Smettervi
Uit. de Landbouwwereld
Het ouweder.
Q-emeng-d Nieuwe
Straatlogica.
een bonte mengeling van raenschen,
voor wie de pracht van Rome toch wel
een der verrukkingen van hun leven
blijven zal.
De Paus, het heele jaar door gewend
aan samenkomsten met menschen van
alle volkeren en talen, met bleeken en
bruinen en zwarten, zag in den stoet
van Nederlandsche pelgrims opeens
iets wat ook voor hèm nieuw geweest
moet zijn. Want, zoo berichtten de
verslaggevers
Z H. de Paus onderhield zich met
een paar vrouwen in Brabantsche
a kleederdrachten.
Wij weten niet, of deze vrouwen af
komstig waren uit het oosten of het
westen der provincie, of zij de breede
muts met de poffers van de Meierij
dan wel het fijne kanten mutsje van
de Baronie droegen, maar het be
richt heeft ons goed gedaan.
Ziedaar nu het landseigene in de
schilderachtige dracht meegenomen
naar de eeuwige Stad
Dal is wel iets, dat navolging ver
dient.
Onze boeren en boerinnen moeten
het hooren, overal, want zij hebben al
veel te veel prijsgegeven van de erfenis
van het voorgeslacht.
De Paus moot het aardig gevonden
hebben nu eens iets te zien, dat heele-
maal eigen is aan een verafgelegen
streek, iets dat zelfs aan de museum
schatten van een wereldstad ontbreekt
Weten onze boeren en boerinnen
wel wat die ouderwetsche kleederdracht
beteekent?
Zij beteekent dat de dragers ervan
één zijn met de landstreek waar zij
leven.
Zij is een soort uiting van zelf
bewustzijn, van gerechtvaardigden
boerentrots.
Zij is een bewijs dat de Brabantsche
boeren hun eigenaardigheden willen
handhaven tegen de vervlakking van
het hedendaagsche leven in.
Zij is een uiting van blijdschap, van
vreugde over het leven ten plaltelande,
een zinnebeeld van eigen kracht en
eigen inzicht en eigen opvattingen.
Veel boeren begrijpen dit niet.
Zij zien niet in, d$t zij een eigen
stand vormen in de maatschappij en
dat zij zich zelf eeren wanneer zij
trouw blijven aan de kleederdracht, die
hun zoo goed past.
Wij, in de steden, loopen eigenlijk
allemaal als apen, die elkander na
doen. Wat een confeetiefabrikant voor
schrijft. dat doen wij zoo gedwee als
lammeren. Zelfs de kleermakers houden
zich aan de plaatjes, die zij uit Brussel
of Parijs of Londen krijgen en waarop
de grondwet staat»zóó is de mode"
Wij lachen elkander uit, wanneer we
een hoed dragen die wat afwijkt van
het gangbaar winkelmodel en maken
flauwe grapjes als we iemand zien die
zich anders kleedt dan de plaatjes toe
laten. Wij zijn zoo bar-onzelfstandig,
zoo misselijk-kleinzuJjig, zoo akelig-
benepen op het gebied der kleeding.
Maar aan het boerenvolk kennen we
toch, misschien meer uit gewoonte dan
uit overtuiging, het recht van een eigen
dracht tOe.
Misleid door het lawaai der steden
en meegezongen in den stroom van
wanbegrip en wansmaak, die helaas
tot de eigenaardigheden van ons heden
daagsch leven behooren, geven veel
boeren hun eigen kleederdracht prijs
voor allerlei leelijks.
In plaats van de zwart-zijden pet,
die zoo goed staat op het gebronsde
hoofd van den landbouwer, koopt
menige boer een hoed van twijfelachtig
maaksel. In plaats van de gesloten
buis koopt hij jas en vest in een con
fectie magazijn, en omdat een boer
last zou hebben van een boord, loopt
hij als een dwaas met de kleeren waar
bij wèl een boord behoort. Of hij gooit
thuis altijd het hinderlijke jasje uit en
doet mee aan de hemdsmouwen-ver
tooning, die kenmerkend is voor de
leelijkheid van het leven in de benauwde
straten en stegen der steden.
En dan de boerinnen 1 Dat zij haar
kleeren wat minder ruim en wat korter
maken, om te kunnen fietsen, best!
Dat kan gebeuren zonder schade voor
de eigenaardigheid der kleedij. Maar
de rest moet behouden blijven, vooral
de muts en de schouderdoek De boerin
nen weten zelf niet hoe potsierlijk de
leelijke, vorm- en karakterlooze stads-
hoedjes, met of zonder gekleurde «veer-
kes", op haar hoofden staan. Neen, dan
de flapperende mutsen, die licht en
luchtig zijn en zoo goed aansluiten bij
de gelaatstrekken
Houdt uw eigen dracht er toch in,
boeren en boerinnen. Iedereen die een
paar goede oogen heeft, vindt die dracht
aardig en mooi. Wanneer gij afstand
ervan doet, geeft gij een der uiterlijke
eigenaardigheden van den boerenstand
prijs. En waarom? En waarvoor? Om
een stadsch uiterlijk te krijgen Dat
gelooft toch toch niemand, dat gij niet
van buiten komt. Voor wat schijn
Maar juist het platteland wordt geëerd
om de waarheid van zijn levensvormen!
onsterk. Ook de slechte manieren van
stadsachterbu u rten
Daartegenover zijn de meeste dorpe
lingen langzaam en traag in de aan
vaarding van goede gebruiken der
steden: van reiniging, gezondheidszorg,
lichaamsontwikkeling, kunstbeoefening,
natuurbescherming, volksverheffing.
Doch dit is niet het ergste.
Het ergste is, dat het platteland zijn
goede eigenaardigheden prijsgeeft en
dat er in de plaats van een naar ziel
en lichaam gezonde boerenbevolking
een stand gekweekt wordt, die te onbe
schaafd is voor de steden en te valsch-
gemanierd voor het boerenleven. Een
stand van tweeslaehtigen, die de rnaat
schappij krachteloos, laf en vervelend
maken
*- (Prov. N-Br. en 'sB. Crt.)
WW Schrijnen enStukloopenderHuid,
m Doorzitten bij Wiel rijders, verzacht en
geneest men met
Bij Apoth.en Drogisten ^^W
Wij staan er telkens weer versteld
van, hoe moeilijk de beschaving en
hoe gemakkelijk de wanbeschaving uit
de steden haar weg vindt naar de dor-
pen.
Al wal in de steden leelijk is, wordt
er heel gauw nageaapt. Niet enkel in
de kleeding. Ook de huizenbouw, vroe
ger in de dorpen zoo eenvoudig en
degelijk, nu dikwijls zoo pralerig en
Het onweer beschouwd uit een
natuurlijk standpunt.
Onweder noemt men de wolken, die
zich haastig vormen, vergezeld gaan
van eenen hevigen plasregen en van
die geweldige natuurverschijnselen
welke wij bliksem en donder noemen,
Zoowel bij helderen, als bij bewolk
ten hemel, bevat de lucht eene kleinere
of grootere hoeveelheid electriciteit. De
electriciteit is bij regenachtig weder
gewoonlijk sterker dan bij helderen
hemel. Vooral de onweerswolken zijn
zwanger van electriciteit en wel van
aantrekkende en afstootende (positieve
en negatieve) electriciteit. Deze twee
soorten van electriciteit bevat ook de
aarde. Zijn nu de wolken, die eenen
voldoenden graad van eleclrische span
uing hebben bereikt, in de nabijheid
van andere wolken of voorwerpen der
aarde, waartegen zij zich kunnen ont
lasten, dan ontslaat een onweer. Elke
ontlasting is vergezeld van een ver
schijnsel, dat wij bliksem noemen. Bij
het overslaan van den bliksem wordt
de lucht met geweld geschokt en deze
schokking der lucht noemen wij donder.
Wanneer de bliksem een voorwerp van
de oppervlakte der aarde treft, noem
men dit het inslaan van den bliksem
Het weerlichten, dat men soms zelfs
bij helderen hemel kan zien, is waar
schijnlijk slechts de weerschijn van
den bliksem van een verwijderd onweer.
Bliksem en donker ontstaan te ge
lijker tijd doch wij hooren den donder
later, omdat het geluid zich veel lang
zamer verspreidt "dan het licht.-Uil de
tijdruimte, die tusschen de waarneming
van den bliksem en den donder ver
loopt, kan men berekenen hoe ver het
onweer verwijderd is van de plaats
waar men zich bevindt. Verloopt b
tusschen de waarneming van den
bliksen en den donder ééne seconde,
dan is de bliksem of hel onweer nog
ongeveer 1000 voet (333 M.) van den
waarnemer verwijderd dus is de
bliksem zoo dikwijls 1000 voet van den
waarnemer verwijderd als er seconden
verloopen tusschen bliksem en donder.
Wanneer en onder welke omstandig
heden slaat de bliksem in
Indien eene electrische wolk boven
den aardbodem zweeft, dan treden de
electriciteit der wolk en die der aarde
werking; die van de wolk, gelijk
namige electriciteit, wordt afgestooten
de ongelijknamige wordt echter aange
trokken. Er zijn op de oppervlakte der
aarde verschillende voorwerpen welke
bijzonder geëigend zijn om electriciteit,
die door de electriciteit, der wolken
wordt aangetrokken, in zich op te
nemen. Zulke voorwerpen noemt men
goede geleiders der electriciteit. Is nu
zulk een voorwerp of geleider sterk
genoeg gevuld met electriciteit, dan
slaat de bliksem rechtstreeks over
tusschen dit voorwerp en de wolk, en
dit heet men «de bliksem slaat in.'
Van daar komt het, dat alles, wat zich
hoog boven de oppervlakte der aarde
verheft, vooral is blootgesteld aan het
inslaan van den bliksem, zoo als boomen,
gebouwen, menschen en dieren. Metalen
menschen en dieren zijn de beste ge
leiders, d. i. zij nemen het gemakkelijkst
de electriciteit der aarde in zich op en
trekken het sterkst den bliksem tot
zich. Een vereischte tot het inslaan
van den bliksem is dus, dat de elec
trische wolk zich juist boven of in de
nabijheid van een voorwerp bevindt,
dat voldoende met electriciteit gevuld is
De uitwerking van den bliksem is
gewoonlijk zeer hevig. Wanneer de
bliksem in eene kamer slaat, dan
worden de meubelen omver geworpen
en stuk geslagen, metalen voorwerpen
worden uit den muur gerukt en weg
geslingerd. Boomen worden door den
)liksem gespleten en aan splinters ge
slagen, doch gewoonlijk kan men van
den top tot aan den voet eene breede
en diepe groeve zien van eenige centi
metersde afgeschilde schors en afge
scheurde spaanders vindt men ver
weggeslingerd en aan den voet van
den boom ontwaart men eene groote
opening, waardoor zich de electrische
vonk in den grond heeft verspreid. Een
stroodak en droog hout v< rkolen, ja
geraken meestal in brand; metalen
worden heel, gloeiend en smelten.
Menschen en dieren worden bedwelmd,
verlamd, soms zelfs gedood. Slaat de
bliksem in eene kamer, waarin zich
meer personen bevinden, dan komen
de meest verschillende uitwerkingen
voorde een wordt gedood, terwijl de
andere dicht aan diens zijde geheel
ongedeerd blijft, en een derde slechts
bedwelmd of verlamd wordtook vin
den soms allen te gelijk den dood. Den
30 Juni 1828 sloeg de bliksem in een
door twee arme familiën bewoond huis
te Tuttlingen in Wurtemberg en doodde
vier van de tien bewonersde groot
moeder, de rpoeder, dochter en klein
dochter; de eerste was 71, de laatste
8 jaar oud. Dit zeldzaam .ongeluk gaf
aanleiding tot het bekende gedicht van
Gustav Schwab Das.Gewitter, hetwelk
begint met de woorden
«Urane, Grossmutter, Mutter und Kind
In dumpfer StuDe beisarnmen sind".
Behoedmiddelen tegen den bliksem
en het onweder.
Zoolang het onweer boven onze
hoofden hangt, bevinden wij ons in
groot gevaar. Er is dan geene plaats,
waar wij tegen den bliksem geheel
beveiligd zijn noch op den berg, noch
in het dal, nooh in de open lucht, noch
in huis. Wij zijn dan voortdurend aan
een groot levensgevaar blootgesteld,
maar geheel zonder bescherming zijn
wij dan echter nietimmers èn ae
wetenschap èn de Godsdienst hebben
ons verschillende middelen aan de
hand gegeven, die geëigend zijn ons
eene, zoo al niet volledige, dan toch
zoo groot mogelijke veiligheid aan te
bieden tegen bliksem en onweer.
Natuurlijke behoedmiddelen.
Het beste natuurlijke behoedmiddel
tegen den bliksem is de bliksemafleider;
dit is eene spitse metalen stang, die
boven de gebouwen in de lucht reikt,
verbonden met eenen goeden geleider,
welke de stang met eene vochtige
plaats in den aardbodem verbindt. De
ondervinding heeft geleerd, dat een
bliksemafleider, aangebracht volgens
de voorschriften der voorzichtigheid, de
geheele omgeving van ongeveer 80 voet
beveiligt. De voorzichtigheid wil dan
nog, dat men zich gedurende een on
weer verwijderd houde van elk metalen
voorwerp binnenshuisdat men zich
niet plaatse in de nabijheid van de
kacheldat men geen groot vuur ont
steke, wijl de rook die uit den schoor
steen opstijgt den bliksem aantrekt;
ook moet men de nabijheid vermijden
van metalen kroonkandelaars en draad
geleidingen, groote spiegels wier beleg
ging uit metaal beslaat, en dakgoten
men moet zich dan ook niet langs de
muren plaatsen maar in het midden
van een vertrek en zoo het kan in de
onderste verdieping; men opene daar
ook een venster, om vrije, lucht in de
kamer te hebben. Buitenshuis stelle
men zich niet aan gebouwen en deuren,
vooral niet onder boomen, zelfs niet
onder een struikje, dat geheel alleen
staatop het veld zoeke men nimmer
in graanmijten eene schuilplaats, men
blijve ook niet bij een water staan, het
beste is, zich plat ter aarde te werpen,
en zoo het kan in eene droge gracht.
In de open lucht is het gevaarlijk zich
bij een paard te plaatsen, als ook
daarop naar huis te rijden. Zeisen en
andere metalen arbeidsgereedschappen
late men op het veld liggen.
Deze maatregelen der voorzichtigheid
zijn zeer raadzaam en doelmatig; zij
zijn echter, zoo als reeds bemerkt is,
niet in staat, ons geheel en al tegen
den bliksem te beveiligen zij bieden
wel eenige, doch geene volkomen be
schermingzij helpen, wel dikwijls,
maar niet altijd. Zoo onverstandig als
het is daarop in de gegeven omstandig
heden niet te letten, even onverstandig
is het ook, daarop al zijn.vertrouwen
te willen stellen. Waar nu de men-
schelijke middelen te kort schieten,
daar kan nog alleen God eene zekere
bescherming verleenende mensch
staat hier zoo geheel, in Gods hand,
~ls nauwelijks in een ander gevaar
geval kan zijn.
Zoo God nu toelaat, dat bij een on
weer de een door den bliksem wordt
getroffen, dé ander niet, dat de hagel
het eene veld verwoest en het andere
spaart, dan weten wij niet, waarom
God dit toelaatzooveel is echter zeker,
dat zijne rechtplegingen steeds recht
vaardig zijn en dat Hij bij al zijne
toelatingen altijd op het oog heeft zijne
eer en het heil der menschen. De
raadsbesluiten Gods zijn ondoorgronde
lijk; de zondaar dus, die in Gods onge
nade leeft, moet vooral bevreesd zijn,
want elke bliksemslag bij een onweer
kan een einde aan zijn leven maken,
daartegen beveiligt hem nietszelfs
geen paleis met alle mogelijke bliksem
afleiders er blijft hem niets anders
over dan een oprecht berouw over
zijne zonden te verwekkën, met het
vaste voornemen zoodra mogelijk te
biechten. Gedurende een onweder moet
ieder God vurig bidden om van eenen
plotselijken er onvoorzienen dood ge
spaard te blijven. Voor het overige
moet zich vooral de Christen onvoor
waardelijk overgeven aan Gods heiligen
wil en vast vertrouwen op zijne be
scherming. Hij moet zich herinneren,
dat zonder den, wil van den Hemel-
schen Vader geen haar van zijn hoofd
valt, nog veel minder een onvoorziene
dood hem zal treffen. Het is immers
God «eigen steeds medelijden te hebben
en te sparen".
Hoe zou dan Hij, die gezegi heeft
»Roep tot Mij op den dag der ellende,
Ik wil u redden en gij moet Mij
prijzen" (Ps. 49, 16), hoe zou Hij ons
dan verlaten in het gevaar van onweer,
zoo wij Hem aanroepen met vertrouwen
en met een boetvaardig hart? De
zalige Joanna van het Kruis werd
dikwijls door haren Beschermengel
vermaand, den Heer te smeeken, haar
overal van onweer en hagelslagen
verwijderd te houden, waar zij zich
ook mocht bevinden. Zoo wij dus ge
durende een onweer, zooveel mogelijk
de zekere bescherming voor ons en de
velden willen zoeken, dan moeten wij
voor alles die middelen ter hand nemen,
welke de Kerk ons aanbiedt.
Toewijzing van onverdeelde
Peelgronden.
Men schrijft uit Maashees
In de Peel Jigt een uitgestrekt gebied,
dat nog steeds onverdeeld is, en aan
welks ontginning dientengevolge tot
heden niets werd gedaan. Op voorstel
van den Minister van Binnenl Zaken
en Landbouw zullen thans drie scheids
mannen worden benoemd, door de
gemeente Maashees, Sambeek, Vier
lingsbeek en Venray twee en door den
minister één, die gezamenlijk de gren
zen van het eigendom van iedere ge
meente zullen vaststellen.
Niet veel kersen.
Men meldt uit Midden-Maas-Waal
dat de kersenoogst niet beantwoord aan
den rijken bloei. Het beschot valt in
vele boomgaarden sterk tegen. Deze
week beginnen de groote kersenveilin
gen.
Een gulden ingeslikt.
Spelende met een gulden waarvoor
een boodschap gehaald zou worden,
had het 9-jarig jongentje van P. B. in
de Runstraat te Woensel het ongeluk
dien gulden in te slikken. Direct toog
men naar Dr. Coyarts, die het munt
stuk door de verre daling in den slok
darm niet meer kon ophalen. Dadelijk
bracht men het ventje per auto van
genoemden dokter naar Dr. Terkuyle
te Eindhoven, dien na wegmaking van
het kind, het met veel moeite mocht
gelukken door middel van instrumenten
het geldstuk uit het lichaam te halen.
Een paar uur later na het ongeval
werd het jongetje wederom per auto
naar huis gebracht
Ontvangsten der Spoorwegen.
De ontvangsten der Ned. Spoorweg
Mij. zijn niet al te schitterend te noe
men. Wij vernemen, dat de maand
Januari '25 ruim een millioen minder
aan inkomsten aangeeft dan 1924. Over
Februari ruim 9 ton lager en Maart
ruim een millioen. Hoewel 1924 in hel
algemeen steeds verbetering liet zien,
schijnt 1925 de zaak weder te bederven.
In 1924 over het geheele jaar ge
nomen, zijn wel is waar de getallen
van het reizigersvervoer en dat der
bagage achteruit geloopen en wel met
2 millioen gulden, doch het zich uit
breidende goederenvervoer heeft dit
weer goed gemaakt. Het goederenver
voer laat een uitkomst zien, die over
1924 ongeveer 6i/t millioen gulden beter
is dan die over het voorafgaande jaar.
Het eindresultaat is geweest dat over
1924 de ontvangsten 4s/4 millioen gul
den beter zijn geweest dan over 1922
1923 leverde aan ontvangsten
f 162.137.000. 1924 daarentegen
f 166.933.000.
Het gevolg is, dat 1924 in eindreke-
ning toch nog wel heel wat gunstiger
zal zijn dan het aanvankelijk op 8
millioen gulden en later op 4 millioen 1
gulden geschatte tekort. i
Wanneer ter tijd de omstandigheden
zich weer zoo zullen gaan ontwikkelen,
dat de exploitatierekening een behoor-
lijk overschot zal laten zien, zal de be-
geerte bij Directie en Regeering
natuurlijk groot worden om de tarieven
te verlagen.
- i
De Kali-industrie.
Er valt voor den landbouw een
belangrijke gebeurtenis te constateeren
Namelijk: dat het Duitsche Kalisyn-
dikaat en de Kaliproducten het eens
zijn geworden. Men weet, dat in de
laatste jaren in den kalihandel een
felle concurrentiestrijd bestond tus
schen het Duitsche en het Elzasser-
product. Duitschland verloor door
den oorlog den Elzas, waardoor de
Elzasser kalimijnen tegenover die van
het Duitsche Kalisyndicaat kwamen
te staan. De landbouw voe^ er na
tuurlijk wel bij, maar het\vas te
voorzien, dat te eeniger tijd de twee
partijen elkaar zouden weten te vin
den. Telkens doken dan ook geruch
ten op van toenadering en het vorige
jaar kwam dan ook reeds een regeling
tot stand betreffende den afzet op
de Amerikaansche en Zweedsche
markt, 't Was duidelijk, dat 't hierbij
niet blijven zou en 7 Mei j.l. is dan
ook te Parijs een overeenkomst ge
sloten, die, al draagt zij nog slechts
een voorloopig karaker, voor den
landbouw van groote beteekenis kan
zijn. De overeenkomst, aangegaan
voor den tijd van een jaar (tot 30
April '26) beveelt tweeërleiIe staking
van den concurrentiestrijd op de in
ternationale markt; 2e gemeenschap
pelijke propaganda ter bevordering
van den afzet.
Van den afzet op de Internationale
markt zal Duitschland 70 pCt., de
Elzas 30 pCt. meekrijgen. De ver
deeling der buitenlandsche orders in
genoemde verhouding van 20 tot 30
over de Duitsche en de Elzasser-
mijnen, zal geschieden door een in
ons land voor gemeenschappelijke
rekening opgericht kantoor.
Een der belangrijkste vragen, die
zich hierbij voor ons opdoen, is
natuurlijk hoe zal het nu met de
prijzen gaan Omtrent de prijsbe
paling is niets- overeengekomen,
echter is wel besloten, dat dienaan
gaande overleg zal worden gepleegd.
Zooals te begrijpen is. Bestaat er nu
bijzondere reden om te vreezen, dat
de landbouw het kind van de reke
ning zal worden; dat daarop thans
zal worden verhaald wat men in de i
laatste jaren scha geleden heeft? Wij
meenen, dat dit niet behoeft te wor- i
den gedacht. Ten eerste op grond i
va» het verleden. Erkend moet worden I
en dit is ook meermalen uitgesproken i
dat ook in de oorlogsjaren, toen de
moeilijkheden vele waren, de kali- I
voorziening door het Duitsche Kali-
syndicaat op tegemoetkomende wijze I
is geschied: van een „nemen der
boeren" was allerminst sprake: de
prijzen waren geenszins „oorlogsprij-
zen". In de tweede plaats heeft de
Weg met het kapitaalEn voor ons een verzorgden ouden dag