De Katholieke Kerk.
Zaterdag 11 April 1925 No. 15
PUROL
PR Blanke HandenA ^BIJApoth-c/iDrocliUa
Blank Gelaat (m\b
Het geheim van den
miilionnair.
Hoe Gradus-oom over de
belastingen dacht.
De datums van Paasch-
Zondag.
Doos 90 60 - 30 ct.
284—12
„Oij zijt Petrus! En op deze steen
rots zal Ik Mijn Kerk bouwen, en de
poorten der helle zullen Haar niet
overweldigen."
Negentienhonderd jaren zijn ver-
loopen, toen deze schoone, krachtige
woorden vloeiden over den zuiveren
mond van den Zaligmaker, tot troost
en ter staving Zijner volgelingen,
en nog altijd zijn die woorden volle
waarheid gebleven.
Negentienhonderd jaren...!
Jaren na jaren verliepen, vlogen
voorbijeeuwen na eeuwen volgden
elkander op in rusteloozen loop-
negentienhonderd jaren lang!
En wat gruwe vervolgingen hebben
gepoogd de Kerk te doen smoren in
vuur en bloed Maar het vloeiend
martelaren-bloed was der Kerkenieuwe
vruchtbare zaad.
Wat booze schisma's en lage ket
terijen hebben al getracht tweedracht
te zaaien in de ééne Kerk, Haar te
doen breken, te doen uiteenspatten,
tot ze zou vergruizelen en krachteloos
zijn Maar deze scheuringen lou
terden de Kerk, en zij zeiven oogstten
den storm.
Wat heeft niet de helsche geest
tegen Haar gewoed en geraasd, en
doet zij het nog
Doch Zij, de ééne, heilige Kerk,
Zij bleef... Zij bleef gevestigd, en zij
staat er nog, onwrikbaar op de vaste
steenrots; en zij zal daar blijven,
altijd, zoolang de wereld ook blijft.
Laat de woedende stormen rondom
Haar loeien en beuken I laat ze hunne
schuimende golvenruggen verwaten
tegen Haar opgooien, ze zullen uiteen
spatten, immers: „De poorten der
helle zullen Haar niet overweldigen".
Volkeren verdwenen spoorloos van
deze aarde, de alvernielende adem
des tijds blies de machtigste rijken
weg, sloopte de schoonste en de
soliedste der menschelijke gewrochten,
deed de vermaardste instellingen te
niet gaan koningstronen en keizer
zetels vielen, herrezen soms, doch
vielen weer....
Maar nog Eene was er, wat bleef
en altijd blijven zal!
Ja, daar is er nog Eene van al het
andere, dat stand houdt, eene
Instelling, één Rijk. Zij vreest niet die
zekere vernielingswet, Zij trotseert
haar,' Zij zal haar altijd trotseeren
Het is de Katholieke Kerk, de ééne
ware, roemrijke Kerk van Onzen
Heere Jezus Christus I
Rondom haar ziet Zij alles vergaan
en vervallen, doch Zij vergaat en
vervalt niet rondom Haar wordt
alles aangetast en verwoest, rondom
Haar beeft alles voor de onmeedoo-
gende vernielingswetten, doch Zij
ziet vast, op het brutale af, Haar
zekere toekomst tegemoet Haar
einde Zegepraal.
Toen het ontzaglijke Romeinsche
Rijk viel, was Zij het, die Europa's
toekomst redde voor hernieuwden
terugval tot het onbeschaafd wilden-
wezen. Uit het broeinest van
FKIJTIzI/BTON.
i.
Een purperkleurig licht viel uit het
Westen op den witten, stoffigen land
weg, die door het veen naar Heaton
leidde. Aan beide zijden van den weg
Btrekken zich dorre akkers en weiden
met karig gras en plantengewas lot
aan de bergen uil, die als zwarte reu
zen tegen den vlammenden horizont
afstaken. Ontelbare zwermen muggen
dansten en speelden in de gloeiende
zon, de versmachtende aarde snakte
naar verfrisschenden regen en de lucht
welfde zich in eeuwige majesteit boven
deze bakovenhitte.
Sedert ettelijke uren stapte een man
in deze onmeedoogend brandende Juni
zon voort. Thans, nu hij de daken
der huizen en den kerktoren der plaats
welke zijn bestemmingsoord was, zag
opdoemen, ontsnapte een zucht aan
zijne lippen.
Teneinde zijne voeten, die hem zeer
deden, een weinig rust te gunnen, zette
hij zich neder naast een reeds tot ver
val gekomen mijlsteen en wischte zich
het zweet van het voorhoofd.
De man zag er uit als een landloo-
fier, doch scheen dat beroep nog niet
ang uit te oefenen, want zoowel in
zijn manieren, als in zijn voorkomen
blonk nog een overblijfsel van ach
tenswaardigheid en welgesteldheid door
Hij was van sloeren lichaamsbouw,
bezat een roode kleur en snoof als 'n
zieke walvisch. Waterige blauwe oogen
schisma's, het Orieksche keizerrijk,
trad zij steeds weer gelouterd ter
voorschijn. Zij behoedde Europa
voor het dweepend Islamisme, de
zieldoodende leer, met de onbeschaafd
heden en ontucht, welke thans nog
heerschen in die landen, waar
Mahomed's volgschap de scepter
zwaait. Toen kwam het protes
tantisme, met zijn beeldenstorm en
wild vertier. De Kerk louterde zich
wederom, maar nam niet af noch
vervielkrachtiger nog verhief ze
zich daarna. En thans, nu het
moderne heidendom, met behulp van
allerlei sekten en genootschappen
trachten te knauwen en te rijten in
het wijd-omspannen vleugeldoek der
Kerk, taant Zij in geene deele. Moge
lijk vallen de lauwen afde kern,
die stoer is en bewust, die blijft. En
Zij de Kerk, blijft zich spannen, on-
aftakelend uiteen, over de geheele
wereld.
De demonische geesten met hunne
booze, verblinde handlangers mogen
razen en tieren, zij mogen tegen Haar
schuimbekken van volle drift, Haar
bestoken met de dolste woede... wat
zal het hun baten De demonen, ze
mogen zich in schaapsvellen hullen,
met 'n valschen lach aaien en vlijen
de Kerk staat vast I De vervolgers
zullen zich verbrijzelen tegen het
hechte houvast, de sterke steenrots,
waarop de Kerk is gebouwd, doch
„De poorten der helle zullen Haar
niet overweldigen."
Deze Kerk, onze Roomsche Katho
lieke Kerk, Zij werd wel steeds door
dat loeiend golfgeklots gezuiverd I
Zij is edel gepurperd door het
moedig rood der martelaren bloed
Zij is beroemd om Hare groote
mannen, verdedigd door geleerden,
geheiligd door Hare Heiligen. On
verschrokken zendelingen en geloofs-
predikers bracht Zij voort, nobele en
machtige gebieders, beroemde en
groote wijsgeeren en geleerden, wel
sprekende en vermaarde schrijvers en-
dichters, alom gevierde kunstenaars
en woordvoerders. Zij heeft de
harde banden der slavernij doorge
kust Zij begon de werkelijke be
schaving, en zette ze steeds voort
Zij verspreidde de geleerdheid alom
en deed haar toenemen. Door
den ongelukkige te helpen en den
vermoeide te verkwikken, den droeve
te troosten en den arme te steunen,
den zondaar te vergeven en den
christen een sterkte te zijn, en door
verder het menschenhart te beheer-
schen, trachtend de kwade lusten er
uit te roeien, houdt Zij m.et Haar
geestelijk gezag allen en alles in be
dwang, volgens Godes beschikking,
waar anders de stoffelijke macht
ternauwernood of een oogenblik of
in het geheel niet kan stand houden.
Waarom heeft dan de alles ver
nielende hand van den onmeedoe-
genden tijdloop Haar niet kunnen
vernietigen, zelfs niet blijvend te
deeren Omdat de tijd er is ten
gunste van de Kerk, en niet de Kerk
ten gunste van den tijd.
„Gij zijt Petrus I En op deze steen
rots zal Ik Mijn Kerk bouwen, en
de poorten der helle zullen Haar niet
en een koperkleurige neus kenmerkten
hem als een drinkebroer, dikke lippen
en een slappe mond als een zinnelijk
mensch.
Zijn kleeding beslond uit een sjovele
zwarte broek en een lange, zwarte,
versleten wandeljas. Daarenboven droeg
hij zonderling ongetwijfeld voor een
landlooper slobkousen over zijn ka
potte laarzen. Zijn zwarte glacé-hand
schoenen waren aan de vingertoppen
herhaalde malen versteld en zijn ver
fomfaaide hooge zijden hoed, die van
langdurigen diensttijd getuigde, was
zorgvuldig gladgestreken. En dit per
sonage, hetwelk veel had van een
vogelverschrikker, zat van onder tot
boven vol stof. Ondanks zijn doorge
loopen voeten was zijn gang fier en
zijn geheele voorkomen niet zonder
zekeren zwier.
De weg was eenzaam en verlaten,
zoo ook het heideveen. Nergens zag
men een menschelijk wezen, niet eens
een boer, die van het veld huiswaarts
keerde.
De eenzame wandelaar vernam uit
de verte duidelijk het luiden der bellen
van de koeien, die naar den stal terug
keerden. En alhoewel dit slechts bees
ten waren, benijdde hij ze toch. Ze
hadden althans een plaats, waar zij
zich ter ruste konden leggen. Hij bezat
daarentegen thuiskomen noen geld om
zich voor den nacht een onderkomen
te verschaffen. Gelukkig was het in
den zomer droog en warm en met die
gedachte troostte de landlooper zich
philo8ofisch.
v— Dit hier, was hij van gevoelen,
terwijl hij een halven shilling in zijn
zakdoek geknoopt beschouwde, is wel
licht toereikend voor twee glazen bier
of avondmaal, of maar één glas bier
en een broodje met kaas, maar onvol
overweldigen"-.
Het is een geduchte waarheid,
voorwaar.
GERARD LEMMENS.
MIJNHARDT's
v Staal-Tabletten .90*
Maag-Tabletten. 75<*
Zenuw-Tabletten .75«
Laxeer-Tabletten .60«
Hoofdpijn-Tabletten 60
Bij Apoth. en Drogisten
291—10
II.
Nadat Gradus-oom even gerust had,
ging hij voort
Geliek ik vèst zeij, lui, lekkeren
hoverrig, dat zien de drie dinge, wor-
vur het mèèste belaasting betald
wurd.
Veuruurst nuum ik de luierikke.
's Merges zien ze laat uut de vèère;
enslang toch an 't werk. Mit 't uut-
kloppe, stoppe en anstoke van de piep
gèt veul tied ovverstuur. Dan wurd er
en prutje gemakt. Den os van Petter-
hannes, het pèèrd van Klaos en dé
koewe van Driekus wurre beheurlik
noagekeke en besproke.
Zo gèt de merge um en dan is 't
ète, dutte of schofte.
's Noamiddags is 't ok al nie veul
béter en 's Zoaterdags mikt me zien
eige al kloar vur de Zondag mit niks
te doen, en Zondag wurd gemeinlik
zoo gevierd, dat me 's Moandags gaar
genne zin hit um te werke.
Now vroag ik owlie is dat werreke I
En dan, hoe wurd er gewerkt? 't Is
beginne en niks vur den dag brenge,
al wat de klok slèt.
Nee, zo motiet nie goanWilde
veurruut komme, blieft dan bej ow
wérk, ziet da ge bekwoam wurdt en
werrekt mit ovverleg; goat ow eige
wérk en ok ow werkvolk goed noa en
loat nie te veul an vrimde hand over,
mer doet alles zo veul as ge kunt
zellef; dan wurd den lied goed besteejd
en ge zut er ow eige et bést bej be-
viende
Mer dan kumt er nog en aander
belaasting en die hétgeld verknoeie
Zunig zien en spare kent me nie mer.
Now kiek me doar ien de vroegte die
leeg borrels is an! Joa, 't is etpruuve
da vervloekt pruuve
(Hier echter werd Gradus-oom door
den vergunninghouder zoo venijnig
aangekeken, dat hij het voorzichtig
achtte, over deze zaak maar niet ver
der uit te weiden.)
Hij vervolgde dus
't Is me tiggesworrig en waereld!
Lekker ète, drinke en plezier make, is
alles wat me heurt.
Vandaag is 't priesbieljardo, merrege
vogelschiele, Zondag voetballe of ze
goan en konkoers mit den boog of mit
't gewèèr, dan hedde wer potvertère
of kunningschiete en as er niks ie
doen is, get me stillekes op zien pintje
o joa now vergèèt ik nog de kermisse
woar zowel geld en lied onnut ver
knoeid wurdt!
Dat allemoal mikt en zwoar belaas
ting, doch doarover heurt me gaar nie
moppere
't Is en klennigheid, zit me, enne
minsch meugt toch is en uutspanning
hebbe 1
Dor hedde geliek ien, as den bruune
't mer trekke ken en as de uutspan
ning mer nie zo wied lupt, dat ge
zellef wurdt uutgespanne. Dur en
klèèn lekkazie kan en grooi schip
zinken.
En dan is 't ok en gevorlik ding, um
noa de uutruup te goan. Is me d'r
emoal, dan mot me toch ok watkoope
doende voor nachtlogies. Maar het bed
het bed Ach 1
Zuchtend staarde hij op het geldstuk
als hoopte hij, dat het voor zijne oogen
zou veranderen in een shilling. Maar
het gebeurde niet en nogmaals zuchtte
hij»Zou het geluk mij hier gunstig
zijn? vroeg hij zich af. Laten wij 't
eens probeeren. De muntzijde betee-
kent ja, de beeldenaar neen." Hij nam
den halven shelling uit zijn zakdoek,
wierp hem omhoog en ving hem op.
Munt 1 Ha 1 zeide de landlooper
en stond op om zijn weg te vervolgen.
Een kwartier daarna kwam hij aan
een klein bosch. Voortstappend onder
schaduwrijke olmen, beuken en lerken,
bereikte hij een bekoorlijk gelegen
dorpje met breede straat. Deze werd in
het midden enderbroken door een groot
grasveld, waaromheen een reeks huizen
met roode daken zich groepeerde.
Onder deze was ook een herberg,
zooals de man aan het uithangbord
zag. »In den barmharfigen Samaritaan"
stond er op.
Bijbelwoorden, mompelde de man
Daaruit valt barmhartigheid af te lei
den. Wij zullen eens zien.
Dit zeggende schreed hij met groote
stappen op het huis toe en trad de
gelagkamer binnen.
Op den meest beleefden, vriendelijk-
sten toon vroeg hij naar den kastelein.
Doch naar het scheen was hier geen
kastelein, want een kleine, magere
vrouw met schelle stem, deelde hem
tamelijk bits mede, dat zij juffrouw
Timber, de waardin was. Haar man
was dood.
Deze woorden schenen den landloo
per minder veelbelovend toe dan het
uithangbord, en bij haar aanblik zonk
hem het hart in de schoenen.
Met alle fatsoen en waardigheid keek
en dor zien d'r, die zoveul en zolang
koope, dat ze noaderhand meij zellef
werren uutverkocht.
Ge zegt misschien, 't kost nie veul,
't is mer enne spotpries; mer onthald
et goed, 't is ligt te duur, as ge 't nie
neudig het.
Vur vieftig eens hedde misschien en
spiegel, vur e paar dubbeltjes en veu-
gelkeskouw: ennen andere kupt en
brillenhuuske, enne schroever.dreier of
en kraan uut ennen brouwketel.
Geluk dormitl mer owwe zolder zal
d'r 't best mit zien.
Mer die neij spiegel dan De aldste
dochter stet er duk vur en zit lege
moeder moeder, dor paasse twee schil-
derijkes nève en de moeder zit: Joa
kiend, ge hét geliek, ze motte d'r zien
De schildereejkes komen der en te
lange léste kumt ok den tied van be-
tale en grotvader zeij vroeger allied,
die mit Poassche mot belaale, hit enne
korte vertigdaagsche vaste.
Mer 't errigste van allegar is nog
dat hoverrig zien
(Hier keerde Gradus oom zich tot
zijn vrouwelijk gehoor.)
Al mot ik ow toegève, dat die be
laasting ien de stad, woar mienen ald
ste zoon woont, nog vul hogger is,
toch mot ik ow ronduut zegge, dat de
mode hier ok al moij begint.
Joa, as me 's Zondags de koemaad
ziet of de huusvrouw, dor is gaar gen
verschil mer ien; ze zien zo schon ge-
klèd of ze wel fieftig guide ien de
wèek te vertère hebbe.
Alles mot mer moij zien. En toch,
ze schiete d'r zo bar wennig mit op.
Er loopen d'r mer te veul, die, al
zien ze ok moij geklèd, toch lellik zien
en kroom neus, schèelkieke, ennen
hoogen rug, ennen bult en nog veul
meer mekiert er an.
En um dat now goed te make motte
er moij lientjes zien, strikskes, bluum-
kes, vèrkes en nog veul meer.
Joa, as me ze 's Zondags noa de
kerk ziet goan, zumme denke, dat er
lèvvende bloemhof dur de straotkumL
Ge kunt gen neijster mer onderscheije
van en mevrow.
Ik begriep nie, wat ze mit al die
prulle an ur lief doen? De minse wete
ja toch wel, wie dat ze zien, al hebbe
ze ok nog zoveul strikskes op eur
klèed, of blumkes op euren toer of op
den hoed.
En wat nog wel 't moijste is, dat
nteme ze dan nog wel eur fesoen
halde.
Lest heb ik ien de stad bej miene
jong vrollie gezien, die zo schandoalig
geklèd worre, dat ik docht: moet dat
now fesoen halde verbeelde.
Nee, die fesoenhalderej gèt alles te
buute en op zien minst genomen is
zoo zien fesoen halde, onfesoenlik.
Veul megjes denke op die menier an
de man te komme, mer dan zien ze
de plank wiet mis.
Ummers, dor zien d'r zoveul, die zo
bedroge zien, dat dat enne verslendige
jong tiggersworrig urst vroagt: kan ik
mit zon fesoenhaldster mien eige fe
soen wel halde?
Ge dirkt ow moij op (op ow menier
allied) um enne jong te kriege, mer ge
doet net verkeerd.
De jonges, die werre bang van zo'n
opgedirkte pouwe, ze loate ow moikes
loope mil al ow lientjes en strikskes,
went ze denke, zo'n modepop kan ik
later toch nie onderhalde en doar
hebbe ze groot geliek ien.
Ik begriep wel, dat ow zonne proat
nie anstèt, en doarom zal ik ok mer
ophalde.
Mer dal zeg ik ow nog èens 1 klaagt
nie te hard ovver de belaasting van 't
hij den stand der zaken onder de oogen
en verzocht beleefd een glas bier, kaas
en brood. Voorloopig vroeg hij niet
naar een bed, want voor hel buffet
stond een pootige jonge man, wiens
opgestroopte mouwen een paar geducht
gespierde, veelzeggende armen lieten
zien.
Brood, kaas en bier, herhaalde de
waardin met een onderzoekenden blik
op den nieuwen gast, voor hem daar
En wie is u, mijnheer, als ik vragen
mag
Mijn naam is Cicero Gramp. Ik
ben professor in de fraaie uitspraak en
in de welsprekendheid.
O zoo, dus een komediant zeide
juffrouw Timber minachtend.
Volstrekt niet, ik hou geen voor
drachten van het tooneel af. Ik spreek
in de deftigste kringen. De prins van
W.... heeft mij onlangs nog geprezen
wegens mijn...
Hier is brood, kaas en bier, viel
de kasteleines hem in de rede, be
draagt samen zes pence.
Min of meer met tegenzin bracht
mijnheer Gramp zijn laatste geldstuk
te voorschijn. Juffrouw Timber stak 't
in haren grooten lederen buidel en
keerde zich van den vreemdeling af,
maar zonder verder hem een woord
te verwaardigen.
Cicero, dien deze ontvangst ietwat
ontmoedigde, wenschte zich heimelijk
eluk, dat de nacht hem vergunde on
er den bloolen hemel te slapen. Hij
trok zich met zijn bescheiden maaltijd
terug in een hoek en luisterde naar
het gesprek, dat aan een zijtafeltje ge
voerd werd en liep over de begrafenis
van een man, die in het dorp hoog in
aanzien had geslaan.
In weerwil van de voorspelling van
den halven shilling, die rustte in den
rijk, zolang as g'ow eige mit lui, lek
ker en hoverrig te laive, en belaasting
op den nek haalt, die tienmoal zwoar-
der is."
Zoo sprak Gradus-oom. Allen zwegen.
Welgemoed betaalde men zijne bor
rels, wrevelig de belasting en 's an
derendaagsging iedereen weer zijn
ouden gangl
DIXI.
Zooals algemeen bekend is, schikken
zich alle beweeglijke Christelijke feest
dagen naar den datum van Paasch-
Zondag. Zoo heeft men bijv. Asch-
Woensdag 46 dagen vóór, Hemelvaart
39, Pinksteren 49, H. Drievuldigheid
56, en H. Sacramentsdag 60 dagen nó
Paschen. Wanneer men dus vonr een
bepaald jaar den datum van Paasch-
Zondag kent, weet men tevens op welke
dagen genoemde feesten vallen.
Minder bekend is evenwel volgens
welke regels men den Passch-datura
berekent. In de eerste eeuwen der
Kerk vierde men in verschillende bis
dommen het Paaschfeest op onder
scheidene datums. Om aan deze ver
warring een einde te maken, bepaalde
het Concilie van Nicea (325) dat het
Paaschfeest gevierd zoude worden op
den eersten Zondag, volgende op de
volle maan, welke óp of nè 21 Maart
valt. Zoo bedoelde volle maan op een
Zondag valt, dan moest de viering van
het Paaschfeest verschoven worden tot
den volgenden Zondag. Ook mocht
Paschen niet later gevierd worden dan
25 April.
De vroegste Paschen kan dus vallen
op 22 Maart, en deze een Zaterdag is.
Is het echter volle maan geweest op 30
Maart, dan moeten er 30 dagen verloo-
pen vóór dit weer het geval is, alzoo
op 19 April. Is nu deze dag een Maan
dag, dan volgt hierui", dat de laatste
Paschen op 25 April kan vallen. Deed
zich het geval voor, dat het 19 April
volle maan en tevens Zondag was, dan
moest de viering van het Paaschfeest
verschoven worden tot den daaropvol-
genden Zondag. Aangezien het Concilie
van Nicea echter bepaalde, dat Paschen
niet later gevierd mocht worden dan
25 April, rekent men in dit geval de
lunatie op 29 dagen, welke dus eindigt
op Zaterdag 18 April (onder lunatie
wordt verstaan de tijd, welke verloopt
van volle maan tot volle maan). Het
verschil tusschen de vroegste en laatste
datum van Paschen bedraagt dus 34
dagen. Het gebeurt hoogst zelden dat
Paschen op een dezer uiterste datums
valt. In deze eeuw bijv. valt zij nim
mer op 22 Maart en slechts éénmaal,
nl. in 1943 op 25 April.
Voor de behoeften der Kerk, die het
Paaschfeest naar den loop der maan
willen regelen, was het dus noodzake
lijk, dat men lang tevoren de datums
van Paschen kon vaststellen.
Hiervoor was dus noodig, dat men
voor ieder jaar het tijdstip der Lente
volle maan kon berekenen. Nu wist
men dat de gemiddelde duur eener
lunatie 29.53 dag bedroeg, zoodat 235
lunaties 693.69 dag bevatten en bijna
gelijk staan met 19 zonnejaren, die
6939.60 dag bevatten. Deze periode van
19 jaren heeft den naam van maan
cyclus, omdat op dezelfde datum in die
periode gelijke maanphase valt.
Het Concilie van Nicea bepaalde nu
dat men de lunatie beurtelings 29 en
30 dagen zoude geven, hetgeen het-
buidel van juffrouw Timber was Cicero
niet in staat in te zien, hoe hij uit
zijn huidigen toestand voordeel kon
trekken. Desniettemin luisterde hij met
gespannen aandacht naar 't levendige
gesprek misschien dat het toeval
hem gunstig zou wezen.
Het is een mooie, droge, keurige
grafkelder, zeide zooeven een zeer ma-
ere man, naar zijn kleeding te oor-
eelen een metselaar. Nooit in mijn
leven heb ik een fraaier praalgraf ge
bouwd en mijn baas evenmin. En
daarin zal mijnheer Marlow heel al
leen rusten.
En wat is het mooi gelegen,
merkte een ander aan. Vlak tegenover
de Mariakapel. En wat een verukkelijk
uitzicht. Geen lijk kan zich schooner
uitzicht wenschen.
Mijnheer Marlow zal zich een
zaam genoeg voelen, zuchtte een leven
dig juffertje. In den kelder is minstens
plaats voor twintig doodkisten en nu
is er pas één enkel in.
Nu, zoo mengde de schoolmeester
zich thans in het gesprek, hij zal wel
gauw genoeg gevuld raken. Daar heb
je bijvoorbeeld de jonge juffrouw Mar
low.
Dwaasheid, viel juffrouw Timber
hem in de rede, terwijl zij met veel
lawaai twee glazen bier op de tafel
plaatste. Juffrouw Sophie gaat immers
trouwen met den heer Torold. En hij,
als heer van Heaton, heeft immers
zelf een familiegrafkelder. Natuurlijk
zal eenmaal zijn echtgenoole naast
hem begraven worden.
De grafkelder der familie Torold
is vol, bracht de metselaar daartegen
in. Daar liggen sedert drie eeuwen
immers niets dan Torolds in. Het is
een oude, zeer oude familie, die
Torolds.