreeg, weet ik niet, zoodanig verschoot ik. Want hij gaf aan Moeder een slag, vlak in haar gezicht, en tierde Gij wringt altijd tegen, gij zijt altijd dwarsch Moeder hield op met tellen en zei geen woord Vader keek weg en bleef daar als verwezen staan. Ik was naar boven geschoten, de leer op, den zolder op, en had de val toegedaan. Ik stond daar, eerst kwaad, dan met den krop in mijn antwoordde de toegesprokene. Zij komen vast en zeker voor, ik weet het van de vrouw van mijn baas, die gevangenbewaarder is in de Friary. Zij staan op het briefje der aange klaagden, die vanmiddag voor moeten komen, ge zult ze met uw eigen oogen zien hebt nog een klein beetje geduld.... Naar wie verlangt gij dan zoo erg? vroeg een hooge, gesluierde, vrouwelijke gestalte, die dicht tegen de borstwering van de galerij stond vlak bij die eerzame burgers. Ha, naar wie anders als naar degenen terwille van wie de zaal heden zoo stik vol is; natuurlijk naar den jongen en ouden Worthington, zei de schoenmaker. Maar hoor, daar komen ze alIk meen, dat de schrij ver zoo juist hun namen noemde.... Werkelijk, hun naam was genoemd geworden aan de tafel der rechters. Allen staken hun hoofd in de hoogte en rekten hun halsen uit zoo ver ze maar kondenaller oogen waren op den binnenkomenden knaap gericht. Waardig, in ongekunstelde eenvoud trad hij de zaal binnen, maakte een deftige buiging voor de rechters en nam toen plaats op de bank der beschuldigden. Een gefluister van medelijden en deelneming liep door de rijen der toeschouwers. Op mijn woord van eer, een nette jongen, zei Mr. Clayton tot zijn peetoom, die hem zachtjens ten antwoord gaf: Het is een schande, dat men keel, maar beet op mijn tanden en slikte mijn tranen in. En keek dan naar de streep maneschijn, die door het dakvenster viel. Hoe 't kwam, weet ik zelf niet maar opeens sprong ik op den rand van mijn bed, pakte naar het groot kruis dat tegen de schouwpijp hing, maakte het van den nagel af. Dan lei ik het kruis ruggelings op den zolder neer, in de streep maneschijn En dan, ja, dan ging ik langsuit boven op het kruis liggen, met mijn gezicht op den doornen kroon. En dan zei ik tegen Onzen Lieven Heer „Gij ziet nu wat er van komt, van dat geld dat te kort is voor de pacht nu heeft Vader ons Moeder geslagen Dat zou hij anders nooit gedaan hebben. Gij kunt dat geld geven Waarom zoudt ge het niet doen Gij zijt toch veel rijker dan de baron Hoe lang ik zoo op dat kruis lag weet ik niet. Maar opeens werd ik iets gewaar in mijn lijf. Precies of iemand zei ,,'t Is goed. Ge hebt het En rap lei ik het kruis op mijn bed en schoof terug naar beneden, de leer af. Vader en Moeder zaten bij het ketelvuur, elk aan zijnen kant, en zeiden geen woord en keken maar in 't vuur. Moeder, zei ik, ge moet het geld nog eens tellen Ze sprak niet. Tel het nog eens Och, kind toch 1 En ze bleef zitten. Vader, tel het geld, zeg ik u En ik stampte op den vloer. - Waarom, jongen? vroeg Vader. Omdat 't geld er is Ik weet het, zeg ik u Ze bezagen mij allebei en zagen dan naar elkaar, en dan weer naar mij, aardig. Moeder stond op. haalde weerde grijze kous uit de kast, schudde ineens het geld over de tafel uit, scharde de stukken elk bij zijn soort, vijf franks bij vijf franks, en telde op roten. En daar schiet ze me daar in 'nen snik, valt op 'nen stoel neer, met den voorschoot voor haar gezicht. Wat is 't vroeg Vader. 't Is er! 't Is er Juist gepast Thijs keek naar den vloer en zweeg een poos. „Zie, Mijnheer Pastoor, daar moogt gij nu al van peinzen wat gij wilt, maar dat is waarachtig zoo gebeurd. En als 'ne mensch zoo iets voor gehad heeft, dan twijfelt ge van heel uw leven niet meer. Dat is dat zelfde oud kruis, hier tegen de schouw. En als ik latertijds iets van Onzen Lieven Heer moest hebben, dan keek ik naar dat kruis en zei Hem „Gij kunt alles. Ge weet dat nog wel, toen wij samen op den zolder lagen." „En dat zeg ik nog..." De katholieke lezers van neutrale koeranten, als „De Courant" enz. hebben harde koppen. Dat is bekend. Ge kunt er een paal mee inheien Hun koerant nemen ze mee in hun doodskist. Het is zoo'n onschuldige tijdpas- seering. ,In zoo'n „Telegraaf" „De Cou rant" enz. staat finaal niets slechts in 1" Zoo ge zoo gelooft, zoudt ge meenen dat er wat geestelijke lezing en congregatieliedjes in staan. Het is jammer, dat deze menschen zoo moeilijk zijn over te halen. Vooreest voor hen zelf van zulke onschuldige kinderen voor de rechtbank durft dagen. Toen werd het zoo stil indezaal, dat men het vuur in de groote haard kon hooren knetteren. De 12-jarige knaap werd voorgeroepen. Graaf Derby, de voorzitter, vroeg hem waar zijn Oom, dien priester, zich verborgen had. Maar tot ver bazing van alle aanwezigen ant woordde de knaap als volgt Uw Lordschap zal het mij niet kwalijk nemen als ik U op geen enkele vraag antwoord geef. Mijn wachters hebben mij sinds gisteren morgen vroeg honger laten lijden en nu noodigden zij mij een half uur geleden uit om wijn te drinken. Ik weet wel waarom zij dit deden, zij wilden mij dronken maken, opdat ik in mijn dronkenschap vragen zou beantwoorden, welke ik nooit be antwoorden mag. Maar. God zij dank, nu ben ik nog goed bij mijn zinnen, ofschoon ik mij erg ziek en zwak gevoel. Daarom verzoek ik uwe Lordschap mij geen verdere vragen meer te stellen. Een luid gemompel van afkeuring over deze lage behandeling steeg op uit de toeschouwers op de galerijen. Toen verhief Graaf Derby zich van zijn zetel en verzocht rust onder de bedreiging, dat hij de zaal zou laten ontruimen en dat de zitting in het geheim zou overgaan. Daa na wende hij zich tot John enzeidezoo vriendelijk mogelijk, terwijl zijn scherpe blik op het kind gevestigd koude aardappelen en zwart brood wordt ge niet dik door een neutrale koerant wordt de katholieke wereldbeschouwing in den lezer niet versterkt, wel wordt ze verminderd en gaat ze niet zelden dood. Hadden we de menschen terug, die door een neutrale koerant zijn afgezakt naar socialisme en ongeloof dan stond een groot leger meer aan den kant van O. L. Heer 1 Zoo'n abonnement is een aanval op de zaak van Christus 1 Met dat geld wordt de neutrale koerant in stand gehouden, die God zooveel zielen aftroggelt. Wanneer men in België in iedere parochie, in vijf huisgezinnen waar thans een goddeloos blad wordt genomen, een katholiek blad in de plaats nam, dan zouden de vijanden van het geloof daardoor 2 millioen 266 duizend francs minder ontvangen. Daarenboven zou die som de katholieke pers ten goede komen. Dat is dus een Verschil van vier en een half millioen in den strijd voor God. Zoo wij in Nederland gingen tellen met de menschen van Telegraaf, De Courant, Handelsblad enz. I Het zou ook in de honderdduizen den loopen. Allemaal geld, dat door de katholieken aan de neutale pers wordt gegeven waar hare werking grooter wordt en de afval van velen bewerkt. Ieder abonné kan zeggen„ik werk mee aan den afval van anderen. door A. F. VAN BEURDEN. XV. Venray voor 80 jaar. Venray was sinds 9 jaar van Belgisch Nederlandsch geworden. Het overgroote gedeelte van de be woners beoefende den landbouw. Ook werden er nog veel schapen gehouden op de Peel, waar de kooien stonden, omgeven door een kring van boomen. De schaapherder stond nog op het lijstje der huis- genooten. Scholen waren gevestigd in het dorp, in Merselo, Leunen, Oostrum, Casteloo, Oirlo. In het dorp vond men brouwerijen, winkels en allerlei bedrijven. Vooral in de Groote Straat en Patersstraat woon den de winkeliers. Er waren twee apothekers, enkele molenmakers, verschillende kant werksters, een stel katoendrukkers, een chicoreifabrikant, klompenmakers en betrekkelijk veel schoenmakers. Die laatsten zullen nog wel gedeelte lijk aan dat vak gekomen zijn, door dat hier in den Franschen tijd een schoenfabriek was voor soldaten schoenen, die met 100 man werkten. Vele jongelieden zullen toen dat vak beoefend hebben en aldus in de familie gebracht. Wijl in de eerste helft der vorige eeuw de schapenteelt en schapen- handel in Venray nog zeer in zwang was en de heidevelden en de Peel uitstekende gelegenheid boden tot het houden van schapen, vond men er ook velen, die schaapherder waren en een groot stuk van hun leven buiten doorbrachten, breiende en hoedende. Zij verdienden wat loon, kregen den kost en hadden enkele schapen en lammeren voor zich zelf bij de kudden. De Venraysche schaapscompagnie was eene krachtige bond van Ven- raysche schapenhandelaars, die naar allerlei vreemde markten hunne ver tegenwoordigers en hunne levende waar zonden en ver over zee in Amerika's Zuiden handel dreven. In de Peel ziet men nog groepen boompjes om de plaatsen waar de oude kooien stonden. Wij zullen thans de samenstelling van verschillende Venraysche huis gezinnen mededeelen, waarvan menigeen nog personen zal kennen, bleef Kind, men wilde u wijn geven om u te versterken en zeg mij nu eens ronduit waar uw oom gewoon lijk zijn verblijf houdt. Denk er om, dwing ons niet tot scherpere maat regelen. Ik kan het niet.... ik gevoel mij zoo zwak en ziek, hernam de knaap, die zich inderdaad slechts met moeite wist staande te houden. De graaf bemerkte het ook en liet hem een beker warme melk brengen. Dit verloop van zaken beviel den gerechtsdienaars allesbehalve en zij keken elkander zichtbaar ontstemd aan. Toen meende William Chatter ton, de bisschop van Chester, dat de gelegenheid gunstig was om tot alge meen nut eenige van zijn welbekende tiraden tegen het pausdom los te laten. De antwoorden van den knaap zijn door Bridgewater (de schrijver der Chronieken) getrouw weerge geven en opgeteekend. Wordt vervolgd.

Peel en Maas | 1929 | | pagina 5