De Katholieke Kerk. Zaterdag 11 April 1925 No. 15 PUROL PR Blanke HandenA ^BIJApoth-c/iDrocliUa Blank Gelaat (m\b Het geheim van den miilionnair. Hoe Gradus-oom over de belastingen dacht. De datums van Paasch- Zondag. Doos 90 60 - 30 ct. 284—12 „Oij zijt Petrus! En op deze steen rots zal Ik Mijn Kerk bouwen, en de poorten der helle zullen Haar niet overweldigen." Negentienhonderd jaren zijn ver- loopen, toen deze schoone, krachtige woorden vloeiden over den zuiveren mond van den Zaligmaker, tot troost en ter staving Zijner volgelingen, en nog altijd zijn die woorden volle waarheid gebleven. Negentienhonderd jaren...! Jaren na jaren verliepen, vlogen voorbijeeuwen na eeuwen volgden elkander op in rusteloozen loop- negentienhonderd jaren lang! En wat gruwe vervolgingen hebben gepoogd de Kerk te doen smoren in vuur en bloed Maar het vloeiend martelaren-bloed was der Kerkenieuwe vruchtbare zaad. Wat booze schisma's en lage ket terijen hebben al getracht tweedracht te zaaien in de ééne Kerk, Haar te doen breken, te doen uiteenspatten, tot ze zou vergruizelen en krachteloos zijn Maar deze scheuringen lou terden de Kerk, en zij zeiven oogstten den storm. Wat heeft niet de helsche geest tegen Haar gewoed en geraasd, en doet zij het nog Doch Zij, de ééne, heilige Kerk, Zij bleef... Zij bleef gevestigd, en zij staat er nog, onwrikbaar op de vaste steenrots; en zij zal daar blijven, altijd, zoolang de wereld ook blijft. Laat de woedende stormen rondom Haar loeien en beuken I laat ze hunne schuimende golvenruggen verwaten tegen Haar opgooien, ze zullen uiteen spatten, immers: „De poorten der helle zullen Haar niet overweldigen". Volkeren verdwenen spoorloos van deze aarde, de alvernielende adem des tijds blies de machtigste rijken weg, sloopte de schoonste en de soliedste der menschelijke gewrochten, deed de vermaardste instellingen te niet gaan koningstronen en keizer zetels vielen, herrezen soms, doch vielen weer.... Maar nog Eene was er, wat bleef en altijd blijven zal! Ja, daar is er nog Eene van al het andere, dat stand houdt, eene Instelling, één Rijk. Zij vreest niet die zekere vernielingswet, Zij trotseert haar,' Zij zal haar altijd trotseeren Het is de Katholieke Kerk, de ééne ware, roemrijke Kerk van Onzen Heere Jezus Christus I Rondom haar ziet Zij alles vergaan en vervallen, doch Zij vergaat en vervalt niet rondom Haar wordt alles aangetast en verwoest, rondom Haar beeft alles voor de onmeedoo- gende vernielingswetten, doch Zij ziet vast, op het brutale af, Haar zekere toekomst tegemoet Haar einde Zegepraal. Toen het ontzaglijke Romeinsche Rijk viel, was Zij het, die Europa's toekomst redde voor hernieuwden terugval tot het onbeschaafd wilden- wezen. Uit het broeinest van FKIJTIzI/BTON. i. Een purperkleurig licht viel uit het Westen op den witten, stoffigen land weg, die door het veen naar Heaton leidde. Aan beide zijden van den weg Btrekken zich dorre akkers en weiden met karig gras en plantengewas lot aan de bergen uil, die als zwarte reu zen tegen den vlammenden horizont afstaken. Ontelbare zwermen muggen dansten en speelden in de gloeiende zon, de versmachtende aarde snakte naar verfrisschenden regen en de lucht welfde zich in eeuwige majesteit boven deze bakovenhitte. Sedert ettelijke uren stapte een man in deze onmeedoogend brandende Juni zon voort. Thans, nu hij de daken der huizen en den kerktoren der plaats welke zijn bestemmingsoord was, zag opdoemen, ontsnapte een zucht aan zijne lippen. Teneinde zijne voeten, die hem zeer deden, een weinig rust te gunnen, zette hij zich neder naast een reeds tot ver val gekomen mijlsteen en wischte zich het zweet van het voorhoofd. De man zag er uit als een landloo- fier, doch scheen dat beroep nog niet ang uit te oefenen, want zoowel in zijn manieren, als in zijn voorkomen blonk nog een overblijfsel van ach tenswaardigheid en welgesteldheid door Hij was van sloeren lichaamsbouw, bezat een roode kleur en snoof als 'n zieke walvisch. Waterige blauwe oogen schisma's, het Orieksche keizerrijk, trad zij steeds weer gelouterd ter voorschijn. Zij behoedde Europa voor het dweepend Islamisme, de zieldoodende leer, met de onbeschaafd heden en ontucht, welke thans nog heerschen in die landen, waar Mahomed's volgschap de scepter zwaait. Toen kwam het protes tantisme, met zijn beeldenstorm en wild vertier. De Kerk louterde zich wederom, maar nam niet af noch vervielkrachtiger nog verhief ze zich daarna. En thans, nu het moderne heidendom, met behulp van allerlei sekten en genootschappen trachten te knauwen en te rijten in het wijd-omspannen vleugeldoek der Kerk, taant Zij in geene deele. Moge lijk vallen de lauwen afde kern, die stoer is en bewust, die blijft. En Zij de Kerk, blijft zich spannen, on- aftakelend uiteen, over de geheele wereld. De demonische geesten met hunne booze, verblinde handlangers mogen razen en tieren, zij mogen tegen Haar schuimbekken van volle drift, Haar bestoken met de dolste woede... wat zal het hun baten De demonen, ze mogen zich in schaapsvellen hullen, met 'n valschen lach aaien en vlijen de Kerk staat vast I De vervolgers zullen zich verbrijzelen tegen het hechte houvast, de sterke steenrots, waarop de Kerk is gebouwd, doch „De poorten der helle zullen Haar niet overweldigen." Deze Kerk, onze Roomsche Katho lieke Kerk, Zij werd wel steeds door dat loeiend golfgeklots gezuiverd I Zij is edel gepurperd door het moedig rood der martelaren bloed Zij is beroemd om Hare groote mannen, verdedigd door geleerden, geheiligd door Hare Heiligen. On verschrokken zendelingen en geloofs- predikers bracht Zij voort, nobele en machtige gebieders, beroemde en groote wijsgeeren en geleerden, wel sprekende en vermaarde schrijvers en- dichters, alom gevierde kunstenaars en woordvoerders. Zij heeft de harde banden der slavernij doorge kust Zij begon de werkelijke be schaving, en zette ze steeds voort Zij verspreidde de geleerdheid alom en deed haar toenemen. Door den ongelukkige te helpen en den vermoeide te verkwikken, den droeve te troosten en den arme te steunen, den zondaar te vergeven en den christen een sterkte te zijn, en door verder het menschenhart te beheer- schen, trachtend de kwade lusten er uit te roeien, houdt Zij m.et Haar geestelijk gezag allen en alles in be dwang, volgens Godes beschikking, waar anders de stoffelijke macht ternauwernood of een oogenblik of in het geheel niet kan stand houden. Waarom heeft dan de alles ver nielende hand van den onmeedoe- genden tijdloop Haar niet kunnen vernietigen, zelfs niet blijvend te deeren Omdat de tijd er is ten gunste van de Kerk, en niet de Kerk ten gunste van den tijd. „Gij zijt Petrus I En op deze steen rots zal Ik Mijn Kerk bouwen, en de poorten der helle zullen Haar niet en een koperkleurige neus kenmerkten hem als een drinkebroer, dikke lippen en een slappe mond als een zinnelijk mensch. Zijn kleeding beslond uit een sjovele zwarte broek en een lange, zwarte, versleten wandeljas. Daarenboven droeg hij zonderling ongetwijfeld voor een landlooper slobkousen over zijn ka potte laarzen. Zijn zwarte glacé-hand schoenen waren aan de vingertoppen herhaalde malen versteld en zijn ver fomfaaide hooge zijden hoed, die van langdurigen diensttijd getuigde, was zorgvuldig gladgestreken. En dit per sonage, hetwelk veel had van een vogelverschrikker, zat van onder tot boven vol stof. Ondanks zijn doorge loopen voeten was zijn gang fier en zijn geheele voorkomen niet zonder zekeren zwier. De weg was eenzaam en verlaten, zoo ook het heideveen. Nergens zag men een menschelijk wezen, niet eens een boer, die van het veld huiswaarts keerde. De eenzame wandelaar vernam uit de verte duidelijk het luiden der bellen van de koeien, die naar den stal terug keerden. En alhoewel dit slechts bees ten waren, benijdde hij ze toch. Ze hadden althans een plaats, waar zij zich ter ruste konden leggen. Hij bezat daarentegen thuiskomen noen geld om zich voor den nacht een onderkomen te verschaffen. Gelukkig was het in den zomer droog en warm en met die gedachte troostte de landlooper zich philo8ofisch. v— Dit hier, was hij van gevoelen, terwijl hij een halven shilling in zijn zakdoek geknoopt beschouwde, is wel licht toereikend voor twee glazen bier of avondmaal, of maar één glas bier en een broodje met kaas, maar onvol overweldigen"-. Het is een geduchte waarheid, voorwaar. GERARD LEMMENS. MIJNHARDT's v Staal-Tabletten .90* Maag-Tabletten. 75<* Zenuw-Tabletten .75« Laxeer-Tabletten .60« Hoofdpijn-Tabletten 60 Bij Apoth. en Drogisten 291—10 II. Nadat Gradus-oom even gerust had, ging hij voort Geliek ik vèst zeij, lui, lekkeren hoverrig, dat zien de drie dinge, wor- vur het mèèste belaasting betald wurd. Veuruurst nuum ik de luierikke. 's Merges zien ze laat uut de vèère; enslang toch an 't werk. Mit 't uut- kloppe, stoppe en anstoke van de piep gèt veul tied ovverstuur. Dan wurd er en prutje gemakt. Den os van Petter- hannes, het pèèrd van Klaos en dé koewe van Driekus wurre beheurlik noagekeke en besproke. Zo gèt de merge um en dan is 't ète, dutte of schofte. 's Noamiddags is 't ok al nie veul béter en 's Zoaterdags mikt me zien eige al kloar vur de Zondag mit niks te doen, en Zondag wurd gemeinlik zoo gevierd, dat me 's Moandags gaar genne zin hit um te werke. Now vroag ik owlie is dat werreke I En dan, hoe wurd er gewerkt? 't Is beginne en niks vur den dag brenge, al wat de klok slèt. Nee, zo motiet nie goanWilde veurruut komme, blieft dan bej ow wérk, ziet da ge bekwoam wurdt en werrekt mit ovverleg; goat ow eige wérk en ok ow werkvolk goed noa en loat nie te veul an vrimde hand over, mer doet alles zo veul as ge kunt zellef; dan wurd den lied goed besteejd en ge zut er ow eige et bést bej be- viende Mer dan kumt er nog en aander belaasting en die hétgeld verknoeie Zunig zien en spare kent me nie mer. Now kiek me doar ien de vroegte die leeg borrels is an! Joa, 't is etpruuve da vervloekt pruuve (Hier echter werd Gradus-oom door den vergunninghouder zoo venijnig aangekeken, dat hij het voorzichtig achtte, over deze zaak maar niet ver der uit te weiden.) Hij vervolgde dus 't Is me tiggesworrig en waereld! Lekker ète, drinke en plezier make, is alles wat me heurt. Vandaag is 't priesbieljardo, merrege vogelschiele, Zondag voetballe of ze goan en konkoers mit den boog of mit 't gewèèr, dan hedde wer potvertère of kunningschiete en as er niks ie doen is, get me stillekes op zien pintje o joa now vergèèt ik nog de kermisse woar zowel geld en lied onnut ver knoeid wurdt! Dat allemoal mikt en zwoar belaas ting, doch doarover heurt me gaar nie moppere 't Is en klennigheid, zit me, enne minsch meugt toch is en uutspanning hebbe 1 Dor hedde geliek ien, as den bruune 't mer trekke ken en as de uutspan ning mer nie zo wied lupt, dat ge zellef wurdt uutgespanne. Dur en klèèn lekkazie kan en grooi schip zinken. En dan is 't ok en gevorlik ding, um noa de uutruup te goan. Is me d'r emoal, dan mot me toch ok watkoope doende voor nachtlogies. Maar het bed het bed Ach 1 Zuchtend staarde hij op het geldstuk als hoopte hij, dat het voor zijne oogen zou veranderen in een shilling. Maar het gebeurde niet en nogmaals zuchtte hij»Zou het geluk mij hier gunstig zijn? vroeg hij zich af. Laten wij 't eens probeeren. De muntzijde betee- kent ja, de beeldenaar neen." Hij nam den halven shelling uit zijn zakdoek, wierp hem omhoog en ving hem op. Munt 1 Ha 1 zeide de landlooper en stond op om zijn weg te vervolgen. Een kwartier daarna kwam hij aan een klein bosch. Voortstappend onder schaduwrijke olmen, beuken en lerken, bereikte hij een bekoorlijk gelegen dorpje met breede straat. Deze werd in het midden enderbroken door een groot grasveld, waaromheen een reeks huizen met roode daken zich groepeerde. Onder deze was ook een herberg, zooals de man aan het uithangbord zag. »In den barmharfigen Samaritaan" stond er op. Bijbelwoorden, mompelde de man Daaruit valt barmhartigheid af te lei den. Wij zullen eens zien. Dit zeggende schreed hij met groote stappen op het huis toe en trad de gelagkamer binnen. Op den meest beleefden, vriendelijk- sten toon vroeg hij naar den kastelein. Doch naar het scheen was hier geen kastelein, want een kleine, magere vrouw met schelle stem, deelde hem tamelijk bits mede, dat zij juffrouw Timber, de waardin was. Haar man was dood. Deze woorden schenen den landloo per minder veelbelovend toe dan het uithangbord, en bij haar aanblik zonk hem het hart in de schoenen. Met alle fatsoen en waardigheid keek en dor zien d'r, die zoveul en zolang koope, dat ze noaderhand meij zellef werren uutverkocht. Ge zegt misschien, 't kost nie veul, 't is mer enne spotpries; mer onthald et goed, 't is ligt te duur, as ge 't nie neudig het. Vur vieftig eens hedde misschien en spiegel, vur e paar dubbeltjes en veu- gelkeskouw: ennen andere kupt en brillenhuuske, enne schroever.dreier of en kraan uut ennen brouwketel. Geluk dormitl mer owwe zolder zal d'r 't best mit zien. Mer die neij spiegel dan De aldste dochter stet er duk vur en zit lege moeder moeder, dor paasse twee schil- derijkes nève en de moeder zit: Joa kiend, ge hét geliek, ze motte d'r zien De schildereejkes komen der en te lange léste kumt ok den tied van be- tale en grotvader zeij vroeger allied, die mit Poassche mot belaale, hit enne korte vertigdaagsche vaste. Mer 't errigste van allegar is nog dat hoverrig zien (Hier keerde Gradus oom zich tot zijn vrouwelijk gehoor.) Al mot ik ow toegève, dat die be laasting ien de stad, woar mienen ald ste zoon woont, nog vul hogger is, toch mot ik ow ronduut zegge, dat de mode hier ok al moij begint. Joa, as me 's Zondags de koemaad ziet of de huusvrouw, dor is gaar gen verschil mer ien; ze zien zo schon ge- klèd of ze wel fieftig guide ien de wèek te vertère hebbe. Alles mot mer moij zien. En toch, ze schiete d'r zo bar wennig mit op. Er loopen d'r mer te veul, die, al zien ze ok moij geklèd, toch lellik zien en kroom neus, schèelkieke, ennen hoogen rug, ennen bult en nog veul meer mekiert er an. En um dat now goed te make motte er moij lientjes zien, strikskes, bluum- kes, vèrkes en nog veul meer. Joa, as me ze 's Zondags noa de kerk ziet goan, zumme denke, dat er lèvvende bloemhof dur de straotkumL Ge kunt gen neijster mer onderscheije van en mevrow. Ik begriep nie, wat ze mit al die prulle an ur lief doen? De minse wete ja toch wel, wie dat ze zien, al hebbe ze ok nog zoveul strikskes op eur klèed, of blumkes op euren toer of op den hoed. En wat nog wel 't moijste is, dat nteme ze dan nog wel eur fesoen halde. Lest heb ik ien de stad bej miene jong vrollie gezien, die zo schandoalig geklèd worre, dat ik docht: moet dat now fesoen halde verbeelde. Nee, die fesoenhalderej gèt alles te buute en op zien minst genomen is zoo zien fesoen halde, onfesoenlik. Veul megjes denke op die menier an de man te komme, mer dan zien ze de plank wiet mis. Ummers, dor zien d'r zoveul, die zo bedroge zien, dat dat enne verslendige jong tiggersworrig urst vroagt: kan ik mit zon fesoenhaldster mien eige fe soen wel halde? Ge dirkt ow moij op (op ow menier allied) um enne jong te kriege, mer ge doet net verkeerd. De jonges, die werre bang van zo'n opgedirkte pouwe, ze loate ow moikes loope mil al ow lientjes en strikskes, went ze denke, zo'n modepop kan ik later toch nie onderhalde en doar hebbe ze groot geliek ien. Ik begriep wel, dat ow zonne proat nie anstèt, en doarom zal ik ok mer ophalde. Mer dal zeg ik ow nog èens 1 klaagt nie te hard ovver de belaasting van 't hij den stand der zaken onder de oogen en verzocht beleefd een glas bier, kaas en brood. Voorloopig vroeg hij niet naar een bed, want voor hel buffet stond een pootige jonge man, wiens opgestroopte mouwen een paar geducht gespierde, veelzeggende armen lieten zien. Brood, kaas en bier, herhaalde de waardin met een onderzoekenden blik op den nieuwen gast, voor hem daar En wie is u, mijnheer, als ik vragen mag Mijn naam is Cicero Gramp. Ik ben professor in de fraaie uitspraak en in de welsprekendheid. O zoo, dus een komediant zeide juffrouw Timber minachtend. Volstrekt niet, ik hou geen voor drachten van het tooneel af. Ik spreek in de deftigste kringen. De prins van W.... heeft mij onlangs nog geprezen wegens mijn... Hier is brood, kaas en bier, viel de kasteleines hem in de rede, be draagt samen zes pence. Min of meer met tegenzin bracht mijnheer Gramp zijn laatste geldstuk te voorschijn. Juffrouw Timber stak 't in haren grooten lederen buidel en keerde zich van den vreemdeling af, maar zonder verder hem een woord te verwaardigen. Cicero, dien deze ontvangst ietwat ontmoedigde, wenschte zich heimelijk eluk, dat de nacht hem vergunde on er den bloolen hemel te slapen. Hij trok zich met zijn bescheiden maaltijd terug in een hoek en luisterde naar het gesprek, dat aan een zijtafeltje ge voerd werd en liep over de begrafenis van een man, die in het dorp hoog in aanzien had geslaan. In weerwil van de voorspelling van den halven shilling, die rustte in den rijk, zolang as g'ow eige mit lui, lek ker en hoverrig te laive, en belaasting op den nek haalt, die tienmoal zwoar- der is." Zoo sprak Gradus-oom. Allen zwegen. Welgemoed betaalde men zijne bor rels, wrevelig de belasting en 's an derendaagsging iedereen weer zijn ouden gangl DIXI. Zooals algemeen bekend is, schikken zich alle beweeglijke Christelijke feest dagen naar den datum van Paasch- Zondag. Zoo heeft men bijv. Asch- Woensdag 46 dagen vóór, Hemelvaart 39, Pinksteren 49, H. Drievuldigheid 56, en H. Sacramentsdag 60 dagen nó Paschen. Wanneer men dus vonr een bepaald jaar den datum van Paasch- Zondag kent, weet men tevens op welke dagen genoemde feesten vallen. Minder bekend is evenwel volgens welke regels men den Passch-datura berekent. In de eerste eeuwen der Kerk vierde men in verschillende bis dommen het Paaschfeest op onder scheidene datums. Om aan deze ver warring een einde te maken, bepaalde het Concilie van Nicea (325) dat het Paaschfeest gevierd zoude worden op den eersten Zondag, volgende op de volle maan, welke óp of nè 21 Maart valt. Zoo bedoelde volle maan op een Zondag valt, dan moest de viering van het Paaschfeest verschoven worden tot den volgenden Zondag. Ook mocht Paschen niet later gevierd worden dan 25 April. De vroegste Paschen kan dus vallen op 22 Maart, en deze een Zaterdag is. Is het echter volle maan geweest op 30 Maart, dan moeten er 30 dagen verloo- pen vóór dit weer het geval is, alzoo op 19 April. Is nu deze dag een Maan dag, dan volgt hierui", dat de laatste Paschen op 25 April kan vallen. Deed zich het geval voor, dat het 19 April volle maan en tevens Zondag was, dan moest de viering van het Paaschfeest verschoven worden tot den daaropvol- genden Zondag. Aangezien het Concilie van Nicea echter bepaalde, dat Paschen niet later gevierd mocht worden dan 25 April, rekent men in dit geval de lunatie op 29 dagen, welke dus eindigt op Zaterdag 18 April (onder lunatie wordt verstaan de tijd, welke verloopt van volle maan tot volle maan). Het verschil tusschen de vroegste en laatste datum van Paschen bedraagt dus 34 dagen. Het gebeurt hoogst zelden dat Paschen op een dezer uiterste datums valt. In deze eeuw bijv. valt zij nim mer op 22 Maart en slechts éénmaal, nl. in 1943 op 25 April. Voor de behoeften der Kerk, die het Paaschfeest naar den loop der maan willen regelen, was het dus noodzake lijk, dat men lang tevoren de datums van Paschen kon vaststellen. Hiervoor was dus noodig, dat men voor ieder jaar het tijdstip der Lente volle maan kon berekenen. Nu wist men dat de gemiddelde duur eener lunatie 29.53 dag bedroeg, zoodat 235 lunaties 693.69 dag bevatten en bijna gelijk staan met 19 zonnejaren, die 6939.60 dag bevatten. Deze periode van 19 jaren heeft den naam van maan cyclus, omdat op dezelfde datum in die periode gelijke maanphase valt. Het Concilie van Nicea bepaalde nu dat men de lunatie beurtelings 29 en 30 dagen zoude geven, hetgeen het- buidel van juffrouw Timber was Cicero niet in staat in te zien, hoe hij uit zijn huidigen toestand voordeel kon trekken. Desniettemin luisterde hij met gespannen aandacht naar 't levendige gesprek misschien dat het toeval hem gunstig zou wezen. Het is een mooie, droge, keurige grafkelder, zeide zooeven een zeer ma- ere man, naar zijn kleeding te oor- eelen een metselaar. Nooit in mijn leven heb ik een fraaier praalgraf ge bouwd en mijn baas evenmin. En daarin zal mijnheer Marlow heel al leen rusten. En wat is het mooi gelegen, merkte een ander aan. Vlak tegenover de Mariakapel. En wat een verukkelijk uitzicht. Geen lijk kan zich schooner uitzicht wenschen. Mijnheer Marlow zal zich een zaam genoeg voelen, zuchtte een leven dig juffertje. In den kelder is minstens plaats voor twintig doodkisten en nu is er pas één enkel in. Nu, zoo mengde de schoolmeester zich thans in het gesprek, hij zal wel gauw genoeg gevuld raken. Daar heb je bijvoorbeeld de jonge juffrouw Mar low. Dwaasheid, viel juffrouw Timber hem in de rede, terwijl zij met veel lawaai twee glazen bier op de tafel plaatste. Juffrouw Sophie gaat immers trouwen met den heer Torold. En hij, als heer van Heaton, heeft immers zelf een familiegrafkelder. Natuurlijk zal eenmaal zijn echtgenoole naast hem begraven worden. De grafkelder der familie Torold is vol, bracht de metselaar daartegen in. Daar liggen sedert drie eeuwen immers niets dan Torolds in. Het is een oude, zeer oude familie, die Torolds.

Peel en Maas | 1925 | | pagina 5