Tweed© Blad van „FEIL EN MAAS" Het hangt van U af! Zoo wordt de mensch een prooi van den Witten Dood. FEUILLETON De Jodenknaap van Praag. De gluujige koekepan Uit de Landbouwwereld. ZATERDAG 9 MAART 1929 Vijftigste Jaargang No. 10 Trouwlustige meisjes, weet gij van wien de welvaart en 't geluk van 't huisgezin het meest afhangt 'k Zal 't u zeggen Dat een huisgezin al of niet geluk kig zij, hangt af van de liefde en offergeest van moeder de vrouw Wilt gij, die in 't huwelijksbootje hoopt te treden, aan uwen haard vrede en vreugde zien heerschen m Wees dan altijd vriendelijk en toon immer een blij gezicht. Let op uwe kleeding, dat geen der uwen vuil of slordig aangestooten loope. Zorg steeds voor smakelijk en voed zaam en op tijd gereedgemaakt eten. Gewen de kinderen vaderije tegemoet te loopen, zijn verwarmde sloeffen en blokken gereed te balen tegen dat hij thuiskomt. Het zal hem plezier doen als kleine kleuter hem den zetel toeschuift, en lijk een haasken op zijne knie klautert Laat vaders verjaardag of feestdag niet ongemerkt voorbijgaan Zorg voor eene verrassing, al was 't maar eene simpele sigaar of maak iets hijzonders, een koekebakken of dergelijks, voorde gelegenheid gereed Maak u nooit kwaad, als bij't spelen en ravotten van het klein volkje, de huiskamer op haren kop gezet wordt Klaagt uw man al eens over 'n moeilijke meester, 'n lastige werkgezel of 'n te zware taak, tracht hem door wijzen raad, n extra v iendelijk en opbeurend woord, weer te bemoedigen en zoo zijne dagtaak minder moeilijk of vervelend te maken. Denk niet dat het mannenhart, schijnbaar ruw en onverschillig niet gevoelig is, aan kleine liefdeblijken. Al uwe liefde, al uwe oplettendheden, al uwe bezorgde deelneming zal hare uitwerking niet missen. Man en kinderen zullen gemakkelijk thuisblijven, want nergens zullen ze meer verzet vinden dan bij haar, die niets ontziet om anderen 't leven zoo aangenaam moge lijk te maken Gij zelf smeedt de ban den die hen aan den huiselijken haard binden. Welaan, trouwzieke kristene meisjes, hamert deze grondregel» wel in uw hoofd, opdat gij, getrouwd zijnde, ze kunt bewerkstelligen en zoodoende die gelukkige en voorbeeldige huishoudens moogt vormen tot glorie van God het heil der samenleving Zondag 17 Februari zou de koudste dag zijn van de afgeloopen vorstperiode, waarin de bonte waereld in een witte wereld was veranderd. De koudste dag Iedereen sprak er van. Het moest wel heel erg wezen. Ouden van dagen en zwakken van gezondheid namen zich voor, den heelen dag onder de dekens te blijven. Anderen, die tot dusver dapper de koude verdragen hadden, zagen uil naar een bontmuis en een bontjas. Dagen van te voren werden de men schen koud, kregen ze koude rillingen over den rug om den koudslen dag die in aantocht was. Maar, ofschoon iedereen over dien koudsten dag sprak, wist bijna niemand, wie hem voorspeld had en op grond waarvan hij voorspeld was. Slechts een enkele herinnerde zich, het door de radio gehoord te hebben De radio, dit moderne orakel voor de massa, is er gelukkig naast geweest. Het heeft niet in raadselen gesproken, zooals de antieke orakels dat te doen Historisch-Romantisch verhaal. Vrij naar het Duitsch door B. B. 22. Dit alles werd in het grootste geheim en met de grootste voorzichtigheid voorbereid en gelukkig met volledig succes beloond. Nauwelijks was ik goed en wel klaar met het lezen van de vroegmis, of er kwam reeds een gedeelte van de burgerwacht ons klooster voorbij. Men belde aan en ik ontving bevel om hen tegjlijk met den doodgraver naar het graf van den kleinen Abel te verge zellen. Toen we de Jodenstad binnentrokken kwamen we de andere compagnie al tegen met den ouden Abel, zijn vrouw en de dienstmeid in hun midden. Zij werden naar de stadsgevangenis ge voerd ten aanschouwe van heel het volk, dat reeds een en ander gehoord had en op straat was samen geloopen. Toen zij nu een arme jood met een Capucijner pater te samen zagen loopen en daarbij nog verscheidene personen van het gerecht, omringd door soldaten, meenden zij eerst, dat er een aimen drommel naar de galg gevoerd werden daarom sloten zij zich met hoopen bij plachten en dus moet het zich danig vergist hebben. Zoodat de conclusie voor de hand ligt, dat de radio, waarin velen thans gelooven, zooala ze vroeger geloofden ia de krant, van zijn voetstuk gevallen is, tenminste bij hen, die zich er slechts eenmaal tusschen laten nemen Er zijn althans hier te lande geen menschen doodgevroren op den koudsten dag van de radio en derhalve heeft men niet kunnen ervaren, dat bevriezen eigenlijk een zachte dood is, een verkieslijke dood, die overeenkomt met het ideaal van den normalen ster eling: rustig en kalm in zijn eigen bed den laatsten adem uit te blazen. De dood door bevriezing is een smarteloos sterven. Hoe pijnlijk ook bevroren ledematen worden, het bevrie zen zelf gebeurt bijna ongemerkt en de ongelukkige, die half bevroren raakt en sterft, is beter af dan degene, die al de ellende en de pijnen van een al of niet gedeeltelijk herstel moet verdragen, zooals b.v. de stumper, die in Berlijn bij een vorst van 24; graden Celsius uit een wat wijder gemaakt konijnen hol werd gehaald en na een week in het ziekenhuis te hebben doorgebracht, nog niet spreken kon. We kunnen het uit de verhalen der Poolreizigers weten de menschen, die in de ijswoestijn verloren raken en den dood door bevriezing sterven, vinden een vredig einde, maar zij, die in de tent of blokhut terugkeeren met bevro ren armen of beenen, zijn di<»p te beklagen. Meestal moeten de bevroren ledematen, wanneer het proces der bevriezing te ver gevorderd is, afgezet worden, om erger te voorkomen. Hoe nu dit bevriezingsproces plaats vindt Professor Adolf Birckel, leider van de experimenteel-biologische afdeeling van de Berlijnsche universiteit, heeft dit dezer dagen breedvoering uiteen gezet. Uiteraard hangen de gevolgen van het bevriezen nauw samen met den duur en de intensiteit van de koude. H t eerste verschijnsel is het bleek worden van de huid, dat via de zenuwen geschiedt De spierweefsels van de huid «n haar omgeving trekken zich samen. De bloedsomloop in de huid vermindert Bij bijzonder zenuwachtige individuen do9t zich reeds bij betrekkelijk geringe koude het koud en wit worden van de vingers voor. Zwemmers zullen dit wel eens ervaren hebben, als hun vingers •dood" zijn. Hoe meer de spierweefsels en de bloedvaten, de capillaire speciaal, ineenkrimpen, hoe moeilijker de bloeds omloop wordt en tenslotte treedt er een stilstand, een verlamming op De bloed- zuurstof wordt opgeteerd, eer ander met versche zuurstof beladen bloed kan toeslroomen. Daardoor verandert ook de kleur van 't bloed en do huid wordt er blauwrood door. Doordat de wanden der bloedvaten poreus worden loopt er van allerlei vocht naar de bevroren plek en zwelt deze op Aldus ontstaan de zgn. vorstbuilen, de gezwollen ooren en de opgezette vingers en handen. Door het slecht geworden bloed kunnen de gevolgen van het bevriezen zich ook san de andere ledematen mededeelen. In het bevriezende lichaamsdeel treedt door de beinvloeding der gevoelszenu w^n een ongevoeligheid op, die het proces van het bevriezen zelf pijnloos maakt. Wanneer het gansche lichaam be vriezen gaat, vinden de verschillende functies als warmtevorming, voedsel- verbranding, het ademen etc. in een versneld tempo plaats, om dan echter te verstarren. Het slachtoffer wordt moede en slaperig, zijn zintuigen stom pen af en zonder pijn te voelen, zinkt het in de armen van den Witten Dood, gelijk de Poolbewoners dat noemen. De verlaging van de temperatuur van het lichaam, die den dood door bevriezing veroorzaakt, ligt bij de meeste menschen tusschen de 18 en 20 graden Celsius. De dood door bevriezing is tenslotte een dood door verstikking, aangezien het hart en de adem tengevolge van de verlaagde temperatuur stil blijven staan. Het voornaamste hulpmiddel voor het weder opwekken der levensgeesten bij een bevroren mensch is dan ook de kunstmatige ademhaling, terwijl tevens de toevoeging van warmte met warme doeken van belang is. Merkwaardig mag het heeten, dat alcohol 't bevriezen bespoedigt. De mensch komt er door een schijnbaar gevoel van warmte niet toe, zich tegen de koude te weren. En door de bedwelming van den alcohol glijdt hij onwetend weg in het 'and der droomen, waardoor een weg leidt, die naar het Rijk van den Witten Dood voert. Zoo kwamen wij tenslotte door vele honderden vergezeld op de groote be grasfplaat8 aan bij de Altneuschule Midden tusschen hooge grafsleenen vonden we, verscholen onder een vlierboompje, een pas nog versch ge maakt heuveltje. De hoofdman beval zijn soldaten hel graf af te zetten en aanstonds begon de doodgraver op bevel van de ge recht8dienaars te graven. Zooals eenieder begrijpt, stonden wij allen in angstige spanning af te wach ten wat er zou gebeuren en hoe het lijkje voor den dag zou komen. Nu zou het immers blijken of de doodgra ver ons iets op den mouw had gespeld of dat hij werkelijk waarheid had ge sproken. Sommigen hielden reeds een doekje voor hun neus, want volgens de ver klaring van den jood moest het kind reeds, evenals Lazarus, een dag of vier in het graf liggen. Maar, o lieve deugd, dit was beele* maal niet noodig, zij trokken hun zak doekjes dan ook al spoedig weg, toen op eens een buitengewoon zachte en wonderbare geur uit het graf omhoop steeg. Nu zette de Jood de schop terzijde en begon met zijn handen de laatste aarde voorzichtig weg te halen. Hij had namelijk het lichaam reeds be reikt en hier en daar werd het linnen hemd reeds zichtbaar, waarin men hem in plaats van in een doodkist had gestoken De doodgraver vroeg nu aan de gerechtsdienaars om hem te helpen het lijkje uit het graf te tillen en toen door A F. VAN BEURDEN. I. Peeter Jaanse wonde ien en huuske, vlak beej 't durrep, met en paar ge schore liende dur vur, enne kleinen hof der aachter vol besseatruukke en bloemme, van die heele mojje, géi lilliën en rooje keizerskroone. De bloemme waarre van zien vrow Han, die vur de raamme van et huuske ok en paar groote geleide fuchsiaste pronk haj staon Ze hield dur huuske schon ien orde en was Zoalerdags- smiddags altiet aan 't schrobbe en poetse van de stoep en de stuupkes, det laater de steene nog mojjer rood waare, as toe ze pss uutten öve ge komme waare. Ze kos 't ok licht doen, want zeej en Peeter han kiend noch krèj: Peeter was veldwachter of zoo as al de minse nog zéjje, de sjampieter of gardesjas, en haj zoo vreej woonne en vreej vuur. Ok vreej licht, zolang as de zon scheen. Druk hajjet nie. Smèrges mos heej tege neegen uure nor 't roadhuus, um de bodschappe van de sikketerie te haale en van den burgemèster te heure, wat tur te doen was vur den dag. Mar de burgemèster en de sikkre- taaris waare zelf nog al wa gemekkelik uutgevalle en daorum hajjet zelf ok nie slecht Zondags mossie de verkoopings afleze «n s'.aoves gon sluite ien de herberge. Dit deejjie sikuur, mar heej zette de minse nie gèr op de bon As ut mos, mosset maar Peeter was vur de vreede. Want det mot me bedinke, heej haj genoeg van oorlogen ruuziegezien en mitgemakt. De més*e minse zaage zoo wa teggen um op, assie dor mit en sort Franse uniformpet op, ziene keel an en ziep zwarte boks, worrin, as me goed keek, en roje streep kos zien, kérsrecht mii enne grooten hoakstok dorhin kwaam. De lange, rojjen baard stond um nie slecht. Nie alleen hajjie respekt um zien uutzicht, mar ok um ziene stoat van dienst, zoo as ze det van enne politieman zegge, heej was en stuk van de macht ien 't durp geworre. As jong was heej hier opgegruujd in en keutereijke an 't Zaand, en toe heej er zich iengelot haj, diende heej beej 't voetvolk ien den Bos en haj 't tot kopperoal gebroch, en bewies dettie nog zo stom nie was as ie uut zoag. Toe zojjie as boerrekneg motte gon dienne, mar dé verdrèjden ie. Tuus kosie zig goed mit zien bruur ok redde. Of 't toeval zoo woj, prikte de pestoor Zondags ien de kerk zo moj ower de slechte kèls ien Italië, die de Paus of won zette en um won verdrieve, del heei er mitlieje mit kreeg. En toe de pestoor alle jonge minse opripp, die deze schenen te aarzelen, trad ik zelf naar voren en te samen tilden we onzen kleinen vriend uit het graf. Wij ontdeden hem van zijn bovenste doodshemd, hetwelk geheel bevuild was door den vochtigen grond. Toen knielde ik neder en maakte zelf den zweetdoek los, waarmede zij, voigens Joodsch gebruik het aangezicht van den knaap bedekt hadden. Toen zag het mij aan en al degenen die er om heen stonden, slaakten aen kreet van verbazing. Het wes geen misvormd lijkengelaat, maar het waren gelaatstrekken van een ^lief, zacht sluimerend kind. Zulk een schoon, verheerlijkt gezichtje had ik zelfs op een schildsrij nog nooit gezien. Toen ik de zwarte lokken van zijn wasblank voorhoofd streek, was het mij alsof zijn oogleden zich zouden openen en ik van zijn frissche, roode lippen wederom de vraag moest hooren! Pater Sebuldus, waarom hebt gij aan mij getwijfeld?" Overigens, ik was heusch niet de eenige, die in luide roepen van ver bazing uitbarstte en wiens tranen troostrijk langs de wangen begonnen te vloeien. Toen begonnen wij ook de andere windsels los te maken, maar nu waren de gerechtsdienaren niet meer bang. Niet alleen zij, maar ook de aanwezige rechters en zelfs de hoofdman drong naderbij, toen men op de plaats van de handen en voeten frischroode blo^d vlekken door het linnen heen zag komen. Maar eerst, toen wij het doek van vreej waare en hart hajje, um de Paus te gon diene tége die roovers, stond 't beej Pet vast det, as zum wojje hebbe, heej ok optrok. Heej meldde zich an, wier angenoome. t Mèste van 't handgeld gaaf heej an zien moeder, um 'r 'thuulleaf te leerre, kocht zich bei Toon van Kuuk ien Boksmèr drie urlozies, een vur vaader, een vur bruur en een vur zich. Heej ging nao Antwerpe en mitveul andere nor Roome. Wat un reis was det gewèst, en wat was det allemol vrèmd! En wat en moj aak kreeg ie ien Roome an, gries mit areed rood lint afgezet en èo heel wiej boks mit enne groote zolder derrien Witte slopkouse en zoo meer en èn schon kieps. i Al de kemandoos waare ien 't Fransch, mar ze han ok inkele Hollanse offe ciere en één durvan. Arts uut Tilburg, haj um gezet, det assie de kemando's goed kende ien 't Frans, dsn wierrie sebiet kopperaol. De Paus was ök beej hun gewèst heel ien 't wit, mar Piel haj nie be- greepe, wattur gezet was. Mar Piet was slim genoeg, um mar daallik an 't leerre te goan, want de hsndgreepe mit 't gewèr kenden ie van zelf al goed. Heej stond eigelik ien 't uurstoover alles verwonderd, assie mit en par land van Kuuksche kammeroade zoo uut «in*. De reuze groote kerke, de Tiber met zien géi smerrig waater, de mojje blouwe locht de Iteljaane as waater zo vlug, 't vremd ète, de wien, de groote, vlakke onbebouwde velde um Roome, de berge, alles was neej. Heej schreef det ok trow nor zien huus toe en zien brieve wiere euveral vurgelèze, want heej maktet op zien mojst Toe veranderde 't rustig léve. Heej was kopperaal, kos al wa Frans en ok wa Italjaans, die nèf en nicht zien, schreef-fie. Mar de brigans laageooveral um Roome ien de berge en die mosse ze der uut drieveen dé gong nie mekkelik Heej makte veldslaage mil en toe Rome belegerd wier in zeuventig, wier heej kriegsgevange gemakt. Mar heej ging nie nor huus; dur as gevraogd of tur geir lus hajje um ennen aandere rieke prins te gon diene an de Zee te Monaco, ien en moj lendje. Piet verdiende dur good geld en mos dur mil andere op wacht stoan beej 't palleis ien en prachtig park mit allerlei schon boome. Assie dor zo allennig stond ien den heldere moaneschien, stond heej heel hoog en keek ovve» alles hin vèr de zee ien, schiemmer ochtig blouw en zilver, hier en dor en wit zeil. Dan docht heej, dèt mosse ze now tuus is kunne zienl Heej schreef nog allis nor huus en zien brieve wiere hoe langer hoe mojjer, want um te iaote zien, wattie allemol meegemakt haj, schreef heej van velt- slaage, wor heej tot ower de enkela dur 't blood waajde, ok dèt heej zicb haj motte verdedige ien en huus mi» vier zwaave tege vief en vèrtigbregsn» en dettie mette leste petroon ook de leste bregan ower de kop haj lotte keukele. Wordt vervolgd. Opvriezen. We willen een enxel woord zeggen over het zoogenaamde opvriezen. Na afloop van den winter gebeurt het niet zelden, dat op den onbesneeuwden grond de wortels der jonge planten bloot komen te liggen en afscheuren, waar mee de plantengroei natuurlijk ophoudt. Het meest heeft dit nog plaats wanneer vorst en dooi afwisselen. Wij wezen er vroeger op, dat door bevriezen uitzetting plaats heeft; het water in den bevroren één band geheel en al ontdaan hadden en iedereen de gruwelijke wond kon zien, welke de spijker gemaakt had en waaruit nog steeds overvloedig versch bloed stroomde, toen eerst ont stond er een geween en gesnik, een roepen, zuchten, jammeren en klagen, als ik nog nooit van mijn leven ge hoord heb en nooit meer hoop mee te maken. Ja, het volk had ons bijna tegelijk met de heeren van het gerecht in elkaar gedrukt en ons in het open graf ge drongen, als de omringende soldaten zulks niet met hun pieken, die ze hen voorhielden, verhinderd hadden. O, ziet dien heiligen knaap toch eens l Kijk toch eens naar zijn bloe dige wondeteekenen l O, wat een gru welijke vader, dat hij zoo zijn tegen kind heeft kunnen doodmartelen l Zulxe en dergelijke uitroepen klon ken van alle kanten. De oude doodgraver knielde even eens geheel vermorzeld van berouw en smart bij den kleinen doode neer, sloeg op zijn borat en bekende luid en openlijk, dat degene, voor wien deze knaap gestorven was, waarlijk de echte Messias moest zijn. Dat dit lijkje vier dagen lang onder den grond gehsel onbedorven gebleven was en zelfs een liefelijke geur uit straalde, moest een wonder zijn van de goddelijke almacht, zeide h;j. Toen de eerste storm van begees tering een weinig gezakt was en de gemoederen weer wat waren gekal meerd, besloten de gerechtsdienaren het doode lichaam van den lieven grond heeft zich dus uitgezet, het heeft een grootere ruimte ingenomen, het heeft de bodemoppervlakte eenigszins opgeheven, Bij dooi daalt de bodem weer, omdat dan het water weer tot zijn oorspronkelijke volume terugkeert. Heeft nu een herhaalde uitzetting en inkrimping plaats gehad, dan zullen toch de wortels der plant niet altijd die beweging blijven volgen; zij wor den als het ware losgewrikt. Daar verder de vorst den grond in dien eigenaardig muilen toestand brengt dien onze landbouwers zoo gaarne in het voorjaar zien, zal bij sterken wind de wortel bloot waaien, de plant heeft geen voldoende vastheid meer, valt om en gaat dood. Omdat het opvriezen grootendeels een gevolg is van de eigenschap van het water, om zich bij bevriezen uit te zetten, zal men dus op poreuzen veel water bevattenden grond het meest van het opvriezen te lijden hebben. Een voorbehoedmiddel is dus: droog ggen, hetzij door begreppeling of anderzins. Opvriezen komt dus het meest voor op veengronden en humusrijke klei gronden; 't minst op samenhangende zand- en leemgronden. Wij noemden zooeven als middel om 't opvriezen te voorkomen, het droogleggen. Is niettemin toch opvriezen waar te nemen, dan is rollen wenschelijk, ala de grond ontdooid en niet meer nat is. Daardoor worden de wortels meer innig met de gronddeeltjea in aanra king gebracht en vormen zich nieuwe wortels, welke de functies der oude overnemen. Tegen de werking der natuur staat de plantenteler vrijwel geheel mschte- loos. Middelen, welke in den tuinbouw op kleine scUaal uitvoerbaar zijn, zijn op den landbouw toegepast, gewoonlijk te duur en daardoor onpractisch Als wij ons nu da vraag stellen, wat de landbouwer moet doen om zijn ge wassen tegen de nadeelige invloeden van de te groot* koude te besshermen, dan wil 't ona als 't doelmatigst voor komen te zorgen, dat de planten met een groot weerstandsvermogen den winter tegemoet gaan. Hoe krachtiger de plant, hoe sterker, hoe meer weer standsvermogen. Een flink en krachtig gewas is 't beste middel om de nadeelen van den winter tot een minimum te herleiden. Mos op Truohtboomen. Waar mos op vruchtboomen gevon den wordt, is dit altijd een bewijs, dat er iets niet in den haak is. Voor den kenner zijn, evenals voor den ervaren arts, de verandeiingen aan den opper huid, de mosvormingen, een z^ker teeken, dat het ten opzichte der lichaamssappen niet geheel in orde is; en waar dit het geval is, hapert het in de meeste gevallen ook aan de voeding- Ongetwijfeld hebben in dergelijke gevallen de boomen gebrek aan voedsel en kracht voor een goeden, snellen groei, voor een geregelde, snelle stof wisseling. De oorzaak hiervan ligt daarin, dat zij zonder eenige voorbereiding uiteen goeden bodem in een slechte worden overgebracht, óf omdat zij reeds *óór het verplanten ziekelijke en zwakke boomen waren, misschien geënt op een verkeerden onderstam, óf ook omdat de nieuwe standplaats niet 't noodige bezat, om met goed resultaat vruchten teelt er op te drijven Het sap vloeit onder deze omstandigheden slechts spaarzaam vooral de achora heeft ge brek aan sappen. De opperhuid, welke gebrek heeft aan de noodige veerkracht, sterf lang zamerhand af, verdroogt en kan dan 't binnendringen van de vochtigheid der lucht niet meer tegenhouden. Om deze redenen, en wegens de afwisseling van warmte en koude in t voorjaar, ontstaat een soort van ont- knaap voorloopig naar het huis van zijn eigen vader, hier vlak bij te brengen. Op de plaats zelf, maakten we een groot protokol op over de heele, even verschrikkelijke als troostvol'e gebeur tenis, waaronder ik mijn naam zette. Toen gingen zij daarmede, zoo hard zij konden, naar het paleis van den Aartshisachop.i Ik zelf bleef echter waken bij mijn kleinen dooden Abel en de wachten zorgden er wel voor, dat het volk op een eerbiedigen afstand bleef. Het bericht van het voorgevallene was den gerechtsdienaren reeds voor geweest. Toen zij op het paleis aankwamen, zagen zij niet alleen den Aartsbisschop omringd door een groot aantal Heeren Kanunniken en Capilularea, maar ook de stadsoverste zelf was daar met heel zijn raad aanwezig. Na het aanhooren van het protokol, besloten allen eenparig, op voorstel van den Aartsbisschop, om zoowel tot uitboeting van de gebeurde misdaad, als tot algemeene stichting van het volk, het wonderbaar behouden geble ven lijk van den knaap in plechiige processie af te halen en het voorloo pig neer te zetten in de groote open bare hal van het raadhuis Aanstonds werd dit besluit door geroep en trommelslag in de stralen van Praag bekend gemaakt Voor de gilden en andere genoot schappen werd afgeroepen, waar zij zich bij voornoemde processie moesten aensluilen. Wordt vervolgd.

Peel en Maas | 1929 | | pagina 7