EEËJ" Weekblad voor VENRAY, HORST en Omstreken. a3f- „s
JAN SCHARESLIEP
Tweede Blad
Het kindeken in de
sneeuw.
FEUILLETON.
Gemengd Nieuws,
Zaterdag 20 Deceember 1924 48e Jaargang No 51
PEEL EN AAS
PER KWARTAAL: W
ADVERTFNTIFN
ihoaderhlmmmS'sc0 Uitgave van FIRMA VAN DEN MUNCKHOF. VENRAY - Telefoon 61. Advertentiën bij abonne
ment groote reductie.
Een Kerst-verhaal
door
GERARD LEMMENS.
De Kerstnacht gaat nijgen nu over
het verstilde land.
Al voor lange weken zijn ze gevallen,
zeere, de zieke zomerblaêren, die ver
schrompeld en verdord zich nog hech
ten aan de takken, of warden in de
kruinen. De boomen staan als geraam
tes spichtig in het land, langs de wegen,
tusschen de huizen; ze staan zwart nu,
in den nijgenden nacht, boven rondom-
me wit bekuifd van d'overdadige sneeuw
men zou zeggen, dat ze, in die roer-
looze houding, spoken zijn, wachtend,
en verstard in de kilte.
Rond en om is alles wit, wit onder
den wasem van den nacht, verduiste
rend aan de nabije horizonten. De
achterlanden, de wegen, ze zijn onder-
gestoven onder de witte vachten op
het sompig meertje, dat ligt in het
meerscheland, ligt met wijde streepen
de sneeuw neergepoerd, dalend in
langzamen gang van boven af, blank
als dons van duiven. De wind heefter
de sneeuwvlokken doen kruien tot
witte, watten golfkens van anemonen.
De nacht omhult alles nu hij staat
stil, en wacht.
De scherpe, heldere maan is komen
snijden door het spansel, en de starre-
kens zijn komen aanduikelen in krie-
welende pinkeling en fonkelende von-
king door heel den donkeren koepel,
die het al omhuift. Alles is stil, stil.
En de starre stilte ijst neer over de
witte veegen van veld en meersch en
somp onder den nacht van1 starren-
schittering en maneschijn. Met de
matheid van oud zilver, zoo is het
landschap gezet in sprookjesluister.
Van verre, van heel verre komt een
wonder-winkelend beweeg van gouden
lichtsprank, stippend in den egalen
lijn van den horizont. Het groeit, en
het glanst, stralend om zich, lijk een
kostbren edelsteen. Het groeit meer, en
meer, het wordt een gestalte... een
kind met een glorieschijn om zich
heen... een wonderschoon kind van
negen jaren met nakende voetjes trip
pend door de sneeuw, waarin het niet
wegzingt. Een gouden herderstaf is
het kind tot steun.
Het gaat verder, verder, wendend tot
het vrediggeel schijnsel, dat warm lokt
uit de hooge. koleurige vensters van
de kerk-kozijnen, die uitwelven in
gothische rondingen boven de witte
daken der bijkans verloren huiskens.
Het schoone kind zweve-loopt langs
een klein hutteken, hetwelk haast ge
heel weggedrongen ligt onder de
sneeuwvacht. Daar ruizelt een zacht
stenen van smachtende zucht.s0
En het kind aarzelt... luisl^^
Door Dr. A. S.
7.
De wildzang 1 Hij springt naar de
schaduw van zijn eigen hoofd en twist
met den zwarten man op den grond,
maar die is ook niet bang, en als Jan
dreigend den arm uitsteekt, rekt de
zwarterik nog oneindig meer zijnen
arm uit.
Ik zal u wel krijgen, rakker 1
roept Jan, en na achter den eikenboom
zijnen kameraad lang beloerd te heb
ben, doet hij een fikschen sprong.; maar
zwartman is hem vooruit en zet hem
spottend een neus.
't Was zoo frisch, zoo helder in het
maanlicht aan de hoeve I 't Was zoo
rustig onder de hooge eikenboomen 1
Nu Jan moe geloopen is, lanterfant hij
rond den Hooiberg kraait als een haan,
kakelt de kippen wakker, doet den
bandhond schuimbekken, en keert
eindelijk naar zijn hanswort terug om
■te zien of hij van de danspartij uiige
irust is.
Jan, zoo spreekt de moeder met
<eene flauwe stem, Jan, in Gods
naam, heb medelijden met mij.
De knaap richt zich op, hij houdt
den adem in, zijn hart klopt geweldig.
De toon dier stem heeft hem zoo won
derlijk in het oor, neen, in het hart
geklonken.
Met verheugende gonzing hebben de
kerstklokken der feestelijke viering
konde gebeierd van de Blijde Boodschap
der Geboorte Ghristi. De stille wegen
van den nacht hebben zich gevuld en
het witte kleed van de sneeuw heeft
zich geprikkeld van haastige menschen,
die ter kerke tiegen, om, met de plech
tige nachtmisse mee, God te danken
voor de groote gunst bewezen aan het
zondig menschengeslacht door Zijn
geliefden Zoon op de aarde te zenden
als zoenoffer.
Maar rond het hutteken blijft het
stilgeen licht wordt er te binnen
ontstoken, geen mensch treedt er uit.
Doch die stilte buiten is er valsch.
Van het armzalig zolderkamertje is
een gedempt gedruisch gekomen. Een
klein, min jongsken teent er onzeker
wiegend en nadert de trap, die naar
beneden, als plots, door de donkerte
misleid; hij mistrapt, op de trap uit
schiet, en met een zwaren bons onder
neerkomt.
Wat, voor den drommel 1 is dat
kraakt even later een ruwe stem uit
een nevenkamer. »Heiwie is daar
Het jonksken is schielik opgestaan,
het ziet beangstigd om, maar het kan
niet ontvluchten de val heeft het erge
pijn gedaan.
Dan wordt de deur der nevenkamer
opengerukt, en komt er meteen een
ruw verbraakte kop door de opening.
»Zoo, zoo 1 Ben jij dat, Jantje," kraakt
weer de stem van straks, tergend nu.
»Zoo, zoo 1 Wat zijn dat nou voor
malie-fratsen, zèg? Waarvoor sta je
daar zoo aangekleed, midden in den
nacht Zeg I Antwoord me
Jantje, bevend, antwoordt niet.
»Nou, zeg op 1 Den drommel, je kent
toch 'n antwoord geven, zou ik meenen.
De lipjes trilden.
>Va...der ..i...ik wo...wou naar de-
de..."
Nou...? Wat wou jij?" brutaalt de
krakende stem.
•Ik wou... ik wou naar de Kerstmis
ga..."
«Wat?" valt boos het woord uit den
ruwen kop. »Wat wou jij? Naar de
Kerstmis? Wil je wel eens maken,
dat je gauw weer in je nest komt,
kwajongen I"
>Vadertje... ach..."
AlleeiVooruit." Dreigend is vader
aan de trap komen staan, en blikt
woest naar Jantje, die terugdeinsde en
bleek werd.
Met pijnlijk beweeg klimt het jongs
ken de trappen op, en treuzelt boven.
»Alleeidreigt vader.
•Vadertje, ach., mag ik... laat mij
toch gaan De kerstmisse moet toch
zoo schoone zijn... en ik zal hetJezus-
kindje veel bidden... veel..."
•Wat drommels nog toeIs me dat
gezanik nog niet uit? De kerstmis, en
al dat rataplan, da's allemaal mimiek
en kunstenarij, Jan, en het bidden..."
•Vader, dat is niet waar!" onder
breekt Jamje met verontwaardiging.
Dat is allemaal..."
•Wat Mij tegenspreken dat heeten
liegen
Een hevige slag op het hoofdje, dan
een logge stamp, dat het arme kind
Voor de eerste maal, zonder te weten
hoe, gevoelt de jongen zich als mag
netisch tot zijne moeder getrokken.
Schoorvoetend komt hij nader, en de
bevende hand der zieke omklemt de
zijne.
Och kind, uwe moeder zal ster
ven zegt ze. Ik stik, Janlief, geef me
toch een druppel water 1
De jongen zegt geen woord, maar hij
grijpt het blikken keteltje van den
wagen, die op den dorschvloer staat en
wipt door de opening naar den put.
De bandhond brult en schuimt aan
zijnen kettinghet venster der op
kamer wordt geopend, en boer Nellis
verschijnt als een witte geest in de
opening; maar hij steekt ook zijn ge
laden ganzenroer vooruit.
Heila, wie daar? schreeuwt de
boer.
Ik!
Wie gij?
Jan Grompelantwoordde de jon
gen, die al zijne krachten inspande,
om water te putten.
Wat drommel, schavuit, wat zoekt
gij daar in het holle van den nacht?
Ons moeder moet drinken en hij
haalde den zwaren met water gevul
den emmer op.
Maak u voort, of ik zal u een
schot wolvenhagel door de broek jagen
Als gij anders niets te geven hebt,
mort de jongen barsch.
Pas op, laat den emmer niet in
den put vallen.... Nu, 't is wel zoo
Voorwaarts marschKoes, Turk,
koesEn als gij nog eens uit uw
nest komt, zal ik u de ooren van den
in een hoek neerploft.
•Vooruit! naar je nest! Wat meen
je nou wel
En ruw neemt hij het kind op, en
duwt het op 't zolderkamertje, waar
z'n bedje staat. Dan ploft hij de stukke
deur dicht, en tracht ze te sluiten.
Binnen kreunt het kind luid van de
pijnen der ruwe beuling.
Nou hou je mond maar met dat
gelamenteer? Aanstellerij is het, en
anders niks."
En zonder zich nog verder om zijn
kin$ te bekommeren, gaat hij naar
zijn kamer, en trekt ruw de deur
achter zich toe. Voor een manke tafel
zet hij zich even neer, de ellebogen
steunend onder het hoofd. Het knaagt
hem nu toch, zoo met zijn eenigst ge
bleven kind te handelen. Vorig jaar
werd zijn vrouw naar het kerkhof
gedragen, twee maanden later zijn
tweede kind, een meisje Hij, die voor
heen nooit een drankgelegenheid be
zocht, was nu langzamerhand een
kroeglooper geworden van de ergste
soort, hij ging er zijn verdriet ver
drinken. In de kerk kwam hij niet
meer sinds zijn ander kind, het meisje,
hem ontvallen was. Dat al, dat knaagt
hem nu.
M"aar hij peinst niet lang, hij staat
op. Weg I met al die weekelijke dingen.
Het is góed, ja, dat hij daar net zoo
forsch handelde.
En uit de andere zolderkamer ruizelt
een smartelijk kreunen.
•Ach, ons Lieve Heertje, maak toch,
dat vader weer goed wordt zoo als
vroeger, toen moeke nog leefde en
Mieke," zuchte Jantje, »dat hij weer
braaf wordt, en mij naar de kerk laat
gaan, en naar de pastoor om me voor
te bereiden en Jezus-lief mogen ontvan
gen, zooals de andere kinderen"
Het smartend stenen is nu smach
tend zuchten geworden, zuchten in
verlangen om Jezus te mogen te ont
vangen.
Maar het gaat duizelen in zijn
hoofdje. En is het niet, of er iets warms
vloeit langs zijn haren, in het kussen,
bloed? bloed uit de wonde, straks door
vader hem in z'n hoofdje geslagen.
•Jezuske, ach, wil toch komen.
Het schoone kind met den gouden
staf is voor hutteken komen staan, en
luistert, en het weet meteen wat het
smachtend zuchten van kleine Jantje
beduidt.
Kleine Jantje ligt in^het laag bedje,
en staart naar het stukke dak, blijft
dan staren, strak, als voelde hij een
geluk nabij, als voelde hij, dat Jezuske
ging komen.
En opeenen breekt het dak weg, een
goud-glanzend glorieschijn tuimelt met
verwarmende stralenschittering naar
beneden, en vult heel het zolderka
mertje. En in dat goudig heerlijk licht
komen in zachte zweefvlucht vele
schoone witte gestalten. Jantje weet
dat het Engelkens zijn, lijk toedrijven,
zij raken hem aan, en als bij toover-
slag voelt hii geen pijn meer, geen
verdriet, en gaat hij gehee! op in eer
biedige bewondering en heilige vreeze.
De Engelkens omringen zijn bedje, en
kop scheuren.... Dat schaarslijpersvolk..
schuim 1
Nellis slaat het venster dicht, en Jan
schept water en gaat daarna fluitend
naar de schuur terug.
Doodstil is alles nu weer rondom de
hoeve.
Dank, dank, heeft de zieke moeder
gezegd, nu zij uit het blikken keteltje
gedronken heeft.
Jan blijft zwijgend bjj de zieke zit
ten en vergeet zijnen hansworst. Het
maantje is reeds lang weggeschoven.
Ginds tintelt nu een gouden straaltje
der zonne op de bedauwde eiken, en
het komt al nader en nader, tot in de
schuur en over de gepurperde neus
van den schaarslijper gekropen.
Dat maakt hem wakker, hij geeuwt,
wentelt zich rond, relet zich en kruipt
uit zijn nest.
Op, er uiti roept-de schareslijper
met schorre stem.
Ik kan niet, antwoordt flauw de
zieke vrouw.
Gekke praat!
Och, ik ben doodelijk ziek.
Dan moet ge maar achterna ko
men. Jan neem het gareel en inge
spannen.
De jongen blijft onbeweeglijk en
staart voor zich uit op het zonnestraaltje,
als hoort hij de stem van den oude
niet.
Hoort ge mij niet Neem het
gareel en op weg.
Neen, zegt de knaap vastberaden.
Wat Hondsvot die ge zijt 1 En
de leeren wagenriem van den schare
slijper slingert als eene slang over het
met hem wachten ze, vroom-stil, naar
iets wonder-heerlijks, iets wonder-
gelukkigs.
En buiten heft het Kindeken in de
sneeuw zich omhoog. Met hemelschen
glans omgeven verschijnt het, de witte
sneeuw nog zijn voetjes, daar boven
Jantjes bedje, en lacht Jantje toe, Jantje
lijkt weg te drijven in de tonen der
muziek en zang.
•Jezuske, Jezuske," mommelt hij,
zacht, »ach, en kom mij nu halen.
Het Kindeken met de nog besneeuwde
voetjes komt, maar onder het komen
wordt het met een glanzend goud-gloed
omstraald, waaruit een Kelke groeit,
en het Kindeken wordt een ronde
hostie, zoo blank, doorzichtig blank.
En terwijl de Engelkens rond Jantjes
bedje in eerbied hunnen zang ophou
den, en aanbiddend buigen, heft Jantje
zijn verheerlijkt gezicht op, en, ont
vangt de toedrijvenae Hostie, het Jezus-
kind zeiven.
De muziek ruischt weer, de lofzan
gen klinken weer.
En als over Jantjes gelaat een be
rustende, innig-gelukkige lach gaat
tiegen, wandelt het Jezus-kindeken van
de sneeuw met Jantjes rein zieltje weg,
drijvend over de blanke, wijde sneeuw
velden, die zich vullen met den schoo-
nen weerklank der kerstzangen uit de
God-gewijde huizen, en zie 1 op een
plaatse, boven in de koepeling der
starren, daar schittert eene opening
van gloriënd licht.
Daarheen drijven ze, met spoed.
En de muziek vervaagt.
Vader Breukela heeft zich de oogen
uitgewreven, is recht gaan zitten,
pork te in zijn ooren.
•Wat waa dat voor een achoone
muziek, die nu ia verklonken?"
Hij luistert nogmaals, maar alles
blijft stil nu.
En toch had hij gehoord die muziek
klinkend uit Jantjes zolderkamertje.
Hij staat op, en duwt de deur van
Jaritjes kamertje open, ziet naar hel
bedje.
Daar ligt Jantje, wonder-stil.
Hij luistert....
Gaat Jantjes ademhaling niet?
Hij treedt haastig toe, luistert....
•Jantje 1"
Geen antwoord. Jantje blijft stil lig
gen, met dien vredigen lach op zijn
gezicht.
•Jantje
•God! Jantje, ben je dood? Ben je
dood
Vader Breukels barst in tranen los.
Hij, de harde man, de dronkaard,
schreit tranen. Daar ligt nu Jantje, zijn
kind, dat hij zoo even nog danig mis
handelde. Was het daarvan wellicht,
dat Jantje is gestorven Hij zinkt bij
het bedje neer, vouwt wanhopig de
handen.
Mijn God," mompelt hij. en buigt
het hoofd.
Plots is het alsof het dood lichaampje
van Jantje weerom rozig wordt, of het
mondje, de oogjes zich weer openen,
het is alsof Jantje een kroontje op het
hoofdje heeft en een palmtak in de
handjes.
hoofd der moeder heen, en treft den
jongen. Zult ge?
Neen, herhaalt hij nog vaster. Ik
blijf bij moeder.
O, die woorden doen bij de arme
zieke een wonderzoet uitwerksel, 't Zijn
de eerste woorden van toegenegenheid
en eerbied, die hij tot haar spreekt.
Zij, zoo zegde hij altijd barsch,
indien hij de moeder wilde beduiden
en nu heeft hij gezegd moeder".
Wel raast de schareslijper als een
zinnelooze, wel vervolgt hij den knaap
over den stroohoop heen, wel kronkelt
hem den leeren riem snijdend om de
ooren, maar Jan ontwijkt zooveel moge
lijk de slagen, springt door de opening
en blijft aan den waterput, onder den
vlierboom staan.
Gij wilt niet trekken? herhaalt
de oude.
Neen.
Koppige schelm 1... hoort de knaap
den vader nog mompelen, en meteen
verdwijnt hij achter het huis.
Eenige oogenblikken later kwam de
schareslijper, den wagen door den
zandweg kruiende, langs den Hooiberg
en sloeg den weg naar het bosch in.
De man had het erg! Een uur daar
na keerde Jan traag en achterdochtig
naar de hoeve terug. Voor de opening
in den schuilwand, lag zijn houten
hansworst tot splinters verbroken, doch
hij hield er niet bij stil en kroop bin
nen.
Op het stroo, nu mild door de vroo-
lijke morgenzon bestraald, vindt de
knaap het lijk zijner moeder.
•Vadertje, beter u, ljet is kerstnacht
nog, en ik ben in dén hemel." Zoo
donst het in zijn ooren.
...het is kerstnacht nog...
Dien kerstmorgen nog is hij piet
berouwvol gemoed naar zijn parochie
herder gegaan.
Zijn gestel was echter danig door
den diank ondermijnd. Enkele weken
later werd hij ziek en na een verzacht
lijden is hij in volle overgeving ont
slapen in den Heer.
Iagwoadia Kidsdwlinian.
Hoedt II bytjjds.
Kou, tocht, griep, koorts enz. ver
oorzaken tal van nieraandoeningen. De
nieren moeten dan den bijstand mis
sen van de andere bloedreinigende or
ganen de huidporiën, longen en inge
wanden. Bij de dubbele inspanning en
vaak verwaarloosd, is hetgeen wonder,
dat de nieren het afleggen. Dan is het
tijd om een niergeneesmiddel te ge
bruiken om de nieren op te wekken
en te versterken.
Spoedig gebruik van Foster's Rug
pijn Nieren Pillen kan ernstige gevol
gen als rheumatiek, ischias, spit, blaas
ontsteking, nierzand, nierwaterzucht,
niersteen voorkomen.
Doe wat gij kunt om uw levenskracht
op peil te houden, oefen uw ledematen
en spieren, en zorg voor een goede
bloedsomloop. Leef op verstandige wijze.
Foster's Pillen geven betrouwbare
h*lp. Zij werken alleen op de nieren
en blaas maar dit doen zij goed en
terdege.
Verkrijgbaar in apotheken en drogist
zaken a f 1.75 per flacon (geel etiket
met zwarten opdruk). 28
MIJNHARDT's
Zenuw-Tabletten .75«
Laxeer-1 abietien ,60«
Hoofdpijn-Tabletten 60 ct
Bij Apoth. en Drogisten.
290—7
Gewetenlooze practüken.
De »Tel". meldt: De keuringsdienst
van waren te Alkmaar heeft te Volen-
dam een goede vangst gedaan. In een
schuur aan de haven vond men twee
kisten met geplukte eenden, welke door
G. D. B. uit Landsmeer en S. J. te
Volendam zouden worden verhandeld.
Bij onderzoek van deze eenden, waar
aan de directeur van den keuringsdienst,
dr. Mol. en de deskundige dr. Te
Hennepe en dr. Voorthuizen deelnamen,
bleek dat vele dezer eenden aan cholera
waren gestorven. Vermoed wordt dat
reeds meer kisten met aan cholera
gestorven eenden naar een der Amster-
damsche veemen zijn vervoerd.
De betrokkenen hebben bekend, 21
kisten te hebben verzonden.
Reeds eenigen tijd bestonden ver
moedens in deze affaire.
De politie heeft er te Volendam zelfs
een paar nachten voor op de loer ge
legen, hetgeen intusschen niets op
leverde.
V.
De Renteniers van den Arme.
Het armbestuur trok zich de begrafe
nis der arme vrouw aan.
Zes of zeven ruwe planken, met een
half dozijn nagels bijeengeklopt, ziedaar
hare door. Dat was ook al wel voor
eene landloopster! De koster trok ook
eens even bombam aan het klokzeel,
de buren stopten haastig den kuil
alleen de oude pastoor heeft uit het
diepste zijns harten voor de ongeluk
kige lijderes gebeden.
Geweend of gejammerd heeft Jan niet
maar die doodkist, dat bombam, dat
onderstoppen, had toch een akeligen
indruk op hein te weeg gebracht, en
zijn hart klopte, zooals hij het nooit
had voelen kloppen.
Van den vader was geen spoor ie
vinden, en de jongen keerde naar de
hoeve terug. Er is immers licht een
stuk brood voor den armen dompelaar.
Men wacht nog eenige weken, en
Jan Grompel zou eindelijk door het
armbestuur bij dezen of genen boer
besteed worden.
Gij kent geene aanbesteding, niet
waar? Ik wensch er u geluk mee.
't Is ook iets van den barbaarscheu
tijd. 't Was eene slavenmarkt van
blanken, en nog wel van machtelooze
kleine, of afgeleefde en gebroken oude
blanken.
Kom, ga eens mee naar de kerk. 't
Is juist Zondag, en terwijl de die:
nog altijd voortduurt, zullen wij v
samen een kijkje in het rond doen.