Weekblad voor VENRAY, HORST en Omstreken.
JAN SCHARESLIEP
kinkhoest.
Tweede Blad
Een domme vraag.
Een Heksengeschiedenis-
Laat uw lieveling niet kwellen
Geef het dadelijk
Akker's
Zaterdag 29 November 1924
46e Jaargang No 48
ABONNEMENTSPRIJS
PER KWARTAAL:
voor VENRAY 65 c.
franco per post 75 c.
voor het buitenland
(bij vootuitbetaling) f 1,30
afzonder!, nummers 5 c.
PEEL
MAAS
Uitgave van FIRMA VAN DEN MUNCKHOF, VENRAY Telefoon 81.
PRIJS DER
ADVERTENTIEN
1—8 regels 60 ct
elke regel meer 71/» ct
Advertentiën bij abonne
ment groote reductie.
Tijdelijke verlaging Cokesprijzeu
Burgemeester en Wethouders van
Venray brengen ter algemeene kennis
dat ingaande Zaterdag 22 November
de prijzen der cokes tijdelijk zijn ver
laagd als volgt
Grove cokes van f 1 op 80 ct per H.L
Geklopte van f 1.20 op f 1
Gruis van 35 op 30 ct
Voor aan huis bezorgen wordt in
rekening gebracht
1 tot en met 5 H.L. 15 ct per H.L.
6 15 10 ct
boven 25 H.L. 5 ct per H.L
De cokes kunnen aan de gasfabriek
worden afgehaald op Dinsdag, Donder
dag en Zaterdag des voorm. van 9—
12 uur, des namiddags van 25 uur.
Voor hoeveelheden van 10 ton en
hooger gelden speciale prijzen.
Venray 20 November 1924
Burgemeester en Wethouders voornmd
O. VAN DE LOO.
De Secretaris,
VAN HAAREN.
Aanbesteding vrachtwerk Gasfabriek,
Burgemeester en Wethouders van
Venray brengen ter kennis van belang
hebbenden, dat zij op VRIJDAG 5
DECEMBER a s. OM ELF UUR voor
middags, ten Raadhuize zullen aanbe
steden bet vrachtwerk te verrichten
voor het bedrijf der Gasfabriek, ge
durende het jaar 1925.
Gezegelde inschrijvingsbiljetten onder
het opschrift «Inschrijving vrachtwerk
Gasfabriek" worden ingewacht uiterlijk
Vrijdag 5 December a.s. voormiddag
half elf ter Gemeente-Secretarie.
Aanbesteders behouden zich het recht
van gunning voor.
Inlichtingen en model inschrijvings
biljetten worden verstrekt ten kantore
der Gasfabriek
Venray 21 November 1924
Burgemeester en Wethouders voornd.
O. VAN DE LOO
De Secretaris,
VAN HAAREN.
Een missionaris verhaalde eens van
een koningszoon, die in strenge ge
vangenschap reeds eenige jaren had
doorgebracht.
Eindelijk laat/hem zijn vader weten
dat hij zijn langgewenschte vrijheid
zou herkrijgen, wanneer hij zich op
het middaguur door de gansche stad
zou laten rondvoeren.
01 riep de jongeling uit, wat zul
len de menschen een gezicht opzetten.
Gij weet nog niet eenmaal op
welke wijze gij zult rondgevoerd wor
den, zeide hem de koning
Toen het middaguur naderde, gaf de
vorst den jongeling een glazen schotel
in de hand, die tot boven toe met melk
gevuld was.
«Zoodra gij maar één druppel morst,
t'KUlLLBTON.
Door Dr. A. S.
Op dien avond werden deuren en
vensters overal zorgvuldig gesloten en
misschien wel gebarricadeerd. De halve
duivel was het onderwerp aller ge
sprekken; wat er aan den deelnemer
van het infernael bataillon ontbrak,
werd er gemakkelijk bijgetooverd.
Eene zwarte bloes o, die had hij
aan; dat had iedereen permantelijk ge
zien. Zijn haar, hoe kort ook gescho
ren, kreeg eene wonderlijke lengte, de
haard was ruwig en de kleermaker
beweerde zoowel het doodshoofd op den
hoed, als de pistoolkolven onder den
kiel gezien .te hebben.
Toen de vreemdeling buiteu de her
berg getreden was en als een oud be
kende een klein voetpad achter het
Molentje insloeg, mompelde hij
Ze hebben mij niet eens herkend.
Hoe do held van myn verhaal zyn
entréé deed in de wereld.
Men was, zegde ik straks, in het
laatst der maand April, dan wanneer
de natuur allengs ontluikt en er tus-
schen het nog naakte en dorre, hier
en daar een prachtige bloemtuil ge-
zult gij sterven, sprak hij.
Vlak achter den jongeling ging een
der beulen des konings met uitgetrok
ken dolk, om dezen den jongeling in
den hals te stooten, zoodra hij slechts
één druppeltje zou morsen.
Daar het vonnis overal was bekend
geworden; waren van heinde en verre
de lieden samengekomen om getuige
te zijn van den gevaarlijken en zon
derlingen tocht des jongelings.
Kop aan kop stond de menigte ep-
gepakt in de straten der stad; alle
vensters waren bezet en niet weinigen
hadden zich een plaats gekozen tot op
de daken der huizen.
Toen de jongeling onder de adem-
looze spanning der menigte zijn tocht
had volbracht, trad de koning op hem
toe.
Welnu, vroeg hij, welk gezicht
hebben de menschen opgezet?
Mijn vorst, antwoordde de jonge
man, ik heb geen enkel gezicht gezien.
Ik zag alleen mijn leven in mijn hand
en den dood in den rug.
Zoo is het met eiken mensch.
In de handen draagt hij het geluk
des levens, maar hij is onmiddellijk
gevolgd door den dood.
Wee hem 1 zoo hij slechts iets van
dat leven verknoeit 1
Achter hem is die groote dienaar
van Gods gerechtigheid de dood, om
toe te slaan, waar die gerechtigheid
treffen wil.
Waren nu maar allen zoo verstandig
als de vorstenzoon uit het verhaal 1
Maar ja wel
Terwijl zij daarheen loopen in dui
zend en één gevaren, altijd bedreigd,
nimmer gerust; terwijl zij moesten voor
zich zien, scherp en voortdurend, om
het geluk des levens niet te verliezen,
verdeelen zij hun aandacht over de
toeschouwers langs den weg, altijd
zich ernstig afvragend
Wat zullen zij wel zeggen?
Daar hebt gij een braven Jongelin_
die uit zijn eenvoudige omgeving wordt
overgeplaatst in een kazerne. Zoodra
hij eenige dagen daar heeft doorge
bracht, zich bewogen heeft in die alge-
heele ongewone omgeving, begint hij
den strijd tegen al wat goed is en
deugdzaam;[in hem. Want als hij ook
niet vloekte, dronk, gemeene taal sprak
enzwat zoudenfzijne kameraden dan
wel zeggen
Of als hij thuis is, komt hij in ge
zeischap van eenige lichtzinnige jonge
lingen.
Verdubbeltjes 1 denkt hij, dat past
me toch niemandal, met die schuine
sinjeurs om te gaan.
Hem stuiten de lichtzinnige taal, de
woeste pret, de^twistzieke omgang,met
die jongelingen.
Ieder oogenblik zegt hem de drang
des gewetens, dat het hem beter ware
heen te gaan van zulken.
Maar: wat zouden zij wel zeggen,
worpen wordt.
Dor is de beuk, naakt de eik, maar
over den els en den berk is reeds eene
groene dommeling verspreidt.
Reeds verschijnen de met rooskleu
rige bloemen overstrooide abrikozen,
de sneeuwwitte kersen- en perenboo-
men, het met witte bloemen doorstip-
pelde gras en het goudlakensche kool
zaadveld u toe te zingen't Is lente,
lieve lente.
't Is een aardig, recht dichterlijk
gelegen dorpke; in den zomer schijnen
al de huizen zich onder een overgroo-
ten groenen zonnessherm, door de krui
nen der lindeboomen gevormd, te wil
len verbergen.
Maar ik breng u op eenigen afstand
van de kom van het dorp en wijs u
den vreemdeling van gister avond, die
in mijmering verzonken, op 't ondiepe
rivierke staart, hetwelk murmelend en
bruischend zijn water door de balken
van het afgebrande meuleke stuwt, om
verderop, langs den met kreupelhout
bedekten boord, in het donkere bosch
te verdwijnen.
't Is slechts eenige voeten breed, dat
rivierke, maar het vervrolijkt het land
schap en 't is overal, behalve aan den
molen, zoo effen als een spiegel.
Hier schuift het door malsche wei
landen, daar door het bosch, ginds
door het gebroekte en het dorre gagel
waaruit de kiviet fluitend npstijgt.
't Is er zoo eenzaam, zoo stil, zoo
droevig, zoo goed om er te wandelen
of te hengelen.
Aan den voet van een der hooge
eiken gezeten, staart de vreemdeling
als hij heenging1!
Een meisje waarschuwt men tegen
den al te vrijen omgang met jonge
lieden.
Men zegt haar, dat zij te los is in
hare zeden, te onverstorven in haar
blik dat het voor haar beter was eene
congregatie te bezoeken, dan over
straat te loopen.
Zij gevoelt wel, dat die waarschu
wing veel grond van bestaan heeft
maar wat zou men wel zeggen, als zij
op eens zoo vroom werd
Daar verkeeren er twee, die in den
lijd hunner verkeering ieder oogenblik
beter inzagen, dat zij niet bij elkander
passen.
Waarschuwende stemmen, in-en uit
wendig hebben het hun dikwijls ver
zekerd.
Maar verbeeld je, dat die verkeering
werd afgebroken wat zouden de lieden
daarvan zeggen
En in duizend andere gevallen han
delt men, leeft men, werkt men, ver
maakt men zich legen alle waarschu
wing van verstand en hart en geweten
in, altijd gedreven door deze vraag
Deed ik anders, wal zouden zij wel
zeggen 1
Deze vraag werd een domme ge
noemd.
Dat is niet genoeg 1
Zij is noodlottig domverdervend
dom 1 rampzalig dom 1
Wat raakt het u, hetgeen anderen
zeggen
Niet anderen, maar gij zelf moet uw
levensgeluk bewerken en behouden.
Zoo dat geluk des levens u ontgaat
wie moet dan de lasten dragen gij of
anderen
Zie recht voor u, zonder in noodlot
tige verwarring uwe aandacht te ver
deelen over hen, die u zouden willen
beoordeelen.
Eén is er, die gij slechts naar de
oogen behoeft te zien God.
Eén, wiens oordeel beslissend voor u
zijn zalGod.
Eén, wiens hooge goed- of strenge
afkeuring gij alleen zoeken of vreezen
moet: alweder God.
Laat anderen praten, kijken, be- en
veroordeelen naar T hartelustal dat
gezwets kan voor ons levensgeluk geen
ware beteekenis hebben.
Die jongeling zij ons ten voorbeeld.
Wenden wij eene voorzichtige oplet
tendheid aan als hij, om den weg des
levens af te leggen met een even goed
gevolg. JAN.
De heer Jos. Scheepers verhaalt in
«de Zuidwillemsvaart" de volgende
op het zwart geroosterd paalwerk van
den molen.
Ditmaal is de plek verlevendigd door
een paar jongens, die er juichend tegen
op klauteren of er van neerschuiven,
om met de bloote voeten in het water
terecht te komen.
Hij ziet de weilanden rechts, de
mysterieus gonzende bosschen links,
de hoeven, die op eenigen afstand van
daar, eenzaam en vergeten langs den
weg liggen en waar zich op ditoogen
blik niets schijnt te bewegen, dan de
blauwe rook, die traag uit den witten
schoorsteen opdwarrelt.
Daar, in die frissche en schaduwrijke
streek heeft de vreemdeling eenige
jaren zijns levens doorgebracht en
dat zegt iets aan het hart!
't Is waar, er zijn sinds nog slechts
tien jaren heengegaan, maar dat tijds
verloop is voor hem zoo rijk, zoo woe
lig in gebeurtenissen geweest, zooveel
landen, werelden zou ik haast zeggen,
zooveel zeeën hebben zich voor zijn
oog ontrold, de innerlijke mensch heeft
zooveel verandering ondergaan, tenge
volge van groote levensschokken, dat
het verledene soms, als een kleurloos
en nevelachtig beeld voor hem zweeft,
en hij niet altijd zeker is. of hij al
die gebeurtenissen wel beleefd heeft,
of ze slechts droomde.
Maar de streek zelve is niets veran
derd; 't schijnt hem nu dat alles hem
«dag Jan 1" toefluistertde ruischende
boomen, gelijk het rivierke, de eerste
bloemen gelijk de tjilpende vogels
en op dit oogenblik is die natuur, hoe
arm ook in vergelijking met die, welke
oude Meijerische heksengeschiedenis.
Als 't vroor dat het kraakte, de wind
in den schoorsteen bulderde en de
lange avonden onder de hooge schouw
rond een hoog brandend turfvuur of
plaggenvuur werden doorgebracht, dan
was het dat we als kind in ademlooze
spanning luisterden naar de sprooken
of verhalen van de graag vertellende
buurters.
't Gebeurde lang geleden aan den
kant van Helmond. Een vrouwke haal
de bij een boer, die wat achteraf woon
de, eiken dag melk. Een allerbeste
naam had ze niet, in den volksmond
«kon" ze wat.
De vrouw en de meid van den boer
hadden al dikwijls opgemerkt, dat op
den stoep en verder voor het huis een
partij erwten gestrooid waren, doch ze
veegden ze gewoonlijk met den bezem
verder de straat op. Eindelijk werd
ontdekt, dat het melkvrouwtje die
erwten daar strooide.
Een oud-student, die bij den boer
wel eens kwam aanloopen en praten,
werd die erwtengeschiedenis eens ver
teld.
Pas op, zei hij, dat ge die erwten
niet gebruikt. Als er nu weer liggen,
moet ge ze eens op een blik vegen en
het mij eens weten te zeggen.
Eenige dagen later lagen er de erw
ten weer en werden deze verzameld.
De oud-student, die meer van die zaak
jes scheen te weten, werd verzocht
en kwam ook: Er moest een verbazend
groot vuur worden aangelegd, dat
hoog brandde en alles verteerde, zoo
dra het er in geworpen werd.
Toen nu het vuur een bijna ondra
gelijke hitte verspreidde, wierp de
student de erwten er midden in.
Deze verbrandden direct, doch het
leven dat er op volgde in den schoor
steen was onbeschrijfelijk.
Het helsch lawaai ging steeds hoo
ger den schoorsteen in, groote brokken
roet kwamen omlaag en de huisge-
nooten waren stijf van angst.
Zijt maar gerust, zeide de student
hier komt niets meer van, deze poging
is nu totaal verijdeld.
Doch het duurde niet lang of bij
denzelfden boer op stal begon het te
spannen.
Somtijds was het des nachts een ge-
bolder, dat niemand in huis kon sla
pen. Het paard stond 's morgens met
gevlochten manen en staart en over
dekt met schuim in den stal. Ook ge
beurde het, dat al het vee 's morgens
zoo stijf stond als steen,fmet de kop
pen tusschen de voorpooten.
De student moest weer komen. Hij
beloofde den boer deze van de hekserij
af te helpen, als trouw en stipt zijn
raad werd opgevolgd. De boer stemde
hier natuurlijk mee in.
Vooreerst moest al de mest van den
stal verwijderd worden, niet het minst
mocht er blijven zitten. Toen dit ge
schied was, moest de boer drie karren
grond halen, doch van een anderen
boer zijn land. Deze moesten in een
driehoek op den stal worden neerge
stort.
Zoo gauw dit geschied was, kwam
zich in al zijne pracht voor zijn oog
ontrold heeft; is het rivierke, hoe
nietig en droppelig vergeleken bij de
brullende zeeën, welke hij doorzeilde,
zijn die twee eenzame hoeven, hutten
tegenover de huizen der steden, met
Oostersche weelde, waar hij eens den
voet gezet had, hem waarachtig lieten
hij gevoelt iets weeks in het hart, nu
de wind hem van verre den galm van
den klokketoon overbrengt.
Na eene poos aan den voet van den
eik vertoofd te hebben, staat hij op en
gaat langzaam den weg, die het rivier
ke lang zeer lang gezelschap houdt.
Hij schijnt iemand in die eenzaam
heid te zoeken een menschelijk
wezen, dat hem nu ook op zijn beurt
het «dag Jan I" zal toeroepen; maar
lieve hemel, in tien jaren tijd veran
deren de menschen zooveel.
Die ons tot aan de knieën reikten,
zijn ons boven het hoofd gegroeid; die
met ons gelijk waren, zijn wellicht
dood ofwel men heeft ons reeds, op
onze beurt naar het beenderenland ge
transporteerd.
't Is een wonder ding, dat wereldje.
Wie beter dan Jan Grompel kan dit
weten.
Zoo heet de vreemdeling.
In 't jaar 0. H. zegt het deftige
oude register, in 't jaar 1803 werd hij
in het dorp geboren.
Jan Grompel was een dier kinderen,
welke men alleen laat op de wereld
en die dan door de openbare liefdadig
heid worden opgekweekt, zoo omtrent
gelijk de jonge os, dien men trekken
en ploegen leert.
er een ekster in de staldeuren, vooraan
op stal zitten. De student gaf ze echter
een pats met zijn stok, zoodat ze nog
wel wegfladderde, maar ze scheen toch
een been gebroken te hebben.
Den volgenden morgen kwam het
vrouwke geen melk halen. Men hoorde
zeS8en dat ze een*been gebroken had.
Nu zal ik dat eens heelemaal
uitmaken, zei de student, maar ik
moet een viertal sterke mannen tot
mijn beschikking hebben.
Aanstonds waren er enkelen bereid.
We gaan nu naar het huis van
de heks, zei de student, en als ze
soms uit het bed wil komen, houden
jullie ze vast. wat er ook gebeuren
moge.
Bij het vrouwke in huis gekomen,
zei de student: Zoo, ouwe heks, ligt
ge daar nou Maar op 't zelfde oogen
blik dat de heks overeind vloog, wier
pen zich de vier sterke kerels op haar
en hielden haar vast. Nu ging de
student naar den schoorsteen en haalde
hier een geheimzinnig potje te voor
schijn.
Er moest weder zoo'n' groot vuur
aangelegd worden en hierin werd het
potje verbrand. Toen was het vrouwke
van de booze macht verlost en'was
zelfs zeer dankbaar aan de mannen,
want ze leidde voortaan een rustig
leven.
.door den
Kom de natuur te hulp de taaie
kleverige slijm los te maken en te
verwijderen. De telkens terugkee-
rende krampachtige, benauwde
hoestaanvallen maken licht van Uw
stevige kleine een zwak poppetje.
iljn voofdtelifler
Hij was een*bestedeling: geweest.
Zijne moeder was een meisje uit het
dorp, ze was uit het Helle-end, waar
drommels aardig slag van menschen
woonde.
Zij trouwde met eenen schareslieper.
Hoe het meisje aan dien ruwen en
sterken scharesliep, met zijn vuilen
bruinen kransbaard, zijn grove trek
ken, loensche oogen en jeneverneus
gekomen was, dat weet ik niet, de
liefde speelt overal, maar vooral in 't
Helle-end, zoo'n wonderlijke poetsen.
Slechts op de marktdagen, als de
kramers, hansworsten, schacheraars en
schareslijpers te samen stroomden,
kwam ook de jonge vrouw in haar
dorp terug, waar zij evenwel geen
nabestaanden meer had.
Te dien tijde was het gebeurd, dat
in de schuur van de hoeve de Hooi
berg, op eenige bossen stroo het jong
op het wereldtooneel kwam.
Het gekrijt van het kind meakte den
vader een oogenblik wakker. «Een
eter meerhad hij gemompeld en de
eene hand nog om de ledige jenever*
flesch, was hij weer ingeslapen.
Den volgenden morgen wilde de
schareslijper zich op weg begeven;
maar de haan had dien morgen veel
vroeger dan gewoonlijk gekraaid en
boer Nelis in zijne nachtrust gestoord,
en deze vond gelukkig den jongen
schareslijper in het oud wammes van
zijn vader gewikkeld.
Vertrekken Dat zal niet gebeuren,
liet Nelis hooren; het kind moet door
den pastoor worden gedoopt.